STUDIE Fiscaal Recht. VAK Winst. ONDERDEEL Voorbeeldverslag

Vergelijkbare documenten
Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 1

MEER WETEN OVER BELASTINGEN

Overzicht Fiscale Cijfers 2013 en 2014 (per januari 2014)

Inhoud. Lijst van afkortingen 13. Studiewijzer 15. Inleiding belastingrecht 17. Deel 1 Inkomstenbelasting 24

Aanvullende toelichting Belasting berekenen bij emigratie of immigratie in 2016

Freelancers en zzp ers

Inhoud. Inleiding belastingrecht 19. Deel 1 Inkomstenbelasting 26. Lijst van afkortingen 15. Studiewijzer 17

Freelancers en zzp'ers

EXAMENPROGRAMMA. Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Examen Belastingrecht niveau 6 Niveau

Aanvullende toelichting Belasting berekenen bij emigratie of immigratie in 2015

Aanvullende toelichting Belasting berekenen bij emigratie of immigratie in 2016

Factsheet vorm MSB: maatschap - coöperatie - BV

Onderwerpen: Wet op de inkomstenbelasting 2001

Inhoud LIjsT Van Bewerkers afkortingen 17 InLeIdIng BeLasTIngrechT InkomsTenBeLasTIng winst

Heffingskortingen 2016

HOOFDSTUK 4 Op welk tijdstip wordt de winst in aanmerking genomen? / 73

Let op! Hoe meer gebruikelijk loon u opneemt dan wel op moet nemen, hoe minder u profiteert van het lage tarief van de vennootschapsbelasting.

Fiscaal optimaal van start. P.M. (Marijn) Bremmer LL.M.

EENMANSZAAK OF B.V.?

OEFENEXAMEN BELASTINGPRAKTIJK VOOR DE IB-ONDERNEMER

IB winst Uitwerkingen Jaarwinst

Fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2017

Verkoop onderneming aan kinderen

1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum

1 Positie van de DGA binnen het fiscale spectrum

Wijzigingen op privégebied

HRo - Vennootschapsbelasting -- Deel 1

Hoorcollege Directe Belastingen DB II Collegejaar 2014/2015

7.7. Samenvatting door een scholier 2041 woorden 26 juni keer beoordeeld

Vennootschapsbelasting -- Deel 1

OEFENEXAMEN BELASTINGPRAKTIJK VOOR DE IB-ONDERNEMER

WHITE PAPER AANGIFTE INKOMSTENBELASTING

De commanditaire vennootschap (CV) is te beschouwen als een bijzondere. vorm van de vennootschap onder firma (VOF). Het verschil met de VOF is dat

Welkom op de Universiteit Leiden! Je hebt twee uitstekende keuzes gemaakt na je eindexamen:

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 5

EXAMENPROGRAMMA. Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Examen Belastingrecht niveau 6 Niveau

1 Begrippen en beginselen Overheidsheffingen Indeling en typering van belastingen Beginselen van belastingheffing 26 Opgaven 27

! Het is verstandig om vooraf een berekening te (laten) maken om te voorkomen dat de aangifte

MODULEBESCHRIJVING FACBLR9034

Een eigen onderneming starten?

Werkzaam bij de Vakgroep Belastingrecht van de Universiteit Maastricht.

1. Wet Inkomstenbelasting 2001

Inhoudsopgave. Voorwoord Aangifte 2016 doen Onderdeel: Persoonlijke gegevens van uzelf Onderdeel: Partner...

DGA uit de loonheffing

1. Wet Inkomstenbelasting 2001

Advieswijzer. Werken als zzp er Denk ondernemend. Denk Bol.

De bv is in het mkb een populaire rechtsvorm, onder andere vanwege fiscale motieven. Wat zijn deze fiscale motieven? Welke voor- en nadelen kleven er

Fiscale voordelen en plichten voor starters Frank Navis

Belastingdienst. Inkomstenbelasting Vragen en antwoorden over de fiscale partnerregeling en heffingskortingen 2013

Vragen en antwoorden over fiscale partnerregeling en heffingskortingen

Ruitenburg University. Belastingheffing privé vs bv

Accountantskantoor de Bot B.V.

Inkomstenbelasting winst -- Deel 5

Fiscaal rapport aangifte inkomstenbelasting 2016

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM

Onderneming en ondernemerschap

Hieronder treft u onze eindejaarstips 2018 aan, onderverdeeld in 3 hoofdstukken: 1. de ondernemer en onderneming 2. de DGA 3.

Inkomstenbelasting - Winst -- Deel 3

Advieswijzer: Werken als zzp'er in 2016

TOELICHTEND INFORMATIEMEMORANDUM. met betrekking tot de vergadering van participanten van Sustainable Values Fund

Inkomstenbelasting - Inleiding -- Deel 2

Hoofdlijnen van het Nederlands belastingrecht

Advieswijzer Werken als zzp'er

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2009

EXAMENPROGRAMMA. Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Examen Belastingrecht niveau 6 Niveau

Het kabinet was verder voornemens om de tariefopstap van te verhogen naar Dit voornemen is echter niet doorgevoerd.

MINDER BELASTING VOOR CREATIEVEN VISIE ADMINISTRATIE & TIPS MINDER BELASTING & TIPS

Box 3: belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

Aangifte inkomstenbelasting 2017 PIET

Nu premies AOV zijn afgetrokken vormen uitkeringen belastbare periodieke uitkeringen uit inkomensvoorziening (art , lid 1, ond.

Quickscan Rapport. In opdracht van Rijksoverheid heeft Klinkende Taal op alle teksten op

Besluit van PM datum tot wijziging van de Belastingregeling voor het land Nederland

Prinsjesdag Belastingplan september 2018 Bram Faber

Nieuwsbrief september 2011

Besluit van PM DATUM [CONCEPT] tot wijziging van enige wetten en uitvoeringsbesluiten op het gebied van de belastingen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Belasting besparen met Deelstra Jansen

Hypothese. Voorbeeld. 2018/0042 De hoogte van de 30%-vergoeding onder de werkkostenregeling SAMENVATTING

Hoe in 2017 optimaal geld uit uw BV halen? DEEL 9 DEEL 9. Lenen van de BV

Fiscaal memorandum voor participaties in Terra Vitalis met betrekking tot het belastingjaar 2010

FISCAAL NIEUWS EINDEJAARSTIPS EN FISCAAL NIEUWS 2014/2015. Afschaffen bijdrage in kosten kinderen

Praktische opdracht Management & Organisatie Rechtsvormen

1. Benut de fiscale oudedagsreserve maar doe dat met beleid

Het omzetten van een bedrijf naar een BV

Werken als zzp er. whitepaper. Alles over de fiscale behandeling van de zzp er

Transparante Vennootschap

1. Inkomstenbelasting/premie

1. Inschrijvingsplicht voor rechtspersonen en ondernemingen

OKTOBER 2016 TAK NIEUWSBRIEF

Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

Wonen in Duitsland 2016

HRo - Inkomstenbelasting - Niet-winst -- Deel 1

Ondernemerschap in de bouw. mr. M.G. (Martine) ten Hove mr. H.J. (Hanny) ten Brink FB

Aanpassingen bij de vierde druk boekhouden voor fiscaal juristen

b. Art. 3.4 IB: Criterium 1: voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven.


2.3.3 Telefoonkosten Autokosten Een auto op de balans Aandachtspunten 40

Examenprogramma Belastingwetgeving 1

Opbouw voordracht. Onderneming? Zelfstandig genoeg? 1. Zelfstandig genoeg?

Transcriptie:

STUDIE Fiscaal Recht VAK Winst ONDERDEEL Voorbeeldverslag Jaar: Bachelor 3 Periode: Blok 5 Uitgifte: 14-02-2017

1 Copyright EasyLecture Voorwoord Wij van EasyLecture willen het graag easy houden, daarom hebben wij besloten om een samenvatting te maken waarmee ook jullie, fiscaal recht studenten, heel gemakkelijk de stof kunnen leren. Onze samenvatting is gemaakt aan de hand van de werkgroepen en hoorcolleges. Geld verdienen met leren??? Wij zoeken meer nalezers! Stuur ons een mail bij interesse. Omdat wij de kwaliteit heel belangrijk vinden en overtuigd zijn dat de kwaliteit goed is, hanteren wij vanaf nu een niet-goed-geld-terug-garantie. Deze samenvatting dient als aanvulling en niet ter vervanging van de verplichte stof. Vanzelfsprekend is nadruk en verspreiding van de samenvatting verboden. Ben je van mening dat easy jou heeft geholpen, zorg er dan voor dat je jouw exemplaar niet doorgeeft en daarmee dat wij kunnen blijven bestaan. Bekijk onze website: www.easylecture.nl Like ons op facebook en blijf op de hoogte van eventuele aanbiedingen. Volgend blok verkopen wij de samenvatting Vennootschapsbelasting Succes met voorbereiden en natuurlijk met je tentamen!

2 Copyright EasyLecture INHOUDSOPGAVE 1 Hoorcollege 07-02-2017... 3 1.1 Introductie... 3 1.2 Introductie belastingheffing over winst uit onderneming... 3 1.3 Hernieuwde kennismaking Wet IB 2001... 4 2 Werkgroep 1... 10 2.1 Wanneer wordt je als ondernemer aangemerkt voor de IB?... 10 2.2 Welke faciliteiten zijn er voor IB-ondernemers?... 11 2.2.1 Ondernemingsvrijstellingen... 12 2.2.2 Ondernemersvrijstellingen: ondernemersaftrek... 12 2.2.3 MKB-winstvrijstelling... 15 2.3 Wanneer heb je recht op die faciliteiten... 15 2.3.1 Urencriterium... 15 2.4 Extra casus... 17 2.4.1 Casus 1 Verschillen belastingdruk inkomenscategorieën Wet IB 2001... 17 2.4.2 Casus 2 Verschillende rechtsvormen materiële onderneming... 18 2.4.3 Casus 3 Urencriterium... 18 2.4.4 Casus 4 Winst uit onderneming?... 18

3 Copyright EasyLecture 1 HOORCOLLEGE 07-02-2017 1.1 INTRODUCTIE Het vak is opgezet met onderwijsbijeenkomsten, practica en hoorcolleges. De practica zijn alvast een oefening voor het tentamen. Literatuur: - Cursus Belastingrecht studenteneditie 2016 2017 (inkomstenbelasting) - Belastingwettenbundel 2017 (aanbevolen Kluwer of SDU) - Overig Voor de extra casusposities heb je ook Cursus Belastingrecht Vennootschapsbelasting nodig. De extra casusposities zijn bedoeld als verdieping en verbreding. Ook dit is een oefening voor het tentamen. Deze casusposities geven een goed beeld van hoe het tentamen er uit zal zien. Tentamen: 80% van het tentamen bestaat uit open vragen. Daarnaast zit er een schrijfopdracht van 20% van de punten in het tentamen. 1.2 INTRODUCTIE BELASTINGHEFFING OVER WINST UIT ONDERNEMING Natuurlijk moet er belasting betaald worden over de winst. In welke wet vinden we de grondslag voor de belastingheffing? We hebben de grondslag wel nodig om belasting te heffen (artikel 104 Gw - legaliteitsbeginsel). Bij winst uit onderneming zijn er twee wetten die relevant kunnen zijn. Om te bepalen welke wet kijken we naar degene die winst geniet (subject). - Winst uit onderneming door natuurlijke persoon: Wet IB 2001; - Winst uit onderneming door lichaam: Wet Vpb 1969. De term onderneming is niet gedefinieerd in de wet. Hiervoor vallen we terug op de jurisprudentie van de Hoge Raad. Onderneming (materiele onderneming) = een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid. De omschrijving staat niet in de wet, zodat er ruimte is om mee te gaan met maatschappelijke ontwikkelingen. Er kunnen dus verschuivingen plaatsvinden in dit begrip. Het begrip winst staat wel in de wet. De allerbelangrijkste bepalingen vind je in de wet IB. namelijk artikel 3.8 Wet IB en artikel 3.25 Wet IB. - Artikel 3.8 Wet IB Totaalwinst: Winst uit een onderneming (winst) is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die, onder welke naam en in welke vorm ook, worden verkregen uit een onderneming. Over het woordje uit is heel veel geschreven. Wanneer is iets uit onderneming? Het gaat om alle voordelen. - Artikel 3.25 Wet IB Jaarwinst : De in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik, met inachtneming van een bestendige gedragslijn die onafhankelijk is van de vermoedelijke uitkomst. De bestendige gedragslijn kan alleen worden gewijzigd indien goed koopmansgebruik dit rechtvaardigt. We moeten de totaalwinst in jaren verdelen. Je moet als een goede koopman bepalen welke winst in welk jaar tot uitdrukking moet komen. Voor wat een goede koopman (goedkoopmansgebruik) is moeten we ook terug vallen op de jurisprudentie van de Hoge Raad. Een materiële onderneming wordt gedreven vanuit een rechtsvorm. Van belang is of een rechtsvorm fiscaal transparant is of niet. Als er sprake is van een transparante rechtsvorm (eenmanszaak) kijken

4 Copyright EasyLecture we door de rechtsvorm heen en kijken we naar de personen daar achter, de rechtsvorm wordt dus fiscaal genegeerd. Bij een rechtsvorm die non-transparant is, is een zelfstandig subject voor de belastingheffing. Een BV is een zelfstandige belastingplichtige en wordt in de Vpb betrokken. 1.3 HERNIEUWDE KENNISMAKING WET IB 2001 We hanteren de bronnentheorie. Het inkomen wordt belast op de plaats waar het vandaan komt. Dus al woon je in België en werk je in Nederland, dan is de IB gewoon van toepassing. De Wet IB is een aanslagbelasting en wordt geheven per jaar. De inspecteur formaliseert de belastingschuld door middel van een aanslag. Als er te weinig is geheven kan de inspecteur onder voorwaarden navorderen. Belastingplichtigen Wet IB 2001 De belastingplichtigen zijn natuurlijke personen. Dit vind je in artikel 1.1 Wet IB. Die beschrijving is dus heel ruim maar natuurlijk zijn dat niet alle wereldburgers. Artikel 2.1 Wet IB brengt een begrenzing aan. We kennen twee varianten van - Binnenlandse belastingplichtigen: zijn onbeperkt belastingplichtig voor de wet IB. De enige voorwaarde voor subjectieve belastingplicht is dat je in Nederland woont. Er wordt dus geheven op basis van het woonplaatsbeginsel. Er is geen begrenzing aangebracht dus het gaat om het wereldinkomen. Dit blijkt uit artikel 2.3 en 2.4 Wet IB, en ook hoofdstuk 3, 4, 5 Wet IB. Als je kijkt naar de omschrijving van het inkomen zie je daar geen territoriale begrenzing in. - Buitenlandse belastingplichtige: natuurlijk persoon woont in het buitenland maar geniet in Nederland inkomen. Deze persoon is alleen belastingplichtig voor het Nederlandse inkomen (hoofdstuk 7 Wet IB). Dus bijvoorbeeld loon uit dienstbetrekking in Nederland of winst uit een onderneming in Nederland. De begripsomschrijving heeft te maken met de onderliggende heffingsbeginselen. Je ziet het woonlandbeginsel terugkomen. Dat wil zeggen het land heffen bij iedereen die in hun land woont. Dit heeft te maken met het karakter van belastingheffing. De belasting wordt namelijk gebruikt voor collectieve voorzieningen. Degene die hiervan profiteren zijn de mensen die in het land wonen. Maar ook degene die in het land werken profiteren van de voorzieningen. Het heffen op grond hiervan is het bronlandbeginsel. Dit zijn dus de buitenlandse mensen die in Nederland werken. Woonplaats natuurlijke personen De woonplaats wordt beoordeeld naar omstandigheden (artikel 4 AWR). Het bepalen van de woonplaats is heel belangrijk. We moeten kijken naar de feiten en omstandigheden. De Hoge Raad heeft dat nader ingevuld: - centrum van levensbelangen ; - middelpunt sociale leven ; - duurzame band van persoonlijke aard. Je gaat dus kijken naar iemands persoonlijke leven. Waar werk je? Waar staat je huis? Waar leven je kinderen? Waar leeft je partner? Waar ga je naar de dokter? Waar sport je? Waar krijg je de krant? Als er twijfel is over iemands woonplaats gaat de belastingdienst alles afwegen. Een voorbeeld van een situatie waarin alles werd afgewogen: Er is een zaak in Nederland geweest over een Nederlandse voetbaltrainer die in het buitenland had getraind. Hij kwam terug om zijn club

5 Copyright EasyLecture in Eindhoven te trainen. (Natuurlijk zijn fiscale zaken anoniem, maar deze trainer werd geanonimiseerd met de letter H. J) Zijn adviseur adviseerde hem om in België te gaan wonen. Dat zou fiscaal voordeliger zijn. Dat mag, je mag zelf kiezen waar je woont, wat de reden is maakt niet uit. Je moet er dan wel echt gaan wonen. Het probleem was echter dat hij niet echt in België woonde. De ene helft van de week woonde hij in Amsterdam bij zijn vriendin. De andere helft van de week zat hij in een hotel in Eindhoven. Dit kwam aan het licht door een praatprogramma, daar werd gezegd dat de trainer altijd in Amsterdam was bij zijn vriendin. De belastingdienst kijkt ook tv, en merkte dat op. De belastingdienst luisterde de adviseur af in het kader van een ander onderzoek. Toen hoorde ze dat de trainer niet eens zijn adres in België wist. Vervolgens heeft de Belastingdienst alles boven tafel gehaald. De trainer woonde in Amsterdam en moest dus belasting betalen en een boete. Het wordt dus wel echt getoetst. Woonplaatsfictie: voor een aantal situaties kent de wet een aantal ficties. Die vind je deels in de Wet IB en ook in de AWR. Soms zijn de werkelijke omstandigheden niet relevant. Bijvoorbeeld voor diplomaten geldt dat ze altijd worden geacht in Nederland te wonen. Je vindt deze ficties in artikel 2.2 Wet IB en artikel 4 AWR. Zo n zelfde soort benadering geldt ook voor lichamen. Voor de lichamen wordt er gekeken naar de feitelijke vestigingsplaats. Hierbij wordt ook gekeken naar de feiten en omstandigheden. Je gaat op zoek naar de plaats van de feitelijke leiding (artikel 4 AWR). Een lichaam opgericht naar Nederlands recht wordt geacht te zijn in Nederland gevestigd, ongeacht de feitelijke leiding. Zie artikel 2 lid 4 Vpb. Deze laatste fictie geldt maar voor een deel van de vennootschapsbelasting. Nederland In Nederland. Wat is Nederland? Wanneer woon je nu in Nederland? Want Nederland is een breed begrip: - Het land Aruba; - Het land Curaçao; - Het land Sint-Maarten; - Het land Nederland: o In Europa gelegen deel van Nederland; o BES eilanden (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). We bedoelen met Nederland het in Europa gelegen deel van het koninkrijk Nederland. Zie hiervoor artikel 2 AWR. Object: hebben we iets waarover belasting betaald moet worden? De IB gaat uit van de bronnentheorie. Bronnentheorie: voordeel kan alleen tot inkomen behoren indien het voortkomt uit een bron van inkomen. Je vindt hier geen bepaling voor in de wet, maar het is wel een toegangspoort voor de Wet IB. Voor de bron van inkomen zijn er drie cumulatieve elementen: - Deelname aan het economisch verkeer; - Voordeel beogen (subjectief); - Voordeel redelijkerwijs te verwachten (objectief). Je kijkt eerst naar de bron. Die ga je kwalificeren (onderneming/dienstbetrekking/row).

6 Copyright EasyLecture Voor de belastingheffing maakt het niet uit of het een nette bron van inkomen is of een minder nette (illegale) bron van inkomen. Een bakkerij is net zo goed een bron van inkomen als handel in drugs. Als je geld verdient moet je betalen. Hoe je dat dan verdient maakt fiscalisten niet zoveel uit. De bronkenmerken vindt je terug in de jurisprudentie van de Hoge Raad - Deelname aan het economisch verkeer: inkomensverwervende activiteiten in maatschappelijk ruilverkeer. Als je een groentetuin hebt voor eigen gebruik is het geen bron van inkomen. Als je de groenten gaat verkopen op de markt (treed je naar buiten toe) is er wel sprake van een bron van inkomen. De deelname aan het economische verkeer is wel snel aanwezig. - Voordeel beogen (subjectief): het gaat hier om het oogmerk van de belastingplichtige (subjectief). Een vriendendienst waardoor onverwacht een beloning wordt gegeven is geen voordeel beoogd. Een voorbeeld hiervan is het vriendendienstarrest. De activiteit moet dus zijn gericht op geldelijke beloning. - Voordeel redelijkerwijs te verwachten (objectief): het moet gaan om een situatie dat wanneer een buitenstaander er naar kijkt, deze buitenstaander redelijkerwijs verwacht dat er positief inkomen wordt verkregen. Dat is niet zo als de kosten de baten blijvend zullen overtreffen (consul-generaalarrest). Het inkomen mag ook niet puur speculatief zijn (piramidespelarrest). Je moet alle elementen toetsen. De uitkomst hangt af van de feiten en omstandigheden. Er is daarin dus ruimte, maar het maakt het ook lastig omdat je niet zwartwit kan zeggen of iets wel of niet een bron is. Na het vaststellen van een inkomensbron moeten we de bron gaan kwalificeren. Het zou een onderneming kunnen zijn, of loon uit dienstbetrekking. We moeten het onder gaan brengen in de inkomenscategorieën van de Wet IB, de drie boxen. We hebben de rangorderegel om te voorkomen dat bronnen in verschillende boxen kunnen vallen. Je begint te bladeren in de wet. Bij de eerste bepaling die je tegenkomt en die op jou van toepassing is, daar stop je. De rangorderegeling geldt ook binnen de boxen. Dit is vooral van belang in box 1. - Winst uit onderneming; - Loon uit dienstbetrekking; - Resultaat overige werkzaamheden. Er kan ook sprake zijn van sfeerovergang. Het kan zo zijn dat de kwalificatie van de inkomenscategorie niet meer dekt. Dan ga je van de ene categorie naar de andere categorie. Dan ga je bijvoorbeeld van resultaat uit overige werkzaamheden naar winst uit onderneming. Zo n sfeerovergang is een aanknopingspunt voor belastingheffing. De belastingheffing kan wel worden uitgesteld, hier zijn bepaalde faciliteiten voor. Box 1 werk en woning Belastbaar inkomen uit werk en woning is het inkomen uit werk en woning dat verminderd is met de te verrekenen verliezen uit werk en woning. Inkomen uit werk en woning is het gezamenlijke bedrag van: - de belastbare winst uit onderneming (afdeling 3.2); - het belastbare loon (afdeling 3.3); - het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden (afdeling 3.4);

7 Copyright EasyLecture - de belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen (afdeling 3.5); - de belastbare inkomsten uit eigen woning (afdeling 3.6); - de negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen (afdeling 3.8) en; - de negatieve persoonsgebonden aftrekposten (afdeling 3.9). Verminderd met: - de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld (afdeling 3.6a); - de uitgaven voor inkomensvoorzieningen (afdeling 3.7) en; - de persoonsgebonden aftrek (hoofdstuk 6). Dit is een overzichtje, we gaan ze niet allemaal bespreken. Winst uit onderneming Belastbare winst uit onderneming is het bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet uit een onderneming dat verminderd is met ondernemersaftrek en MKBwinstvrijstelling, artikel 3.2 Wet IB. Een aantal elementen uitgewerkt: - Winst o Voordelen uit onderneming; o Artikel 3.8 en 3.25 Wet IB. - Ondernemer o Dit staat schuingedrukt omdat de IB een eigen definitie heeft voor het begrip ondernemer, artikel 3.4 IB. Je bent ondernemer als je een onderneming drijft voor jouw rekening en je verbonden bent voor de verbintenissen. - Onderneming o Bron van inkomen. - Ondernemersaftrek o Dit is een fiscale stimuleren van ondernemerschap. De heffing heeft ook een instrumentele functie. Om bepaald gedrag tegen te gaan (accijnzen op rookwaar) maar ook om gedrag te stimuleren (ondernemersaftrek bij ondernemerschap). - MKB-winstvrijstelling o Hier geldt dat 14% van de winst van de ondernemer is vrijgesteld van belastingheffing. Dat is natuurlijk heel gunstig. Dat kun je als stimulering is. De keerzijde is echter dat als verlies wordt geleden dat 14% van het verlies niet verrekenbaar is. Dit verlies is niet volledig aftrekbaar waardoor het minder goed uitpakt voor je. Loon uit dienstbetrekking Hier kom je pas als er geen sprake is van een onderneming. Dan pas kun je door naar loon uit dienstbetrekking. Het kenmerkende element van de dienstbetrekking is de gezagsrelatie. Er kunnen geen kosten voor het verwerven van loon worden afgetrokken. Je hoeft hier niet de drie elementen te toetsen, omdat het in beginsel naar zijn aard een bron van inkomen is. Dit geldt niet altijd, er zijn uitzonderingen. Artikel 3.81 IB Er staat geen omschrijving in de wet IB. Alles wat loon is voor de wet op de loonbelasting, is ook loon voor de inkomstenbelasting. Een uitzondering is fooien. Deze zijn niet belast in de loonbelasting maar zijn wel belast voor de inkomstenbelasting. Mensen die in de horeca werken worden geacht hun fooien aan te geven als ze aangifte voor de IB gaan doen. Dat gebeurt natuurlijk niet altijd, maar het zou wel moeten.

8 Copyright EasyLecture Resultaat uit overige werkzaamheden Artikel 3.90 e.v. IB. Dit is eigenlijk een restcategorie. Je komt hier pas op het moment dat je geen winst of loon ziet. Het kenmerk is dat er enige vorm van arbeid wordt verricht. Deze enige vorm van arbeid moet je heel erg ruim opvatten. Je moet iets doen of nalaten waardoor je ergens waarde aan toevoegt, meerwaarde creëert. Voor het bepalen van het resultaat geldt een totaalresultaat (3.95 Wet IB), je moet dit weer in jaarmoten verdelen op grond van artikel 3.25 Wet IB (goedkoopmansgebruik jaarwinstbepaling). Het goedkoopmansgebruik geldt ook voor het bepalen van het resultaat. De TBS-regeling komt nog langs bij dit vak. Daar gaat het om een situatie waarbij belastingplichtigen willen inspelen op de verschillen in belastingdruk binnen verschillende boxen. Dit is tariefarbitrage, je vindt dit in artikel 3.91 Wet IB. Box 2 aanmerkelijk belang Het gaat hier om een natuurlijk persoon die minstens 5% van de aandelen bezit. Dit mag niet deel uitmaken van het ondernemingsvermogen. Want dan valt het onder winst uit onderneming (rangorderegel). Het aanmerkelijk belang zie je in artikel 4.6 Wet IB. We gaan hier verder niet op in bij dit vak. Artikel 4.12 Wet IB spreekt over de voordelen uit aanmerkelijk belang. Je hebt reguliere- en vervreemdingsvoordelen. Reguliere voordelen zijn bijvoorbeeld dividend. Bij vervreemdingsvoordelen kun je denken aan de verkoop van aandelen. Artikel 4.13 Wet IB en artikel 4.16 Wet IB zijn een uitbreiding op de hoofdregel (4.12 Wet IB). Het tarief in box 2 is 25%. Dat is best laag ten opzichte van box 1. Box 1 kent maximaal 52%. Dit lage tarief omdat deze belastingplichtige een beetje tussen de ondernemer en belegger in. De effectieve inkomstenbelasting in box 2 verschilt niet zoveel van de belastingheffing in de Vpb, dat is de gedachte van de wetgever. De belastingdruk voor de IB is ongeveer 44%. De ondernemingswinst komt in de handen van de aandeelhouders, er wordt vpb en ib betaald. De vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting zorgen voor een effectieve belastingdruk van 43,75% Dat is dus bijna hetzelfde als 44%. Dit is omdat belastingen niet mogen verstoren. Ze mogen de ondernemersbeslissingen niet beïnvloeden.

9 Copyright EasyLecture Box 3 sparen en beleggen Op het moment dat je spaargeld of een investering in een extra huis hebt, val je in box 3. Box 3 is bijzonder als we het vergelijken met de andere twee boxen, het kent namelijk een forfaitair rendement. Het gaat om de stand van je vermogen op 1 januari (rendementsgrondslag = bezittingen minus schulden). Na het heffingsvrijvermogen, (trek je van je vermogen af) kennen we een forfaitair rendement. De afgelopen jaren was het forfaitair rendement 4%. Daar moest je 30% over betalen. Het rendement is nu een stuk lager. Toen de regeling werd geïntroduceerd kon je makkelijk de 4% halen, op de beurs werd soms zelfs 40% bereikt. Niemand haalt nu een rendement van 4%. Nu is het systeem veranderd. Er is een tarieftabel geïntroduceerd. Rendementsklasse I is 1,63%, Rendementsklasse II is 5,39% Het gedeelte van de grondslag dat meer bedraagt dan Maar niet meer dan Wordt toegerekend aan rendementsklasse I Wordt toegerekend aan rendementsklasse II 0 75.000 67% 33% 75.000 975.000 21% 79% 975.000-0% 100% Het is er niet bepaald eenvoudiger op geworden. Het forfaitair rendement is nog steeds een stuk hoger dan de spaarrente die je krijgt. Het is wel minder, maar niet realistischer. De wet IB gaat uit van het draagkrachtbeginsel. Onderdeel hiervan is inkomen (objectief). Maar draagkracht is ook afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden (subjectief). Hiervoor kennen we de persoonsgebonden aftrek (hoofdstuk 6 Wet IB). De persoonsgebonden aftrekposten verlagen het belastbaar inkomen. Alleen kosten die drukken op de belastingplichtige (artikel 6.1 Wet IB), kunnen worden afgetrokken als persoonsgebonden aftrek. Je moet er dus geen vergoeding voor krijgen. Je brengt het in mindering op het hoogste tarief (box 1, box 3, box 2). De volgorde is verplicht, en gebaseerd op de hoogte van het tarief. Als je persoonsgebonden aftrek over hebt mag je het doorschuiven naar het volgende jaar. Een voorbeeld van persoonsgebonden aftrek zijn de giften (artikel 6.32 e.v. Wet IB). Er is onderscheid tussen twee soorten giften: - Periodieke giften; - Andere giften. Dat onderscheid is van belang voor de omvang van de aftrek. Een periodieke gift komt volledig in aftrek. Voor andere giften geldt een drempel (boven (10%) en onder (1%)). De persoonsgebonden aftrek is niet de enige gunstige regeling. De heffingskortingen verlagen direct het bedrag dat moet worden betaald aan belasting. De twee heffingskortingen die van belang zijn, zijn de algemene heffingskorting (artikel 8.10 Wet IB) en de arbeidskorting (artikel 8.11). De algemene heffingskorting ( 2.254) wordt verminderd tot maximaal 0, en is inkomensafhankelijk. De arbeidskorting is een stuk ingewikkelder. De inkomensafhankelijkheid is gebaseerd op het arbeidsinkomen. Het arbeidsinkomen vind je in artikel 8.1 lid 1 sub e Wet IB. Dit is anders dan het box-1 inkomen. Je moet dit kunnen uitrekenen op het tentamen. DEEL 1: DIT IS SLECHTS EEN VOORBEELDVERSLAG. HET EINDVERSLAG BEVAT DE VOLLEDIGE SAMENVATTING VAN HET HOORCOLLEGE

10 Copyright EasyLecture 2 WERKGROEP 1 2.1 WANNEER WORDT JE ALS ONDERNEMER AANGEMERKT VOOR DE IB? Deze vraag is onder meer van belang voor bepaalde fiscale faciliteiten die uitsluitend aan ondernemers worden toegekend. We werken eerst de definitie onderneming uit. De definitie voor onderneming is: Een duurzame organisatie die er op gericht is, met behulp van kapitaal en arbeid deel te nemen aan het maatschappelijke productieproces met het oogmerk om winst te behalen De definitie volgt uit de jurisprudentie en staat niet letterlijk zo in de wet. De vraag of een bepaalde activiteit als onderneming kan worden aangemerkt, valt samen met de vraag of er een bron van inkomen aanwezig is. Hiervoor gelden drie voorwaarden: - Deelname aan het economische verkeer; - Het oogmerk om voordeel te behalen; - Het voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn. Of er sprake is van een onderneming wordt objectief beoordeeld. Verschillende factoren kunnen hier in meespelen. Bijvoorbeeld: - De grote van de brutobaten; - De winstverwachting; - Het lopen van risico; - De beschikbare tijd; - De bekendheid die naar buiten aan de werkzaamheid wordt gegeven; - Het aantal opdrachtgevers; - Het spraakgebruik. Volgens de jurisprudentie is de aanvang van een onderneming er al redelijk snel, namelijk zodra je voorbereidingshandelingen treft en je tot doel hebt een onderneming te starten. Zie hiervoor artikel 3.10 Wet IB jo. artikel 5 Uitvoeringsregeling IB. De wettelijke definitie van het fiscale ondernemersbegrip treffen we aan in art. 3.4 IB: - de belastingplichtige voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven en die rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming. Deze definitie bevat drie elementen: 1. Voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven; 2. Rechtstreekse verbondenheid voor ondernemingsverbintenissen; 3. Zelfstandig uitgeoefend beroep. We werken de drie criteria uit. 1. Voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven. Wat de exacte betekenis is van het criterium voor rekening van wie een onderneming wordt gedreven, blijkt noch uit de wet, noch uit de wetsgeschiedenis. Duidelijk is in ieder geval dat bij een eenmanszaak de objectieve onderneming voor rekening van de eenmansondernemer wordt gedreven.

11 Copyright EasyLecture 2. Rechtstreekse verbondenheid voor ondernemingsverbintenissen. In de wetsgeschiedenis is de introductie van het verbondenheidscriterium als vereiste voor fiscaal ondernemerschap als volgt gemotiveerd: Het vereiste van rechtstreekse verbondenheid voor verbintenissen betreffende de onderneming is nieuw. Dit criterium is opgenomen om tot uitdrukking te brengen dat ondernemerschap meer betekent dan het ter beschikking stellen van kapitaal aan een onderneming. Vereist is dat de belastingplichtige tegenover zakelijke crediteuren aansprakelijk is voor de schulden betreffende de onderneming. Hierdoor zullen onder de Wet IB 2001commanditaire vennoten in de regel niet langer als ondernemer worden aangemerkt. In beginsel zijn zij immers niet aansprakelijk voor schulden betreffende de vennootschap. Het gegeven dat verliezen van de vennootschap op grond van de vennootschapsovereenkomst intern (tot het bedrag van hun inbreng) voor hun rekening kunnen komen, maakt hen in economisch en maatschappelijk opzicht nog geen ondernemers. Tegenover zakelijke crediteuren staan zij namelijk niet in voor de schulden van de onderneming. Hetzelfde geldt voor vennoten in een stille maatschap of stille ondermaatschap die zelf geen verbintenissen betreffende de onderneming aangaan. Het criterium verbondenheid voor verbintenissen is volgens de MvT2 ontleend aan het privaatrecht en dient op analoge wijze te worden uitgelegd. In overeenstemming hiermee overwoog HR 14 juli 2006: de vraag of een belastingplichtige die winst uit onderneming geniet rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen betreffende die onderneming, dient ( ) te worden beantwoord naar de regels van burgerlijk recht. Het fiscale recht sluit zich derhalve thans dichter aan bij het privaatrecht. Verbondenheid voor verbintenissen betreffende de onderneming houdt privaatrechtelijk gezien in dat betrokkene tot nakoming van in het kader van de onderneming aangegane verplichtingen moet kunnen worden aangesproken. Wat betreft die nakoming kan niet alleen worden gedacht aan de betaling van ondernemingsschulden, zoals de hiervoor geciteerde toelichting lijkt te suggereren, maar bijvoorbeeld ook aan het verrichten van bepaalde diensten. 3. Zelfstandig uitgeoefend beroep. Het zelfstandig uitgeoefende beroep wordt op grond van art. 3.5 lid 1, met een onderneming gelijkgesteld. In art. 3.5 lid 2, wordt deze gelijkstelling herhaald voor de beoefenaar van het zelfstandige beroep: deze wordt als ondernemer aangemerkt. In artikel 3.3 lid 1 onderdeel b IB komt de pseudo-ondernemer ter sprake. Volgens de tekst van art. 3.3 lid 1 onderdeel a wordt mede als winst aangemerkt; de winst die de belastingplichtige, anders dan als ondernemer of aandeelhouder, als medegerechtigde tot het vermogen van een onderneming geniet uit een of meer ondernemingen. De wetgever heeft dus het oog op personen die in zekere mate deel hebben in het vermogen van de onderneming, maar die niet zijn verbonden voor de ondernemingsverbintenissen. Zijn zij hiervoor wel verbonden, dan zijn zij immers ondernemer in de zin van art. 3.4. 2.2 WELKE FACILITEITEN ZIJN ER VOOR IB-ONDERNEMERS? Fiscale faciliteiten, zoals de ondernemers- en ondernemingsfaciliteiten, zorgen voor een vermindering van de winstbelasting. Het grootste verschil tussen beide soorten faciliteiten is dat

12 Copyright EasyLecture ondernemersfaciliteiten alleen zijn bedoeld voor personen die worden aangemerkt als ondernemer, terwijl ondernemingsfaciliteiten ook gelden voor medegerechtigden en winstdelende crediteuren. 2.2.1 Ondernemingsvrijstellingen Om uiteenlopende redenen heeft de wetgever bepaalde voordelen uit onderneming buiten de belastingheffing gehouden. Dit zijn de zogenoemde objectieve vrijstellingen. Deze vrijstellingen zijn te vinden in art. 3.11 t/m 3.13 Wet IB. Dit zijn onder andere de bosbouwvrijstelling en de landbouwvrijstelling. Het is van belang hier op te merken dat de wet nog een andere vrijstelling van ondernemingswinst kent, namelijk de investeringsaftrek (art. 3.40 t/m 3.52 Wet IB). 2.2.2 Ondernemersvrijstellingen: ondernemersaftrek In art. 3.2 is voor zover hier van belang bepaald dat belastbare winst uit onderneming is het gezamenlijke bedrag van de winst die de belastingplichtige als ondernemer geniet verminderd met de ondernemersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De ondernemersaftrek vormt dus een onderdeel van de herleiding van de uit onderneming genoten winst naar de belastbare winst uit onderneming. Deze aftrek maakt derhalve geen deel uit van de winstbepaling. Door de opname in art. 3.2 maakt de ondernemersaftrek deel uit van het inkomen uit werk en woning (art. 3.1 lid 2 onderdeel a). Tevens blijkt uit de tekst van art. 3.2, dat de faciliteit uitsluitend toekomt aan de ondernemer in de zin van art. 3.4 en 3.5. De wetgever heeft immers de ondernemersaftrek alleen willen toekennen aan echte ondernemers, en niet aan degenen die als medegerechtigden etc. winst genieten. Deze bedoeling van de wetgever is herhaald in de aanhef van de diverse onderdelen van de ondernemersaftrek, alwaar telkens nadrukkelijk wordt bepaald dat alleen de ondernemer de betreffende aftrek geniet. Tevens geldt voor de meeste onderdelen van de ondernemersaftrek (uitzondering: de stakingsaftrek) dat de ondernemer moet voldoen aan het urencriterium om de aftrek te genieten. De wetsystematiek brengt mee dat ook buitenlandse belastingplichtigen recht hebben op de ondernemersaftrek. Zie art. 7.2 lid 1. Blijkens art. 3.74 is de ondernemersaftrek het gezamenlijke bedrag van de zelfstandigenaftrek (art. 3.76), de aftrek speur- en ontwikkelingswerk (art. 3.77), de meewerkaftrek (art. 3.78), de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid (art. 3.78a) en de stakingsaftrek (art. 3.79, zie onder IB.3.2.38.F hierna). 2.2.2.1 Zelfstandigenaftrek Art. 3.76 lid 1, stelt als voorwaarde voor het recht op zelfstandigenaftrek dat de ondernemer aan het urencriterium van art. 3.6 voldoet. Door dit vereiste wordt bewerkstelligd dat alleen de ondernemers die daadwerkelijk gedurende een aanzienlijk aantal uren werkzaam zijn in hun onderneming, de zelfstandigenaftrek verkrijgen. Het urencriterium omvat mede het grotendeelscriterium. Voor de ondernemer die aan het begin van het kalenderjaar al de pensioengerechtigde leeftijd van art. 7a AOW heeft bereikt, bedraagt de zelfstandigenaftrek echter slechts 50% van het bedrag waarvoor zij in aanmerking zouden komen indien zij jonger waren. Zie art. 3.76 lid 4. Sinds 1 januari 2012 bedraagt de zelfstandigenaftrek, onafhankelijk van de omvang van de winst, een vast bedrag van 7280. Tot en met 2011 nam de zelfstandigenaftrek stapsgewijs af naarmate de

13 Copyright EasyLecture winst steeg. Deze wijziging per 1 januari 2012 heeft ten doel de doorgroei van ondernemingen te stimuleren. Tevens biedt deze vaste aftrek ondernemers voorafgaand aan het jaar duidelijkheid over de omvang van de faciliteit, aangezien de aftrek niet meer winstafhankelijk is. Het vaste bedrag van de zelfstandigenaftrek wordt niet jaarlijks bijgesteld in verband met de inflatie. Het bedrag van de zelfstandigenaftrek bedraagt, behalve voor startende ondernemers, niet meer dan het bedrag van de winst. Voor startende ondernemers wordt de zelfstandigenaftrek met een bepaald bedrag verhoogd. Ook ondernemers die speur- en ontwikkelingswerkzaamheden verrichten, krijgen een extra aftrek. 2.2.2.2 Aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk (S&O) is geregeld in art. 3.77. De faciliteit bestaat hierin dat aan de ondernemer die aan het urencriterium voldoet en die in het kalenderjaar ten minste 500 uur besteedt aan S&O-werkzaamheden, een aftrek wordt toegekend. De aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk bedraagt in 2016 12 484. Zie art. 3.77 lid 1. De aftrek S&O van art. 3.77 heeft betrekking op loonkosten. 2.2.2.3 Meewerkaftrek De meewerkaftrek, opgenomen in art. 3.78, biedt een faciliteit voor de ondernemer in het geval de partner meewerkt in de onderneming. De tegemoetkoming bestaat uit een aftrekpost die afhankelijk is van het aantal door die partner gewerkte uren en van de hoogte van de winst. Van belang is dat het bedrag van de meewerkaftrek niet wordt belast bij de meewerkende partner. Het wettelijke systeem is dus zo dat de aan het meewerken van de partner te danken winst in beginsel integraal bij de ondernemer wordt belast, maar dat hij daartegenover de meewerkaftrek kan toepassen. Uiteraard kunnen de partners ook een andere aanpak kiezen: de ondernemer kan zijn partner een vergoeding voor de verrichte arbeid verstrekken, die, mits deze 5000 of hoger is, in aftrek kan worden gebracht door de ondernemer (art. 3.16 lid 4) en dan als resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.96, onderdeel b) of loon uit dienstbetrekking (art. 3.81 juncto art. 11 lid 1 onderdeel s Wet LB 1964) bij de partner wordt belast. De belastingplichtige komt in aanmerking voor de meewerkaftrek indien aan de volgende vereisten is voldaan: Hij is ondernemer. De faciliteit geldt dus niet voor winstgenieters - niet ondernemers; Hij voldoet aan het urencriterium; De partner verricht in het kalenderjaar gedurende ten minste 525 uren arbeid in de onderneming; De arbeid wordt zonder enige vergoeding verricht. De zinsnede zonder enige vergoeding is volgens de MvT, opgenomen teneinde tot uitdrukking te brengen dat de meewerkaftrek niet geldt ingeval de partner op enigerlei andere wijze een vergoeding ontvangt voor de te verrichten arbeid, zoals een reële arbeidsbeloning of loon uit dienstbetrekking tussen de partners. In het Besluit van 19 januari 2006, is goedgekeurd dat de meewerkaftrek ook kan worden toegepast indien een vergoeding wordt betaald die lager is dan 5000, omdat alsdan de vergoeding op grond van art. 3.16 lid 4, niet ten laste van de winst kan worden gebracht.

14 Copyright EasyLecture 2.2.2.4 Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid De faciliteit heeft ten doel om arbeidsongeschikten die recht hebben op een arbeidsongeschiktheidsuitkering te stimuleren een onderneming te starten. De aftrek is in het leven geroepen omdat gedeeltelijk arbeidsongeschikten als ondernemer veelal niet aan het urencriterium van art. 3.6 kunnen voldoen, zodat zij niet in aanmerking zullen komen voor bijvoorbeeld de zelfstandigenaftrek, terwijl het voor een gedeeltelijk arbeidsongeschikte moeilijker is om een baan als werknemer te vinden. Aldus fungeert de aftrek als middel om de maatschappelijke participatie van gedeeltelijk arbeidsongeschikten te bevorderen, met name door deelname aan het arbeidsproces. De belastingplichtige komt op grond van art. 3.78a, lid 1, in aanmerking voor de startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid indien aan de volgende cumulatieve vereisten is voldaan: Hij is ondernemer in de zin van art. 3.4 of 3.5. De faciliteit geldt dus niet voor de overige winstgenieters van art. 3.3.; Hij was in een of meer van de vijf voorafgaande jaren geen ondernemer; Hij heeft in het kalenderjaar recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in art. 3.78a, lid 2, of recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wajong; Hij voldoet niet aan het urencriterium van art. 3.6, maar wel aan het verlaagde urencriterium van art. 3.78a, lid 3; Hij heeft nog niet de pensioengerechtigde leeftijd van art. 7a AOW bereikt. Urencriterium Uit art. 3.78a, lid 3, blijkt dat de belastingplichtige ten minste 800 uur werkzaam moet zijn voor een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet. Voor het overige gelden de criteria van art. 3.6 voor de toets of aan dit verlaagde urencriterium wordt voldaan. Zo gelden het grotendeelscriterium van art. 3.6, lid 1, onderdeel a, en de gebruikelijkheidstoets van art. 3.6, lid 2, onderdeel a. 2.2.2.5 Stakingsaftrek In art. 3.79 is een faciliteit opgenomen voor de ondernemer die stakingswinst realiseert bij het staken van een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet. Van de behaalde stakingswinst is 3630 vrijgesteld. Bedraagt de stakingswinst minder, dan is alleen het mindere vrijgesteld. De stakingsaftrek komt alleen toe aan de ondernemer in de zin van art. 3.4 en 3.5. Medegerechtigden en bepaalde schuldeisers komen derhalve niet voor de faciliteit in aanmerking. In tegenstelling tot hetgeen is vereist voor de toepassing van de andere onderdelen van de ondernemersaftrek (art. 3.76 t/m 3.78a) behoeft de ondernemer voor de stakingsaftrek niet aan een urencriterium te voldoen. Aldus wordt in het systeem van de wet voorkomen dat een ondernemer die zijn onderneming bijvoorbeeld in de eerste maanden van het kalenderjaar staakt en nog niet aan het urencriterium zou voldoen, anders zou worden behandeld dan een ondernemer die zijn onderneming later in het kalenderjaar (bijvoorbeeld per ultimo) staakt. Voorts heeft slechts de ondernemer die een of meer gehele onderneming(en) staakt, recht op de stakingsaftrek. Bij gedeeltelijke staking bestaat derhalve geen recht op de aftrek (art. 3.79 lid 1 onderdeel a). Bedraagt de stakingswinst minder dan de stakingsaftrek, dan is alleen het mindere vrijgesteld. De stakingsaftrek kan dus niet hoger zijn dan de stakingswinst.

15 Copyright EasyLecture De ondernemer die meer ondernemingen drijft, en die een onderneming geheel staakt en daarbij de volledige stakingsaftrek van 3630 toepast op de stakingswinst, kan bij de staking van (een) volgende onderneming(en) geen stakingsaftrek toepassen. Het totale bedrag van de stakingsaftrek geldt per ondernemer voor het gehele leven. Alleen ingeval bij de eerste staking niet de gehele stakingsaftrek is verbruikt, kan bij een latere staking het restant, het verschil met het bedrag van 3630, in aftrek komen (art. 3.79 lid 4). Na een doorschuiving op de voet van art. 3.59 lid 2, art. 3.62 of 3.63 is de stakingsaftrek alleen van toepassing, indien de voortzettende ondernemer de doorgeschoven onderneming ten minste drie jaren voor zijn rekening heeft gedreven (art. 3.79 lid 3). Deze bepaling voorkomt oneigenlijk gebruik van de stakingsaftrek. Na een geruisloze terugkeer uit de BV (art. 14c Wet VPB 1969), komt de belastingplichtige wel in aanmerking voor stakingsaftrek indien hij binnen drie jaar de onderneming staakt. 2.2.3 MKB-winstvrijstelling De MKB-winstvrijstelling geldt voor de ondernemer in de zin van art. 3.4 en 3.5. De MKBwinstvrijstelling stelt een percentage van de winst vrij nadat deze winst is verminderd met de ondernemersaftrek. Vanaf 1 januari 2013 bedraagt dat percentage 14. De enige voorwaarde voor de MKB-winstvrijstelling is dat de belastingplichtige ondernemer is in de zin van art. 3.4 of 3.5. Winstgenieters in de zin van art. 3.3, waaronder medegerechtigden, zijn dus uitgesloten van de MKB-winstvrijstelling. 2.3 WANNEER HEB JE RECHT OP DIE FACILITEITEN 2.3.1 Urencriterium De wetgever wenst bepaalde ondernemingsfaciliteiten uitsluitend toe te kennen aan echte ondernemers. Dat zijn personen die daadwerkelijk ondernemingsactiviteiten verrichten en die een groot deel van hun beschikbare tijd in die onderneming werken, hetgeen wordt getoetst aan de hand van het urencriterium. Het urencriterium geldt voor de toevoeging aan de oudedagsreserve (art. 3.67 t/m 3.73) en de tot de ondernemersaftrek behorende zelfstandigenaftrek (art. 3.76), de S&O-aftrek (art. 3.77) en de meewerkaftrek (art. 3.78). De beperking tot de ondernemer brengt mee dat het urencriterium geen rol speelt bij de beoordeling van de vraag of een belastingplichtige winst uit onderneming geniet in de zin van art. 3.2. Ook iemand die niet aan het urencriterium voldoet, kan dus ondernemer zijn. Volgens art. 3.6 lid 1, aanhef, voldoet de ondernemer aan de urennorm ingeval hij in het kalenderjaar ten minste 1225 uur (dat is gemiddeld ongeveer 25 uur per week) besteedt aan werkzaamheden in een of meer ondernemingen waaruit hij als ondernemer winst geniet. Drijft de ondernemer meer dan één onderneming als ondernemer, dan worden de voor de werkzaamheden bestede uren derhalve bij elkaar opgeteld. Art. 3.6 lid 1 onderdeel a voegt aan de voorwaarde inzake de 1225 uur toe dat tevens is vereist dat de tijd die betrokkene in totaal besteedt aan de onderneming(en) en aan het verrichten van arbeid in dienstbetrekking (afdeling 3) en/of als overige werkzaamheden (afdeling 4) grotendeels in beslag wordt genomen door de onderneming(en). Het grotendeelscriterium is ingevoerd omdat de wetgever geen faciliteiten wenste te verlenen voor een onderneming die, naast de dienstbetrekking of overige werkzaamheden, in feite een nevenactiviteit vormt, ook al wordt aan de 1225 uur-eis voldaan. Door dit criterium wordt bereikt dat

16 Copyright EasyLecture de faciliteiten alleen toekomen aan belastingplichtigen voor wie het drijven van de onderneming(en) de hoofdactiviteit is. De ondernemer die tevens in dienstbetrekking is en/of die resultaat uit overige werkzaamheden geniet (art. 3.94), zal dus een urenadministratie moeten bijhouden om aan te tonen dat hij aan het grotendeelscriterium voldoet. Voor het grotendeelscriterium tellen alleen de uren mee die feitelijk ten behoeve van de dienstbetrekking zijn verricht, ook al wordt belanghebbende voor meer uren betaald. Hof Arnhem 9 november 2007, besliste dat bij de uren die worden besteed aan de arbeid in dienstbetrekking ook de reistijd meetelt. Belanghebbende werkte 1316 uur in loondienst, reisde 170 uren ten behoeve van zijn dienstbetrekking en had daarnaast een onderneming als dj, ten behoeve van welke onderneming hij 1335 uren werkte. Belanghebbende kwam aldus niet in aanmerking voor zelfstandigenaftrek. Volgens HR 4 november 1987 (gewezen voor de zelfstandigenaftrek), telt voor de urennorm niet mee de periode waarin de ondernemer door ziekte niet in de gelegenheid is daadwerkelijk in de onderneming te werken. Ook degene die door arbeidsongeschiktheid minder gelegenheid heeft om werkzaam te zijn ten behoeve van zijn onderneming zal aan het gewone urencriterium moeten voldoen, aldus Hof Amsterdam 21 oktober 2005, in de uitspraak die voorafging aan HR 30 maart 2007. Anderzijds wordt op grond van de wet zelf gefingeerd dat ondernemers tijdens zwangerschapsen bevallingsverlof een normaal aantal uren in de onderneming werkzaam zijn geweest (art. 3.6 lid 5). Hof Amsterdam 25 november 2004, oordeelde dat niet van belang is of een ondernemer op effectieve wijze heeft gewerkt. Ook ingeval hij, bijvoorbeeld ten gevolge van arbeidsongeschiktheid, meer uren voor de werkzaamheden ten behoeve van zijn onderneming nodig heeft gehad dan zou mogen worden verwacht, tellen alle gewerkte uren mee. Verder besliste Hof Arnhem 19 juni 2007, dat alle tijd meetelt die wordt besteed aan de werkzaamheden die met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming worden verricht. Tot die werkzaamheden behoren volgens het hof verbouwingswerkzaamheden van onroerende zaken die tot het privévermogen behoren ingeval deze in de onderneming worden gebruikt, althans voor zover deze werkzaamheden in de hoedanigheid van ondernemer in plaats van die van eigenaar worden verricht. Voorts werd in HR 14 maart 2003, beslist dat de uren meetellen die worden besteed aan het verkrijgen van vakkennis om een reeds uitgeoefende onderneming te kunnen blijven uitoefenen. In gelijke zin HR 18 juni 2004. De uren die worden besteed aan het volgen van een studie met het oog op het opstarten van nieuwe ondernemingsactiviteiten of op het verkrijgen van een nieuwe andersoortige klantenkring tellen niet mee. In de periode waarin een onderneming wordt voorbereid, is reeds sprake van ondernemingshandelingen. Daarom mogen de in de voorbereidingstijd van de onderneming gewerkte uren worden meegeteld voor de urennorm, aldus Hof s-gravenhage 21 februari 1996. Ook de uren die worden besteed aan de afwikkeling van de onderneming nadat de onderneming is verkocht, tellen mee ingevolge HR 20 oktober 2006. In het Besluit van 8 juli 2004, is aangegeven dat zowel voor het urencriterium als voor het grotendeelscriterium rekening wordt gehouden met de uren die worden besteed aan woonwerkverkeer.

17 Copyright EasyLecture Ten slotte is in het Besluit van 8 maart 2010, meegedeeld dat inspecteurs voor de jaren 2009 en 2010 in verband met de kredietcrisis in geval van twijfel over het meetellen van de uren enige soepelheid zullen betrachten bij het beoordelen van de aannemelijkheid van het aantal aan de onderneming bestede uren. 2.4 EXTRA CASUS 2.4.1 Casus 1 Verschillen belastingdruk inkomenscategorieën Wet IB 2001 Pjotr Broekman en Jeroen de Koning kennen elkaar van hun studie Fiscaal Recht in Rotterdam. Ze werken allebei sinds 8 jaar als fiscalist. Daar zijn zij per jaar 1.800 uur mee bezig. Pjotr werkt voor een groot belastingadvieskantoor in Rotterdam en geniet op jaarbasis 80.000 euro loon. Jeroen werkt al 6 jaar als zelfstandig belastingadviseur en geniet op jaarbasis 80.000 euro winst, het saldo van de opbrengsten minus de kosten. Pjotr en Jeroen zijn beiden 32 jaar en woonachtig in Rotterdam. Hoeveel inkomstenbelasting zijn Pjotr en Jeroen verschuldigd? U hoeft géén rekening te houden met pensioenpremies of de fiscale oudedagsreserve. Pjotr - Schijf 1: 19.982 = 1778 (8,9%) & 27,65% premies volksverzekering = 5525 - Schijf 2: 19982 tot 33791 = 1815 (13,15%) & 27,65% = 3818 - Schijf 3: 33791 tot 67072 =13578 - Schijf 4: 12928 (52%) = 6722 Totaal premie en belastingen: 33236, premie: 9343 en belasting: 23893 Heffingskorting(art. 8.10): 2254 4,787% à je komt uit op een bedrag meer dan 2254 dus geen heffingskorting. Arbeidskorting(art. 8.11): - Sub a = 1,772% van 80.000 dus 165; - Sub b = 3.223 (hier zit de 165 al bij ) - Sub c= 1712 Totaal: 3223 1712 = 1511 aan arbeidskorting 33236 1511 = 31725, effectieve belastingdruk van 39.65% Jeroen 80.000 7280 = 72720 x 14% MKB vrijstelling = 10180 -/- 62539 - Schijf 1: 19.982 = 1778 (8,9%) & 27,65% premies volksverzekering = 5525 - Schijf 2: 19982 tot 33791 = 1815 (13,15%) & 27,65% = 3818 - Schijf 3: 33791 tot 62539 = 11729 - Schijf 4: Totaal premie en belastingen: 24665, premie: 9343 en belasting: 15322 heffingskorting: 1728 -/- Totaal: 22937, effectieve belastingdruk van 28,67%

18 Copyright EasyLecture 2.4.2 Casus 2 Verschillende rechtsvormen materiële onderneming Enzo Verstappen (42) is een binnenlands belastingplichtige voor de Wet IB 2001. Hij is timmerman. Zijn activiteiten kwalificeren als onderneming. Enzo wil e.e.a. juridisch wat meer vorm gaan geven. Hij besluit naar een informatiedag van de Kamer van Koophandel te gaan. Daar hoort hij over eenmanszaken en besloten vennootschappen. Maakt het voor de belastingheffing over de winst uit onderneming uit of de materiële onderneming gedreven gaat worden vanuit een eenmanszaak of een BV? U hoeft géén berekening op te stellen. Belasting verschil eenmanszaak en BV Over de winst behaald uit een eenmanszaak betaal je inkomstenbelasting. Deze is gelijk aan het tarief dat particulieren in loondienst betalen over hun inkomsten (Box1), dit betekent een top tarief van 52% (2017). Bij de BV wordt er vennootschapsbelasting over de winst betaald. De vennootschapsbelasting is 20% over de eerste 275.000 en boven dit bedrag 25,5%. De DGA (directeur) betaalt inkomstenbelasting over zijn salaris en 15% dividendbelasting wanneer de winst privé wordt uitgekeerd. In principe is de belasting bij een BV lager (bij een winst hoger dan ongeveer 150.000 euro) dan bij een eenmanszaak, maar bij een BV zijn er extra kosten. Zo moet er verplicht een jaarrekening worden opgesteld en zijn er verplichte accountantskosten. Het grote voordeel van de eenmanszaak zit in de vele fiscale voordelen zoals de zelfstandigenaftrek, investeringsaftrek en MKB winstvrijstelling. Hierdoor zal zeker bij een lagere winst het belastingvoordeel bij een eenmanszaak relatief groter zijn dan het voordeel bij de BV. Een ander verschil tussen de BV en de eenmanszaak is, dat je bij een eenmanszaak privé aansprakelijk bent. Bij een BV (of een NV) ben je niet hoofdelijk aansprakelijk. 2.4.3 Casus 3 Urencriterium Boudewijn en Sophie zijn in algemene gemeenschap van goederen gehuwd. Boudewijn is zelfstandig advocaat. De activiteiten worden aangemerkt als onderneming voor de Wet IB 2001. Sophie werkt als zijn secretaresse en doet de administratie. Ze zijn samen een man-vrouwmaatschap aangegaan met een winstverdeling 80% (Boudewijn) - 20% (Sophie). Boudewijn werkt op jaarbasis zo n 2.000 uur. Sophie heeft dit jaar 1.323 uur in de maatschap gewerkt. Zouden Boudewijn en Sophie niet getrouwd zijn geweest, dan waren zij deze maatschap niet aangegaan.. Komt Sophie in aanmerking voor fiscale ondernemersfaciliteiten, zo ja, welke? Is Sophie Ondernemer? - Meer dan 1225 uur? JA; - Grotendeels aan onderneming besteed? JA; - Verbondenheid? JA. Maar Sophie heeft een ondersteunende taak dus heeft geen recht op ondernemersfaciliteiten, waarbij het urencriterium een vereiste is. 2.4.4 Casus 4 Winst uit onderneming? Een stichting houdt zich bezig met de promotie van een bepaald type bier; bokbier. Promotie vindt plaats door het jaarlijks organiseren van een meerdaags bokbierfestival waar bezoekers tegen betaling een bepaald soort bier kunnen proeven. Casper Dietvorst, werkzaam bij de stichting, is per jaar zo n 1.500 uur kwijt aan de organisatie. Het organiseren van een dergelijk festival brengt het doen van investeringen met zich, de deelname aan het festival staat open voor een ieder waarbij

19 Copyright EasyLecture sprake is van het tegen betaling laten proeven van het bokbier. Er blijkt sprake van het structureel behalen van een per saldo positief voordeel. Op welke wijze worden de voordelen behaald met het bokbierfestival in de heffing betrokken? Materiële ondernemingsbegrip. - Deelneming aan het economisch verkeer ja, treedt in concurrentie e.d. - Het oogmerk om voordeel te behalen ja - Het voordeel moet redelijkerwijs te verwachten zijn ja, structureel positief saldo Stichting is een onderneming en belast in de vpb.