Pagina 1 van 12 Station en de referentieniveaus De vraag hoe de methode Station omgaat met de referentieniveaus wordt in deze toelichting beantwoord. We geven hierin aan hoe de methode aansluit op die referentieniveaus. Dat doen we door te laten zien hoe de referentieniveaus door de auteurs zijn vertaald naar inhoud. Daarnaast verschijnt er per module van de methode een overzicht waarin de omschrijvingen van de referentieniveaus zijn gekoppeld aan de inhoud van de module zodat u precies kunt zien wat waar terecht is gekomen. Zo krijgt u een compleet overzicht over de methode en kunt u er niet alleen van uitgaan dat de methode Station Meijerink proof is, maar het ook zelf controleren. Referentiekader taal en rekenen In het Referentiekader taal en rekenen van de Commissie Meijerink is vastgelegd wat leerlingen gedurende het hele onderwijs (van basisschool tot het hoger onderwijs) moeten kennen en kunnen als het gaat om Nederlandse taal en rekenen. Het gaat daarbij om basiskennis en vaardigheden die voor alle leerlingen van belang zijn. Het doel van de invoering van een referentiekader voor deze basiskennis en vaardigheden is een algemene niveauverhoging. Waarom een referentiekader? Het referentiekader zorgt voor efficiëntere en effectievere onderwijsprogramma s. De programma s van de verschillende schooltypen sluiten beter op elkaar aan. Er is duidelijk omschreven wat de leerling moet kennen en kunnen als het om basisvaardigheden gaat. De docent kan dus heel gericht gaan werken. Het referentiekader kan scholen en docenten uitdagen om het taal en rekenbeleid op de school opnieuw te doordenken. Het betekent echter niet dat ineens alles op de schop moet. Als ontvangende school (vervolgonderwijs) kunnen scholen en docenten vaststellen waar remediëring nodig is, waar onderhoud volstaat en waar doorgewerkt kan worden richting het beoogde eindniveau. In het vervolg beperken wij ons tot wat met taal te maken heeft. De niveaus binnen het referentiekader Voor taal zijn er in totaal vier niveaus beschreven. Niveau Fundamentele kwaliteit Drempel Leeftijd 1F Eind primair onderwijs Van po naar vo 12 2F Eind vmbo Van vo fase 1 naar vo fase 2/ van 16 vmbo naar mbo 3F Eind mbo 4 en havo Van vo en mbo naar ho 17 4F Eind vwo Van vo naar wo 18
Pagina 2 van 12 Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een fundamenteel niveau (F) en een streefniveau (S). Het niveau 2F is vastgesteld als niveau dat iedereen nodig heeft om goed te kunnen participeren in de maatschappij. Het is tevens het niveau dat de vmbo leerling geacht wordt te halen. Er zijn leerlingen die minder snel of juist sneller dan gemiddeld de leerstof beheersen. Al deze leerlingen moeten uitgedaagd worden. De eerste groep door wat meer dan voorheen van ze te vragen en om zo veel mogelijk een fundamenteel niveau te behalen. De tweede groep door ze wat extra s te bieden: een streefniveau. Bij taal betekent dit dat deze groep leerlingen de stof op een direct volgend fundamenteel niveau aangeboden krijgt (leerlingen die inmiddels 1F hebben behaald, krijgen de stof alvast op een hoger fundamenteel niveau aangeboden, te weten 2F. 2F is het streefniveau van niveau 1, oftewel 1S = 2F). De beschrijving van een fundamenteel niveau bevat veel verschillende onderdelen die door de leerlingen weer op verschillende niveaus kunnen worden beheerst en gekend. De Commissie geeft aan dat de fundamentele kwaliteit is gedefinieerd als het niveau van een vaardigheid zoals tenminste 75% van de leerlingen die nu waarschijnlijk beheerst. Dat geeft ook de ruimte aan tussen de BK en de KGT modules van Station. In de KGT modules wordt in de bovenbouw bewust toegewerkt naar een mogelijke overstap naar het volgende niveau. In de BK modules wordt gewerkt aan een zo hoog mogelijke score binnen de mogelijkheden van de leerlingen in niveau 2F. Vertaald in nieuwe schema s ziet dit er als volgt uit: 1F Fundamentele kwaliteit niveau 1 1S Streefkwaliteit niveau 1 2F Fundamentele kwaliteit niveau 2 2S Streefkwaliteit niveau 2 3F Fundamentele kwaliteit niveau 3 3S Streefkwaliteit niveau 3 4F Fundamentele kwaliteit niveau 4 4S Streefkwaliteit niveau 4
Pagina 3 van 12 Welk niveau geldt voor welke leerling? Dinsdag 6 april 2010 is het wetsvoorstel Referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen aangenomen door de Tweede Kamer. Op 27 april 2010 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel als hamerstuk afgedaan. De referentieniveaus zullen worden toegewezen aan de verschillende schooltypen. Het referentiekader dat er nu ligt zal de komende jaren vertaald worden naar de verschillende onderwijssectoren. Implementatie Het feitelijke invoeringsproces is op 1 augustus 2010 van start gegaan. Vanaf 2011 2012 zullen deze referentieniveaus gaan gelden voor de leerlingen in het 2 e jaar van het vmbo. Vanaf 2014 zullen de examens aangepast zijn aan de vastgestelde referentieniveaus. Het referentiekader is gebaseerd op de huidige set van kerndoelen, eindtermen en examenprogramma s, maar is dus zelf nadrukkelijk geen onderwijsprogramma en ook geen examenprogramma. Het referentiekader doet ook geen uitspraken over individuele leerlingen, maar is een ijkingsinstrument voor het onderwijssysteem als geheel en direct te gebruiken bij het herzien van de exameneisen en het ontwerp van nieuwe leermiddelen. De onderdelen binnen het referentiekader Voor taal zijn per niveau de volgende domeinen beschreven: Mondelinge taalvaardigheid (gespreksvaardigheid, luistervaardigheid, spreekvaardigheid) Lezen (zakelijke teksten en fictionele, narratieve en literaire teksten) Schrijven (het produceren van zakelijke en creatieve teksten) Begrippenlijst en taalverzorging
Pagina 4 van 12 Aanpak methode Station Met de methode Station kunnen de leerlingen het referentieniveau dat zij geacht worden te halen ook daadwerkelijk bereiken. De methode is zo opgezet dat de verschillende onderdelen van het referentiekader aan bod komen. Wat zit waar? De verschillende onderdelen binnen het referentiekader komen binnen het arrangement van de methode Station allemaal aan bod. Mondelinge taalvaardigheid (gespreksvaardigheid, luistervaardigheid, spreekvaardigheid) komt aan bod in de modules voor kijk en luistervaardigheid, voor presentatievaardigheid en voor mondelinge taalvaardigheid. Lezen (zakelijke teksten en fictionele, narratieve en literaire teksten) komt aan bod in de modules voor leesvaardigheid, voor woordenschatverwerving, voor fictie en voor poëzie. Schrijven (het produceren van zakelijke en creatieve teksten) komt aan bod in de modules voor schrijfvaardigheid. Begrippenlijst en taalverzorging komen aan bod in de modules voor spelling en grammatica en deels ook in de modules voor leesvaardigheid en voor schrijfvaardigheid. Voor de methode Station geven we op twee niveaus aan hoe de referentieniveaus in de methode zijn verwerkt. 1 Beschrijving op hoofdlijnen In de beschrijving op hoofdlijnen wordt aangegeven hoe we in grote lijnen de omschrijvingen van de referentieniveaus hebben vertaald naar inhoud van de methode. Daarvoor hebben we de omschrijvingen van het referentieniveau voor het betreffende onderdeel gekoppeld aan theorie en opdrachtsoorten. Zo kunt u als gebruiker zien hoe de vaak abstracte omschrijvingen zijn vertaald naar concrete lesstof. Het overzicht is niet uitputtend. Er is een beschrijving voor de onderbouw en een voor de bovenbouw. 2 Beschrijving per module In de beschrijving per module laten we de koppeling tussen het referentieniveau en de opdrachten uit de module zien. Dat overzicht geeft precies aan waar welke inhoud van het referentiekader terecht is gekomen in de modules. Ook geeft het overzicht aan welke stof die niet in het referentiekader is beschreven wordt behandeld. Door de wijze van verslaglegging krijgt u inzicht in de opbouw van de modules en de methode. Daarmee heeft u tevens een instrument in handen om uw lessen en uw programma zo in te richten als u wilt. Aan de hand van deze overzichten kan een PTA eenvoudiger worden samengesteld. Met deze informatie kunt u de schoolleiding laten zien dat u voldoet aan de nieuwe eisen.
Pagina 5 van 12 1 Beschrijving op hoofdlijnen Hier volgt een beschrijving op hoofdlijnen van het onderdeel 2.1, het lezen van zakelijke teksten. De indeling zoals deze in de referentieniveaus wordt aangehouden vindt u hier terug. De vetgedrukte koppen geven de indeling weer, de cursief gedrukte tekst is de omschrijving zoals deze voor de referentieniveaus wordt gebruikt. De romein gedrukte tekst die daarna volgt, geeft op hoofdlijnen aan welke theorie en opgaven in de methode Station aan de orde komen. Per onderdeel dat in de referentieniveaus wordt genoemd is een overzicht beschikbaar. 2. Lezen niveau 2F 2.1. Zakelijke teksten Algemene omschrijving Kan teksten lezen over alledaagse onderwerpen, onderwerpen die aansluiten bij de leefwereld van de leerling en over onderwerpen die verder van de leerling af staan. Alle teksten worden in het overzicht van de module in deze drie categorieën onderverdeeld. Teksten Tekstkenmerken De teksten hebben een heldere structuur. Verbanden in de tekst worden duidelijk aangegeven. De teksten hebben overwegend een lage informatiedichtheid en zijn niet te lang. De teksten zijn op de genoemde kenmerken uitgezocht. De teksten variëren in lengte waardoor er afwisseling ontstaat. Waar nodig zijn de originele bronnen geredigeerd en aangepast voor de doelgroep. Taken Lezen van informatieve teksten Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften, teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant. De teksten die worden gebruikt zijn uit verschillende bronnen afkomstig. In het overzicht per module zijn de teksten ingedeeld in verschillende categorieën. In de theorie komt het verschil tussen deze tekstsoorten aan bod en in de opgaven oefenen leerlingen met herkennen ervan. Variatie in het aanbod van tekstsoorten is een van de uitgangspunten van de methode.
Pagina 6 van 12 Lezen van instructies Kan instructieve teksten lezen, zoals recepten, veelvoorkomende aanwijzingen en gebruiksaanwijzingen en bijsluiters van medicijnen. In de theorie komt aan de orde wat de eigenschappen zijn van instructieve teksten. In de opgaven oefenen leerlingen met het herkennen van instructieve teksten en hun kenmerken. Instructieve teksten worden aangegeven in het overzicht per module. Lezen van betogende teksten Kan betogende, vaak redundante teksten lezen, zoals reclameteksten, advertenties, folders, maar ook brochures van formele instanties of licht opiniërende artikelen uit tijdschriften. In de theorie komt aan de orde wat de kenmerken van de verschillende tekstsoorten zijn. In de opgaven worden deze kenmerken en ook de inhoud van de teksten bevraagd. De gebruikte tekstsoorten worden aangegeven in het overzicht per module. Kenmerken van de taakuitvoering Techniek en woordenschat Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te lezen en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden. In de theorie is er aandacht voor het omgaan met moeilijke woorden. Bij de opgaven zitten ook vragen naar woordenschat. Begrijpen Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven en maakt onderscheid tussen hoofd en bijzaken. Legt relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) en teksten. Ordent informatie (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip. Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik). De behandelde theorie gaat in op onderwerp en hoofdgedachte en laat zien hoe je beide kunt vinden. Vragen naar onderwerp en hoofdgedachte zitten bij de opgaven. Ook deelonderwerp en deelhoofdgedachte komen aan bod. In de theorie over de samenvatting komen hoofd en bijzaken ook aan de orde. Het verband tussen alinea s en de indeling van de tekst in inleiding, kern en slot wordt behandeld. Ook de piramideopbouw van krantenartikelen wordt uitgelegd. De leerlingen beantwoorden vragen die hierop betrekking hebben. In de theorie komen signaalwoorden, tekstsoorten en het verschil tussen meningen en feiten aan de orde. Het ordenen van informatie komt ook bij het maken van de samenvatting aan de orde. Vragen naar verschillende stappen in een instructie, het herkennen van tekstkenmerken en het herkennen van signaalwoorden zitten in de opgaven. De opgaven bevatten vragen naar de betekenis van letterlijk en figuurlijk taalgebruik.
Pagina 7 van 12 Interpreteren Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis. Kan de bedoeling van tekstgedeeltes en/of specifieke formuleringen duiden. Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden. In de theorie komen tekstdoelen, leesstrategieën en tekstverbanden aan bod. Ook is er aandacht voor het verschil tussen feiten en meningen. De opgaven bevatten onder andere inhoudelijke vragen over de tekst, aan de hand waarvan het begrip van de tekst wordt getoetst. Vragen over tekstdoelen, feiten en meningen. Evalueren Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen In de theorie komen tekstverbanden en signaalwoorden aan bod. In de opgaven worden deze tekstverbanden en signaalwoorden gevraagd. Vragen naar bijvoorbeeld objectief/subjectief, signaalwoorden, betrouwbaarheid van een tekst, beoordeling argumenten. Samenvatten Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten. In de theorie wordt uitgelegd wat een samenvatting is en hoe je een samenvatting maakt. De toepassing van de theorie komt aan bod in samenvattingsoefeningen. Opzoeken Kan systematisch informatie zoeken (op bijvoorbeeld het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden. In de theorie wordt uitgelegd hoe je op verschillende manieren kunt zoeken. In de opdrachten oefenen de leerlingen met de verschillende manieren van zoeken.
Pagina 8 van 12 2 Beschrijving per module Hier volgt een beschrijving per module van het onderdeel 2.1, het lezen van zakelijke teksten. De indeling zoals deze in de referentieniveaus wordt aangehouden vindt u hier wederom terug. In de eerste twee kolommen wordt de tekst van de omschrijving van het referentieniveau herhaald. De derde kolom geeft aan op welke plaats in de module geoefend wordt met het betreffende onderdeel. De module die hier is beschreven, is de module voor leesvaardigheid voor jaar 4 KGT Algemeen Klaar voor je toekomst? In deze module wordt gewerkt op het niveau 2F. In de modules voor de onderbouw kan het voorkomen dat er afwisselend binnen de categorie 1F en 2F wordt gewerkt. In dat geval staan beide referentieniveaus vermeld in het schema. Het hiernavolgende overzicht is niet volledig, maar geeft al wel aan op welke manier de verantwoording plaatsvindt.
Pagina 9 van 12 REF Station bb KGT Algemeen Leesvaardigheid Klaar voor je toekomst Leerjaar 4 Station bb KGT Leesvaardigheid Klaar voor je toekomst Leerjaar 4 Algemeen 2 Lezen 2.1. Zakelijke teksten Niveau 2 F Verwijzing Algemene omschrijving Teksten Tekstkenmerken Kan teksten lezen over alledaagse onderwerpen, onderwerpen die aansluiten bij de leefwereld van de leerling en over onderwerpen die verder van de leerling af staan. De teksten hebben een heldere structuur. Verbanden in de tekst worden duidelijk aangegeven. De teksten hebben overwegend een lage informatiedichtheid en zijn niet te lang. Alledaagse onderwerpen: camping p. 7 de warme bakker p. 12 batterijen p. 23 zwerfdieren p. 43 44 nvwa p. 54 Aansluiten bij leefwereld: kleedgeld/budget p. 16 eerlijke producten p. 25 spypigs p. 31 digitale sporen p. 32 33 huilen p. 64 stage p. 66 tandbederf p. 67 nietsdoen p. 72 73 Verder af: arbeidsmarkt p. 8 zand p. 27 Airbus A380 p. 34 35 de bij p. 48 49 gezond bodemleven p. 55 56 biologische klok p. 61 62 Engels op de basisschool p. 75 76 De teksten zijn op de genoemde kenmerken uitgezocht. De teksten variëren in lengte. Waar nodig zijn de originele bronnen aangepast voor de doelgroep.
Pagina 10 van 12 Taken 1 Lezen van informatieve teksten Kan informatieve teksten lezen, waaronder schoolboek en studieteksten (voor taal en zaakvakken), standaardformulieren, populaire tijdschriften, teksten van internet, notities en schematische informatie (waarin verschillende dimensies gecombineerd worden) en het alledaagse nieuws in de krant. 2 Lezen van instructies Kan instructieve teksten lezen, zoals recepten, veelvoorkomende aanwijzingen en gebruiksaanwijzingen en bijsluiters van medicijnen. 3 Lezen van betogende teksten Kenmerken van de taakuitvoering Techniek en woordenschat Kan betogende, vaak redundante teksten lezen, zoals reclameteksten, advertenties, folders, maar ook brochures van formele instanties of licht opiniërende artikelen uit tijdschriften. Op dit niveau is de woordenschat geen onderscheidend kenmerk van leerlingen meer. De woordenschat van de leerling is voldoende, om teksten te lezen en wanneer nodig kan de betekenis van onbekende woorden uit de vorm, de samenstelling of de context afgeleid worden. Gebruikte bronnen: krantenartikelen (Trouw, Volkskrant, BN/De Stem) internet (Nibud) tijdschriften (Kijk, Libelle) studieteksten (MV2, Explore, Apotheek en gezondheid) Instructieve teksten komen aan de orde in de module Een vak apart voor leerjaar 3. Gebruikte bronnen: reclameteksten (Solidaridad/De Ruijter, nvwa, Friesland Campina) tijdschriften (Mediazine, Kijk, Psychologie Magazine) Woordenschatoefeningen (ook delen van opgaven waarin betekenissen worden gevraagd): Perron 1, opgaven 6, 8, 12. Perron 2, opgaven 7, 8, 14. Perron 3, opgave 8.
Pagina 11 van 12 Begrijpen Interpreteren Evalueren Samenvatten Opzoeken Kan de hoofdgedachte van de tekst weergeven en maakt onderscheid tussen hoofd en bijzaken. Legt relaties tussen tekstdelen (inleiding, kern, slot) en teksten. Ordent informatie (bijvoorbeeld op basis van signaalwoorden) voor een beter begrip. Herkent beeldspraak (letterlijk en figuurlijk taalgebruik). Legt relaties tussen tekstuele informatie en meer algemene kennis. Kan de bedoeling van tekstgedeeltes en/of specifieke formuleringen duiden. Kan de bedoeling van de schrijver verwoorden. Kan relaties tussen en binnen teksten evalueren en beoordelen Kan een eenvoudige tekst beknopt samenvatten. Kan systematisch informatie zoeken (op bijvoorbeeld het internet of de schoolbibliotheek) bijvoorbeeld op basis van trefwoorden. Hoofdgedachte: Perron 1, opgaven 4, 7, 10, 12. Perron 2, opgaven 4, 15. Perron 3, opgaven 5, 7, 14. Perron 4, opgaven 2, 7. Perron 5, opgave 2. Hoofd en bijzaken Perron 1, opgaven 7, 12 Perron 2, opgaven 4, 5, 7, 12 Relaties tussen tekstdelen Perron 1, opgave 10, 12 Perron 2, opgave 12 Ordent informatie Perron 1, opgave 10 Perron 2, opgaven 8, 13 Herkent beeldspraak Perron 2, opgaven 7, 12, 13 Relatie informatie/kennis Perron 1, opgave 3, 5, 8, 9 Bedoeling tekstgedeeltes/formuleringen Perron 1, opgave 6, 7, 10, 11, 13. Bedoeling schrijver Perron 1, opgaven 1, 11 Perron 1, opgave 11. Perron 2, opgave 1, 2, 3, 6, 11, 15 Samenvattingsopdrachten: Perron 2, opgave 9 Perron 2, opgave 10 Perron 3, opgave 10 Perron 4, opgave 4 Perron 5, opgave 4
Pagina 12 van 12 Ook komen in deze module enkele onderdelen uit de categorie 3F aan de orde. Begrijpen niveau 3F Kan tekstsoorten benoemen. Begrijpt en herkent relaties als oorzaak gevolg, middel doel, opsomming e.d. Maakt onderscheid tussen hoofd en bijzaken, meningen en feiten. Maakt onderscheid tussen standpunt en argument. Evalueren niveau 3F Kan het doel van de schrijver aangeven als ook de talige middelen die gebruikt zijn om dit doel te bereiken. Kan de tekst opdelen in betekenisvolle eenheden. Opzoeken niveau 3F Kan de betrouwbaarheid van bronnen beoordelen en vermeldt bronnen.