Bouwplan (colleges Sluys) 1. Door welk uniek stamboomkenmerk(en) zijn de Beenvissen gekarakteriseerd? 1. een schedel 2. een skelet van been 3. vinnen met botelementen 4. geen van deze, bovengenoemde kenmerken 2. Welke struktuur gebruiken volwassen Urochordaten (Tunicaten) om voedsel te vergaren? 1. farynx 2. lophophore 3. proboscis 4. radula 3. Wat zou de beste verklaring ktumen zijn voor het feit dat Nematoden zo enorm talrijk en divers zijn? 1. er zijn parasitaire en vrij- levende soorten en ze vertonen alle mogelijke soorten van voedselspecialisaties 2. hun lichaamsruimte omvat een relatief groot coeloom 3. hun gesegmenteerde lichaam stelt ze in staat om op vele plaatsen te leven 4. ze kunnen hun cuticula 4x vervellen 4. Wat is de evolutionaire verklaring voor het feit dat vele parasitaire Platwormen complexe levenscycli kennen? 1. behoud van reeds aanwezige complexe levenscycli in de voorouders 2. vergroting van de kans om naar een nieuwe gastheer overgebracht te worden 3. ze zijn te simpel gebouwd om goed te kunnen verspreiden 4. ze kunnen nieuwe gastheren slecht herkennen 5. Waarin verschillen Monotremata van Zoogdieren? 1. ze hebben een buidel 2. ze hebben geen haar 3. ze leggen eieren 4. ze produceren geen melk 6. Tot welke structuren evolueerden zakvormige longen in de meeste vissen? 1. coeloom- ruimten 2. kieuwspleten 3. longen 4. zwemblazen
7. Welk van de volgende dieren behoort tot de Deuterostomia? 1. een chordaat 2. een koraal 3. een lophotrochozoan 4. een platworm 8. Welk ander kenmerk evolueerde tegelijk met cephalisatie? 1. bilaterale symmetrie 2. cnidocysten 3. pseudocoeloom 4. vlamcellen 9. Welk kenmerk(en) komt bij Spinnen voor? 1. l paar antennen 2. 6 poten aan het achterlijf 3. spliitpoten 4. cheliceren en pedipalpen 10. Welke zijn de fyla van diploblastische dieren (d.w.z. in het bezit van twee cellagen)? 1. Cnidaria en Ctenophora 2. Cnidaria en Platyhelminthes 3. Porifera en Cnidaria 4. Porifera en Ctenophora 10. Rondwormen (Nematoda) zijn nauw verwant aan? 1. Regenwormen 2. parasitaire Platwormen 3. Eikelwormen 4. Kreeften 11. Koralen zijn: 1. geen dieren maar behoren tot de planten 2. sponzen die een kalkskelet vormen 3. kolonievormende Holtedieren (Cnidaria) 4. kolonies van Mosdiertjes (Bryozoa) 12. De waterstroom door een spons verloopt als volgt: 1. porocyte - spongocoel - osculum 2. blastporus - gastrovasculaire holte - protostoma 3. choanocyte - mesohyl - spongocoel 4. colloblast - coeloom - porocyte
13. Wat is karakteristiek voor acoelomate dieren? 1. afwezigheid mesoderm 2. terostome ontwikkeling 3. een coeloom dat niet volledig door mesoderm omringd is 4. een stevig lichaam zonder een met vloeistof gevulde ruimte 15. Wat geldt voor Ribkwallen (Ctenophora)? 1. zijn sessiel 2. hebben een darmkanaal met slechts één opening 3. zijn bilateraal symmetrisch 4. hebben kleefcellen op hun tentakels Embryologie (colleges Moorman & Kleipool & Oostra & Christoffel) 16. Welke structutuur heeft geen bijdrage van het ectodermale kiemblad? 1. maag 2. sluitspier 3. lever 4. alle antwoorden 17. Uit welk hersenblaasje ontstaat het diencephalon? 1. rhombencephalon 2. myelencephalon 3. prosencephalon 4. telencephalon 18. Welk proces, dat mede verantwoordelijk is voor de voorkoming van polyspermie, volgt er nadat de zaadcel bindt met de eicelmembraan? 1. acrosoomreactie 2. capacitatie 3. zonareactie 4. corticale reactie
19. In de onderstaande figuur ziet u een vaatbed aangeduid met nummer 10. Hoe heet het betreffende directe voerende of afvoerende bloedvat? 1. arteria umbilicalis 2. vena umbiiicalis 3. arteria vitellina 4. vena vitellina 20. Welke structuur wordt aangeduid met nummer 4 in de figuur hieronder? 1. mesencephalon 2. oorblaasje 3. oogblaasje 4. telencephalon
21. U ziet hieronder een transversale coupe van een kippenembryo van 24 uur. Welke lijn op de foto van de whole mount geeft het niveau aan van de transversale coupe? a b c d 22. Wat is de juiste volgorde van bloedvaten die een bloedcel doorstroomt als deze vanuit de dooierzak via het hart in het humane foetale lichaam stroomt?. 1. vena vitellina, hart, kieuwboogarterie, dorsale aorta, intersegmentaal arterie 2. vena vitellina, hart, ventrale aorta, kieuwboogarterie, arteria umbilicalis 3. vena vitellina, hart, kieuwboogarterie, ventrale aorta, arteria vitellina 4. vena vitellina, hart, dorsale aorta, kieuwboogarterie, intersegmentaal arterie 23. Uit welke twee weefsellagen bestaat het amnionvlies? 1. extra- embryonaal mesoderm en hypoblastcellen 2. epidermaal ectodermaal en amnioncellen 3. amnioncellen en extra- embryonaal mesoderm 4. membraan van Heuser en chorionvlies 24. In welk deel van het mesoderm ontstaat het intra- embryonale coeloom? 1. axiaal mesoderm 2. paraxiaal mesoderm 3. intermediair mesoderm 4. laterale plaat mesoderm
25. Hoeveel oögonia (bij de mens) maken hun eerste meiotische deling uiteindelijk af? 1. per bevruchting 1 2. ongeveer 15000 3. ongeveer 2000 4. ongeveer 500 26. Welk weefsel ontstaat vanuit de epiblast? 1. membraan van Heuser 2. endoderm 3. hypoblast 4. trofoblast 27. Hieronder staan een viertal beschrijvingen van elementen van het bouwplan van vertebraten. Welk element hoort bij iedere beschrijving? I. de wervelkolom en de innervatie van de huid zijn voorbeelden van dit element II. welvingen aan weerzijden van de embryonale darm die een belangrijke bijdrage leveren aan de vorming van het aangezicht en de hals III. ontstaan in het intra- embryonale mesoderm IV. er is een verschil tussen de kop en de staart 1. I: chorda, II: segmentatie, III: bilaterale symmetrie, IV: polariteit 2. I: kiembladen, II: lichaamsholten, III: polartiteit, IV: kieuwbogen 3. I: segmentatie, II: kiembladen, III: lichaamsholten, IV: kieuwbogen 4. I: segmentatie, II: kieuwbogen, III: lichaamsholten, IV: polariteit 28. Welk van de volgende weefsels is totipotent? 1. epiblast 2. hypoblast 3. trofoblast 4. ectoderm 29. Welke twee delen van het mesoderm dragen bij aan de wervelkolom? 1. paraxiaal mesoderm en axiaal mesoderm 2. paraxiaal mesoderm en intermediair mesoderm 3. axiaal mesoderm en laterale plaat mesoderm 4. intermediair mesoderm en laterale plaat mesoderm 30. Door plooivorming veranderen een aantal structuren van positie. Welke van de volgende stellingen is of zijn JUIST? I. de allantois verplaatst door plooivorming van caudaal naar ventraal II. de neurale buis blijft in de midsagittale vlak liggen III. vóór plooivorming ligt het hart caudaal van de stomatopharyngeale membraan
1. 1 en 2 2. alleen 3 3. 2 en 3 4. allemaal 31. Welke samenstelling heeft het cloacale membraan? 1. ectoderm en endoderm 2. ectoderm, mesoderm en endoderm 3. endoderm en mesoderm 4. mesoderm en hypoblast 32. Welke kieuwboog draagt of welke kieuwbogen dragen bij aan de vorming van de boven- en onderkaak? 1. 1 e en 2 e kieuwboog 2. 2 e en 3 e kieuwboog 3. 1 e kieuwboog 4. 2 e kieuwboog 33 Welke bewering omtrent gastrulatie is ONJUIST 1. gastrulatie leidt tot de vorming van een 2- lagige kiemschijf 2. het epiblastweefsel wat na gastrulatie overblijft verwordt tot het ectodermale kiemblad 3. gastrulatie vindt plaats volgens een cranio- caudale ontwikkelingsgradiënt 4. gastrulatie omvat ingressie van hypoblastweefsel 34. Welke twee termen moeten er in de onderstaande zin op de plaats van de puntjes staan zodat de zin juist is. De voordarm is ontstaan tijdens... en de epitheliale bekleding van de voordarm bestaat uit... 1. gastrulatie / mesoderm 2. gastrulatie / endoderm 3. plooivorming / mesoderm 4. plooivorming / endoderm 35. Met- Welke holte staat tijdens de embryonale ontwikkeling het intra- embryonale coeloom tijdelijk in direct contact? 1. de chorionholte 2. de blastulaholte 3. de dooierzakholte 4. de amnionholte
36. Een Hox gen: I. codeert voor een transcriptiefactor II. is belangrijk voor het vastleggen van de identiteit langs de links- rechts as III. is belangrijk voor het vastleggen van de identiteit langs de cranio- caudale as IV. komt alleen tot expressie tijdens abnormale ontwikkeling van vertebraten 1. uitspraken 1, 2 en 4 zijn juist 2. uitspraken 1 en 3 zijn juist 3. uitspraak 2 is juist 4. Alleen uitspraak 4 is niet juist 37. Cellen van de kopregio van een embryo worden gekweekt in een schaaltje en groeien uit tot een kopstructuur. Wanneer vergelijkbare cellen worden getransplanteerd naar de buikregio van een ander embryo, groeit hier een buikstructuur uit. I. De getransplanteerde cellen waren gespecificeerd II. De getransplanteerde cellen worden geïnduceerd door de gastheercellen om een buikstructuur te vormen III. Pluripotentie neemt toe tijdens de ontwikkeling. IV. De cellen waren gedetermineerd 1. alle uitspraken zijn juist. 2. alleen uitspraak 2 is onjuist 3. alleen uitspraak 3 is onjuist. 4. uitspraken 3 en 4 zijn onjuist. 38. Tijdens de ontwikkeling van een organisme zullen cellen zich specialiseren (differentiëren). I. Tijdens dit proces zullen genen uit- of aangeschakeld worden. II. Tijdens dit proces vinden geen veranderingen plaats in the basenpaarvolgorde van het DNA. III. Tijdens dit proces zal het methylatiepatroon van het DNA veranderen. 1. Alle uitspraken zijn juist 2. Geen van de uitspraken is juist. 3. Alleen uitspraak l is juist. 4. Uitspraken 1 en 3 zijn juist. 39. Een zwangere muis krijgt teveel retinolzuur. I. In de embryo's kan een homeote transformatie plaatsvinden waarbij een meer craniale wervel een meer caudale identiteit krijgt. II. Hox genen worden in craniale richting geactiveerd door retinolzuur. 1. Geen de uitspraken is juist. 2. Alle uitspraken zijn juist. 3. Alleen uitspraak 1 is juist.
4. Alleen uitspraak 2 is juist. 40. In welke van onderstaande schema s is sprake van neo- axiale oriëntatie?