Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje 2004 en verfijning monitoring

Vergelijkbare documenten
Groene glazenmaker in de provincie Groningen

Uitvoering herstelmaatregelen voor kommavlinder en bruine eikenpage in Overijssel [Voer de ondertitel in]

Evaluatie beschermingsplan gentiaanblauwtje Van soort naar leefgebied

De invloed op de populatie van het gentiaanblauwtje in Kampina van het onderzoek OBN-Alternatieven voor Plaggen Stand van zaken juni 2012

Actieplan Blauwe Brigade Brabant

Dagvlinders tellen: populatietrends en implicaties voor terreinmonitoring. Michiel Wallis de Vries De Vlinderstichting i.s.m. Arco van Strien CBS

Acuut bedreigde dagvlinders in Nederland

Grote vuurvlinder in Overijssel. Bezoek en advies 2003.

Grote vuurvlinder in Friesland. Bezoek en advies 2003.

Opslagverwijdering in de Rottige Meente voor de grote vuurvlinder

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Het wel en wee van het gentiaanblauwtje in Kampina

Landelijke klapekstertelling winter 2008/2009 Eindresultaten

Drukbegrazing en Chopperen als Alternatieven voor Plaggen van Natte heide

4 Vlinders Nina de Vries

Monitoring van Steenuilen in : een succes!

Bescherming Weidevogels Zuid-Holland Versterken, ondersteunen en stimuleren van vrijwilligerswerk in het groen

Herstel leefgebied gentiaanblauwtje in Overijssel stageverslag

The Alcon Blue is a characteristic species of wet heathland and. fen meadows where Gentiana pneumonanthe and the host ant

Libellenmonitoring in Nederland ervaringen na 16 jaar tellen

Marijn Nijssen, Toos van Noordwijk, Annemieke Kooijman, Herman van Oosten, Bart Wouters, Chris van Turnhout, Jasja Dekker, Michiel Wallis de Vries,

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe

Ondersteuningsproject bij de uitvoering van de reemonitoring in het Zoniënwoud

Naar een nieuwe Rode Lijst. Chris van Swaay U allen!

Naar een robuuste verbinding voor het gentiaanblauwtje in de Gelderse Vallei

De grote vuurvlinder in Friesland. Bezoek en advies 2004

HET VLIEGEND HERT IN GELDERLAND VINCENT KALKMAN & SANDER WIJDEVEN

Nieuwsbrief Jaar van de Patrijs in Zeeland

Advies voor herstel van natte heide in De Zoom

Producentenorganisatie Kokkelvisserij p/a Ir. J. D. Holstein Coxstraat DC Kapelle. Project nummer:

Actuele verspreiding, trends en broedsucces van Steenuilen in Nederland

Caan begrazing op de natte heid

Joost Meijer, Amsterdam, 2015

Offerte Beheeradvies schapenbegrazing ten aanzien van de Bruine eikenpage in het Noord-Hollands Duinreservaat

SBP hoogveenglanslibel: Uitvoering en coördinatie 2009

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer

Project rosse sprinkhaan: monitoringverslag 2001

Beoordeling representativiteit Landelijk Meetnet Vlinders

Grote vos Nymphalis polychloros

Blues in the Marshes Van maïsakker naar mierenblauwtjes

BMP Needse Achterveld 2006

Veenweiden steeds belangrijker voor Zwarte sterns in Zuid-Holland. Verslag van monitoring van aantallen en broedsucces in 2013

Meer dan 400 paar Zwarte sterns in Zuid- Holland Verslag van monitoring van aantallen en broedsucces in 2014

Titel Beheermaatregelen voor de kommavlinder in Drenthe

Bezuinigingen openbaar groen Branche vereniging VHG Uitvoering december 2010 VELDWERK OPTIMAAL

3. Inventarisatie. Organisatie. Figuur 1: Grafiek met het aantal retour gezonden inventarisatieformulieren per organisatie.

SNL, NEM en occupancy

Inventarisatie van de kleine ijsvogelvlinder

Libellen van de Habitatrichtlijn,

3 november Inleiding

Ontwikkeling aantal dagvlinders in Zuid-Holland

Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis) H Status:

Beheerevaluatie 2018 weidevogels

Aanvullend natuuronderzoek TATA. tbv tijdelijke natuur

Mierenwerkgroepexcursie in zuidwestelijk Noord-Brabant op 7 september 2013

Bijlage 2 Uitvoeringsprojecten biodiversiteit en leefgebieden. Voorbeeld 1 Leefgebieden gladde slang in De Kempen (binnen EHS)

Beheeradvies zilveren maan Kaleweg

BROEDGEVALLEN VAN DE RAAF IN DE PROVINCIE UTRECHT IN 2009 EN 2010

Ontwikkeling aantal dagvlinders en libellen in Noord-Holland

Pimpernelblauwtje (Maculinea teleius) H1059

Eindrapport DAGVLINDERS OP HET ZEEHOSPITIUMTERREIN TE KATWIJK

Brabantse bijen behoeven betere bescherming (beknopte beschouwing betreffende beheer & beleid) Tim Faasen

Inventarisatie beschermde vissoorten Vreeland

ffi SrnTEN '?",iffhorrand ETf,E Lid Gedeputeerde Staten 2,0 MEI 1016 Nulmeting Aan Provinciale Staten

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Nieuwe verdeelmodel provinciefonds

Inventarisatie shisha lounges 2015

Waterbodemsanering Biesbosch

Klimaatverandering & schadelast. April 2015

Noodplan grote karekiet in de Noordelijke Randmeren

Samenwerking voor de gladde slang in Noord-Brabant, Jeroen van Delft & Arnold van Rijsewijk Vught, 1 december 2017

Nematodenproef bestrijding dennenprocessierups Thaumetopoea pityocampa

Effecten van steenmeel op de bodemecologie gefinancierd door provincies Noord-Brabant en Gelderland

Vrijwilligers voor flora en fauna inventarisaties: een gouden combinatie

OPDRACHT NEDERLAND: EEN LICHT LAND IN DE WERELD

Meetnetten Vlaams-Brabant

Stand van zaken huisvesting kinderopvang in Nederland

HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN

MUIZENINVENTARISATIE KAPPERSBULTEN. Guido Lek & Harold Steendam november 2009

Dagvlinders,

Bezuinigingen openbaar groen Branche vereniging VHG Uitvoering augustus 2013 VELDWERK OPTIMAAL

CIJFERS UIT DE REGISTRATIE VAN FYSIOTHERAPEUTEN Peiling 2003

Marieke Veldkamp. Stageverslag

Naar een klimaatbestendige heidefauna in Noord-Brabant. Rapportage Fase 2

Monitoring Ecocorridor Zwaluwenberg

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek 2009 Versie 2

Monitoring op natuurboerenerven. Uitleg over de systematiek van het monitoren

TELINSTRUCTIE REEËN IN UTRECHT. Wie? Wat? Waar? Projectteam Faunatellingen i.s.m. de Utrechtse Wildbeheereenheden

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

Op wegen en paden De openstelling van natuur in Nederland

Beschermingsplan Gentiaanblauwtje

Toxoplasmose bij de rode eekhoorn, een update

Monitoren van klein zeegras, Oosterschelde, september 2008

Monitor werkdruk in de kraamzorg 2018

Herintroductie bever,

MARKTFLITSEN SPECIAL: Leeftijd intermediaire bedrijven. Bedrijfsleeftijd is een goede indicatie voor financiële soliditeit en omvang

Bataviastad. Parkeeronderzoek Parkeerdrukmeting en inzittenden telling

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Arbeidsmarkt: verschil tussen Utrecht en Noorden van het land blijft groot

Basisscholen in krimpgebieden in schooljaar 2017/2018

Monitoring van dassen en dassenschade in Wallonië : indrukken en feiten

Transcriptie:

Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje 2004 en verfijning monitoring

Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje 2004 en verfijning van de monitoring Tekst: Michiel Wallis de Vries Met medewerking van: Nicoliene Peet, Jaap Bouwman, Liesbeth van Agt & Thomas Fartmann Rapportnummer: VS2004.053 Productie: De Vlinderstichting Postbus 506 6700 AM Wageningen telefoon: 0317-467346 fax: 0317-420296 email: info@vlinderstichting.nl homepage: www.vlinderstichting.nl Opdrachtgever: Dienst Regelingen Deze publicatie kan worden geciteerd als: Wallis de Vries, M.F., Peet, N.G. & Bouwman, J.H. (2004) Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje 2004 en verfijning monitoring. Rapport VS2004.053, De Vlinderstichting, Wageningen. Trefwoorden: natuurbeheer, beschermingsplan, gentiaanblauwtje, Maculinea alcon, natte heide, monitoring Niets van deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, door middel van druk, microfilm, fotokopie of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Vlinderstichting en de opdrachtgever. December 2004 DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 1

Inhoud Hoofdstuk 1 / Overzicht voortgang 2004...3 Ontwikkeling populaties...3 Website...4 Publicaties...4 Inventarisatie en advies...4 Workshops...5 Blauwe Brigade...5 Uitvoering...5 Monitoring...6 Actiepunten voor 2005...6 Dankwoord...7 Hoofdstuk 2 / Verfijning monitoring: populatieschattingen...8 Methode...8 Schatting op basis van enkele gekozen proefvlakken...9 Schatting op basis van een variabele steekproef...10 Strategische bemonstering...11 Conclusie...12 Hoofdstuk 3 / Verfijning monitoring: waardmieren...14 Methode...14 Resultaten monitoring waardmieren...15 Evaluatie...16 Literatuur...18 DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 2

Hoofdstuk 1 / Overzicht voortgang 2004 Dit is de tweede jaarlijkse nieuwsbrief over het Beschermingsplan Gentiaanblauwtje. In 2004 zijn de activiteiten verder in de richting van uitvoering opgeschoven. In een aantal provincies wordt gewerkt aan de oprichting van vrijwilligersbrigades voor de uitvoering van kleinschalige herstelmaatregelen, in andere provincies is men hier al mee aan de slag. Ook de monitoring is verder uitgebreid. De eerste indruk is dat 2004 geen slecht jaar voor het gentiaanblauwtje was! Ontwikkeling populaties Uit het meest recente overzicht blijkt dat het aantal populaties van het gentiaanblauwtje in 2004 nog 87 bedraagt. Er zijn weer een paar populaties verdwenen, maar er zijn ook enkele nieuwe vondsten. Uit de monitoring door het tellen van eitjes op vaste plekken, blijkt dat de aantallen landelijk sinds de start in 1997 met 60% zijn afgenomen (Figuur 1). Dit beeld verschilt echter tussen de vier regio s. In het Noorden en de regio Veluwe/Utrecht gaat het relatief slecht, het Oosten lijkt redelijk stabiel, maar in het Zuiden lijkt juist sprake van een lichte vooruitgang. Herstel kan dus wel! 1000 Regionale trends Noord Oost Veluwe/Utrecht Zuid Landelijk 100 10 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 Figuur 1: Ontwikkeling van het aantal eitjes van het gentiaanblauwtje in Nederland tussen 1997 en 2003; uitgezet is de index van het aantal, met een startwaarde 100 in 1997 (bron: Landelijk Meetnet Dagvlinders, De Vlinderstichting/CBS) DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 3

Website De website over het Beschermingsplan Gentiaanblauwtje www.gentiaanblauwtje.nl informeert terreinbeheerders, beleidsmakers en het grote publiek over het gentiaanblauwtje. Het beschermingsplan, een samenvatting ervan en een brochure over het wenselijke beheer voor het gentiaanblauwtje kunnen als pdf-bestand worden opgehaald. Met enige regelmaat zijn in 2004 nieuwtjes en persberichten over het gentiaanblauwtje en de voortgang van de uitvoering van het beschermingsplan opgenomen. Een ieders bijdrage daarop is van harte welkom. In december 2004 is de tweede Nieuwsbrief over de voortgang van de uitvoering van het beschermingsplan gentiaanblauwtje verstuurd aan ca. 120 beheerders en bestuurders. Publicaties In 2004 verschenen drie artikelen in het kader van het beschermingsplan: A quantitative conservation approach for the endangered butterfly Maculinea alcon (Conservation Biology 18(2), 489-499) is een wetenschappelijk artikel dat in gaat op de relaties tussen het voorkomen van het gentiaanblauwtje, de kenmerken van zijn omgeving, en hoe deze vertaald kunnen worden in maatregelen voor het beheer; Haalt het gentiaanblauwtje 2020? (Vlinders 19(2), 6-8) brengt de activiteiten van het beschermingsplan voor het voetlicht en vraagt aandacht voor monitoring; Drie jaar Blauwe Brigade in Overijssel: kleinschalige aanpak werpt de eerste vruchten af (Vakblad Natuur, Bos & Landschap 1(8), 2-5) laat de eerste resultaten van de activiteiten van de vrijwilligers van de Blauwe Brigade zien in Overijssel. En deze zijn gunstig: op meer dan tweederde van de kleinschalige plagplekjes hebben zich jonge klokjesgentianen gevestigd en er is op één plek zelfs al ei-afzet door het gentiaanblauwtje waargenomen! Vanwege het risico voor verzuring is besloten voortaan alle plagplekken eenmalig te bekalken. In Vlaanderen leverde het proefschrift van Dirk Maes van het Instituut voor Natuurbehoud verdere kennis over het gentiaanblauwtje en zijn bescherming. Uit dit werk komt ook naar voren dat het gentiaanblauwtje inderdaad een goede indicator is voor kenmerkende soorten van natte heide; al dekt één enkele soort natuurlijk nooit de hele lading, met het gentiaanblauwtje komen we voor de natte heide een heel eind! Inventarisatie en advies In Gelderland en Noord-Brabant is een groot aantal terreinen opnieuw geïnventariseerd om de informatie van 1998-1999 te actualiseren en concrete beheeradviezen te formuleren (Wallis de Vries et al., 2004ab). Op basis van deze adviezen worden de komende jaren prioriteiten gesteld en beheermaatregelen getroffen. De inventarisaties bieden een wisselend beeld. Vooral in Gelderland zijn er sinds 2000 toch weer zes kleine populaties verdwenen, waaronder die van het Needse Achterveld en het Kootwijkerveen; in Noord-Brabant is vooral de situatie op de Goudberg en rond de Leenderheide zorgwekkend. Aan de andere kant heeft het gentiaanblauwtje op de Kruishaarsche heide sinds 2000 een nieuw plekje gekoloniseerd en ook op de Plateaux breidt het aantal vindplaatsen zich uit. Voor de provincie Drenthe heeft De Vlinderstichting samen met de Stichting Veldwerk Nederland een prioriteitenlijst opgesteld voor de uitvoering van maatregelen. Een soortgelijke actie heeft plaatsgevonden in DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 4

Overijssel, samen met Landschap Overijssel en diverse terreinbeheerders. Workshops Er zijn in augustus 2004 drie workshops gehouden om beheerders voor te lichten over herstelmaatregelen voor het gentiaanblauwtje, en daarover in het veld ervaringen uit te wisselen. De workshops werden gehouden in het Dwingelderveld, op de Hoge Veluwe en op de Strabrechtse heide en bijgewoond door in totaal zo n 50 deelnemers. Naar de geanimeerde gesprekken in het veld te oordelen beantwoordden de workshops goed aan hun doel. Blauwe Brigade Sinds 2001 is in Overijssel de Blauwe Brigade actief, een netwerk van vrijwilligers dat wordt aangestuurd door Landschap Overijssel met advies van De Vlinderstichting. Dit werk is succesvol (zie boven onder publicaties) en heeft een nieuwe impuls gekregen dankzij een zogenaamd POP-project (POP = Plattelands-Ontwikkelings-Programma) dat wordt getrokken door Vereniging Natuurmonumenten met steun van de Provincie Overijssel en de Nationale Postcode Loterij. Het voorbeeld van Overijssel heeft inmiddels navolging gekregen in andere provincies. In Noord-Brabant en Gelderland wordt in samenwerking met respectievelijk het IVN Consulentschap Brabant en Landschapsbeheer Gelderland de oprichting van een Blauwe Brigade voorbereid. In Drenthe en Friesland wordt vooralsnog geen aparte brigade voorzien, maar zijn er wel vrijwilligers voor het gentiaanblauwtje actief onder de vlaggen van Landschapsbeheer Drenthe en Landschapsbeheer Friesland. Uitvoering Uiteindelijk komt het natuurlijk aan op de uitvoering. Op een groeiend aantal plaatsen wordt binnen het reguliere beheer al zoveel mogelijk rekening gehouden met het gentiaanblauwtje en wordt het beheer ook wel kleinschalig uitgevoerd. Dit is echter kostbaar en daarom worden onder meer via het beschermingsplan extra mensen en middelen ingezet. In het OBN-Deskundigenteam Droge en Vochtige Schraallanden is aandacht gevraagd voor het beheer van het gentiaanblauwtje en worden richtlijnen ontwikkeld voor de toepassing van begrazing op natte heide. In Drenthe zijn vrijwilligers van Landschapsbeheer Drenthe in 13 gebieden actief geweest met kleinschalig plaggen en opslag verwijderen, soms aangevuld door plaatselijk maaien. In Friesland zijn vrijwilligers van Landschapsbeheer Friesland aan de slag gegaan met kleinschalig plaggen en opslag verwijderen op 7 locaties, waaronder de Dellebuurster heide en in de omgeving van Zandhuizen. In Overijssel zijn op verschillende plaatsen door vrijwilligers en terreinbeheerders in het kader van bovengenoemd POP-project kleinschalige maatregelen uitgevoerd als plaggen (deels machinaal), opslag verwijderen en maaien. In Gelderland is de Bosgroep Midden-Nederland en de rentmeester van de Kruishaarsche heide geadviseerd over de uitvoering van herstelmaatregelen. Op de Doornspijksche heide is kleinschalig geplagd en op de Hoge Veluwe gebeurt dit al sinds enige jaren. In Utrecht wordt op Landgoed Den Treek verder gewerkt aan uitbreiding van de groeiplaatsen met klokjesgentianen door kleinschalig plaggen en gefaseerd maaien. De populatie gentiaanblauwtjes blijft hier nog steeds zorgelijk klein, maar een lichtpuntje is dat vorig jaar ook eitjes werden gevonden op een aangrenzende gentianenplek. Ook is door het bos een open strook gekapt die mogelijk in de toekomst als corridor naar de DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 5

Leusderheide kan dienen. De gentianengroeiplaatsen aldaar hebben de aandacht van de beheerder DGW&T (Defensie). Van bijzonder belang voor de toekomst is de ontwikkeling van een verbindingszone door de Gelderse Vallei naar de Veluwe. In Noord-Brabant wordt met name op de Plateaux en op de Strabrechtse heide goed samengewerkt tussen beheerders en vrijwilligers om natte heide te herstellen. Maar ook in diverse andere terreinen wordt er actief beheerd voor het gentiaanblauwtje. In Limburg wordt de enige resterende populatie in De Zoom goed in de gaten gehouden. Extra aandacht gaat uit naar het voorkomen van overbegrazing en er wordt op vergraste plekken aanvullend gemaaid en strooisel uitgeharkt door vrijwilligers. Monitoring In de provincies Drenthe, Gelderland en Noord-Brabant zijn in 2004 weer 13 populaties via monitoring door eitellingen aan het Landelijk Meetnet Dagvlinders toegevoegd, zodat zowel lokaal als landelijk de ontwikkelingen in de populaties van het gentiaanblauwtje beter gevolgd kunnen worden. In Drenthe worden daarnaast door de Vlinderwerkgroep Drenthe sinds 2003 ook vlakdekkende tellingen verricht. Deze zijn in 2004 doorgezet. Uit de gegevens blijkt gelukkig dat de aantallen eitjes in 2004 meestal hoger waren dan in 2003! Op de Havelterberg werd zo waar ook een nieuwe populatie gevonden, dat wil zeggen: de plek was wel bekend, maar al geruime tijd niet meer bezocht en gelukkig dus nog bezet. Aanvullend onderzoek is uitgevoerd naar een uitbreiding van de huidige monitoring, die op basis van tellingen van afgezette eitjes en klokjesgentianen in proefvlakken van 10x10 m plaatsvindt, naar een vlakdekkende telling van de eitjes van een hele populatie of gentianengroeiplaats. Dit blijkt niet eenvoudig te zijn, enerzijds omdat de eitjes niet gelijkmatig over de groeiplaatsen met klokjesgentianen zijn verdeeld en anderzijds omdat het niet meevalt om de oppervlakte leefgebied nauwkeurig te schatten. Toch blijkt het mogelijk om met een gerichte steekproef en meer aandacht voor de bepaling van de oppervlakte leefgebied een verantwoorde uitspraak over de populatiegrootte te doen. In samenwerking met Staatsbosbeheer in Noord-Brabant is een eenvoudige methode ontwikkeld om de dichtheid aan nesten van waardmieren van het gentiaanblauwtje vast te stellen en over de jaren te volgen, als een belangrijke schakel in de levenscyclus van het gentiaanblauwtje. De mieren kunnen worden gelokt door het uitleggen van suikerklontjes. Dit werk is in 2004 vervolgd. Ook hier geldt dat er goede resultaten kunnen worden geboekt, wanneer er enkele spelregels in acht worden genomen. Maar het determineren blijft specialistenwerk... Actiepunten voor 2005 Voor 2005 staan de volgende actiepunten op het programma: doorgaan met het adviseren over de uitvoering en stimuleren van herstelbeheer, o.m. via een actieplan voor Noord-Brabant en Gelderland; de oprichting van vrijwilligersbrigades in Gelderland en Noord- Brabant; het onderhouden van de website en het blijven actualiseren van de informatie over lopende ontwikkelingen; verdere uitbreiding van de monitoring op weg naar landelijke dekking. DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 6

Dankwoord De uitvoering van het Beschermingsplan Gentiaanblauwtje wordt voor het grootste deel gefinancierd door het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) samen met de Provincies Drenthe, Friesland, Overijssel, Gelderland, Noord-Brabant, Limburg en Utrecht. De Vlinderstichting coördineert de uitvoering van het plan. Bij de uitvoering van het Beschermingsplan Gentiaanblauwtje zijn vele partijen betrokken. Vanuit diverse provincies, terreinbeheerders en de provinciale instanties voor landschapsbeheer is het verheugend om een groeiende betrokkenheid bij het beschermingsplan te constateren. Mijn collega s van De Vlinderstichting wil ik bedanken voor de inzet bij het veldwerk en de verzorging van de website en de administratie. De Vlinderwerkgroep Drenthe leverde met de inzet van vele vrijwilligers ook dit jaar weer een grote inspanning. En verder gaat veel dank ook uit naar de vele andere vrijwilligers die betrokken zijn bij de monitoring en het verzamelen van waarnemingen. Gezamenlijk blijven we ons inzetten voor een herstel van het gentiaanblauwtje in Nederland! DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 7

Hoofdstuk 2 / Verfijning monitoring: populatieschattingen In het Landelijk Meetnet Dagvlinders worden trends in de aantallen gentiaanblauwtjes gevolgd door tellingen van eitjes in proefvlakken. Daarnaast is er behoefte aan informatie over de grootte en de ontwikkeling van afzonderlijke populaties. Het is de vraag of deze informatie kan worden verkregen uit een verfijning van de methode van het Landelijke Meetnet door een vertaling van gegevens uit proefvlakken naar vlakdekkende informatie over de populatiegrootte. De mogelijkheden hiervan zijn hier onderzocht. Binnen het Landelijk Meetnet Dagvlinders wordt ook de aantalsontwikkeling van het gentiaanblauwtje gevolgd. Dit gebeurt door het tellen van afgezette eitjes en van waardplanten in vaste proefvlakken (Van Swaay, 2000; eerste resultaten in Van Swaay et al., 2003 en Van Swaay & Groenendijk, 2004). Er is behoefte om een vertaalsleutel te ontwikkelen, zodat uit de gegevens van de eitellingen in plots een schatting van de lokale populatiegrootte kan worden gemaakt. De vertaling van aantallen eitjes naar aantallen vlinders kan worden gemaakt met de wetenschap dat één vrouwtje 50-100 eitjes legt (Vanreusel et al., 2000). Methode Schatting populatiegrootte met proefvlakken De schatting van de populatiegrootte op basis van eitellingen in proefvlakken van 10x10 m is gemaakt door in de jaren 2002-2004 op diverse locaties naast de inventarisatie van proefvlakken ook de hele populatie te tellen en de oppervlakte waarop eitjes worden gevonden vast te stellen. De populatiegrootte kan dan worden geschat op basis van de eidichtheid uit een steekproef van de proefvlakken en de totale oppervlakte waarin eitjes worden gevonden. Daarnaast is in vijf terreinen de totale telling nauwkeurig uitgevoerd in een vlakdekkende serie van 10x10 m vlakken. Criterium leefgebied Voor een goede schatting van de oppervlakte leefgebied is leefgebied op basis van het onderzoek van Wallis de Vries et al. (2000) gedefinieerd als een plek met (op een schaal van 100m 2 ): minstens 5 bloeiende klokjesgentianen per 100 m 2 een strooiselbedekking van >25% een bedekking met grassen van >10% een bedekking met dwergstruiken van >10% De laatste 3 criteria houden verband met het voorkomen van waardmieren. DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 8

Schatting op basis van enkele gekozen proefvlakken Wanneer de populatiegrootte wordt geschat op basis van eitellingen in bewust gekozen proefvlakken, wordt de populatiegrootte sterk overschat (Tabel 1). Er blijkt echter wel een systematisch log-lineair verband tussen de schatting en het werkelijke aantal (R 2 =0,75, P<0,0001; intercept NS): log(n werkelijk) = 0,67±0,10 log(n geschat) + 0,55±0,35 (Figuur 1) Tabel 1: Schatting van de populatiegrootte van het gentiaanblauwtje op basis van bewust gekozen proefvlakken in 17 gebieden (weergegeven is het aantal eitjes; schatting = steekproefgemiddelde x oppervlakte/100). Locatie Schatting Totaal Steekproef Oppervlakte 10x10 m (m 2 ) Aantal Jaar proefvlakken Neterselsche heide 664 153 42 1600 2 2004 Zandhuizen Driesprong 540 179 36 1500 1 2003 Papschot 388 276 97 400 1 2004 Kampina Groot goor 330 277 15 2200 2 2004 Zandhuizen 644 303 46 1400 2 2003 Kootwijkerbovenbos 3940 346 99 4000 2 2004 Braakhuizensche heide 1224 394 72 1700 2 2003 Ballooërveld Zuid 971 404 69 1400 1 2004 Hemelrijkkampen 2682 478 149 1800 2 2003 Regte heide Zuid 6650 891 133 5000 2 2004 Ballooërveld Noord 1965 900 66 3000 1 2004 Kruishaarse heide Ridderwal 5568 1862 348 1600 2 2003 Deelensche veld Zuid 16200 2000 162 10000 1 2004 Dwingelderveld Benderse plassen 39963 2105 116 34600 2 2003 Regte heide Noord 24530 3000 112 22000 6 2004 Leggelderveld 8464 3483 92 9250 2 2003 De Malpie 17850 10150 119 15000 2 2003 100000 Figuur 1: Verband tussen geschatte en werkelijke populatiegrootte van het gentiaanblauwtje op basis van eitellingen in gekozen proefvlakken. Werkelijk 10000 1000 100 100 1000 10000 100000 Schatting DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 9

De overschatting wordt veroorzaakt door twee factoren: de oppervlakte leefgebied wordt gemakkelijk overschat wanneer deze niet nauwkeurig wordt opgemeten; bewust gekozen proefvlakken worden meestal gelegd op plekken waar flink wat eitjes te vinden zijn, dus op plekken met meer dan gemiddelde aantallen eitjes, terwijl de schatting berust op een zuiver gemiddelde. Daarbij komt dat het gemiddelde niet eenvoudig te schatten is omdat de aantallen eitjes typisch exponentieel of log-normaal zijn verdeeld: veel plekken met weinig eitjes en weinig plekken met veel eitjes. Schatting op basis van een variabele steekproef Een mogelijkheid om tot een betere schatting te komen is om een grotere steekproef te nemen door meer proefvlakken te tellen. Het effect hiervan is onderzocht in vijf terreinen die integraal met proefvlakken van10x10 m zijn geteld (met dank aan Thomas Fartmann, Universiteit van Münster, voor het beschikbaar stellen van de gegevens uit Steinfurt)(Figuur 2). a) Braakhuizensche heide b) Kruishaarsche heide 200 200 150 150 100 100 % Afwijking 50 0 0 5 10 15 20-50 % Afwijking 50 0 0 5 10 15 20-50 -100-100 -150-150 -200 Aantal proefvlakken -200 Aantal proefvlakken c) Zandhuizen Driesprong d) Zandhuizen 200 200 150 150 100 100 % Afwijking 50 0 0 5 10 15 20-50 % Afwijking 50 0 0 5 10 15 20-50 -100-100 -150-150 -200-200 Aantal proefvlakken Aantal proefvlakken e) Steinfurt 200 Figuur 2: Procentuele afwijking van de schatting van de populatiegrootte bij een verschillend aantal proefvlakken (met standaardafwijking over 10 herhalingen); het rechter punt geeft het maximale aantal proefvlakken bij een integrale telling weer. % Afwijking 150 100 50 0 0 5 10 15 20-50 -100-150 -200 Aantal proefvlakken DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 10

De schattingen zijn verkregen door voor elke locatie steeds 10 willekeurig gekozen herhalingen van een steekproef met een bepaalde omvang te nemen. Bij een steekproef van één proefvlak wordt gemiddeld genomen een overschatting verkregen omdat de schatting nu eenmaal niet lager dan nul kan uitvallen, maar wel kan uitschieten naar boven wanneer een proefvlak met hoge ei-aantallen wordt gekozen. Uit de resultaten in Figuur 2 en Tabel 2 blijkt dat de afwijkingen in de populatieschattingen al bij een steekproef van twee proefvlakken afnemen tot minder dan 10%, dus er wordt al snel een zuivere schatting verkregen. Maar deze geringe afwijking betreft wel een gemiddelde over de vijf locaties en over alle 50 herhalingen. De variatie tussen afzonderlijke steekproeven blijft groot, ook bij een groot aantal proefvlakken en dit is wat telt in de praktijk. Dit heeft alles te maken met de grote variatie in ei-dichtheden tussen de proefvlakken. Tabel 2: Procentuele afwijking van de populatieschatting van eitjes van het gentiaanblauwtje bij een toenemende bemonsteringsintensiteit in proefvlakken van 10x10 m. %afwijking Aantal proefvlakken 1 2 3 6 9 12 gemiddeld 23 9-7 -9-7 -1 s.d. 125 84 56 39 21 13 minimum -100-92 -86-94 -53-40 maximum 487 219 156 79 39 24 Strategische bemonstering Een alternatief voor de willekeurige steekproef is een slimme, strategische ofte wel gestratificeerde steekproef. Deze veronderstelt een zekere kennis van de populatie en de verdeling van de ei-dichtheden. Globaal moet er dan een verdeling worden ingeschat, met aandacht voor minimum, maximum, proefvlakken die daar dicht tegenaan liggen, het mediane proefvlak (met evenveel proefvlakken met lagere dichtheden als met hogere dichtheden eromheen) en de betere proefvlakken. Steeds wordt het gemiddelde van de proefvlakken (of het getelde aantal in één enkel proefvlak) beschouwd als het populatiegemiddelde, dat, vermenigvuldigd met het aantal proefvlakken dat het hele leefgebied omvat, een schatting van de populatiegrootte oplevert. In Tabel 3 is een aantal strategieën verkend en vergeleken vanuit de volgende overwegingen: 3 proefvlakken is maximaal; een zuivere schatting van het gemiddelde wordt verkregen in proefvlakken op ca. 65-75% van de verdeling; dus wanneer het leefgebied 17 proefvlakken omvat, en de proefvlakken van lage naar hoge dichtheid worden gerangschikt, dan moet er in proefvlakken 11-13 worden bemonsterd; extreme waarden vertekenen vaak het beeld, dus bemonster eerder net onder het maximum en boven het minimum Uit de resultaten blijkt dat de zuiverste en meest nauwkeurige schatting wordt verkregen door het nemen van drie monsters in het mediane proefvlak, en de proefvlakken met de op twee na laagste en op twee na hoogste aantallen eitjes (afwijking 18 tot +23%, gemiddeld 2%). Een redelijk zuivere, maar minder nauwkeurige schatting wordt ook nog verkregen wanneer slechts één enkel proefvlak op ca. 70% van de verdeling wordt geteld (afwijking 31 tot +59%, gemiddeld +5%). Het DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 11

blijkt echter dat deze methode snel tot grotere afwijkingen kan leiden wanneer de verdeling verkeerd wordt ingeschat en er op 65% of 75% van de verdeling wordt bemonsterd. Daarom verdient het tellen van 2-3 proefvlakken de voorkeur. Het bemonsteren van de extremen (minimum en maximum) of dichter bij het mediane proefvlak blijkt minder goede schattingen op te leveren. 3 monsters (2-na-laagste, mediaan, 2-na hoogste) 3 monsters (65-75% van verdeling) 2 monsters (65-75% van verdeling) 1 monster (70% van verdeling) 3 monsters (1-na laagste, mediaan, 1-na hoogste) 3 monsters (1&2-na laagste, mediaan, 1-na hoogste) 1 monster (65% van verdeling) 3 monsters (5-na laagste, mediaan, 5-na hoogste) 1 monster (75% van verdeling) 3 monsters (min, mediaan, max) 2 monsters (1-na laagste, 1-na hoogste) Tabel 3: Procentuele afwijking van de populatieschatting van eitjes van het gentiaanblauwtje bij een slimme strategie van bemonstering in proefvlakken van 10x10 m. Braakhuizensche Kruishaarsche Zandhuizen Zandhuizen Steinfurt Gemiddeld s.d. heide heide Ridderwal Driesprong -18-16 8-8 23-2 17-11 -16 54-2 -15 2 30 6-2 25 26-10 9 16-31 -26 39 59-15 5 41-11 32 19 12 27 16 17-21 22 17 28 58 21 28-44 -42 11-8 -26-22 23-50 -50-15 -25-38 -35 15 42 21 113 59-4 46 44 111 69 40 40 62 64 29 10 72 69 93 125 74 42 Conclusie Schatting van de populatiegrootte van het gentiaanblauwtje door eitellingen in een steekproef van proefvlakken van 100 m 2 is mogelijk wanneer er rekening wordt gehouden met de typisch ongelijke (scheve) verdeling van het aantal eitjes over het leefgebied. Met een beperkte inspanning levert een bemonstering van drie proefvlakken op de mediaan van de verdeling en iets beneden het maximum en boven het minimum de zuiverste en meest nauwkeurige schatting op. Daarbij dient de oppervlakte leefgebied wel zorgvuldig te worden vastgesteld (met gebruik van randvoorwaarden voor geschiktheid en afbakening door GPS). Een willekeurige bemonstering geeft vaak sterk afwijkende schattingen. DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 12

Schattingen op basis van de proefvlakken van het Landelijk Meetnet leveren meestal een overschatting omdat deze proefvlakken meestal in bovengemiddeld bezette delen van het leefgebied zijn gelegen. Overigens is het Landelijk Meetnet daarvoor ook niet bedoeld: het primaire doel ervan is om de landelijke aantalsontwikkeling vast te stellen, en daarvoor is bemonstering op relatief goed bezette plekken alleszins te verdedigen. Daarnaast blijkt dat de oppervlakte leefgebied eveneens gemakkelijk wordt overschat. Voor een combinatie van de methode van het Landelijk Meetnet met populatieschattingen kan nu worden aanbevolen om: periodiek, bijvoorbeeld eens in de vijf jaar, een vlakdekkende telling van elke populatie te maken en de verdeling van de eidichtheden over 10x10 m vlakken vast te stellen; volgens bovengenoemde selectie (zie Tabel 3) 3 proefvlakken uit te kiezen en deze vervolgens in de volgende vijf jaar te tellen; periodiek ook de totale oppervlakte geschikt leefgebied vast te stellen voor het maken van een totale populatieschatting; voor de continuïteit in het Landelijk Meetnet kan het zinvol zijn om de oude en de nieuwe proefvlakken één jaar beide te tellen. DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 13

Hoofdstuk 3 / Verfijning monitoring: waardmieren In het Landelijk Meetnet Dagvlinders wordt bij de monitoring van het gentiaanblauwtje ook zijn waardplant, de klokjesgentiaan, gevolgd. Een methode voor de monitoring van de waardmieren, die de rupsen tijdens hun latere ontwikkeling verzorgen, was nog niet ontwikkeld. Hiertoe is een verkennend onderzoek uitgevoerd. Methode Er is behoefte om parallel aan de monitoring van het gentiaanblauwtje en de klokjesgentianen een methode te ontwikkelen voor de monitoring van de waardmieren, als indicator voor de geschiktheid van het leefgebied voor het gentiaanblauwtje. Voor zover mogelijk moet de methode na enige oefening door geïnteresseerde leken uit te voeren zijn. Monitoring van waardmieren Voor de monitoring van waardmieren van het gentiaanblauwtje is een methode ontwikkeld die aansluit bij de methode voor het volgen van het gentiaanblauwtje binnen het Landelijk Meetnet Dagvlinders. Twee methoden zijn onderzocht om de abundantie van de waardmieren vast te stellen: Ten eerste door per soort de waardmieren en andere mierensoorten te tellen die afkomen op uitgelegde suikerklontjes. Dit is een standaardmethode om de aanwezigheid van mieren vast te stellen (I. Wynhoff en G. Elmes, mond. meded.). De suikerklontjes werden daartoe s ochtends voor 10 uur binnen elk proefvlak van 10x10 m worden in een raster van 2x2 m uitgelegd (doorgaans op een petrischaaltje of bierviltje). Na 2-4 uur werd op de aanwezigheid van mieren gecontroleerd. N.B. Als alternatief voor suiker is ook een paar keer met tonijn als lokmateriaal geëxperimenteerd, maar dit was geen verbetering en bracht meer praktische problemen met zich mee zoals stank en meer vraat door andere dieren. Als tweede methode is gedurende een beperkte tijd per proefvlak naar mierennesten gezocht. Omdat het intensief zoeken in proefvlakken van 10x10 m bijzonder tijdrovend is, is besloten om de vergelijking te maken in proefvlakken van 2x2 m. Hier zijn de nestaantallen bepaald na een beperkte tijd van 36 seconden zoeken, hetgeen overeenkomt met 15 minuten per proefvlak. Om deze gegevens te ijken aan de dichtheid van mierennesten is door intensief zoeken ook het totale aantal mierennesten binnen een proefvlak vastgesteld. Het onderzoek moest uitwijzen welke van de twee methoden van beperkte bemonstering het beste voldoet. DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 14

Resultaten monitoring waardmieren Nestaantallen na een beperkte tijd zoeken (15 minuten/100m 2 ) In 79 proefvlakken van 2x2 m is het aantal mierennesten na 36 seconden zoeken (overeenkomend met 15 minuten/100m 2 ) vergeleken met het totale aantal na intensief doorzoeken. In 75 gevallen was er geen verschil, waarbij of nul (69x) of één nest (5x) of drie nesten (1x) per proefvlakje werd aangetroffen. In slechts vier gevallen werd er na intensief doorzoeken nog een extra mierennest gevonden (bij 3x geen nest na 36 s en 1x twee nesten na 36 s). De beperkte zoektijd lijkt dus een voldoende goed beeld van de aantallen mierennesten op te leveren, maar de aantallen gevonden mieren zijn te laag om een harde conclusie te kunnen trekken. Wel moet ten gunste van de beperkte zoektijd bedacht worden dat na verloop van tijd een zeker zoekbeeld van potentiële plekken met mierennesten wordt opgebouwd, zodat de zoektijd van 15 minuten over een groot proefvlak doelgerichter en dus efficiënter kan worden besteed. Met andere woorden: in een proefvlak van 10x10 m dat 15 minuten wordt doorzocht, is de effectieve zoektijd per potentiële plek van 2x2 m is dus meer dan 36 seconden. Nestaantallen geschat door afzoeken van suikerklontjes In dezelfde 79 proefvlakken van 2x2 m werd ook de aanwezigheid van mieren op uitgelegde suikerklontjes vastgesteld. De aanname hierbij is dat er per aanwezige mierensoort per suikerklontje van slechts één nest sprake is. Dit leverde voor de waardmieren, in casu Myrmica ruginodis (4x) en M. scabrinodis (9x), in 68 gevallen (86%) een overeenkomstige uitkomst tussen suikerklontjes en doorzoeken op (65x geen mieren, 3x wel waardmieren). In één geval werden geen waardmieren aangetroffen op het suikerklontje terwijl er wel een nest werd gevonden en in tien gevallen werd er wel waardmieren aangetroffen op het suikerklontje zonder dat er een nest daarvan in het proefvlak werd gevonden. De overeenkomst was dus groot, maar over het geheel werden er significant vaker waarmieren op suikerklontjes gevonden dan door te zoeken (P=0.013, Fisher s Exact test). Van de overige mieren werden de volgende soorten in de 2x2 m proefvlakken gevonden: Formica transcuacasica (10x) Lasius niger (9x) Lasius platythorax (2x) Myrmica lonae (1x) Myrmica sabuleti (1x) Myrmica schenki (1x) De overeenkomst tussen beide methoden was hier kleiner: in 59 gevallen (75%) was er een overeenkomstige uitkomst tussen suikerklontjes en doorzoeken op (55x geen mieren, 4x wel overige mieren). Eveneens in één geval werden geen overige mieren aangetroffen op het suikerklontje terwijl er wel een nest werd gevonden en in 19 gevallen werden er wel overige mieren aangetroffen op het suikerklontje zonder dat er een nest daarvan in het proefvlak werd gevonden. De overeenkomst was dus weer behoorlijk groot, maar over het geheel werden er toch significant vaker overige mieren op suikerklontjes gevonden dan door te zoeken (P=0.023, Fisher s Exact test). In 11 proefvlakken van 10x10 m is voorts een vergelijking gemaakt van het aantal mierennesten na 15 minuten zoeken en het aantal bezette suikerklontjes (totaal 25 klontjes per proefvlak). Helaas bleek het in vijf gevallen dusdanig heet (meer dan 28 o C) dat er geen mieren op de suikerklontjes werden aangetroffen; bij zulke hitte vertonen de mieren DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 15

zich nauwelijks bovengronds. Van de zes overige proefvlakken staan de aantallen per soort aangegeven in Tabel 4. Noch voor de waardmieren noch voor de overige mieren waren er significante verschillen tussen de gevonden aantallen met de twee methoden, maar de verschillen waren het kleinst voor de waardmieren (Wilcoxon signed rank test, respectievelijk P=0,625 en P=0,15). Dit heeft vermoedelijk met verschillen in mobiliteit te maken (gemiddeld geringer voor waardmieren). Tabel 4: Vergelijking van de aantallen mierennesten na 15 minuten zoeken en de aantallen bezette suikerklontjes in zes proefvlakken van 10x10 m, met elk 25 suikerklontjes. Soort Aantal proefvlakken Aantal mierennesten Aantal bezette suikerklontjes Waardmieren Myrmica ruginodis 2 2 2 Myrmica scabrinodis 3 10 9 Myrmica rubra 1 4 6 Overige mieren 1 Formica fusca 1 4 0 Formica transcaucasica 3 24 4 Lasius niger & platythorax 4 17 7 Lasius umbratus 1 0 1 Leptothorax acervorum 1 0 1 1 In andere proefvlakken werd naast deze soorten ook diverse malen Formica rufibarbis aangetroffen Evaluatie De aantallen gevonden mieren waren aan de lage kant om definitieve conclusies te kunnen trekken, maar de voorlopige resultaten geven aan dat vooral de suikerklontjes-methode goed voldoet. De indruk van de onderzoekers is wel dat bij het zoeken 15 minuten voldoende is om een proefvlak van 10x10 m goed te doorzoeken. Toch werden vooral bij de 2x2 m proefvlakken meer mieren gevonden op de suikerklontjes dan door te zoeken. Dit kan worden verklaard door een redelijke mobiliteit van de mieren: de nesten van de mieren op de suikerklontjes lagen vaak buiten het proefvlak. Ook werden mieren van één nest wel op meerdere suikerklontjes aangetroffen. Probleem bij de zoekmethode is dat er waarnemerseffecten optreden waardoor ervaren waarnemers meer zullen vinden dan minder ervaren. Bovendien neemt de ervaring, als het goed is, toe in de tijd, waardoor bij waarnemers die bij aanvang niet erg ervaren waren ook verschillende jaren minder goed vergelijkbaar zijn. Dit pleit voor de suikerklontjes-methode bij toepassing voor monitoring. De voordelen van de suikerklontjes-methode zijn dat de methode eenvoudig herhaalbaar is en er weinig ervaring voor nodig is omdat de mieren kunnen worden verzameld voor latere determinatie door een deskundige. In Noord-Brabant zijn zo in totaal negen proefvlakken van het Landelijk Meetnet voor het gentiaanblauwtje bemonsterd, en wel op de Strabrechtse heide, de Cartierheide en Hapertse heide en de Leender heide; daarnaast ook in de Reuselse Moeren. Na een eerste bemonstering met een deskundige werd de tweede bemonstering door een vrijwilliger uitgevoerd, waarbij de mieren in buisjes zijn verzameld voor latere determinatie. Dit lijkt een werkbare opzet. DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 16

Er zijn ook praktische problemen met de suikerklontjes-methode. Ten eerste is er enige tijd nodig tussen het uitleggen van de suikerklontjes en de telling van de mieren. Dit betekent dat er vrij veel tijd in het veld doorgebracht moet worden. In Noord-Brabant is geprobeerd de klontjes de avond van tevoren uit te leggen, maar dit betekende in een aantal gevallen dat ze de volgende ochtend door reeën of andere dieren waren opgegeten. Het blijft dus aan te raden om het uitleggen en tellen op dezelfde dag te laten plaatsvinden. Wanneer de tijd beperkend is, blijft de zoekmethode voor reeds ervaren mensen een goed alternatief. Ten tweede is gebleken dat in een hete, droge zomer als die van 2003, de mieren zich ook s ochtends weinig vertonen. Myrmica mieren bleken daarbij gevoeliger dan Lasius en Formica mieren. Het is dus aan te raden om geen bemonstering uit te voeren wanneer gedurende een hete of langdurig droge periode; ook wanneer het weer eenmaal vochtiger is, blijft de mierenactiviteit nog minimaal een dag nog laag. Overigens levert ook het zoeken dan weinig op, omdat vooral de waardmieren zich dan dieper in de bodem terugtrekken. Om minder afhankelijk te zijn van droog of vochtig weer voor de verspreiding van de geur van de suiker is het aan te bevelen om de suikerklontjes bij het uitleggen te bevochtigen met een plantenspuit. Ten derde zijn de waardmieren bijzonder gevoelig voor verstoring. Zowel bij het uitleggen van de suikerklontjes als bij het verzamelen van de mieren moet men dus voorzichtig te werk gaan. Wat dit betreft is de suikerklontjes-methode sterk te prefereren boven gericht zoeken, omdat het laatste veel meer verstoring veroorzaakt. Om betrouwbare resultaten te krijgen kan de suikermethode waarschijnlijk het beste twee maal in het jaar worden uitgevoerd. Rekening houdend met deze beperkingen lijkt de suikerklontjes-methode veelbelovend voor toepassing in het kader van monitoring. DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 17

Literatuur Vanreusel, W., Maes, D. & Dyck, H. van (2000) Soortbeschermingsplan gentiaanblauwtje. UIA UA Antwerpen i.o. van Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afd. Natuur, Wilrijk. Van Swaay, C.A.M. (2000) Handleiding Landelijk Meetnet Dagvlinders. Rapport VS 2000.11, De Vlinderstichting, Wageningen. Van Swaay, C.A.M. & Groenendijk, D. (2004) Vlinders en libellen onder de meetlat: jaarverslag 2003. Rapport VS 2004.011, De Vlinderstichting, Wageningen. Van Swaay, C.A.M., Groenendijk, D. & Ketelaar, R. (2003) Dagvlinders en libellen onder de meetlat: jaarverslag 2002. Rapport VS 2003.005, De Vlinderstichting, Wageningen. Wallis de Vries, M.F., Ketelaar, R. & Rossenaar, A.J., Van Zuijen, M.P., Wynhoff, I. & Harte, M. (2000) Toestand en perspectief voor het Heidegentiaanblauwtje in Nederland. Rapport VS2000.01, De Vlinderstichting, Wageningen. Wallis de Vries, M.F., Peet, N.G. & Bouwman, J.H. (2004) Behoud van het gentiaanblauwtje in Noord-Brabant: inventarisatie en advies. Rapport VS2004.034, De Vlinderstichting, Wageningen. Wallis de Vries, M.F., Peet, N.G. & Bouwman, J.H. (2004) Behoud van het gentiaanblauwtje in Gelderland: inventarisatie en advies. Rapport VS2004.047, De Vlinderstichting, Wageningen. DE VLINDERSTICHTING 2004 Voortgang beschermingsplan gentiaanblauwtje & verfijning monitoring 18