MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Vergelijkbare documenten
MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

hierna de tegen hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Infosessies geluidsnormen muziek

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERKIEZINGSBETWISTINGEN ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

Transcriptie:

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0113 van 26 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0065/M/0053 In zake: de nv AGROTECH BELGASIA, met zetel te 8870 Izegem, Gentse Heerweg 78 waar woonplaats wordt gekozen vertegenwoordigd door: mevrouw Martine VERBIST verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw voor wie optreedt, bij delegatie: de gewestelijke entiteit (de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer, AMMC) met kantoren te 1000 Brussel, Koning Albert II-laan 20 bus 8 bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Steve RONSE en Thomas QUINTENS kantoor houdende te 8500 Kortrijk, Beneluxpark 27B waar woonplaats wordt gekozen verwerende partij I. VOORWERP VAN DE VORDERING Het beroep, ingesteld met een aangetekende brief van 23 juni 2015, strekt tot de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 8 mei 2015, gekend onder nummer 12/AMMC/668- M/BDW/TR. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve geldboete op van 2.760 euro (460 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens de schending van artikel 4, 1 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna Milieuvergunningsdecreet) en van artikel 5, 1 en artikel 42, 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna VLAREM I). Aan de verzoekende partij wordt verweten dat zij niet beschikt over een milieuvergunning voor de exploitatie van runderstallen en dat zij geen melding deed van de overname van een milieuvergunning voor grondwaterwinning. MHHC - 1

II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij heeft een antwoordnota ingediend en heeft een afschrift van het administratief dossier neergelegd. De verzoekende partij heeft een wederantwoordnota ingediend. De verwerende partij heeft een laatste nota ingediend. De partijen zijn opgeroepen voor de zitting van 14 april 2016, waar de vordering tot vernietiging werd behandeld. Kamervoorzitter Marc VAN ASCH heeft verslag uitgebracht. Advocaat Thomas QUINTENS die verschijnt voor de verwerende partij, is gehoord. De verzoekende partij is schriftelijk verschenen. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. De debatten worden gesloten. III. FEITEN De verzoekende partij is de uitbater van een veeteeltbedrijf, gevestigd te 3150 Haacht, Scharent 162. Op dit adres was vroeger een varkenshouderij gevestigd op naam van Gustaaf VAN ASSELBERGHS. Het bedrijf is overgenomen door de verzoekende partij en de varkensstallen zijn omgevormd tot runderstallen. Op 25 april 2012 wordt door mevrouw Tina POELS, toezichthouder bij de afdeling Milieu-inspectie van de Vlaamse overheid, vastgesteld dat de verzoekende partij niet beschikt over een milieuvergunning voor de exploitatie van de runderstallen. Een milieuvergunning voor grondwaterwinning van 3.000 m³/jaar staat nog op naam van Gustaaf VAN ASSELBERGHS. De overname van deze milieuvergunning is niet gemeld. Deze vaststellingen worden opgenomen in het proces-verbaal met nummer LE64.H1.0068-12, afgesloten op 7 mei 2012 en verzonden op 8 mei 2012. Op 16 mei 2012 meldt de procureur des Konings dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Met een brief van 21 juni 2012 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De gewestelijke entiteit legt op 8 mei 2015 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 26 mei 2015. De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: MHHC - 2

Overwegende dat de vastgestelde feiten beoordeeld worden in toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 Milieuhandhavingsbesluit. 3.1 Het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid aan de overtreder Overwegende dat werd vastgesteld dat vermoedelijke overtreder een stal voor runderen (192 koeien) exploiteert, dat deze activiteit ingedeeld wordt in de rubriek 9.4.3.c) 1 van bijlage 1 van VLAREM I (stallen voor runderen, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin grote zoogdieren andere dan varkens of mestkalveren gefokt of gehouden worden, in agrarisch gebied, met plaatsen voor 10 tot en met 200 gespeende dieren); dat dit een klasse 2-activiteit betreft waarvoor geen milieuvergunning was verleend. Overwegende dat volgens artikel 4 1 Milieuvergunningendecreet en artikel 5 1 van VLAREM I niemand, zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de tweede klasse mag exploiteren; dat vermoedelijke overtreder niet over een milieuvergunning voor zijn activiteiten op deze locatie beschikte. Overwegende dat voor de vestiging een vergunning was verleend door de gemeente Haacht voor het exploiteren van een grondwaterwinning van 3000 m 3 /jaar voor een termijn van 26 juli 1993 tot 26 juli 2013 aan Gustaaf Van Asselberghs; dat artikel 42, 2 VLAREM I stelt dat een overnemer de overname van een vergunde inrichting voor de datum van inwerkingtreding van de overname moet melden aan de bevoegde overheid; dat in casu de melding diende te gebeuren aan het college van burgemeester en schepenen; dat er geen melding van overname is gebeurd door vermoedelijke overtreder. Overwegende dat deze feiten een schending uitmaken van volgende regelgeving: - artikel 4 1 van het Milieuvergunningendecreet; - artikel 5 1 en 42, 2 van VLAREM I; Overwegende dat bovenvermelde feiten vallen onder de definitie van milieumisdrijf conform artikel 16.1.2.2 DABM waarvoor een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Overwegende dat de feiten niet worden betwist en het milieumisdrijf vaststaat in hoofde van overtreder. 3.2 De hoogte van de geldboete Overwegende dat bij de bepaling van de hoogte van de geldboete rekening wordt gehouden met de ernst van het milieumisdrijf, de frequentie en de omstandigheden waarin het milieumisdrijf is gepleegd of beëindigd. 3.2.1 De ernst van de feiten Overwegende dat bovenvermelde regelgeving ertoe strekt om de negatieve milieu- en veiligheidsinvloeden van menselijke bedrijvigheden en handelingen die milieubelastend (kunnen) zijn, of die gevaarrisico's in zich (kunnen) dragen, te voorkomen of te beperken. Overwegende dat milieuvergunningen tot doel hebben om het leefmilieu, de gezondheid en de veiligheid van de bevolking te beschermen; dat dit mede gebeurt door het al dan niet toekennen van een milieuvergunning aan hinderlijke inrichtingen en het opleggen van MHHC - 3

strikte voorwaarden waaraan bij de exploitatie van deze inrichtingen moet voldaan worden; dat controle over ingedeelde activiteiten noodzakelijk is om alle milieurisico's en hinder voor de omgeving tot een minimum te beperken; dat door het niet aanvragen van een milieuvergunning of het niet melden van een overname van ingedeelde activiteiten deze controle bemoeilijkt wordt. Overwegende dat de overtreder het misdrijf in professioneel verband heeft gepleegd; dat bovendien, door het niet investeren in deze vorm van milieuzorg, de concurrentie wordt vervalst ten aanzien van bedrijven die wel de nodige inspanningen leveren om de milieuregels na te leven. Overwegende dat de feiten derhalve voldoende ernstig zijn om te worden gesanctioneerd met een alternatieve bestuurlijke geldboete. 3.2.2 De frequentie Overwegende dat het een eenmalige schending betreft; dat er minstens geen indicaties zijn die erop wijzen dat bij overtreder reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld; dat de factor frequentie bijgevolg geen aanleiding geeft tot een hogere geldboete. 3.2.3 De omstandigheden Overwegende dat de verbalisant op 15 april 2015 de milieuvergunning aan AMMC bezorgde, waaruit blijkt dat het college van burgemeester en schepenen van Haacht op 18 december 2012 de milieuvergunning verleende aan vermoedelijke overtreder en hij sindsdien vergund is voor de exploitatie van rubriek 9.4.3.c), 1, alsook rubriek 53.8.2 (grondwaterwinning); dat aldus kan besloten worden dat overtreder met bekwame spoed de nodige maatregelen heeft getroffen om zich in regel te stellen; dat dit wordt meegenomen als verzachtende omstandigheid bij het bepalen van de hoogte van de geldboete, wat aanleiding geeft tot een lagere geldboete. Overwegende dat de overtreder per schrijven van 21 juni 2012 op de hoogte werd gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen; dat overeenkomstig artikel 16.4.37 DABM AMMC een boetebeslissing neemt binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving; dat deze 180-dagentermijn een termijn van orde is, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Overwegende dat deze beslissingstermijn inmiddels verstreken is; dat AMMC in casu van oordeel is dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen; dat het boetebedrag derhalve verlaagd wordt met één vijfde rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure." Overwegende dat er, voor het overige, geen andere bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die een invloed hebben op de hoogte van de geldboete. Dit is de bestreden beslissing. MHHC - 4

IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het onderzoek blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. V. ONDERZOEK VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING ENIG MIDDEL Standpunt van de partijen 1. De verzoekende partij roept de schending in van artikel 16.4.29 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM). Zij betwist de beoordeling van de ernst en van de omstandigheden waarin de milieumisdrijven zijn gepleegd of beëindigd. De verzoekende partij wijst erop dat er wel degelijk een milieuvergunning voor grondwaterwinning voorhanden was die kon worden gecontroleerd. Volgens de verzoekende partij is er geen sprake van concurrentievervalsing aangezien het enkel een niet-melding van een overdracht betreft, en dus louter een administratieve vergetelheid. Met betrekking tot de runderstallen, stelt de verzoekende partij eveneens dat er wel een vergunning bestond, en dat het dus niet gaat om een compleet nieuwe exploitatie zonder enige vergunning. De verzoekende partij meent dat ook hier de concurrentie niet vervalst werd aangezien zij wel de milieunormen naleefde. De verzoekende partij wijst erop dat zij op 18 december 2012 een milieuvergunning heeft verkregen voor de runderstallen. De verzoekende partij concludeert dat de opgelegde geldboete te hoog is en vraagt om een louter symbolische geldboete van 1 op te leggen. 2. De verwerende partij citeert de motieven uit de bestreden beslissing en wijst erop dat zij over een discretionaire bevoegdheid beschikt bij de beoordeling van de ernst van de feiten. Volgens de verwerende partij beschikte de verzoekende partij niet over de overeenstemmende milieuvergunning voor de inrichting die werd uitgebaat (namelijk runderstallen). Zij stelt dat zij geen rekening kan houden met een milieuvergunning voor de exploitatie van varkensstallen. De verwerende partij werpt verder op dat niet wordt aangetoond dat de milieunormen nageleefd zijn en dat bovendien bijzondere voorwaarden konden opgelegd worden als de geijkte milieuvergunningsprocedure wel was gevolgd. Hierbij wijst zij erop dat in de inmiddels verkregen milieuvergunning van 18 december 2012 effectief een aantal bijzondere voorwaarden opgelegd zijn. Het feit dat de niet-melding van de overdracht van de milieuvergunning voor grondwaterwinning een administratieve kwestie zou zijn, betekent niet dat dit niet kan betrokken worden in de beoordeling. Verder antwoordt de verwerende partij dat zij meerdere verzachtende omstandigheden weerhouden heeft bij de begroting van de opgelegde geldboete. MHHC - 5

De verwerende partij concludeert dat zij niet onredelijk heeft geoordeeld en dat zij een weloverwogen proportionele beslissing heeft genomen. 3. In haar wederantwoordnota herhaalt de verzoekende partij dat de niet-melding van de overdracht van de milieuvergunning voor grondwaterwinning onmiddellijk geregulariseerd is en geen negatieve milieu-impact heeft gehad. De verzoekende partij wijst er nog op dat de voorwaarden die worden opgelegd in de inmiddels verleende milieuvergunning van 18 december 2012 geen verband houden met milieurisico s of milieuhinder ingevolge de exploitatie van runderstallen. 4. De verwerende partij antwoordt in haar laatste nota dat de niet-melding van de overdracht van de milieuvergunning voor grondwaterwinning er wel degelijk toe leidt dat controle op de exploitatie bemoeilijkt wordt. De bevoegde autoriteiten zijn immers niet op de hoogte van het feit dat een bepaalde ingedeelde activiteit wordt uitgebaat. De verwerende partij merkt op dat in de bestreden beslissing rekening gehouden is met het gegeven dat de verzoekende partij de situatie met de nodige spoed geregulariseerd heeft. Tot slot stelt de verwerende partij dat de bijzondere voorwaarden die opgelegd worden in de milieuvergunning van 18 december 2012 wel degelijk verband houden met het vermijden van milieuhinder (onder andere de voorwaarden met betrekking tot het ophalen van oude metalen en het verwijderen van afvalstoffen). Beoordeling door het College 1. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een boete op wegens schending van artikel 4, 1 Milieuvergunningsdecreet en de artikelen 5, 1 en 42, 2 VLAREM I. Artikel 4, 1 Milieuvergunningsdecreet bepaalt: Niemand mag zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of de tweede klasse exploiteren of veranderen. Artikel 5, 1 VLAREM I bepaalt: Niemand mag zonder voorafgaande schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste of de tweede klasse, exploiteren. Artikel 42 VLAREM I luidt als volgt: 1. In geval een vergunde inrichting door een andere exploitant wordt overgenomen, blijven de toegestane vergunningen geldig voor de duur ervan. 2. De overnemer moet de overname, bedoeld in 1, vóór de datum van inwerkingtreding van de overname melden... MHHC - 6

2. De verzoekende partij betwist niet dat zij niet beschikte over de vereiste milieuvergunning voor de exploitatie van de runderstallen en dat zij de overname van de milieuvergunning voor grondwaterwinning niet gemeld heeft. Het gegeven dat er wel een milieuvergunning zou bestaan voor de exploitatie van varkensstallen en voor grondwaterwinning op naam van de heer Gustaaf VAN ASSELBERGHS, doet geen afbreuk aan de schending van voormelde bepalingen. Het bestaan van de ten laste gelegde milieumisdrijven wordt door de verzoekende partij overigens niet betwist. 3. Overeenkomstig artikel 16.4.4 DABM moet de gewestelijke entiteit bij het opleggen van een bestuurlijke geldboete zorgen dat er geen kennelijke wanverhouding bestaat tussen de feiten die aan de bestuurlijke geldboete ten grondslag liggen en de boete die op grond van die feiten opgelegd wordt. De gewestelijke entiteit beschikt bij de beoordeling van het boetebedrag over een discretionaire beleidsruimte. Van een mogelijke schending van artikel 16.4.4 DABM kan alleen sprake zijn indien de gewestelijke entiteit op kennelijk onredelijke wijze toepassing heeft gemaakt van de decretale waarderingscriteria. 4. Artikel 16.4.29 DABM bepaalt dat de gewestelijke entiteit de hoogte van de boete moet afstemmen op de ernst van het milieumisdrijf en tevens moet rekening houden met de omstandigheden waarin de vermoedelijke overtreder milieu-inbreuken of milieumisdrijven heeft gepleegd of beëindigd. Bij de beoordeling van de ernst van de feiten, wijst de verwerende partij er onder meer op dat door de gepleegde milieumisdrijven controle wordt bemoeilijkt. Verder motiveert de verwerende partij dat het misdrijf in professioneel verband werd gepleegd en de concurrentie wordt vervalst. De algemene stelling van de verzoekende partij dat de milieumisdrijven in casu niet geleid zouden hebben tot enige negatieve milieu-impact, impliceert niet dat de verwerende partij geen rekening kan houden met de doelstelling van de wetgeving en het feit dat controle op ingedeelde activiteiten bemoeilijkt wordt. Het motief dat de vastgestelde misdrijven niet tot concurrentievervalsing zou geleid hebben, wordt door de verzoekende partij niet onderbouwd. De gewestelijke entiteit merkt in de bestreden beslissing op dat door het niet investeren in deze vorm van milieuzorg, de concurrentie wordt vervalst ten aanzien van de bedrijven die wel de nodige inspanningen leveren om milieuregels na te leven. De verzoekende partij toont niet aan in welke mate de beslissing op dat punt foutief of kennelijk onredelijk is. Met betrekking tot de frequentiefactor overweegt de verwerende partij dat het een eenmalige schending betreft zodat dit geen aanleiding geeft tot een hogere geldboete. Het middelonderdeel mist op dit punt feitelijke grondslag. Verder stelt het College vast dat de verwerende partij in de bestreden beslissing uitdrukkelijk rekening houdt met de omstandigheid dat de verzoekende partij met bekwame spoed de nodige maatregelen heeft getroffen om zich in regel te stellen. Tot slot wordt het tijdsverloop meengenomen als boeteverlagende factor. MHHC - 7

Het College stelt vast dat in de bestreden beslissing rekening gehouden is met de decretale waarderingscriteria en meer bepaald met de ernst van de feiten, de frequentie en met de omstandigheden waarin de milieumisdrijven gepleegd of beëindigd zijn. Uit het voorliggend dossier en de aangereikte argumenten aangebracht door de verzoekende partij blijkt niet dat de opgelegde geldboete in functie van deze criteria niet correct berekend is. De verzoekende partij toont evenmin de kennelijke onredelijkheid van de motieven van de bestreden beslissing aan. Het College ziet geen reden om de opgelegde geldboete, die omwille van het tijdsverloop reeds met één vijfde verlaagd is, en waarbij een aantal verzachtende omstandigheden in het voordeel van de verzoekende partij in aanmerking genomen zijn, nog bijkomend te herleiden. Het College merkt op dat de uitbating door de verzoekende partij zonder melding van de overname reeds dateert van 2003 en dat de milieuvergunning bekomen door de vroegere uitbater bovendien vervallen was sedert 1 september 2011. Het middel is ongegrond. OM DEZE REDENEN BESLIST HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het beroep is ontvankelijk maar ongegrond. 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel, in openbare zitting op 26 april 2016, door het Milieuhandhavingscollege, eerste kamer, samengesteld uit: Marc VAN ASCH, voorzitter van de eerste kamer met bijstand van Bram CARDOEN, toegevoegd griffier De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Bram CARDOEN Marc VAN ASCH MHHC - 8