Aan de besturen van - verzorgingshuizen - overige instellingen voor ouderenzorg en de zorgkantoren Utrecht, 8 maart 2002 Uw brief van: Uw kenmerk: Ons kenmerk: TU/kh/II/145/146/147/02/4c Behandeld door: A.P. Tuin en A.J.T. Kok Doorkiesnr: 030 296 82 48/2 09 Afdelingsfax: 030 296 82 92 E-mail: Onderwerp: Beleidsregel instandhoudingsinvesteringen verzorgingshuizen Beleidsregel investeringen in medische en overige inventarissen en in computerapparatuur en programmatuur Beleidsregels rente verzorgingshuizen Korte inhoud: Vanaf 1 januari 2001 kunnen verzorgingshuizen die meer willen investeren in instandhouding dan de genormeerde budgettaire vergoeding toelaat een beroep doen op de VKP-regeling van CBZ. De noodzaak tot het verstrekken van goedkeuring voor aanvullende instandhoudingsinvesteringen door het CTG vervalt hiermee. Voor investeringen in inventaris en computerapparatuur is er een vast normbedrag per plaats. Omdat verzorgingshuizen reeds de volledige norm in het budget hebben en substitutie kunnen plegen tussen de genormeerde aanvaardbare kosten, is de noodzaak tot het verstrekken van goedkeuring voor additioneel budget vervallen. Normering van de lange rente wordt per 1 april 2002 ingevoerd. De invoering van het protocol evenwichtig balansbeheer is per 1 januari 2003 voorzien. Per 1 januari 2002 zijn enige technische aanpassingen aangebracht in de vigerende beleidsregel. Vanwege het bovenstaande heeft het CTG op 18 februari 2002 de aangepaste beleidsregels (II- 538; II-539; II-529 en II-543) vastgesteld. Geachte heer/mevrouw, 1. INLEIDING Onder voorbehoud van goedkeuring door de Minister van VWS treft u in de bijlagen 1 tot en met 4 bij dit schrijven de gewijzigde beleidsregels aan, zoals deze zijn vastgesteld in de CTG-vergadering van 18 februari 2002. In deze circulaire worden de aangepaste Beleidsregels instandhoudingsinvesteringen verzorgingshuizen, investeringen in medische en overige inventarissen en in computerapparatuur en -programmatuur en rente verzorgingshuizen besproken.
2 Bijlage Beleidsregel Onderwerp Ingangsdatum Geldig tot 1 II-538 Instandhoudingsinvesteringen 01-01-2002 onbepaald 2 II-539 Investeringen in medische en 01-01-2002 onbepaald overige inventarissen en in computerapparatuur en -programmatuur 3 II-529 Rente 01-01-2002 01-04-2002 4 II-543 Rente 01-04-2002 onbepaald 2. INSTANDHOUDINGSINVESTERINGEN (II-538) Tot 1 januari 2001 konden verzorgingshuizen voor instandhoudingsinvesteringen die niet via het budget bekostigd konden worden bij het College voor zorgverzekeringen (CVZ) terecht. Sinds 1 januari 2001 verlopen alle bouwaangelegenheden van de verzorgingshuizen via het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (CBZ). Per gelijke datum is door het CBZ een zogenaamde 'verkorte procedure'-regeling (VKP-regeling) vastgesteld. In deze regeling wordt door CBZ geen onderscheid meer gemaakt tussen investeringen in vaste activa en instandhoudingsinvesteringen. Onder de VKP-regeling vallen niet investeringen in grote verbouwingen en renovaties. Dit soort investeringen valt onder de werkingssfeer van de Wet ziekenhuisvoorzieningen (WZV). Binnen de VKP-regeling mag het verzorgingshuis maximaal voor een bedrag van 1.815, (prijspeil 1 januari 2001), per plaats, exclusief BTW, investeren. De noodzaak tot het verstrekken van goedkeuring voor aanvullende instandhoudingsinvesteringen is hiermee voor het CTG komen te vervallen. Per 1 januari 2002 is daarom in de nieuwe Beleidsregel instandhoudingsinvesteringen (II- 538; bijlage 1), artikel 3.7 komen te vervallen. 3. INVESTERINGEN IN MEDISCHE EN OVERIGE INVENTARISSEN EN IN COMPUTER- APPARATUUR EN PROGRAMMATUUR (II-539) Voor investeringen in medische en overige inventarissen, computerapparatuur en -programmatuur zijn op dit moment maximale bedragen per te bezetten plaats van toepassing. Regelmatig ontvangt het CTG verzoeken van verzorgingshuizen die voor dit soort investeringen voor aanvullende budgetmiddelen boven de norm in aanmerking wensen te komen. Zowel VWS als het Adviserend overheidsorgaan (AO) en CVZ geven met ingang van 1 januari 2001 geen goedkeuringen meer voor dit soort additionele budgetmiddelen. Gezien het feit dat verzorgingshuizen de volledige norm in het budget krijgen en zij substitutie kunnen plegen tussen de genormeerde aanvaardbare kosten, te weten afschrijvingskosten van medische en overige inventarissen en computerapparatuur en programmatuur en personele- en materiële kosten, binnen het budget, is de noodzaak voor additionele budgetmiddelen komen te vervallen. De passage inzake aanvullende goedkeuringen (artikel 2.5) is daarom met ingang van 1 januari 2002 uit de Beleidsregel investeringen in medische en overige inventarissen en in computerapparatuur en -programmatuur (II-539; bijlage 2) komen te vervallen. Uiteraard zullen goedkeuringen die reeds door VWS, het AO of CVZ zijn afgegeven maar nog niet door het CTG in de budgetten zijn verwerkt, op (schriftelijk) verzoek van partijen, alsnog door het CTG in behandeling worden genomen. De beleidsregel kan in een beperkt aantal gevallen nadelig uitwerken. Hiervan is sprake bij verzorgingshuizen die bij de invoering van de beleidsregels in 1999 een inventarisbudget hadden dat (ver) onder de norm lag en daarnaast op de onderdelen genormeerde aanvaardbare personele- en materiële kosten een negatieve afwijking ten opzichte van de beleidsregels hadden. In het kader van de Beleidsregel herallocatie normatieve budgettering is dan sprake van groei-instellingen. Deze verzorgingshuizen hebben weinig ruimte tot substitutie binnen het budget. Voor deze verzorgingshuizen kan een aanvulling op het budget op zijn plaats zijn. Het verschil tussen het historisch inventarisbudget en het uiteindelijke normbudget zal dan maximaal als additionele investering beschikbaar zijn.
3 Het maximale herallocatiebedrag in het jaar waarin de investering wordt aangevraagd, mag niet worden overschreden. In dat geval wordt maximaal het resterende herallocatiebedrag toegekend. Verzorgingshuizen die aan deze voorwaarde voldoen kunnen daartoe een schriftelijk verzoek indienen bij het CTG. 4. RENTE 4.1 Technische aanpassingen per 1 januari 2002 (II-529) In de nieuwe beleidsregel II-529 (bijlage 3), die geldt voor de periode 1 januari 2002 tot en met 31 maart 2002, zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd. In de vigerende beleidsregel is in artikel 2.2.1 lid e.1 opgenomen dat over het verschil tussen de berekende lange rente, rente eigen vermogen en rente kort krediet (lid a tot en met c) en de werkelijke rentekosten gedeeltelijk wordt nagecalculeerd. Het is echter altijd de bedoeling geweest om alleen na te calculeren op de genormeerde korte rente. De werkelijke rentekosten op lange leningen wordt, op de geborgde leningen na, vooralsnog ingecalculeerd (lid a). Over het eigen vermogen (lid b) wordt binnen de WTG-systematiek nooit een vergoeding ingecalculeerd. Daarom is nu artikel 2.2.1 lid e.1 alleen van toepassing op artikel 2.2.1 lid c. Daarnaast zijn er nog kleine andere technische aanpassingen in de beleidsregel aangebracht: veranderen van de verwijzing naar artikel 2.2.1 lid e.2 in een verwijzing naar artikel 2.2.1 lid e.1 in artikel 2.2.1 lid e.2, omdat deze verwijst naar een verkeerd artikel; veranderen van de berekeningswijze van de normrente lange leningen in artikel 2.4, conform het besluit van het CTG op 26 januari 2001 (die wijziging is in de overige sectoren al per 2001 ingevoerd). 4.2 Invoering rentenormering lang per 1 april 2002 (II-543) Algemeen Vanaf 1 april 2002 wordt de normrente ingecalculeerd voor alle nieuwe leningen (voor de duur van de rentevaste periode) en voor bestaande leningen waarvan de rentevaste periode afloopt. Dat is via beleidsregel II-543 (bijlage 4) geregeld. Zoals bekend wordt al geruime tijd gesproken over het normeren van de rente van langlopende leningen voor verzorgingshuizen. Vooruitlopend daarop wordt al vanaf 1 januari 2001 voor leningen die worden geborgd door het waarborgfonds voor de zorgsector uitgegaan van de feitelijke rente verhoogd met 0,6%. Vanaf 1 april 2002 blijft voor deze leningen gedurende de lopende rentevaste periode deze normrente gehandhaafd. De normering heeft vorm gekregen door het vaststellen van een normrente per lening. De normrente wordt berekend naar de actuele situatie op de kapitaalmarkt. Hieruit resulteert een basisrente die wordt opgehoogd met een opslag van 0,75% voor het kredietrisico. Uit deze opslag dienen alle met het aantrekken van de lening gemoeide kosten te worden bestreden. De basisrente is niet voor iedere lening gelijk omdat deze mede afhankelijk is van de duur van de rentevaste periode en de aflossingen die gedurende deze periode plaatsvinden. Voor wat betreft de overgang naar het normeringsregime kan het volgende worden opgemerkt. De rentevergoeding in het budget van bestaande leningen verandert gedurende de lopende rentevaste periode niet, tenzij vervroegd wordt afgelost. Indien vervroegd wordt afgelost en de kosten van de vervangende lening (bij borging inclusief opslag) nemen toe, dan is deze toename niet aanvaardbaar. In het vervolg van deze circulaire worden de verschillende onderdelen van de rentenormering nader toegelicht.
4 Definitie langlopende leningen Onder een langlopende lening wordt verstaan een lening waarvan de rentevaste periode tenminste twee jaar bedraagt. Is de duur van de rentevaste periode korter dan twee jaar dan wordt de lening tot het korte krediet gerekend. Een lening met een looptijd van bijvoorbeeld tien jaar maar met een rentevaste periode van een jaar wordt dus als kort krediet beschouwd. Berekeningsmethodiek normrente De methode waarop nu de normrente wordt berekend is niet meer gekoppeld aan de gemiddelde looptijd van een lening volgens de zogenoemde duration-methode. In de formule voor de normrente worden nu de bedragen die jaarlijks worden betaald voor aflossing en rente (cashflows) contant gemaakt tegen de zogenaamde zerocouponrente behorende bij de looptijden van deze cashflows. De reeks zerocouponrentes wordt berekend uit de reeks interest rate swaps (IRS) die dagelijks om 10.00 uur aan de markt wordt ontleend. Het contant te maken rentebedrag wordt in eerste instantie berekend tegen een willekeurige waarde voor de IRS. Als bij deze waarde van de IRS de som van de contante waarden aan de cashflows ongelijk is aan de hoofdsom van de lening, moet de berekening opnieuw worden uitgevoerd tegen een ander rentepercentage. Deze berekening moet net zo vaak worden herhaald totdat de som van de contante waarden van de cashflows gelijk is aan de hoofdsom van de lening. Het in die vergelijking gehanteerde percentage voor de jaarlijkse rentebetalingen vormt de basisrente. De normrente van de lening is dan de basisrente verhoogd met de opslag van 0,75%. Het CTG is zich ervan bewust dat deze beknopte uitleg wellicht onvoldoende is om de materie volledig te doorgronden. Ter verduidelijking is daarom in bijlage 5 een rentevoorbeeld opgenomen. Peildatum Omdat de basisrente van dag tot dag aan fluctuaties onderhevig is, is het relevant om vast te leggen welke dag bepalend is voor de normberekening. In de beleidsregel wordt aangesloten bij de datum waarop de couponrente van de lening wordt vastgesteld. Dit kunnen verschillende data zijn. In de besprekingen over dit onderwerp werden als mogelijke data genoemd, de datum waarop het geld wordt gestort en de datum waarop de overeenkomst tot stand komt. In de meeste gevallen gebeurt de vaststelling van de rente op het moment waarop de geldnemer de offerte van de financier aanvaardt, waardoor een overeenkomst tot stand komt. Voor de verwerking van de normrente in het budget dienen bij het nacalculatieformulier documenten te worden overgelegd waaruit duidelijk blijkt welke datum relevant is voor de rentevaststelling en de datum waarop het bedrag van de lening is gestort. Ook dient een kopie van de leningsovereenkomst te worden bijgesloten bij het nacalculatieformulier. Website rentenormering Op de CTG-website (www.ctgzorg.nl) staat een berekeningsmodel voor de normrente. Met behulp van dit model kan de instelling zelf via internet de normrente berekenen door het invoeren van de variabele gegevens van de lening. Boeterente bij vervroegde aflossing Op dit moment wordt boeterente bij vervroegde aflossing van leningen geaccepteerd als de boete kan worden gecompenseerd met het voordeel dat wordt behaald met de vervangende financiering. De kosten worden daarmee gedekt, er is geen netto voordeel voor de instelling. Vanaf 1 april 2002 wordt deze regeling gewijzigd. Voortaan blijft de in te calculeren rente gebaseerd op de lening die vervangen wordt en dus niet op de vervangende langlopende lening. De duur hiervan komt overeen met de resterende tijd van de rentevaste periode van de oude lening met een maximum van vijf jaar. Het voor- of nadeel valt dus aan de instelling toe. Na deze periode wordt de rente ingecalculeerd overeenkomstig de normrente die geldt op het moment waarop de nieuwe couponrente is vastgesteld.
5 4.3 Protocol evenwichtig balansbeheer Vanaf 1 januari 2003 zal het protocol voor evenwichtig balansbeheer ingevoerd worden. Dit protocol beoogt instellingen te stimuleren een uit oogpunt van evenwichtige financiering gewenste verhouding tussen lange en korte financiering in acht te nemen. Het protocol gaat er vanuit dat het eigen vermogen in eerste instantie wordt aangewend voor de financiering van het normatieve werkkapitaal. Als het eigen vermogen groter is dan het normatieve werkkapitaal dient het meerdere ter financiering van de vaste en immateriële activa. Het resterende deel van de vaste en immateriële activa dient voor minimaal 90% te worden gefinancierd met langlopende leningen en dus maximaal voor 10% kortlopend. Indien de korte financiering boven het maximale bedrag uitkomt wordt voor het bedrag van de overschrijding de normrente voor het kort krediet verlaagd met 1,5%. De consequenties van de invoering van het protocol evenwichtig balansbeheer (gouden balansregel) voor met name (ex) NWI's en annuïtaire leningen/afschrijvingen dienen nog bezien te worden. Er zal nog overleg met Arcares en ZN plaatsvinden over mogelijke knelpunten. 5. TENSLOTTE Indien u naar aanleiding van deze circulaire en de bijlagen of om andere redenen nog vragen heeft, kunt u uw vaste contactpersoon bij het secretariaat van het CTG raadplegen. Hoogachtend, College tarieven gezondheidszorg drs. H. Lagerwaard secretaris Bijlagen: 5