Onderzoeksverslag. CRAC-Stretch & Passive-Stretch

Vergelijkbare documenten
Stretching Effecten op lenigheid en achterliggende theorieën bij de effecten van rek

Hardlooptraining in de fysiotherapeutische praktijk. Tjitte Kamminga Fysiotherapeut / docent fysiotherapie

SLIJTAGE BESTAAT NIET! ARTHROSE WEL. TJITTE KAMMINGA

(2016.1) Schouder: Secundair Impingement-syndroom

Het meetinstrument heeft betrekking op de volgende categorieën Lichaamsregio Onderste extremiteiten Boveste extremiteiten

Nederlandse samenvatting

REKKEN EN STREKKEN IS VOOR DWAZEN EN GEKKEN! TJITTE KAMMINGA. Atletiekunie

Core training. Door: Roeland Smits. Roeland Smits Core training voor zwemmers 1

SENIOREN LOPEN MET HUN HOOFD!

Stretching T. Mertens

Revalidatieschema na een meniscushechting

1 G>=>KE:G=L> Dutch summary

Blessurepreventie. Secundaire preventie heeft betrekking op het tijdig herkennen en behandelen van klachten of banale letsels om erger te voorkomen

Stretchen: theorie en praktijk

Traint sinds 1991 bij Flevo Delta, is gediplomeerd trainer loopgroepen sinds 1997.

Revalidatie schema na kraakbeenbehandeling van zowel het femur als het patellofemorale gewricht

HEUP EN LIESKLACHTEN. Sport Medisch Netwerk Zoetermeer. Barry Faas (sport)fysiotherapeut. Aartsen Praktijk voor Fysiotherapie

TRAININGTIPS. Van onze personal trainer Jill de Vreng

Proximal tendon avulsion. Claire Verheul, Ph.D. Anne van der Made, M.D.

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIE PROTOCOL NA ARTHROSCOPISCH HECHTEN SLAP-LAESIE SCHOUDER

Revalidatieschema na een collagene meniscus implantatie (CMI)

(duidelijkheid, samenhangend verhaal, vakinh. kennis)

Conditietraining op de vereniging. Miguel Janssen Steven Schilders

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARHTROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, GROOT

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/ARTHROSCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, MIDDEL

Het onderzoeksverslag

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL HEMI-/TOTALE SCHOUDERPROTHESE (TSP)

Nederlandse Samenvatting

TRAININGSPLAN STRETCHEN

VO2max. Aerobe Capaciteit Cerebrale Parese. Aerobe capaciteit bij kinderen met CP FITNESS

POSTKLINISCH FYSIOTHERAPEUTISCH REVALIDATIEPROTOCOL NA OPEN/SCOPISCH HECHTEN CUFFRUPTUUR SCHOUDER, KLEIN

Revalidatie schema na microfracturing van het patellofemorale gewricht

in Sport Sportcafé Fysiotherapie Jeurissen & van den Ingh

In Beweging! Lizette Wattel Universitair Netwerk Ouderenzorg UNO-VUmc

WAT IS EEN GOEDE VECHTSPORT WARMING-UP? Door Drs Erik Hein, November 2016

Krachttraining bij kinderen met Cerebral Palsy

Stretchen. Inleiding. Waarom stretchen?

EIND TOETS TOEGEPASTE BIOSTATISTIEK I. 30 januari 2009

4 Beweegprogramma. 4.1 Voorbereiding

Oefeningen voor de knie

PREPARE WITH PREP S MOVEMENT PREP S ALS VORM VAN WARMING-UP

Stappen deelcijfer weging 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 10,0 totaalcijfer 10,0 Spelregels:

De nieuwe warming-up!

TRAININGSPLAN XCO-TRAINER

Stretching waar ben ik mee bezig????? Fabienne Van De Steene Revaki UGent Sportkine UZ Gent Red Flames- KBVB

Gegeneraliseerde Hypermobiliteit (GHM) Een variatie van normale gewrichtsmobiliteit, waarbij de Range of Motion groter is dan gemiddeld (+2SD)

Lenig worden. Inhoud: Inleiding Warming up Stretchen Cooling-down Poses. M.koning

Van bewegen naar trainen

Fysio-/manueeltherapie van Gerven

Training en praktische beweegadviezen. Voor kwetsbare groepen

Prevention of cognitive decline

Cerebrale parese en de overgang naar de adolescentie. Beloop van het functioneren, zelfwaardering en kwaliteit van leven.

Rekken en strekken, de zin en onzin voor de (step)trainingspraktijk deel 1

Revalidatie nieuwe heupoperatie. Achterste benadering

Romphouding en Beweeglijkheid Bureaustoel versus Flexchair

Eerste effectmeting van de training ouderverstoting voor professionals in opdracht van De FamilieAcademie

BEOORDELINGSFORMULIER

Stretching: zin en onzin?

Revalidatie schema na microfracturing van de laterale of mediale femurcondyl

Objectiveren van functionele eigenschappen van knie-orthesen

Fysieke fitheid, vermoeidheid en fysieke training bij sarcoïdose patiënten

NA JE TRAINING. Met deze 6-daagse challenge haal je alles uit je training!

K.F.C. SPARTA PETEGEM JEUGD

Fitnesstrainer B Lesdag 3 Trainingsleer & Periodisering. Erkend Fit!vak opleidingscentrum

Analyse van de cursus De Kunst van het Zorgen en Loslaten. G.E. Wessels

Het principe van de 5 Motorische basisvaardigheden

1 Buikplank (2 benen) Oefentherapie bekken en romp Pagina 1 van 5

RICHTLIJN BIJ REVALIDATIE NA EEN GESLOTEN EN OPEN BANKART

Ga naar je trainingen! De trainer helpt mee jouw zwakkere punten te ontdekken.

Hoofdstuk 2 beschrijft een systematisch literatuuroverzicht waarin studies worden samengevat die de effectiviteit, op bewegingsuitslag, hebben

Verminderen van de impact van geriatrische aandoeningen door fysieke activiteit

We berekenen nog de effectgrootte aan de hand van formule 4.2 en rapporteren:

Nabehandeling voorste kruisband reconstructie

Krachttraining bij ouderen

WARM UP SCHEMA; Inclusief self myofascial release/foam roller routine en aanvullende informatie over de foam roller. PT-NIJMEGEN

Beoordelingscriteria scriptie Nemas HRM

Talenttraining 20 mei Vlaamse Zwemfederatie. Synchroonzwemmen. Leonie Cornielje. Leonie Cornielje Coaching & Advies

Antwoordsleutel vraag 2 t/m 9 IOF al la carte Pediatric Balance Scale

ZOMERPROGRAMMA RESPIRO: THUISTRAINING

Blessurepreventie VERANTWOORDELIJKEN:

De nieuwe warming-up! TJITTE KAMMINGA

Conditie en training/ fitheidsparcours of: werkstuk bewegen en samenleving

Fysieke training in praktijk

Bijlage 3. Beoordelingscriteria onderzoeksplan

Opdracht: hardlopen en ouder worden

Bewegingsleer Deel II De onderste extremiteit

Protocol HUMAC Norm. Opstarten Start het programma op Het beginscherm ziet er als volgt uit:

hoofdstuk 3 hoofdstuk 4

Wat is patello-femoraal pijnsyndroom?

Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 19e jrg 2001, no. 4 (pp )

Veel kinderen met een spastische cerebrale parese (CP) hebben een afwijkend looppatroon. Eén van de meest typerende looppatronen is het zogenaamde

TRAININGSPLAN. Buikspieren

De voorste kruisbandreconstructie

Draagt lesmateriaal bij aan het vergroten van financiële vaardigheden van basisschoolleerlingen?

Invloed van IT uitbesteding op bedrijfsvoering & IT aansluiting

Long Term Player Development. Meer voetbal-atleten opleiden

Samenvatting. Samenvatting

AMICA MANU SPORTMEDISCH GEZIEN

Bijlage 2 Meetinstrumenten

Transcriptie:

Onderzoeksverslag CRAC-Stretch & Passive-Stretch Naam Daniëlle Kramer Studentennummer 515784 School Hogeschool van Amsterdam Domein Bewegen, Sport & Voeding Locatie Academie Lichamelijke Opvoeding Plaats Amsterdam Klas Leerjaar 4 Docent Sander Plomp Vak Onderzoeksmethode Inleverdatum Juni 2011

Inhoudsopgave Onderdeel Bladzijde 1 Samenvatting 2 2 Voorwoord 3 3 Inleiding 4-6 4 Probleemstelling 7 5 Methode 8-9 6 Resultaten 10-13 7 Conclusie & Discussie 14-15 8 Literatuurlijst 16-17 9 Bijlagen 18-23 1

Samenvatting Onderzoeksvraag 'Welke methode van rekken, CRAC-stretchen of passief, geeft na zes weken twee keer in de week trainen het beste resultaat bij de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar?'. Onderzoekshypothese Naar verwachting zullen de turnsters die tijdens de trainingsperiode rekken via de CRAC-methode een grotere bewegingsuitslag tonen tijdens het uitvoeren van de split dan de turnsters die tijdens de trainingsperiode rekken via de Passive-methode. Het rekken via de CRAC-methode is de moeilijkst uit te voeren rekkingstechniek, maar bij een vergelijking tussen de verschillende rekkingstechnieken zal deze methode de meeste lenigheidwinst opleveren. Deze contractie van de antagonist is bedoeld om een reciproke inhibitie uit te lokken bij de te stretchen spier om zo een grotere stretch te krijgen. Onderzoeksmethode Voor het onderzoek worden er twee groepen samengesteld, beide bestaande uit vijftien turnsters tussen de 10 en 12 jaar. Tijdens de voormeting zullen alle turnsters de split uitvoeren en de lichaamshoeken die gemeten worden met een goniometer, zullen worden genoteerd in het schema. Vervolgens worden de deelnemers verdeeld in twee verschillende groepen; groep A zal gedurende zes weken twee keer in de week rekken volgens de CRACmethode en groep B volgens de Passive-methode. Tijdens de nameting zullen alle turnsters de split uitvoeren en de lichaamshoeken zullen worden genoteerd in het schema. Onderzoeksresultaat Nadat de deelnemers van het onderzoek de verschillende testen hebben uitgevoerd, zijn alle gegevens verwerkt in het programma SPSS en hieruit blijkt dat de nulhypothese van het onderzoek verworpen kan worden. De nulhypothese was dat de methode van rekken, CRAC-stretchen of passief, geen invloed heeft op het resultaat bij de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar na zes weken twee keer in de week trainen. Uit het onderzoek blijkt dat de groep die een trainingsperiode volgt via de CRAC-methode gemiddeld genomen een positief verschil van 1,9 graden laat zien tussen de voormeting (26,467) en de nameting (24,567), terwijl de groep die een trainingsperiode volgt via de Passive-methode gemiddeld genomen een negatief verschil van 0,17 graden laat zien tussen de voormeting (25,533) en de nameting (25,767). Onderzoeksconclusie Wanneer er gekeken wordt naar de resultaten van het onderzoek, mag er geconcludeerd worden dat de groep die zes weken lang twee keer in de week gebruik maakt van CRAC-stretchen een grotere lenigheid van de adductoren van het bovenbeen levert tijdens het uitvoeren van de split dan de groep die zes weken lang twee keer in de week gebruikt maakt van Passive-stretchen. Onderzoeksdiscussie Omdat de verschillen in het aantal graden tussen CRAC-stretchen en Passive-stretchen klein zijn, is er een kans aanwezig dat het zogenoemde tolerantievermogen een rol heeft gespeeld tijdens het onderzoek. Verder van invloed op de grootte van de bewegingsuitslag zijn ook vermoeidheid, tijd van de dag, temperatuur van de omgeving en de temperatuur van de weefsels zelf. Deze factoren zijn niet meegenomen in dit onderzoek. Ook moet de wijze van meten tijdens dit onderzoek in twijfel worden gebracht. 2

Voorwoord Overal ter wereld zien we verschillende sporters rekken en strekken, oftewel stretchen. Stretchen is het op een voorzichtige manier rekken van een spiergroep om de betreffende spiergroep voor te bereiden op inspanning en/of om de lenigheid van de betreffende spiergroep te trainen en te verbeteren. Ook kan stretchen gebruikt worden ter bevordering van revalidatie en het voorkomen van blessures. Er zijn verschillende manieren om spieren te rekken. De laatste jaren zijn er veel discussies over welke manier van rekken het beste resultaat levert: actief/passief, statisch/dynamisch, ballistisch, isometrisch of via de PNFmethode? Klopt het dat er een verschil in resultaat is tussen de verschillende manieren van stretchen? Ik ben trainster bij turnvereniging NIKA Hoogland en geef les aan een vierde- en vijfde divisie selectiegroep bestaande uit turnsters tussen de zes en veertien jaar. Aangezien we in de turnwereld continu te maken hebben met de grondmotorische eigenschap lenigheid, ben ik erg benieuwd welke methode van stretchen de meeste invloed heeft op de lenigheid bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar. Deze tekst is geschreven voor trainers en trainsters van sporten waarbij lenigheid van essentieel belang is voor de prestaties van zijn/haar pupillen en voor mensen die geïnteresseerd zijn in de verschillende stretchmethoden. Voor de begeleiding bij het onderzoek en bij het schrijven van dit verslag, wil ik een aantal personen bedanken die daarbij van essentieel belang zijn geweest: mijn onderzoeksbegeleider Sander Plomp en onderzoeksbeoordelaar Johan de Bruijne voor kritische feedback en goede adviezen, fysiotherapeut Bart Schop en Saskia Wallenburg voor het meetinstrument en het delen van mooie turnervaringen wat betreft lenigheid, trainster Joyce Greefhorst en Dieuwke Poelstra voor begeleiding bij de verschillende metingen en uiteraard de turnsters zelf die deel hebben genomen aan dit onderzoek. 3

Inleiding Tijdens de wereldkampioenschappen turnen in Oktober 2010 te Rotterdam Ahoy, hebben we weer kunnen zien hoe belangrijk de grondmotorische eigenschappen kracht, snelheid, uithoudingsvermogen, coördinatie en lenigheid zijn voor de turnsport. Turn(st)ers en train(st)ers vragen elkaar om raad over het leren, respectievelijk aanleren van bepaalde oefeningen of technieken en over het verbeteren van de grondmotorische eigenschappen. Sinds een aantal jaren staan de zin en onzin van rekoefeningen, als onderdeel van elke training en wedstrijdvoorbereiding en als fysiotherapeutische behandelvorm, ter discussie. Naast kracht en uithoudingsvermogen is ook lenigheid een belangrijke factor waar het prestatievermogen van spieren van afhankelijk is. Lenigheid blijkt niet alleen maar belangrijk te zijn voor de algemene gezondheid en lichamelijke fitheid zoals onderzoek op het gebied van de revalidatie onlangs heeft aangetoond, maar ook voor bepaalde motorische vaardigheden (Fox e.a., 1999). Op dit moment bestaat er geen overeenstemming over een precieze definitie van lenigheid binnen de sport wetenschappelijke gemeenschap. De term wordt toegepast op een breed scala van sportcontexten met grote inconsistentie en een gebrek aan samenhang (Sheppard & Young, 2006). Lenigheid is een eigenschap die gedeeltelijk erfelijk bepaald is en gedeeltelijk trainbaar is. De vorm van het gewricht is een vast gegeven. De combinatie van arthrogene (gewricht), tendinogene (pezen, banden) en musculaire variaties (spieren) bepaalt de mate van bewegingsvrijheid in een gewricht. De één heeft van nature een soepeler gewricht dan de ander. Beïnvloedbaar door training zijn de tendinogene- en musculaire structuren. Pezen en banden kunnen door training zes procent van hun oorspronkelijke lengte toenemen, maar spieren kunnen echter twintig tot vijftig procent van hun oorspronkelijke lengte toenemen. De grootste toename van lenigheid door training bereik je met de spieren (Wallenburg, 2007). Rekken resulteert doorgaans in een grotere bewegingsuitslag, ook wel Range of Motion genoemd, van de extremiteit. Range of motion staat in de Nederlandstalige encyclopedie beschreven als de bewegingshoeveelheid die mogelijk is ter hoogte van een gewricht. Deze is individueel verschillend en wordt beïnvloed door factoren zoals leeftijd, geslacht en het al dan niet actief of passief bewegen (www.encyclo.nl). In mechanisch opzicht bepalen de visco-elastische eigenschappen van spieren, pezen, fascie, ligamenten, benige structuren en de huid de ROM. In neuromusculair opzicht bepalen de pijnsensatie en actieve weerstand van het passieve gerekte spierpeescomplex de ROM (Hill, 1938). Bolhuis geeft in haar artikel aan dat het vergroten van de ROM alleen zinvol is als deze functioneel wordt gebruikt. Iedereen die in zijn natuurlijke bewegingsmogelijkheden wordt beperkt, is dus gebaat bij oefeningen. In het kader van de sport zijn rekoefeningen zinvol wanneer het om sportspecifieke bewegingen gaat die een grotere dan normale ROM vereisen. In de meer extreme gevallen zijn dit bewegingen zoals gebruikelijk bij het turnen, ballet en de acrobatiek (www.wikifysio.nl). In het algemeen onderscheidt men twee vormen van lenigheid: statische en dynamische lenigheid. Onder statische lenigheid verstaat men de bewegingsuitslag van een gewricht. Er is sprake van een statische lenigheid omdat het gaat om de hoek tussen de uiterste standen van een gewricht en niet om de beweging. Onder dynamische lenigheid wordt verstaan de weestand die tijdens een beweging door een gewricht wordt ondervonden. Met andere woorden, deze vorm van lenigheid heeft betrekking op de tegenwerkende kracht die bij elke bewegingsuitslag wordt onderbonden en niet op de bewegingsuitslag zelf. Men spreekt van algemene lenigheid wanneer deze betrekking heft op de belangrijkste gewrichtssystemen in het lichaam en van specifieke lenigheid wanneer deze betrekking heeft op een bepaald gewricht. Voor de sportpraktijk is nog een ander onderscheid mogelijk, namelijk dat tussen passieve en actieve lenigheid. Onder passieve lenigheid verstaan we de grootst mogelijke beweeglijkheid in een gewricht die met behulp van een externe kracht bereikt kan worden. Actieve lenigheid is de grootst mogelijke beweeglijkheid in een gewricht die men zelf, zonder enige hulp, alleen door werkzaamheid van eigen spieren bereiken kan (Fox e.a., 1999). In dit onderzoek worden twee verschillende methoden van stretchen met elkaar vergeleken, namelijk passivestretchen en de PNF-stretchen. Passive stretchen wordt ook wel aangeduid als ontspannen stretch en als statische-passieve stretch. Tijdens het uitvoeren van een passieve stretch zorg je voor een zo groot mogelijke range of motion in een bepaald gewricht en wordt deze houding in stand gehouden door een ander deel van het lichaam of met behulp van een partner of apparaat. De split of spagaat is een voorbeeld van een passieve rek. PNF-stretchen is momenteel de snelste en meest effectieve manier om de statische-passieve flexibiliteit te vergroten. Het is een combinatie van passieve stretch en isometrische stretch met het oog op een maximale statische flexibiliteit. PNF verwijst naar meerdere post-isometrische-relaxatie stretchtechnieken waarbij een spiergroep passief wordt uitgerekt, dan isometrische contractie tegen weerstand plaats vindt in de gestrekte positie wat vervolgens zorgt voor een daaruit voortvloeiend groter bereik van de beweging in de passieve 4

positie. Tijdens PNF-stretchen wordt meestal een partner gebruikt om weerstand te bieden tegen de isometrische contractie en later om passief te zorgen voor een groter bereik in de beweging. De meeste PNF-stretch technieken gebruiken isometrische contractie en ontspanning van de agonist, waar de gestrekte spieren isometrisch worden gecontraheerd en worden ontspannen. Sommige PNF-stretch technieken gebruiken isometrische contractie van de antagonist, waar de tegenstanders van de gespannen spieren worden gecontraheerd. In alle gevallen is het belangrijk op te merken dat de gestrekte spier moet rusten en ontspannen voor ten minste 20 seconden voordat een andere PNF techniek wordt toegepast. De meest voorkomende PNF stretch technieken zijn the hold relax, the hold-relax,contract en the hold-relax-swing. De hold-relaxcontract wordt ook wel de contract-relax-contract genoemd en de contract-relax-antagonist-contract wordt ook wel CRAC genoemd. Het omvat het uitvoeren van twee isometrische contracties: eerst van de agonisten, dan van de antagonisten. Het eerste deel is gelijk aan de hold-relax na het aannemen van een passieve stretch, de gestrekte spier is isometrisch gecontraheerd voor 7-15 seconden. Vervolgens zijn de spieren ontspannen terwijl de antagonist een isometrische contractie aanhoudt voor 7-15 seconden. De spieren zijn gedurende 20 seconden ontspannen voordat een andere PNF techniek wordt uigevoerd (Bradford, 1994). De twee verschillende manieren van stretchen worden met elkaar vergeleken door middel van het uitvoeren van de split. Voor het aanleren van de split moet men vooral de spieren aan de binnenkant van het bovenbeen, de adductoren, rekken. Om zo optimaal mogelijk lenigheid te trainen is het belangrijk om te weten dat er twee soorten adductoren zijn. Er zijn adductoren die over één gewricht lopen, namelijk van het heupgewricht naar de benen, ook wel mono-articulaire spieren genoemd en er zijn adductoren die over meerdere gewrichten lopen, namelijk over de knie, ook wel biarticulaire spieren genoemd. Om deze spieren leniger te maken zijn er verschillende oefeningen nodig. Oefeningen om de spieren te rekken die over één gewricht lopen doet men met gebogen knieën. Oefeningen om de spieren die over meerdere gewrichten lopen te rekken doet men oefeningen waarbij de knie gestrekt blijft (Wallenburg, 2007). De adductoren van de heup bevinden zich in het algemeen mediaal van het sagittale vlak door het middelpunt van het gewricht. Deze spieren lopen in ieder geval onder en mediaal van de sagittale abductie-adductie as, die zich in dat sagittale vlak bevindt. De adductoren zijn bijzonder talrijk en krachtig. Bij een achteraanzicht vormen deze spieren een grote waaier, die zich uitstrekt over de hele lengte van het femur. De adductoren zijn onmisbaar voor het handhaven van het evenwicht van het bekken, indien het aan beide kanten ondersteund wordt. Ze spelen dus een belangrijke rol bij bepaalde houdingen of tijdens sportbeoefening (Kapandji, 2004). Het meten van de maximale gewrichtshoek heeft iets met spierlengte te maken, maar er spelen nog vele andere factoren een rol (Poel van der, 2009). De relatie tussen gewrichtshoek en spierlengte is onder andere afhankelijk van de individuele anatomie, dat wil zeggen van de plaats waar de spier aanhecht en van de hoek die deze aanhechting maakt ten opzichte van het gewricht oftewel het draaipunt. Bij een andere interne anatomie met exact dezelfde spierlengte kunnen er verschillen zijn in bewegingsuitslag. Hoekmetingen zijn dus in ieder geval niet exact gelijk aan metingen van spierlengte. Onder andere door interne anatomie bestaan er verschillen in bewegingsuitslag bij exact dezelfde spierlengte. Met hoekmetingen meet je dus bewegingsuitslag, geen spierlengte (Lagerberg, 2000). Uit verschillende onderzoeken is gebleken dat de duur van één keer rek niet zoveel uitmaakt. Het gaat meer om de totale dosis: de combinatie van duur en herhalingen. Korte rekduur en veel herhalingen lijkt niet veel te verschillen qua toename van passieve bewegingsuitslag vergeleken met langere rekduur en minder herhalingen. Een grotere totale dosis, rekduur keer herhalingen keer aantal keren per week, lijkt bij de bewegingsuitslag in heup en knie wel tot meer toename te leiden. Cipriani en medewerkers keken bij twee groepen naar de verschillen in toename van heupflexie ten gevolge van zes weken lang dagelijks 2 x 10 seconden of 4 x 30 seconden statisch rekken. De totale rekduur was voor beide groepen dus gelijk, namelijk 2 minuten per dag. Bij beide groepen werd na drie weken gemiddeld een 16 graden grotere bewegingsuitslag gevonden en in de drie weken daarna nog eens 10 graden toename. In 6 weken dus in totaal 26 graden en er was geen significant verschil tussen de twee groepen (Cipriani e.a., 2003). Ook Nelson en Bandy vonden geen verschil in effect tussen 6 x 10 of 2 x 30 seconden per oefening. Beide trainingsgroepen hadden na zes weken, met drie keer per week in totaal 1 minuut statisch rek per dag, gemiddeld een elf graden grotere bewegingsuitslag dan de niet stretchende controlegroep (Nelson & Bandy, 2004). Ook Roberts en Wilson vonden geen verschillen in effect op de bewegingsuitslag tussen een groep die 9 x 5 seconden en een groep die een 3 x 15 seconden als rekduur hanteerden. De dagelijkse dosis was ook hier voor beide groepen gelijk, in totaal 45 seconden per dag. Het lijkt er wel op dat de totale dosis, waarin ook de frequentie verwerkt is, in ieder geval bij heup en knie van invloed kan zijn: Cipriani vond 26 graden toename in heupflexie na dagelijks 2 minuten rekken, Nelson vond gemiddeld 11 graden toename na 3 x per week 1 minuut rekken (Robberts & Wilson, 1999). Met langere stretchprogramma s van ongeveer drie maanden maakt het niet zoveel uit welke vorm van stretchen je kiest als het gaat om het op peil houden of vergroten van passieve bewegingsuitslagen (Poel van der, 1998). 5

De toename in bewegingsuitslag door training is, in ieder geval voor een flink deel, te verklaren door twee veranderingen: enerzijds neemt de tolerantie voor rekkracht toe, anderzijds neemt de weerstand tegen verlenging af. De verklaringen hiervoor lopen uiteen en zijn nog niet waterdicht. Er zijn wel goede aanwijzingen dat rek een aantal sensoren beïnvloed en vooral onderdrukt (Guissard & Duchateau, 2006). Er zijn op dit moment twee goed opgezette studies naar stretchduur verricht. Madding e.a. (1987) vonden dat vijftien seconden statische stretch hetzelfde effect had op bewegingsuitslag als 45 seconden of twee minuten. Borms e.a. (1987) vonden dat tien seconden statische stretching even goed werkte op bewegingsuitslag als twintig of dertig seconden. Een stretchfase van tien tot vijftien seconden lijkt voldoende voor een effect op de (passieve) bewegingsuitslag in een gewricht (Poel van der, 1998). Onderzoek van Cornelius & Craft-Hamm (1988) richtte zich op de vraag wat de beste plaats was om statische stretchoefeningen te doen als lenigheidtraining. Voor, na of voor-en-na de training. Voor de groep vrouwelijke recreatiesporters in deze studie maakte dat niet uit. Alle groepen gingen evenveel vooruit in (passieve statische) bewegingsuitslagen. Voor het verbeteren van passieve bewegingsuitslag lijkt het dus niet veel uit te maken of de (statische) stretch voor, na of voor-en-na een training plaatsvindt (Poel van der, 1998). De leeftijd is van invloed op de grootte van de bewegingsuitslag, met het ouder worden neemt de elasticiteit van bindweefsel bijvoorbeeld langzaam af (Poel van der, 1998). Wegens praktische overwegingen wordt er tijdens dit onderzoek gekozen voor een leeftijd van 10 tot 12 jaar. Uit dit onderzoek zal blijken welke methode van rekken, CRAC-stretchen of passief, na zes weken twee keer in de week trainen het beste resultaat levert bij de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar. 6

Probleemstelling Onderzoeksvraag 'Welke methode van rekken, CRAC-stretchen of passief, geeft na zes weken twee keer in de week trainen het beste resultaat bij de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar?'. Nulhypothese De methode van rekken, CRAC-stretchen of passief, heeft geen invloed op het resultaat bij de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar na zes weken twee keer in de week trainen. Hypothese Naar verwachting zullen de turnsters die tijdens de trainingsperiode rekken via de CRAC-methode beter presteren dan de turnsters die tijdens de trainingsperiode rekken via de Passive-methode. Het rekken via de CRAC-methode is de moeilijkst uit te voeren rekkingstechniek, maar bij een vergelijking tussen de verschillende rekkingstechnieken zal deze methode de meeste lenigheidwinst opleveren. Deze contractie van de antagonist is bedoeld om een reciproke inhibitie uit te lokken bij de te stretchen spier om zo een grotere stretch te krijgen (Bradford, 1994). Er wordt verwacht dat na de verschillende testen de resultaten na de trainingsperiode via de CRAC-methode hoger zijn dan de resultaten na de trainingsperiode via de Passive-methode. Hiermee wordt bedoeld dat een turnster na het volgen van een trainingsperiode via de CRAC-methode een grotere bewegingsuitslag zal tonen tijdens het uitvoeren van de split dan een turnster die een trainingsperiode volgt via de Passive-methode. 7

Methode Deelnemers Voor het uitvoeren van het onderzoek worden er twee groepen samengesteld, beide bestaande uit vijftien turnsters tussen de 10 en 12 jaar. Alle testpersonen zullen twee maal gemeten worden tijdens het uitvoeren van de split; één keer voor de voormeting en één keer voor de nameting. In totaal zullen 30 personen deelnemen aan het onderzoek wat betreft welke methode van rekken, CRAC-stretchen of passief, na zes weken twee keer in de week trainen het beste resultaat geeft bij de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar. De turnsters waren niet geselecteerd op enige andere voorwaarde dan de bovenstaande: geslacht, leeftijd en aantal trainingsdagen per week. Alle deelnemers trainen 4 ½ uur in de week bij turnvereniging NIKA Hoogland. Voor het onderzoek heeft het geen meerwaarde wanneer een deelnemer topturnster is of niet. Er wordt namelijk gekeken naar het verschil tussen de voor- en nameting van de deelnemer en niet naar het verschil onderling. In de maand januari zullen turnsters worden benaderd om mogelijk aan het onderzoek deel te nemen. Belangrijk gedurende de gehele onderzoeksperiode is dat de testpersonen de rekoefeningen alleen tijdens de trainingen uitvoeren onder begeleiding van de trainsters. Wanneer de testpersonen deze regel overtreedt, zijn zij verplicht dit kenbaar te maken en zullen zij geen geldige deelname hebben aan de lenigheidtest. Instrumenten/ Apparatuur Het onderzoek zal plaats vinden in de gymzaal aan de Zevenhuizerstraat te Hoogland. Het meten van lenigheid gebeurt in onderzoek over het algemeen met een goniometer. De goniometer wordt, al dan niet intensief, gebruikt om de mobiliteit/bewegingsuitslag van verschillende gewrichten te meten. De fysiotherapeut kan zijn handelen en de effecten van de interventies onderbouwen door meet/evaluatiemomenten te hanteren met behulp van de goniometer. De Range of Motion (ROM) van afzonderlijke gewrichten wordt gemeten met behulp van de gradenboog (Jansen & Laan van der, 2006). In de loop der jaren zijn veel onderzoeken gedaan naar de goniometer. Zo werd door Boone e.a. (1978) aangegeven dat metingen in het onderzoek met een goniometer betrouwbaar zijn, mits de verschillende metingen door dezelfde fysiotherapeut verricht wordt. Brosseau e.a. (2001) deden een uitgebreid onderzoek naar de intra- en interbeoordelaarsbetrouwbaarheid en validiteit van twee verschillende goniometers. Zowel de standaard goniometer als de goniometer met gehele breedtecirkel bleken hoog te scoren. Om de lichaamshoeken te kunnen meten, worden er twee botpunten op het lichaam gemarkeerd namelijk de spina iliaca anterior superior en de caput fibula. Dit zijn over het algemeen twee botpunten die gemakkelijk gepalpeerd kunnen worden. De turnsters gaan in een anatomische houding tegen de muur staan, spreiden hun benen en proberen een zo groot mogelijke bewegingsuitslag in het heupgewricht te bewerkstelligen. De hoek wordt gemeten door één lijn te trekken vanaf de spina iliaca anterior superior naar de caput fibula en één lijn vanaf de caput fibula horizontaal evenwijdig aan de grond. Het aantal graden wordt dus gemeten met een horizontale lijn vanaf de caput fibula en een schuine lijn tot de spina iliaca anterior superior. Hoe groter de bewegingsuitslag van de split, hoe kleiner het aantal graden. Voor het onderzoek is pen en papier nodig om de lichaamshoeken van de deelnemers op te kunnen schrijven. Deze lichaamshoeken worden vervolgens verwerkt in het schema. Procedures De eerste meting van het onderzoek is een voormeting. Alle turnsters zullen de split uitvoeren en de lichaamshoeken zullen vervolgens worden genoteerd in het schema. Vervolgens worden de deelnemers verdeeld in twee verschillende groepen; groep A en groep B. Groep A zal gedurende zes weken twee keer in de week rekken volgens de CRAC-methode en groep B zal gedurende zes weken twee keer in de week rekken volgens de Passive-methode. De tweede meting van het onderzoek is een nameting. Alle turnsters zullen de split uitvoeren en de lichaamshoeken zullen vervolgens worden genoteerd in het schema. Na de voormeting en de nameting worden alle lichaamshoeken in het schema gezet. Deze voormeting en de nameting worden met elkaar vergeleken om te kunnen constateren of de invloed van CRAC-stretchen positief, negatief of neutraal is. Wanneer groep A kleinere lichaamshoeken vertoont dan groep B, na de trainingsperiode gedurende zes weken twee keer in de week stretchen, is de invloed van CRAC-stretchen negatief. Wanneer groep A grotere lichaamshoeken vertoont dan groep B, na de trainingsperiode gedurende zes weken twee keer in de week stretchen, is de invloed van CRAC-stretchen positief. Wanneer er bij beide groepen geen verschillen te ontdekken zijn tussen de nulmeting en de testmeting, is de invloed van CRAC-stretchen neutraal. 8

Zowel de voormeting als de nameting worden volgens bepaalde regels uitgevoerd: - Er worden twee groepen gemaakt; groep A en groep B beide bestaande uit vijftien personen. Zowel bij de voormeting als de nameting voeren beide groepen de split uit om vervolgens het verschil in lichaamshoeken met elkaar te kunnen vergelijken. - Er wordt een gezamenlijke warming-up gedaan met groep A om het lichaam voor te bereiden op de inspanning en de onderste extremiteit voor te bereiden op de split, die bestaat uit 15 x 22 meter inlopen en actieve stretchoefeningen bestaande uit 20 keer beenzwaaien in abductie-, anteflexie- en retroflexie richting. - De deelnemers van groep A voeren omstebeurt de split uit zodat de lichaamshoeken genoteerd kunnen worden in het schema. De hoeken worden op 1 decimaal afgerond (bijvoorbeeld 10,4 graden). - Er wordt een gezamenlijke warming-up gedaan met groep B om het lichaam voor te bereiden op de inspanning en de onderste extremiteit voor te bereiden op de split, die bestaat uit 15 x 22 meter inlopen en actieve stretchoefeningen bestaande uit 20 keer beenzwaaien in abductie-, anteflexie- en retroflexie richting. - De deelnemers van groep B voeren omstebeurt de split uit zodat de lichaamshoeken genoteerd kunnen worden in het schema. De hoeken worden op 1 decimaal afgerond (bijvoorbeeld 10,4 graden). - Door eenzelfde warming-up worden de deelnemers op een zelfde manier voorbereid op het uitvoeren van de split waardoor verschillende factoren worden uitgesloten. - De deelnemers moesten de voormeting en nameting volgens de regels uitvoeren. Wanneer er sprake is van het overtreden van de regels, worden de gegevens van deze testpersoon niet meergenomen in het onderzoek. - De deelnemers moeten zelf voor een cooling-down zorgen om het lichaam na afloop van de inspanning naar een rustniveau te brengen. Ontwerp & Analyse Groep A (Rekken via CRAC-stretchen) Week 1: Voormeting Eerste training van de week Week 1 t/m 6: Trainingsperiode Twee keer in de week rekken via CRAC-stretchen Week 6: Nameting Tweede training van de week Groep B (Rekken via Passive-stretchen) Week 1: Voormeting Eerste training van de week Week 1 t/m 6: Trainingsperiode Twee keer in de week rekken via Passive-stretchen Week 6: Nameting Tweede training van de week Alle deelnemers van het onderzoek zullen de voormeting op dezelfde datum uitvoeren en na een trainingsperiode van zes weken zullen alle deelnemers van het onderzoek de nameting op dezelfde datum uitvoeren. Beide groepen voeren zowel tijdens de voormeting als de nameting dezelfde test uit; het uitvoeren van de split. Alle lichaamshoeken van de deelnemers worden genoteerd in het schema (zie bijlage). Wanneer een deelnemer tijdens één van de testen afwezig is, worden deze resultaten niet meer geteld in het onderzoek. Nadat alle gegevens zijn verzameld, worden deze ingevoerd in het programma SPSS. Hier wordt onderzocht of er een verschil is in de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar na zes weken twee keer in de week rekken via de CRAC-methode of de Passive-methode. Dit wordt gedaan met behulp van Repeated Measures Anova omdat er gekeken wordt naar het verschil tussen twee of meer afhankelijke metingen bij twee groepen. De twee afhankelijke metingen zijn de voormeting en de nameting en de twee groepen zijn onderverdeeld in één groep die gaat rekken via de CRAC-methode en één groep die gaat rekken via de Passive-methode. Het programma SPSS laat vervolgens zien of de nulhypothese verworpen kan worden. Ook wordt het verschil tussen de voormeting en de nameting handmatig berekend. Van zowel groep A als groep B worden de lichaamshoeken met elkaar vergeleken wat uiteindelijk een resultaat levert. Wanneer dit resultaat boven 0 is, dan is de invloed van CRAC-stretchen positief. Wanneer dit resultaat onder 0 is, dan is de invloed van CRACstretchen negatief. Als het resultaat exact 0 is, dan is er geen verschil tussen het rekken via CRAC-stretchen en Passive-stretchen. 9

Resultaten Onderzoeksvraag 'Welke methode van rekken, CRAC-stretchen of passief, geeft na zes weken twee keer in de week trainen het beste resultaat bij de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar?'. Nulhypothese De methode van rekken, CRAC-stretchen of passief, heeft geen invloed op het resultaat bij de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar na zes weken twee keer in de week trainen. Programma SPSS Alle data worden ingevoerd in een nieuw SPSS bestand. Hierna wordt er onderzocht of er een verschil is in de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar na zes weken twee keer in de week rekken via de CRAC-methode of de Passive-methode. Dit wordt gedaan met behulp van de test Repeated Measures Anova omdat er gekeken wordt naar het verschil tussen twee of meer afhankelijke metingen bij twee groepen. De twee afhankelijke metingen zijn de voormeting en de nameting en de twee groepen zijn onderverdeeld in één groep die gaat rekken via de CRAC-methode en één groep die gaat rekken via de Passive-methode. Gegevens Fig. 1 10

Resultaten Groep A (CRAC-Stretchen) Naam Leeftijd (Jaar) Splithoek; Nulmeting (in graden) Voor Trainingsperiode Splithoek; Testmeting (in graden) Na Trainingsperiode Hoekverschil; Hoek1 Hoek2 (in graden) Positief/ Negatief ( + / - ) Turnster 1 10,0 35,5 graden 31,0 graden 4,5 graden + Turnster 2 10,2 22,5 graden 20,5 graden 2,0 graden + Turnster 3 10,4 19,0 graden 21,5 graden -2,5 graden - Turnster 4 10,5 34,5 graden 34,0 graden 0,5 graden + Turnster 5 10,6 31,5 graden 25,0 graden 6,5 graden + Turnster 6 10,8 35,0 graden 28,5 graden 6,5 graden + Turnster 7 10,10 38,0 graden 38,0 graden 0,0 graden + Turnster 8 11,0 11,5 graden 10,0 graden 1,5 graden + Turnster 9 11,1 27,0 graden 25,0 graden 2,0 graden + Turnster 10 11,1 17,5 graden 15,0 graden 2,5 graden + Turnster 11 11,5 11,0 graden 10,0 graden 1,0 graden + Turnster 12 11,7 31,0 graden 31,0 graden 0,0 graden + Turnster 13 11,7 28,0 graden 26,5 graden 1,5 graden + Turnster 14 11,8 38,0 graden 38,0 graden 0,0 graden + Turnster 15 11,10 17,0 graden 14,5 graden 2,5 graden + Totaal 163,6 397,0 graden 368,5 graden 28,5 graden + Gemiddeld (Totaal/15) 10,9 26,5 graden 24,6 graden 1,9 graden + Fig. 2 11

Groep B (Passive-Stretchen) Naam Leeftijd (Jaar) Splithoek; Nulmeting (in graden) Voor Trainingsperiode Splithoek; Testmeting (in graden) Na Trainingsperiode Hoekverschil; Hoek1 Hoek2 (in graden) Positief/ Negatief ( + / - ) Turnster 1 10,4 31,5 graden 31,0 graden 0,5 graden + Turnster 2 10,5 34,5 graden 31,0 graden 3,5 graden + Turnster 3 10,5 14,0 graden 14,0 graden 0,0 graden + Turnster 4 10,6 18,5 graden 20,0 graden -1,5 graden - Turnster 5 10,9 33,5 graden 34,0 graden -0,5 graden - Turnster 6 10,9 35,0 graden 34,0 graden 1,0 graden + Turnster 7 10,9 32,5 graden 32,0 graden 0,5 graden + Turnster 8 11,1 11,0 graden 11,0 graden 0,0 graden + Turnster 9 11,3 28,0 graden 33,5 graden -5,5 graden - Turnster 10 11,4 18,0 graden 20,5 graden -2,5 graden - Turnster 11 11,6 18,5 graden 19,0 graden -0,5 graden - Turnster 12 11,8 30,0 graden 29,5 graden 0,5 graden + Turnster 13 11,8 27,0 graden 26,5 graden 0,5 graden + Turnster 14 11,9 36,0 graden 34,0 graden 2,0 graden + Turnster 15 11,10 15,0 graden 15,5 graden -0,5 graden - Totaal 166,7 383,0 graden 385,5 graden -2,5 graden - Gemiddeld (Totaal/15) 11,1 25,5 graden 25,7 graden -0,17 graden - Fig. 3 Groep A Gemiddeld 10,9 26,5 graden 24,6 graden 1,9 graden + Groep B Gemiddeld 11,1 25,5 graden 25,7 graden -0,17 graden - Fig. 4 12

Fig. 5 Descriptive Statistics. Hierin zijn de verschillen tussen de CRAC-groep en de Passive-groep weergegeven. Zowel bij de voormeting als bij de nameting is er een gemiddelde en standaarddeviatie te zien. De waarde N geeft het aantal deelnemende personen weer. In figuur 5 is te zien dat het gemiddelde van de CRAC-groep bij de voormeting 26,467 is, met een standaarddeviatie van 9,405. Het gemiddelde van de Passive-groep bij de voormeting is 25,533, met een standaarddeviatie van 8,727. Verder is in figuur 5 te zien dat het gemiddelde van de CRAC-groep bij de nameting 24,567 is met een standaarddeviatie van 9,241. Het gemiddelde van de Passive-groep bij de nameting is 25,767 met een standaarddeviatie van 8,244. Fig. 6 Tests of Within-Subjects Effects. Hierin zijn de verschillen tussen de CRAC-groep en de Passive-groep weergegeven. Sig. geeft de significante waarde aan waarmee te zien is of er een verschil is tussen de voormeting en nameting, of tussen de CRAC-groep en de Passive-groep. Wanneer Sig. = <,05 = 5,0% is er wél verschil tussen de CRAC-/ Passive-groep en de voor-/nameting. Wanneer Sig. = >,05 = 5,0% is er géén verschil tussen de CRAC-/Passive-groep en de voor-/nameting. In figuur 6 is een significante waarde te zien die kleiner is dan,05 = 5%, namelijk,046 = 4,6%. Hieruit blijkt dat de nulhypothese verworpen kan worden. De nulhypothese was: Er is geen verschil. We mogen er dus vanuit gaan dat er een verschil is tussen de voormeting en de nameting ongeacht de groep waarin de turnsters zaten. Verder is in figuur 6 het verschil tussen de CRAC-groep en de Passive-groep bij de voormeting en de nameting te zien met een significante waarde die kleiner is van,05 = 5%, namelijk,012 = 1,2%. Hieruit blijkt dat de nulhypothese verworpen kan worden. De nulhypothese was: Er is geen verschil. Dit geeft aan dat er een verschil is tussen de CRAC-groep en de Passive-groep, als we kijken naar de voormeting en de nameting. In grafiek 1 (zie bijlage), is een verschuiving te zien in de gemiddelde waarde van de CRAC-groep en de Passive-groep. Het gemiddelde van de CRAC-groep gaat van 26,467 naar 24,567 en het gemiddelde van de Passive-groep gaat van 25,533 naar 25,767. Deze verschuiving in de grafiek laat zien dat de CRAC-groep dus een lager gemiddelde waarde heeft gekregen, terwijl het gemiddelde van de Passive-groep zelfs iets omhoog is gegaan. 13

Conclusie & Discussie Voorafgaand aan dit onderzoek is er een hypothese opgesteld. Naar aanleiding van deze hypothese en het onderzoek met de resultaten worden enkele conclusies getrokken en discussiepunten benoemd met betrekking tot de onderzoeksvraag. Conclusie Als de eerder gestelde hypothese en de uiteindelijke testgegevens van het vergroten van de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar met elkaar vergeleken worden, dan kunnen we aan de hand van het zes weken durende stretchprogramma zien dat er een verschil is tussen de voormeting en de nameting. De groep die een trainingsperiode volgt via de CRAC-methode laat gemiddeld een positief verschil van 1,9 graden zien tussen de voormeting en de nameting waarbij van de 15 personen één turnster een achteruitgang liet zien, drie turnsters hetzelfde scoorde en elf turnsters een vooruitgang lieten zien. De groep die een trainingsperiode volgt via de Passive-methode laat gemiddeld een negatief verschil van 0,17 graden zien tussen de voormeting en de nameting waarbij van de 15 personen zes turnsters een achteruitgang lieten zien, twee turnsters hetzelfde scoorde en zeven turnsters een vooruitgang lieten zien. Wanneer de significante waarde van de voormeting en de nameting met elkaar vergeleken worden, is er bij de CRAC-groep dus een verbetering te zien terwijl er bij de Passive-groep zelfs een kleine achteruitgang heeft plaats gevonden. Om uiteindelijk antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, is er gekeken naar de CRAC-groep en de Passive-groep waarbij één van beide methode van rekken na zes weken twee keer in de week trainen het beste resultaat geeft bij de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar. Uit circa zestig onderzoeken blijkt overduidelijk dat zowel statisch stretchen als contract-relax- en contract-relaxantagonist-stretchen de (statische passieve) bewegingsuitslag kunnen vergroten. Op korte termijn zijn de contract-relax-stretchvormen waarschijnlijk iets effectiever dan statische stretch. Met langere stretchprogramma s vanaf drie maanden maakt het niet zoveel uit welke vorm van stretchen je kiest als het gaat om het op peil houden of vergroten van passieve bewegingsuitslagen. Aangenomen mag worden dat bij gezonde personen de bewegingsuitslag in een gewricht trainbaar is tot een zeker maximum. Met alle vormen van stretchen zal dus op den duur in de buurt van dit maximum gekomen kunnen worden (Poel van der, 1998). Deze conclusie komt overeen met de testresultaten van dit onderzoek. Echter wordt er in het artikel gesproken over op korte termijn, terwijl uit dit onderzoek blijkt dat er na zes weken verschil te zien is in bewegingsuitslag. Helaas zijn er weinig gegevens beschikbaar over hoe vaak men moet stretchen voor het vergroten van de bewegingsuitslag. Er is één onderzoek verricht bij ongetrainden. Vergroting van (passieve) bewegingsuitslagen wordt bij contract-relax-stretchen bereikt door drie maal per week gericht te stretchen. In vergelijkend onderzoek naar het effect van drie maal per week of vijf maal per week vonden Wallin e.a. (1985) dat vijf maal per week geen grotere bewegingsuitslagen geeft dan drie maal per week gericht stretchen. Als er voldoende bewegingsuitslag aanwezig is, kan in het kader van het bijhouden van de lenigheid, ervoor gekozen worden om de belangrijkste bewegingsuitslagen op peil te houden. Het onderzoek van de hierboven genoemde Wallin maakte duidelijk dat één maal per week contract-relax-stretchen van de betreffende bewegingsuitslagen het minimum is. Verdere gegevens ontbreken. Uit praktijkervaring blijkt dat één tot drie maal per week stretchen van de belangrijkste bewegingsuitslagen voldoende is. Ook deze gegevens komen overeen met de testresultaten van dit onderzoek. Er mag geconcludeerd worden dat CRAC-stretchen na zes weken twee keer in de week trainen een positieve invloed heeft op de lenigheid van de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar tijdens het uitvoeren van de split. Uit dit onderzoek blijkt namelijk dat de groep die zes weken lang twee keer in de week gebruik maakt van CRAC-stretchen een grotere lenigheid van de adductoren van het bovenbeen levert tijdens het uitvoeren van de split dan de groep die zes weken lang twee keer in de week gebruik maakt van Passive-stretchen. 14

Discussie Omdat de verschillen in het aantal graden tussen CRAC-stretchen en Passive-stretchen klein zijn, is er een kans aanwezig dat het zogenoemde tolerantievermogen een rol heeft gespeeld tijdens het onderzoek. Bij de CRACgroep werd er gemiddeld 1,9 graden beter gepresteerd na de trainingsperiode. Bij de Passive-groep werd er gemiddeld -0,17 graden slechter gepresteerd na de trainingsperiode. Wanneer je kijkt naar de uitkomsten van de twee verschillende stretchmethoden, zie je dat dit verschil erg klein is. Door dit kleine verschil, wordt er getwijfeld aan de werkelijke werking van de stretch-methoden op de adductoren van het bovenbeen bij turnsters tussen de 10 en 12 jaar. De turnsters hebben een trainingsperiode gevolgd en presteren in hun beleving beter dan wanneer ze dit niet hebben gevolgd. Hierdoor zal het tolerantievermogen een belangrijke rol kunnen spelen tijdens de nameting. Lenigheid is afhankelijk van vele factoren; de sensoriek en aansturing vanuit het zenuwstelsel (bijvoorbeeld onder invloed van pijn) kunnen de lenigheid beïnvloeden. In een onderzoek van Magnusson e.a. (1997) werd gevonden dat het verschil tussen tien niet lenige en acht aardig lenige elite-orientatielopers (duuratleten) bij het reiken naar de tenen te verklaren is door twee factoren. Bij de niet lenige duuratleten is de weerstandskracht tegen verlenging groter. Er is meer rekkracht nodig. Alle bij de beweging betrokken structuren samen zijn daadwerkelijk stijver. De lenige atleten hadden een grotere tolerantie. Ze konden meer rekkracht verdragen. De Groningse onderzoeker Halbertsma e.a. (1996) vond in twee studies een kleine toegenomen lenigheid van de hamstrings door stretchen. De toename viel in deze zeer nauwkeurig opgezette studies echter geheel toe te schrijven aan een groter geworden rekpijn/rekkracht-tolerantie bij de deelnemers. Verschil in daadwerkelijke stijfheid van de weefsels en verschil in tolerantie van rekpijn spelen dus een grote rol bij lenigheid (Poel van der, 1998). Verder van invloed op de grootte van de bewegingsuitslag zijn ook; vermoeidheid, tijd van de dag, temperatuur van de omgeving en de temperatuur van de weefsels zelf. Alle betrokken factoren zijn niet bij iedereen en elke dag hetzelfde, dus het is normaal dat er verschillen zijn tussen gewrichten en individueel en dat iedereen zijn eigen maxima heeft. In de sportpraktijk is het belangrijk om lenigheid individueel te beoordelen en dan ook zelfs per gewrichtsactie (Poel van der, 1998). Deze factoren zijn niet meegenomen in dit onderzoek. Ook moet de wijze van meten in twijfel worden gebracht, aangezien een goniometer een nauwkeurige schatting van de werkelijkheid geeft maar nooit helemaal het exacte aantal graden teweeg kan brengen tijdens het meten van een splithoek. Uit de literatuur blijkt dat de goniometer betrouwbaar en valide is wanneer men kijkt naar één beoordelaar. De inter-beoordelaars validiteit en betrouwbaarheid worden vaak bediscussieerd (Boone e.a., 1978). Hoe betrouwbaar en valide is het wanneer één beoordelaar een voormeting verricht en na een trainingsperiode van zes weken een nameting? Ook blijken er verschillen in validiteit te zijn onder verschillende goniometers. Hiermee wordt een goniometer van een ander type of fabrikant bedoeld. In vergelijking met het timmermansoog, wat inhoudt dat de mobiliteit geschat wordt, is de validiteit en betrouwbaarheid van de goniometer hoger. Echter als beste middel om de mobiliteit te meten, wordt in het artikel van Brosseau het röntgenapparaat naar voren gebracht. Dit is ook de reden waarom het röntgenapparaat in sommige studies wordt gebruikt als controle groep (Roddey e.a., 2005, Haight e.a., 2005, Brosseau e.a., 2001). Aanbevelingen Wanneer er gekeken wordt naar de factoren zoals vermoeidheid, tijd van de dag, temperatuur van de omgeving en temperatuur van de weefsels zelf, die van invloed zijn op de grootte van de bewegingsuitslag en de wijze van meten, nodigt dit uit tot een vervolgonderzoek. Uit dit vervolgonderzoek kan wellicht geconcludeerd worden of deze factoren wel degelijk een rol spelen en in welke mate ze de range of motion beïnvloeden. Wanneer er gekeken wordt naar de moeilijkheid van de rekkingstechniek van de CRAC-methode, dan wordt deze manier van stretchen alleen aanbevolen aan jonge turnsters wanneer er intensieve begeleiding plaats kan vinden van een coach of train(st)er. 15

Literatuurlijst Boeken Fox Edward L., Bowers Richard W., Foss Merle L., (1999). Ontwikkeling van spierkracht, spieruithoudingsvermogen en lenigheid. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie (pp. 161-162,547). Maarssen: Reed Business. Kapandji I.A., (2004). De adductoren. Bewegingsleer deel II de onderste extremiteit (pp. 52-55). Bohn Stafleu van Loghum. Artikelen Boone D.C., Azen S.P., Lin C.M., Spence C., Baron C., Lee L., (1978). Reliability of Goniometric Measurements. Phys Ther. 58 (11), 1355-90. Borms J. et al (1987). Optimal duration of static stretching exercises for improvement of coxofemoral flexibility. J. of Sport Sciences, 5 (1), 39-47. Brosseau L., Balmer S., Tousignant M., O'Sullivan J.P., Goudreault C., Goudreault M., Gringras S., (2001). Intra- and intertester reliability and criterion validity of the parallelogram and universal goniometers for measuring maximum active knee flexion and extension of patients with knee restrictions. Arch. Phys. Med. Rehabil 82, 396-7. Cipriani, D., Abel, B. & Pirriwitz, D., (2003). A comparison of two stretching protocols on hip range of motion: implications for total daily stretch duration. Journal of Strenght and Conditioning Research, 17 (2), 274-278. Cornelius W.L., Craft-Hamm K (1988). Proprioceptive neuromuscular facilitation flexibility techniques: acute effects on arterial blood pressure. Physician and sportsmedicine, 16 (4), 152-157, 160-161. Cornelius W.L. et al (1988). A study on placement of stretching within a workout. Journal of sports medicine and physical fitness, 28 (3), 234-236. Guissard, N. & Duchateau, J., (2006). Neural aspects of muscle stretching. Exercise and Sport Science Reviews, 34 (4), 154-158. Haight H.J., Dahm D.L., Smith J., (2005). Measuring standing hindfoot alignement: Reliability of goniometric and visual measurements. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 86 (3), 571-575. Halbertsma J.P.K., van Bolhuis A.I., Goeken L.N.H., (1996). Sport stretching: effect on passive muscle stiffness of short hamstrings. Arch. Phys. Med. & Rehab, 77 (4), 688-692. Hill A.V., (1938). The heat of shortening and the dynamic constants of muscle, Proc Roy Soc Lond, 126, 95, 126-136. Jansen, P., Laan van der B., (2006). Fysiotherapie is toekomstwerk. Aanbevelingen voor het Meander Medisch Centrum, 7-8. Lagerberg, A., (2000). Short hamstrings?, Versus 18 (5), 231-257. Madding S.W., Wong J.G., Hallum A., Medeiros J.M., (1987). Effect of duration of passive stretch on hup abduction range of motion. JOSPT, 8 (8), 409-416. Magnusson S.P. et al, (1997). Determinants of musculoskeletal flexibility: viscoelastic properties, crosssectional area, EMG and stretch tolerance. Scandinavian journal of medicine & science in sports, 7 (4), 195-202. Nelson, R.T. & Bandy, W.D., (2004). Eccentric training and static stretching improve hamstring flexibility of high school males. Journal of Athletic Training, 39 (3), 254-258. 16

Poel, G. van der, (2009). Effecten op lenigheid en achterliggende theorieën bij de effecten van rek, Sportgericht, 63 (5). Poel G. van der, (1998). Rek in prestaties. Een handleiding voor het toepassen van stretching in de topsport in opdracht van NOC*NSF, 12-13, 15, 22-23. Robberts, J.M. & Wilson, K., (1999). Effect of stretching duration on active and passive range of motion in the lower extremity. British Journal of Sports Medicine, 33 (4), 259-263. Roddey T.S., Cook K.F., O Malley K.E., (2005). The relationship among strenght and mobility measures and selfreport outcome scores in persons after rotator cuff repair surgery: Impairment measures are not enough. Journal of Shoulder and Elbow Surgergy, 14 (1), 95-98. Sheppard J.M. & Young W.B., (2006). Agility literature review: classifications, training and testing, J Sports Sci, 24 (9). Wallenburg S., (2007). KNGU GYMkaderinfo, 18. Wallenburg S., (2007). Hoe leer ik de split? Gymkaderforum. Wallin D., Ekblom B., Grahn R.m Nordenborg T., (1985). Improvement of muscle flexibility: a comparison between two techniques. Am. Journal of sports medicine, 13 (4), 263-268. Internet http://www.encyclo.nl/begrip/range%20of%20motion. http://www.wikifysio.nl/index.php/spieren_rekken,_zin_of_onzin%3f. http://people.bath.ac.uk/masrjb/stretch/stretching_4.html. 17

Bijlagen Output SPSS Grafiek 1. Estimated Marginal Means. Deze grafiek laat het gemiddelde van de CRAC-groep en de Passivegroep zien tijdens de voormeting en na de trainingsperiode tijdens de nameting. 18

Beoordeling Onderzoeksvoorstel 1 Criteria O V G G als: toelichting beoordeling: Samenvatting Verantwoording De samenvatting vormt als het ware een dwarsdoorsnede van het onderzoek (methode, resultaten en conclusie(s)/ discussie) De inleiding vat de relevante literatuur samen en zodanig dat dit leidt tot een heldere onderzoeksvraag Inleiding is te oppervlakkig, maar dat komt door het tekort aan literatuur, zie inhoudelijke orientatie. Inhoudelijke oriëntatie Probleemstelling en definiëring begrippen Een literatuurverkenning met recente artikelen ter ondersteuning van het onderzoek (min. 5 EB Engelstalige artikelen) De probleemstelling is helder geformuleerd en de gebruikte begrippen worden helder en eenduidig omschreven Je literatuur is veel te zwak! Ik mis de EBPliteratuur, terwijl er over dit onderwerp zat te vinden is. Je literatuurlijst moet toch zeker 20 bronnen bevatten. Zorg dat de periode van 1 maand nog even wordt verantwoord. Deelvragen De afgeleide deelvragen zijn relevant voor het onderzoek Theorie en hypotheses Onderzoeks-ontwerp Populatie/ Steekproef Beschrijving en verantwoording v.h. onderzoeksinstrument Resultaten (van toepassing bij beoordelen van het onderzoeksverslag) Discussie en conclusie (van toepassing bij beoordelen van het onderzoeksverslag) De hypothese is helder gesteld op basis van de theoretische verdieping Het gekozen ontwerp past bij de vraagstelling en wordt vanuit literatuur verantwoord Keuze voor de gekozen populatie/ steekproef wordt helder onderbouwd en is geschikt om de hypothese te onderzoeken Het gekozen instrument is geschikt om de onderzoeksvraag te beantwoorden en geschikt om de hypothese te onderzoeken De resultaten zijn op heldere wijze weergegeven; de tekst is leesbaar. Het proces van dataverwerving gegeven de onderzoeksvraag wordt kritisch beschouwd en de resultaten worden gespiegeld aan de literatuur. Uit de resultaten worden op heldere wijze conclusies getrokken. Literatuur Bronnenlijst is compleet en op alfabetische volgorde volgens het APA format weergegeven. Bijlagen Vormgeving Schrijfstijl Informatie ter ondersteuning van de lezer van het onderzoek (niet noodzakelijk). Eventueel SPSS output toevoegen. Het verslag is gestructureerd qua opbouw, hoofdstukken en paragrafen Het verslag is in de stellende stijl, zonder taalfouten. 10 x 10 is klein, 15 x 15 is minimaal! Ik vraag me af wat je precies gaat meten? Wat zijn de punten op het lichaam die je gebruikt als uitgangspunt? Beschrijf deze zodat ik het onderzoek ook uit zou kunnen voeren! Eindbeoordeling: Waardering (cijfer) Onvoldoende Toelichting: 19