1 Centrum MRT ABC Grote Haag 111. 3811 HH Amersfoort. 06-51513052. www.mrtabc.nl mail. info@centrum-mrt-abc.nl MOTORISCHE REMEDIAL TEACHING Wanneer je in een auto stapt en wegrijdt, sta je niet stil bij het complexe motorische handelen dat wordt verricht. Je ontkoppelt met de linkervoet, geeft gas met de rechtervoet en draait op hetzelfde moment het contactsleuteltje om. Nog gecompliceerder wordt het wanneer je deelneemt aan het verkeer: anticiperen op verkeerssituaties, richting aangeven naar links/rechts, adequaat handelen in die richting. Je volvoert met armen en benen los van elkaar staande bewegingen terwijl tegelijkertijd zelfs naar de radio geluisterd kan worden. Kortom: je bent in staat een veelvoud aan handelingen te verrichten zonder erbij na te denken. Voordat een kind zover is moet het een aantal ontwikkelingsfasen doorlopen. Een kind dat geboren wordt kan alleen bewegen door middel van reflexen. De ontwikkeling van het zenuwstelsel is bij de geboorte nog lang niet voltooid. De hersenschors oefent bij de pasgeborene geen remmende invloed uit op de dieper gelegen delen van de hersenen, omdat de myelineschedes (isolatielaag rond de zenuwvezels) nog niet gevormd zijn. Deze schede is noodzakelijk voor de geleiding van impulsen via de zenuwvezels vanuit het zenuwstelsel en voor een juiste verdere geleiding van de impulsen binnen het zenuwstelsel. De hersenstam en het ruggenmerg zijn echter bij de geboorte voorzien van een myeline schede en met behulp daarvan komen de bewegingen van het kind tot stand:
2 de zogenoemde reflexen. Een dergelijk reflex wordt altijd op dezelfde manier uitgevoerd bij dezelfde prikkel van buitenaf. Deze bewegingen zijn levendig omdat het kind niet in staat is om deze bewegingen niet uit te voeren, omdat de remming tekort schiet. Dat heet inhibitie. Reflexen die van belang zijn voor het latere bewegen: Grijpreflex van de voeten Door op de bal van de voet te drukken kromt het kind de tenen. Het valt te begrijpen dat deze reflex onderdrukt moet zijn wanneer het kind gaat staan. Babinsky reflex Deze bestaat uit het naar boven buigen van de grote teen door met de nagel langs de buitenkant van de voet te strijken. Ook deze beweging moet zijn verdwenen als het kind gaat leren lopen omdat het anders de voet niet kan afwikkelen. Automatische loopbeweging Deze moet aanwezig zijn geweest. Om later een proces te bevorderen dat buiten het bewustzijn omgaat wanneer men loopt. Parachute reacties Reacties die ontstaan omstreeks de vijfde à zevende levensmaand. Dit is het vermogen om op het juiste moment bij vallen (of -later- springen) de armen of benen te strekken. De tonische labyrint reflexen Het labyrint is een evenwichtsorgaan in het binnenoor. Men denkt de volgende reacties aan het labyrint te kunnen toeschrijven. A. Veranderingen in de houding van het lichaam veroorzaken hoofdbewegingen die ervoor zorgen dat het hoofd weer loodrecht op het lichaam komt te staan. B. Omgekeerd brengen houdingsveranderingen van het hoofd veranderingen aan in de houding van het lichaam. Denk bijv. aan koprol en salto. C. Het labyrint is ook van belang voor het waarnemen van snelheid- en richtingsveranderingen.
3 De tonische halsreflexen Deze worden zo genoemd omdat de houding van het hoofd en de hals invloed hebben op de spiertonus in de ledematen via de zintuigcellen van de halsspieren. Asymmetrische halsreflex ( ATNR- asymmetrische tonische nekreflex). Bij het draaien van het hoofd worden de ledematen aan de zijde van het aangezicht gestrekt. De andere zijde wordt gebogen. Bij draaiing van het hoofd wisselt het buigen en strekken van de zijde. Symmetrisch tonische halsreflex (symmetrische tonische nekreflex). Deze reflex bestaat uit het buigen van de armen en het strekken van de benen wanneer het hoofd wordt gebogen. Wanneer deze reflex niet onderdrukt wordt is het kind niet in staat om te kruipen. Omdat kruipen een middel bij uitstek is om je voort te bewegen, mist een dergelijk kind veel bewegings- en belevingservaringen rond de tiende maand. Voordelen van het kruipen. Het kind wordt getraind in het omhoog houden van het hoofd, waarbij het reageert op alle auditieve en visuele prikkels die de aandacht van het kind vangen. De mogelijkheid tot fixeren wordt bevorderd. De armspieren worden getraind. De hand wordt ver naar achteren gebogen, de vingers spreiden en buigen licht terwijl ze naar voren wijzen als voorbereiding op een natuurlijke houding van de hand bij het vasthouden van voorwerpen en gereedschappen. ( Pen of potlood) Het bewegingspatroon van de benen komt op een hoger niveau. Het gekruiste bewegingspatroon (rotaties) is een voorwaarde voor een natuurlijke niet geforceerde manier van lopen. De parachute reacties worden getraind en het kind wordt 'grondvriendelijk'; voelt zich op de grond op zijn gemak, is niet bang van de grond. Dit in tegenstelling tot kinderen die veel in de box zitten en zich snel optrekken. Daardoor gaan ze te snel staan, kunnen (ongelukkig) vallen en houden het contact met de grond voor gezien. Vaak zie je dat kinderen die een slechte parachute reactie hebben, slecht balanceren en dat zij hoogtevrees hebben. Het eerste ontwikkelingsstadium van het kind is het sensomotorische. Voordat dit stadium volledig is doorlopen is het voor het kind niet mogelijk zich optimaal te
4 ontwikkelen. Kun je evenmin van het kind verwachten dat het zal leren lezen en/of schrijven. De senso-motore ontwikkeling verloopt als volgt: 0>-------- 1 SLURFFASE LINKS RECHTS ANTAGONISME 2>-------- asymmetrische fase 3>-------- 4 SYMMETRIE: DORSO-VENTRAAL ANTAGONIME 5>-------- 2-handige fase 6>-------- 7 LATERALISATIE: KEUZE VOORKEURSKANT 8>-------- denkende asymmetrische fase 9 DOMINANTIE: ONAFHANKELIJKE BEWEGINGEN SLURF- OF ASYMMETRISCHE FASE: Deze fase kenmerkt zich door slurfbewegingen. Deze vinden plaats op basis van spanning en ontspanning, zoals bijv. het bewegen van een slang. Als de ene hand een vuist maakt, spreiden de vingers van de andere hand zich. Een bal wordt altijd schuin weggegooid. In deze fase wordt taal concreet aangeleerd. De primaire en de secundaire woordgestalte ontstaat. SYMMETRIEFASE: De symmetriefase kenmerkt zich door het symmetrisch meebewegen van de contralaterale lichaamszijde in spiegelbeeld. Maakt men met de rechterhand een vuist, dan maakt de linkerhand ook een vuist. Ook zie je, vooral bij moeilijke bewegingen, veel romp en mond motoriek. In de symmetrie krijgen de primaire en de secundaire woordgestalten inhoud door het tweehandig begrijpen. Er ontstaat een derde dimensie: de taal krijgt inhoud. In de symmetriefase worden ook auditieve waarneming en de ruimtelijke beleving resp. oriëntatie ingeslepen en geoefend.
5 LATERALISATIEFASE: De lateralisatiefase kenmerkt zich doordat de duim van de voorkeurshand de functie overneemt van de andere hand: Oppositie van de duim. In deze fase is het kind in staat fijne motorische handelingen te verrichten, zoals schrijven. Het kind is in staat bewegingen te laten plaats vinden vanuit de pols en de vingers, en niet meer vanuit de hele arm. DOMINANTIEFASE: Dominantie houdt in dat het kind in staat is om onafhankelijke bewegingen te maken. Men spreekt van dominantie wanneer een hersenhelft overheerst bij alle functies. Indien alle fasen goed verlopen, zullen er voor de kinderen minder problemen ontstaan. Het grootste probleem ontstaat op het moment, wanneer kinderen die nog onvoldoende gelateraliseerd zijn, handelingen moeten verrichten waar ze nog niet aan toe zijn. Een kind dat midden in de symmetrie zit, heeft moeite met schrijven en kan zich niet goed concentreren. Voorbeeld: De schrijfhand is licht gebald, de steunhand in spiegelbeeld ook. De schrijfhand beweegt zich van links naar rechts: de steunhand wil hetzelfde in spiegelbeeld. Het gevolg: het papier wordt gedraaid, de letters staan niet meer tussen de regels, het potlood schiet uit, resultaat...een slordig, niet leesbaar handschrift. Door het steeds onderdrukken van de bewegende steunhand verliest het kind veel energie. Dit gaat ten koste van het werktempo en de nauwkeurigheid (concentratie). Vertel dit kind nu maar dat het slordig is en confronteer het opnieuw met zijn of haar onmogelijkheden. Gedragsproblemen laten niet lang op zich wachten. Je kunt van een kind met deze problematiek niet verwachten dat het adequaat reageert op auditieve of visuele prikkels. Perceptuele motorische koppelingen worden onvoldoende gemaakt. Kenmerkend is dat dit kind vaak de klos is. In de gymzaal zal het na het stopsignaal nog net even doorlopen en tegen anderen aanlopen. Het struikelt over de mat waar anderen keurig overheen lopen. Het springt tegen de kast in plaats van erop of er overheen.
6 Bij balspelen krijgt het de bal tegen de neus in plaats van goed te vangen en schopt vaker de tegenstander dan de bal. Het motorische noodsignaal dat door deze kinderen wordt uitgezonden moet begrepen worden. Je bent een goede pedagoog wanneer je dit signaleert en probeert er iets aan te doen. Je mag er immers niet vanuit gaan dat het kind dergelijk gedrag met opzet toont. De meeste problemen ontstaan vanuit een niet goed doorlopen symmetriefase. Belangrijk is dan ook dat deze fase groot- en kleinmotorisch doorlopen wordt. Dit gebeurt in eerste instantie zonder handgereedschappen. Alternerend en symmetrisch bewegen zijn de eerste oefengebieden. De symmetriefase wordt doorlopen met steeds wisselende materialen waarbij het herkennen in nieuwe situaties van groot belang is. Er kunnen koppelingen gemaakt worden naar eerder opgedane ervaringen. Een combinatie van alternerende en symmetrische vaardigheden moet steeds het einddoel zijn. Wanneer men kinderen optimaal wil laten functioneren, moet men teruggaan in hun ontwikkeling. Hen stof aanreiken op het voor hen haalbare niveau. Vaak zie je kinderen snel veranderen wanneer ze in hun waarde worden gelaten. Kinderen mogen niets fout doen. Het is absurd dat ze alleen negatief gewaardeerd worden. Een kind dat alles goed heeft gedaan wordt beloond met "0 fout". Probleemkinderen vinden het heerlijk te merken dat zij ook naar behoren kunnen functioneren, zelfs met andere kinderen. Wanneer er sprake is van een volledige acceptatie, zullen ze ook met volle inzet proberen het gevraagde uit te voeren. Vertrouwend op het besef, dat ze motorisch niet overvraagd worden, blijven ze optimaal presteren. Hun faalangst verdwijnt, waardoor ze steeds meer ontspannen nieuwe confrontaties aandurven, die zich niet alleen beperken tot motorische confrontaties. Wil van Rijn. 1 1 Centrum voor MRT. ABC. Tel: 06-51513052