Voorwoord. Veel plezier met het lezen van mijn bachelorscriptie over burgerinitiatieven. Maurice Veeken



Vergelijkbare documenten
Sociaal kapitaal in de gemeente Medemblik

Leefbaarheid is mensenwerk. Leeuwarden, 21 maart 2013 Roosje van Leer, STAMM

1 Opzet tabellenboek, onderzoeksopzet en respondentkenmerken

Veranderingen in zorg en welzijn. Sanae Akka Gemeente Medemblik

Evaluatie Back to Basics: De Nieuwe Koers

Duurzame ontwikkeling

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

Burgerparticipatie in de openbare ruimte. Juni, 2014

Waardering van leefbaarheid en woonomgeving

Hoofdstuk 12. Financiële dienstverlening

Gezondheidsbeleid Onderzoek onder gemeentepanel Venlo

Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies Wat houdt een dorp leefbaar en vitaal?

Onderzoek Passend Onderwijs

Groningers zetten zich in voor leefbaarheid in dorp of wijk

Boodschappenservice Binnenstad Amsterdam

Hoofdstuk 9. Trendvragen financiële situatie Hoofdstuk 10. Financiële situatie

Vrijwilligerswerk, mantelzorg en sociale contacten

Waardering van voorzieningen, vervoer en werk

Landelijk cliëntervaringsonderzoek

Zicht op geld - Vakantiegeld Resultaten van kwantitatief online onderzoek onder werkenden. ABN AMRO April 2015

EERSTE METING SLACHTOFFERMONITOR: ERVARINGEN VAN SLACHTOFFERS MET JUSTITIËLE SLACHTOFFERONDERSTEUNING. Deel 1: politie. Management samenvatting

VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN ONDERZOEK VRIJWILLIGERSWERK EN CIVIL SOCIETY. Onderzoeksverantwoording

Belang van voorzieningen welke acties willen mensen ondernemen om een voorziening te behouden?

Elektronische dienstverlening

Opvoeden in Nederland 2010 Onderzoeksverantwoording. Sociaal en Cultureel Planbureau

Rapportage. Onderzoek Het oplossend vermogen van de openbare ruimte

Evaluatie hinder bij wegwerkzaamheden

Niehove 3.0. Inwonersonderzoek NIEHOVE 2011

Verhuisplannen en woonvoorkeuren

Leefbaarheidsonderzoek: Nibbixwoud en Hauwert. Gemeente Medemblik Januari 2011

VERTROUWELIJK ALLE RECHTEN VOORBEHOUDEN

Internetpeiling ombuigingen

Klanttevredenheidsonderzoek. Dienstverlening team Werk en Inkomen, gemeente Olst-Wijhe

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek

Effecten van cliëntondersteuning. Samenvatting van een haalbaarheidsonderzoek naar de meetbaarheid van door de cliënt ervaren effecten

Jongeren & hun financiële verwachtingen

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Tradities en gebruiken in de Groningse cultuur

Hoofdstuk 10. Financiële situatie

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017

Uit huis gaan van jongeren

Groningers positief over sociale contacten in de woonbuurt

Omgekeerd Inzamelen. Datum: 11 augustus Versie 3.0. drs. S. Buitinga & de heer R. Sival, BSc. Mevr M. Stam

De mening van de inwoners gepeild. Leefbaarheid 2015

Coffeeshop in de buurt Ervaringen van direct omwonenden

Hoofdstuk 8. Openbare Bibliotheek

Onderzoek Zondagopenstelling Gemeente Borger-Odoorn

Langdurig ziekteverzuim van werknemers met een chronische ziekte of beperking Geeke Waverijn, Mieke Rijken

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

Burgerpanel gemeente Oisterwijk. Resultaten onderzoek burgerparticipatie

Jongeren en het huwelijk. Jongeren en het huwelijk

De Dorpenmonitor Ontwikkelingen in de leefsituatie van dorpsbewoners

MEER ZIELEN, MEER IDEEËN, MEER OPLOSSINGEN BEWONERSPARTICIPATIE IN STEDELIJKE ONTWIKKELING

Kinderen in Nederland - Bijlage B Respons, representativiteit en weging

Wijkbezoeken. persoonlijke contacten persoonlijke meningen

FNV Vakantiewerk onderzoek 2013

Hoofdstuk 19. Vrijwilligerswerk (en mantelzorg)

Interactief bestuur. Omnibus 2015

IDOP Nederwetten: Sociale cohesie en Toekomstbestendigheid

Beleving Facilitair Dienstverlening 2009/2010 Facility services at work

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Buurtenquête hostel Leidsche Maan

Vakantiewerkonderzoek 2014 FNV Jong

Factsheet burgerparticipatie op het gebied van sociale veiligheid: WhatsAppgroepen

Integrale veiligheid. resultaten burgerpanelonderzoek maart 2007

koopzondagen 2012 def KOOPZONDAGEN EN KOOPAVONDEN DE MENING VAN DE BURGER

Hoofdstuk 5. Trendvragen financiële situatie

De sociale draagkracht van de dorpen in Borsele

Het Groninger Stadspanel over LGBT. Meningen over bi- en homoseksualiteit en transgender in Groningen stad

BURGERPANEL CAPELLE OVER EENZAAMHEID

Rapport Consumentenonderzoek 2016 Keurmerk Klantgericht Verzekeren

Rapport. Eigen regie en zelfredzaamheid ; een enquête onder senioren

Dongen, april 2004 Ond.nr.: 7166.fdg/mv

Enquête mantelzorg in de gemeente Haren

Burgerpeiling Hoeksche Waard 2015

Resultaten mini-enquête Besteding publieke middelen. Inwonerspanel Gooise Meren Spreekt. Onderzoeksperiode: Kwartaal Referentie: 16013

61% Nederlanders wil natuur in nieuwe regeerakkoord

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

Onderzoek Week van de Energierekening Gfk i.o. Milieu Centraal oktober 2012

Onderzoek in het kader van de 100 ste editie van de Internationale Vierdaagse Afstandsmarsen Nijmegen. Nienke Lammertink en Koen Breedveld

Wijkaanpak. bekendheid, betrokkenheid en communicatie

Kennisdeling op internet tussen leraren in Kennisnet Vakcommunities. De belangrijkste resultaten. Management samenvatting

Rapportage. Onderzoek: mediawijsheid onder ouders en kinderen

centrum voor onderzoek en statistiek

Alfahulp en huishoudelijke hulp. Rapportage Ons kenmerk: Juni 2014

Sociale samenhang in Groningen

HET LEIDERDORPPANEL OVER...

Duurzaam in de buurt. Over groene stroom en investeren. Enquête leefbaarheid en veiligheid Bureau Onderzoek Gemeente Groningen

Het profiel van West

Draagvlakmonitor huisvesting vluchtelingen. Rapportage derde meting juni 2016

Een onderzoek naar de ontwikkeling in omvang, kenmerken en ervaren belasting van mantelzorgers in Limburg tussen 2008/2009, 2012 en 2016

Leefbaarheidplan Zwaagdijk-West Opgesteld door Dorpsraad Zwaagdijk West d.d. september 2012

Ondernemingspeiling Foto: Jan van der Ploeg

Stadjers over fietsen in Groningen. Een Stadspanelonderzoek

Thuis voelen in Nederland: stedelijke verschillen bij allochtonen

WAT VINDT UTRECHT-ZUID?

Verzekerden bezuinigen op hun zorgverzekering, het aantal overstappers neemt nog steeds toe. Margreet Reitsma-van Rooijen en Anne Brabers

Hoofdstuk 2. Profiel Leidenaar

Hoofdstuk 7. Elektronische dienstverlening en website

Transcriptie:

2

Voorwoord Voor u ligt mijn scriptieonderzoek over burgerinitiatieven in de gemeente Medemblik. Met deze scriptie rond ik de bacheloropleiding Sociale Geografie aan de Universiteit van Amsterdam af. Ik heb het afgelopen half jaar met veel plezier aan deze scriptie gewerkt in een voor mij vertrouwde omgeving. Ik ben zelf woonachtig in Wognum, een van de dorpen uit het onderzoeksgebied. Het is leuk om te ervaren dat er toch nog zoveel meer te ontdekken valt over dorpen die je eigenlijk al zo bekend zijn. Zeker op het gebied van burgerinitiatieven heb ik een goed inzicht gekregen van de dorpen uit het onderzoeksgebied. Het was dus zeker een leerzame periode, waarin ik veel nieuwe ervaringen heb opgedaan. Vooral de dataverzameling, waarbij ik met twee medestudenten een gezamenlijke vragenlijst heb opgesteld en verspreid, was erg leerzaam. De dataverzameling was daarnaast ook een tijdrovend proces en een helse periode. Tijdens het ophalen van de vragenlijsten deur aan deur hebben wij menige storm, hagelbui en regenbui getrotseerd en overwonnen. Uiteindelijk heeft de eigen dataverzameling een erg mooi databestand opgeleverd en vormde de basis voor deze scriptie. Rest mij alleen nog dank te zeggen aan een aantal mensen die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan mijn scriptieonderzoek. Ten eerste wil ik Fabian Koning en Lisanne Kraakman bedanken voor de goed verlopen gezamenlijke dataverzameling. Zonder hun samenwerking was het niet mogelijk geweest om een eigen vragenlijst aan 400 respondenten via de post te verspreiden en zelf op te halen. Ik wil daarnaast ook de respondenten uit de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum bedanken voor het invullen van de vragenlijst. Ten slotte wil ik Frans Thissen bedanken voor zijn inspirerende en stimulerende begeleiding gedurende het scriptieproject. Veel plezier met het lezen van mijn bachelorscriptie over burgerinitiatieven. Maurice Veeken 3

Inhoudsopgave Hoofdstuk: Titel: Paginanummer: Voorwoord 3 Inhoudsopgave 4 1. Inleiding 6 Aanleiding 6 Theoretisch kader 7 Onderzoeksopzet 9 Conceptueel model 9 Operationaliseren begrippen 11 Type onderzoek 12 Verantwoording dorpen 13 Verslag dataverzameling 16 2. Deelname aan burgerinitiatieven 19 Inleiding 19 Medeverantwoordelijkheid woonomgeving 20 Deelname aan initiatieven 21 Rol bij initiatieven 22 Toekomstige deelname initiatieven 24 3. Soorten en aantallen initiatieven 25 Inleiding 25 Aantal initiatieven 26 Soorten initiatieven 27 Invloed individuele kenmerken 30 4. Ruimtelijke verscheidenheid 35 Inleiding 35 Mate van bemiddeldheid 35 Voorzieningenniveau 37 Dorpsniveau 41 Conclusie 42 4

5. Profiel actieve burger 43 Inleiding 43 Geslacht 43 Leeftijd 45 Inkomen 50 Woonduur 52 Opleidingsniveau 54 Huishoudensamenstelling 56 Conclusie 58 6. Context of compositie 60 Inleiding 60 Voorzieningenniveau 60 Conclusie 65 7. Ervaren leefbaarheid 66 Inleiding 66 Beoordeling leefbaarheid 66 Conclusie 70 8. Conclusie 71 Literatuurlijst 75 Bijlagen 77 Reflectie 77 Begeleidende brief 79 Ophaalprotocol 80 Gezamenlijke enquête 81 5

1. Inleiding Aanleiding Het Nederlandse platteland heeft te maken met grote demografische veranderingen. Er gaan belangrijke veranderingen plaatsvinden, zoals vergrijzing en ontgroening. Daarnaast verdwijnen op het platteland in veel dorpen voorzieningen. Er wordt dan ook in veel gemeenten gesproken over de gevolgen van de demografische veranderingen. Het thema dat daarbij hoog op de agenda staat is de leefbaarheid in plattelandsgemeenten. In veel gemeenten bestaat de angst dat de leefbaarheid onder druk komt te staan door het verdwijnen van voorzieningen. Op het platteland wordt het steeds belangrijker dat burgers eigen initiatieven nemen om de leefbaarheid in stand te houden en te verbeteren. Een goed voorbeeld van een burgerinitiatief komt uit het dorp Zuidermeer. In dit dorp was de kroeg uit het dorpsbeeld verdwenen, dit was voor veel bewoners een belangrijke ontmoetingsplek. De inwoners hebben samen een nieuwe ontmoetingsplek gecreëerd in de kerk in het dorp. Een deel van de kerk is omgetoverd tot een dorpshuis waar veel bewoners samenkomen (Blank, 2011). Door samen te werken hebben de inwoners van Zuidermeer een nieuwe ontmoetingplek gecreëerd, die belangrijk is voor de sociale contacten in het dorp. Het voorbeeld van Zuidermeer geeft aan dat burgers met hun initiatieven een bijdrage kunnen leveren aan hun leefomgeving. Een onderzoek naar burgerinitiatieven is maatschappelijk relevant, omdat burgers in steeds grotere mate zien dat zij een belangrijke rol kunnen spelen om hun dorp leefbaar te houden. Een onderzoek naar burgerinitiatieven is tevens wetenschappelijk relevant, omdat er de afgelopen jaren veel wetenschappelijke artikelen zijn verschenen waarin onder andere het profiel van de actieve burger wordt beschreven. Er wordt in de literatuur echter weinig aandacht besteed aan het soort dorp en de verschillen die kunnen optreden in soorten burgerinitiatieven tussen verschillende soorten dorpen. Ik besteed in dit scriptieonderzoek daarom aandacht aan vier verschillende soorten dorpen. Ik maak onderscheid tussen dorpen met veel en weinig voorzieningen. Daarnaast maak ik onderscheid in het soort woonmilieu, waarbij 6

het onderscheid bestaat uit bemiddelde en minder bemiddelde dorpen. Ik verwacht met het onderscheid in vier verschillende typen dorpen onderscheid te kunnen maken in soorten initiatieven tussen de dorpen. Ik denk dat ik daarmee een bijdrage kan leveren aan de bestaande literatuur over burgerinitiatieven. Theoretisch kader De initiatieven van burgers zijn de afgelopen jaren herontdekt als een oplossing voor maatschappelijke problemen. In veel artikelen komt naar voren dat de burger medeverantwoordelijk moet worden voor zijn leefomgeving. De overheid kan sturing geven maar het initiatief moet bij de burgers zelf liggen (Verhoeven, 2010). In het beleidsprogramma samen werken samen leven van het kabinet Balkenende wordt het belang van burgers voor hun leefomgeving onderstreept. Burgers moeten initiatieven nemen om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid in hun omgeving (Ministerie AZ, 2007). De ontwikkeling van leefbaarheid wordt ook wel gezien als de voedingsbodem van burgerinitiatieven. Burgerinitiatieven hebben op hun beurt weer invloed op de ontwikkeling van de woonfunctie van het dorp (Thissen, 2010). Er wordt in veel rapporten ingegaan op het spanningsveld tussen de burger en de overheid. De overheid weet soms niet hoe zij moet omgaan met burgers en hun initiatieven. In veel rapporten geschreven door overheidsinstellingen, wordt gesuggereerd dat de overheid vooral de ruimte moet geven aan burgers en hun initiatieven. Daarnaast kan zij een belangrijke rol spelen in het financiële aspect door middel van het toekennen van subsidies (Heijden et al, 2011). Er wordt in veel artikelen aandacht aan het profiel van actieve burgers besteed, die initiatieven nemen. Actieve burgers zijn vaak autochtoon, hoger opgeleid en van oudere leeftijd. (Hurenkamp & Rooduijn, 2009) Er wordt ook een ander profiel geschetst van de actieve burger. De meest actieve burgers zijn vaak burgers zonder vaste betrekking en verdienen minder dan 120 procent van het minimumloon (Uitermark & Duyvendak, 2006). De oudere bevolking kan ook een belangrijke bijdrage leveren in hun leefomgeving met burgerinitiatieven. Ouderen blijven vaak zo lang mogelijk in hun eigen 7

omgeving wonen en zijn vaak bereid om een bijdrage te leveren aan de leefbaarheid in hun dorp. Ouderen leveren vooral een bijdrage in het wonen en sociale activiteiten (Stavenuiter et al, 2010). Daarnaast blijkt dat de omvang van het sociale netwerk van burgers van belang is voor de bijdrage die zij leveren aan de sociale vitaliteit en leefbaarheid in hun dorp. Grote sociale netwerken zijn van belang voor de ontplooiing van initiatieven van burgers. In het onderzoek van Vermeij en Mollenhorst wordt opleidingsniveau gezien als een belangrijke factor voor de sociale vitaliteit in een dorp (Vermeij & Mollenhorst, 2008). In dit onderzoek worden de kenmerken van de actieve burger uitvoerig beschreven en er kan dus gekeken worden of de kenmerken uit beschreven literatuur van toepassing zijn op de bewoners uit de dorpen in de gemeente Medemblik. De hoeveelheid initiatieven van burgers zijn de afgelopen jaren toegenomen. Er wordt wel gesproken van een derde generatie burgerinitiatieven, waarbij de burger zelf actie onderneemt binnen het publieke domein. De derde generatie burgerinitiatieven verschilt met de eerste en tweede generatie initiatieven, omdat daar het initiatief niet bij de burger, maar bij het bestuur lag (InAxis/Ministerie BZK, 2007). Er is ook een bewering, waarin wordt gesteld dat de individualisering en globalisering, de sociale cohesie in een gemeenschap ondermijnt. Door de afgenomen sociale cohesie in de dorpen is het aantal burgerinitiatieven in dorpen afgenomen (Hurenkamp & Tonkens, 2011). Er worden in de literatuur ook verschillende niveaus van burgerparticipatie onderscheiden en verschillende typen burgerinitiatieven. De participatieladder van Arnstein is een oude bekende theorie waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen verschillende niveaus van burgerparticipatie. De participatieladder loopt van weinig invloed van burgers op hun woonomgeving tot veel invloed van burgers op hun woonomgeving (Arrnstein, 1969). Er worden tevens verschillende typen burgerinitiatieven onderscheiden in de literatuur. Hurenkamp onderscheidt vier verschillende typen initiatieven; lichtende initiatieven, netwerkende initiatieven, coöperatieve initiatieven en federatieve initiatieven (Hurenkamp et al, 2006). Het 8

onderscheid in verschillende typen initiatieven komt ook terug in dit onderzoek naar burgerinitiatieven, maar er wordt gebruik gemaakt van eigen gedefinieerde typen. Onderzoeksopzet In deze scriptie staan de initiatieven van burgers centraal. Hierbij kijk ik naar de soorten en hoeveelheid burgerinitiatieven die in de dorpen genomen worden. Daarbij besteed ik aandacht aan de rol van het woonmilieu. Ik besteed ook aandacht aan de kenmerken van burgers die deelnemen aan burgerinitiatieven. Ten slotte kijk ik naar de invloed van initiatieven van bewoners voor de beoordeling van de leefbaarheid. Bij het voorgaande horen de volgende deelvragen: - Welke verschillende soorten burgerinitiatieven worden er in de dorpen genomen? - In hoeverre zijn er verschillen zichtbaar in de hoeveelheid en het soort burgerinitiatieven tussen bemiddelde woondorpen met veel en weinig voorzieningen en minder bemiddelde woondorpen met veel en weinig voorzieningen? - Welke kenmerken hebben bewoners die aan een burgerinitiatief deelnemen? - In welke mate zorgen initiatieven van bewoners voor een betere beoordeling van de leefbaarheid van het dorp? De hoofdvraag bij mijn scriptie luidt als volgt: - In hoeverre verklaren de kenmerken van bewoners en de kenmerken van het woonmilieu de verschillen in aantal en soort burgerinitiatieven? Conceptueel model In dit scriptieonderzoek staat het begrip burgerinitiatief centraal, deze staat dan ook centraal in het conceptueel model. De deelname aan burgerinitiatieven is afhankelijk van de variabelen: individuele kenmerken en kenmerken van de woonomgeving. Individuele kenmerken hebben invloed op deelname aan burgerinitiatieven, omdat 9

bepaalde persoonlijke kenmerken vaker voorkomen bij burgers die deelnemen aan een burgerinitiatief. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat mannen vaker aan een burgerinitiatief deelnemen dan vrouwen. De variabele kenmerken van het woonmilieu kan van invloed zijn op de deelname aan burgerinitiatieven. Het woonmilieu van een dorp kan invloed hebben op de hoeveelheid en de soort initiatieven die burgers nemen. Er is een tweezijdige relatie tussen de kenmerken van het woonmilieu en de individuele kenmerken. Bepaalde individuele kenmerken komen in het ene woonmilieu vaker voor dan in het andere woonmilieu. Daarnaast heeft het soort woonmilieu invloed op de mensen die daar komen wonen. Een gewild woonmilieu met hoge woningprijzen trekt mensen met hoge inkomens aan. Ten slotte is de ervaren leefbaarheid afhankelijk van de initiatieven van burgers. De initiatieven van burgers kunnen een bijdrage leveren aan de leefbaarheid van een dorp. Ik wil in mijn onderzoek kijken of bewoners inderdaad vinden dat de initiatieven in het dorp hebben bijgedragen aan de leefbaarheid. Daarnaast is de deelname aan initiatieven afhankelijk van de leefbaarheid. Er is dus een tweezijdige relatie tussen deelname aan initiatieven en de ervaren leefbaarheid. De variabelen en de onderlinge relaties komen samen in het volgende conceptueel model: Figuur 1.1: Conceptueel schema Burgerinitiatieven in de gemeente Medemblik Individuele kenmerken Kenmerken woonmilieu Initiatieven van burgers Burgerinitiat ieven Ervaren Leefbaarheid De onderzoekseenheden bij dit onderzoek zijn: (Veeken, 2012) - De bewoners van de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum. 10

Operationaliseren van begrippen In dit scriptieonderzoek komen een aantal begrippen voor, die nader toegelicht en verder geoperationaliseerd dienen te worden. De individuele kenmerken bestaan uit het opleidingsniveau, de leeftijd, woonduur, inkomen, huishoudensamenstelling en het geslacht. Met deze zes kenmerken kan ik een goed beeld geven van de bewoners die initiatieven nemen. Ik heb overigens voor niet meer dan zes kenmerken gekozen, omdat de enquête beperkt moest blijven en daardoor een beperkt aantal individuele kenmerken gevraagd konden worden. De kenmerken van het woonmilieu bestaan uit het onderscheid tussen bemiddelde en minder bemiddelde woondorpen. De bemiddelde woondorpen zijn dorpen met een hoge kwaliteit van de woonfunctie. Er wonen vaak mensen met hogere inkomens en de huizenprijzen liggen hoger dan in minder bemiddelde dorpen. In bemiddelde dorpen wonen ook mensen van buiten het dorp, vanwege het aantrekkelijke woonmilieu. In de minder bemiddelde dorpen wonen vaak mensen met lagere inkomens en liggen de huizenprijzen dus lager dan in bemiddelde dorpen. In minder bemiddelde dorpen wonen vooral mensen die er geboren en getogen zijn en er komen weinig nieuwkomers bij (Van der Meer et al, 2008). Daarnaast is er bij het woonmilieu ook het onderscheid tussen kleine dorpen met weinig voorzieningen en grote dorpen met veel voorzieningen. Burgerinitiatieven zijn initiatieven waarmee burgers bijdragen aan hun leefomgeving. Het gaat bij dit onderzoek om informele burgerinitiatieven. Bij informele initiatieven ondernemen burgers zelf actie om problemen op te lossen of om de leefbaarheid te verbeteren (Verhoeven, 2010). In dit onderzoek maak ik onderscheid tussen vijf verschillende soorten initiatieven. In de vragenlijst heb ik meerdere herkenbare voorbeelden van initiatieven gegeven voor de respondenten. De voorbeelden uit de vragenlijst zijn in te delen in de volgende soorten onderwerpen: - Dienstverlening - Woonomgeving - Veiligheid - Voorzieningen 11

- Sociale activiteiten Met het onderscheid in vijf verschillende soorten initiatieven wordt het mogelijk om te onderzoeken of er verschillende soorten initiatieven voorkomen in de al getypeerde woonmilieus. Het laatste begrip dat nadere toelichting vereist is de ervaren leefbaarheid. De ervaren leefbaarheid is de leefbaarheid zoals de inwoners van een dorp die beleven. Die wordt grotendeels bepaald door de gemiddelde tevredenheid van inwoners over hun dorp. Die tevredenheid hangt nauw samen met het oordeel over de woonomgeving en de voorzieningen (Scoop, 2009). Type onderzoek Ik heb bij dit scriptieonderzoek gebruik gemaakt van kwantitatieve data verzameling. Het kwantitatieve onderzoek bestaat uit datagegevens die ik verzameld heb door middel van een enquête. De gemeente Medemblik heeft recent een enquête gehouden in de dorpen naar de leefbaarheid, ik maak gebruik van een deel van die enquête om een aantal relaties tussen variabelen te onderzoeken. Daarnaast heb ik een gezamenlijke enquête verspreid met twee medestudenten om de nog ontbrekende data te verzamelen. In dit scriptieonderzoek maak ik gebruik maken van een cross-sectional onderzoeksdesign. Ik heb voor een cross-sectional design gekozen, omdat ik vier verschillende dorpen wil vergelijken door onderscheid te maken tussen dorpen die meer getypeerd kunnen worden als bemiddeld woondorp en dorpen die meer getypeerd kunnen worden als minder bemiddeld woondorp. Daarnaast maak ik bij de bemiddelde en minder bemiddelde dorpen onderscheid tussen veel en weinig voorzieningen. Met een cross-sectional onderzoeksdesign wordt data verzameld van meer dan een case en meerdere variabelen om patronen van samenhang te herkennen. Het gaat bij dit onderzoek dus om vier cases waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen bemiddelde dorpen met veel en weinig voorzieningen en minder bemiddelde dorpen met veel en weinig voorzieningen. De geselecteerde dorpen; Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum uit het onderzoeksgebied gemeente Medemblik, zijn weergegeven in figuur 1.2. 12

Figuur 1.2: Onderzoeksgebied in de gemeente Medemblik Verantwoording Dorpen De kernen die ik onderzocht heb in dit onderzoek heb ik geselecteerd op basis van twee eigenschappen. Ten eerste heb ik gekeken of een kern bemiddeld of minder bemiddeld is (tabel 1.1). Dit is afhankelijk van de gemiddelde woningprijs en het gemiddelde inkomen. Hieruit blijkt dat Wervershoof en Opperdoes minder bemiddelde kernen zijn, de woningprijs is hier net als het inkomen in verhouding lager. Wognum en Twisk zijn bemiddelde kernen, in deze kernen is zowel de gemiddelde woningprijs als het gemiddelde inkomen, in verhouding tot de andere kernen hoger. 13

Tabel 1.1: Woningwaarde en gemiddeld inkomen per kern Gemiddelde woningprijs (woz waarde*1000) in 2010 1 Gemiddeld inkomen per inkomensontvanger* 1000 in 2009² Midwoud 236 30,5 Andijk 238 27,6 Wervershoof 247 27,5 Benningbroek West 248 30,6 Opperdoes 261 28,1 Medemblik 263 29,7 Abbekerk 264 31,6 Nibbixwoud 269 27,1 Onderdijk 280 28,3 Wognum 295 31,0 Sijbekarspel 302 31,8 Oostwoud 305 34,1 Zwaagdijk Oost 313 29,2 Twisk 314 31,6 Zwaagdijk West 317 32,8 Hauwert 349 33,4 Lambertschaag 354 Onbekend Benningbroek Oost 410 38,5 1 Grenswaarde bemiddeld/minder bemiddeld: 270.000 ²Grenswaarde bemiddeld/minder bemiddeld: 30.000 (CBS, 2009 & 2010) Ten tweede heb ik gekeken naar het voorzieningenniveau per kern (tabel 1.2). Dit heb ik gedaan door te kijken naar de nulmeting die in april 2011 is gedaan door de gemeente Medemblik. In deze nulmeting worden per dorp de voorzieningen opgesomd. Ik heb per dorp deze voorzieningen geteld naar soort en het totaal, zodat de dorpen vergeleken kunnen worden. Uit deze vergelijking komen de dorpen Twisk en Opperdoes naar voren als dorpen met een laag voorzieningenniveau en de dorpen Wervershoof en Wognum als dorpen met een hoog voorzieningenniveau. 14

Tabel 1.2: Voorzieningniveau per kern Cultuur en Volks- Onderwijs recreatie Maatschappelijke zorg gezondheid Totaal ³ Lambertschaag 0 1 3 1 5 Oostwoud 0 5 7 0 12 Zwaagdijk-west 1 5 6 0 12 Sijbekarspel 1 5 9 0 15 Twisk 1 8 7 1 17 Hauwert 1 9 9 1 20 Onderdijk 1 11 7 1 20 Zwaagdijk-oost 1 8 10 1 20 Benningbroek 1 9 12 0 22 Opperdoes 1 8 13 1 23 Nibbixwoud 1 15 14 2 32 Midwoud 1 12 22 1 36 Abbekerk 1 16 17 5 39 Wervershoof 3 23 13 3 42 Wognum 2 29 25 3 59 Andijk 4 25 26 5 60 Medemblik 5 36 30 7 88 ³ Grenswaarde veel voorzieningen: 30 (Gemeente Medemblik, 2011) Op basis van de bovenstaande tabellen kom ik tot de volgende verdeling van de kernen (zie tabel 1.3). Opperdoes is een minder bemiddelde kern met een laag voorzieningenniveau en Twisk is een bemiddelde kern met een laag voorzieningenniveau. Wervershoof is een minder bemiddelde kern met een hoog voorzieningenniveau en ten slotte is Wognum een bemiddelde kern met een hoog voorzieningenniveau. Tabel 1.3: Verdelingen gekozen kernen Bemiddeld/Minder bemiddeld Laag/Hoog voorzieningenniveau Opperdoes Minder bemiddeld Laag Twisk Bemiddeld Laag Wervershoof Minder bemiddeld Hoog Wognum Bemiddeld Hoog (Veeken, 2012) 15

Verslag van de dataverzameling Voor de dataverzameling heb ik samen met twee medestudenten een gezamenlijke steekproef gedaan ten behoeve van de gezamenlijke enquête. Wij hebben een gestratificeerde aselecte steekproef getrokken van 400 personen. De steekproef is gestratificeerd naar de vier geselecteerde dorpen: Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum. In ieder dorp is gekozen voor een even grote omvang van de steekproef van 100 personen. Wij hebben voor een steekproef van 100 personen per dorp gekozen, omdat dit wat betreft tijd en kosten de meest haalbare steekproefomvang was. De steekproef hebben wij uitgevoerd via de website van doelgroepshop, dat beschikt over een relatief groot databestand met adressen. Dit hebben wij gedaan om tijd te besparen, aangezien je vrijwel direct over een adressenbestand beschikt waarmee je aan de slag kunt gaan. In tabel 1.4 is de steekproeffractie per kern weergegeven. Er zijn duidelijke verschillen tussen de steekproeffractie van de kernen, dit wordt veroorzaakt door de grote verschillen in inwoneraantallen van 15 jaar en ouder tussen de kernen. De steekproeffracties van Wervershoof en Wognum zijn relatief klein, maar de respondenten kunnen desondanks in deze kernen toch een goed beeld geven van de genomen burgerinitiatieven in deze kernen. Tabel 1.4: Steekproef in de dorpen: Opperdoes, Twisk Wervershoof en Wognum Postcode Aantal inwoners Geschat aantal inwoners ouder dan 15 jaar Omvang steekproef Steekproeffractie Opperdoes 1674 1940 1555 100 0,06 Twisk 1676 1025 835 100 0,12 Wervershoof 1693 7635 6205 100 0,02 Wognum 1687 5330 4330 100 0,02 (Veeken, 2012) De geselecteerde personen hebben de enquête per post ontvangen met daarbij een begeleidende brief waarin de onderzoeken zijn uitgelegd. Om ervoor te zorgen dat een willekeurige persoon (aselect) van 15 jaar of ouder op een adres in het onderzoek betrokken kon worden hebben wij gevraagd in de begeleidende brief: of degene die als eerste zijn of haar verjaardag vierde na 24 november 2011 de vragenlijst wilde invullen. Hiermee hebben wij geprobeerd om enigszins een leeftijdsverdeling te krijgen in de 16

steekproef. In de begeleidende brief was aangegeven dat de vragenlijsten aan huis werden opgehaald. Het ophalen van vragenlijsten aan huis verhoogt over het algemeen de respons, omdat mensen eerder geneigd zijn tot het invullen van een vragenlijst, als zij weten dat iemand deze komt ophalen. Wij hebben alle adressen in een tijdsbestek van twee weken meerdere keren bezocht. Als mensen niet thuis waren, op het moment dat wij langs kwamen voor de vragenlijst, kregen zij een briefje in de deur. Daarop was vermeldt dat wij langs waren geweest voor de vragenlijst en of zij een e-mail konden sturen met een tijdstip waarop wij de vragenlijst konden ophalen. Uiteindelijk waren er 15 mensen die ons via de mail benaderde en aangaven dat wij de vragenlijst op konden halen. Daarnaast hadden wij extra vragenlijsten meegenomen tijdens het ophalen, zodat mensen die hem kwijt waren geraakt de vragenlijst als nog konden invullen. De niet-thuis briefjes en het meenemen van extra vragenlijsten hebben geleidt tot een hogere respons. Wij hebben uiteindelijk van de 400 verspreidde vragenlijsten 199 geldige vragenlijsten opgehaald. Dit komt neer op een bruto response van bijna 50 procent. Als wij de overige non-response, van de verspreidde vragenlijsten afhalen, komen wij op 372 geldig verspreidde vragenlijsten. De netto response bedraagt daarom 53 procent. Tabel 1.5: Beschrijving van de (non) response van de vier geselecteerde dorpen Response Niet thuis Weigering Overige non-response Totaal Opperdoes 51 23 23 3 100 Twisk 48 27 20 5 100 Wervershoof 44 15 30 11 100 Wognum 56 17 18 9 100 Totaal 199 82 91 28 400 (Veeken, 2012) In tabel 1.5 is de response per dorp weergegeven en daarnaast het aantal weigeringen, het aantal mensen die niet thuis waren en de overige non-response. De dorpen Twisk, Opperdoes en Wognum hebben allen een response van rond de 50 procent. In Wervershoof ligt de response op 44 procent, deze lagere response is grotendeels te verklaren door de grote groep weigeraars in Wervershoof. In Wervershoof is de groep weigeraars met 30 procent relatief groot vergeleken met de andere drie dorpen. 17

Daarnaast is ook de groep overige non-response in Wervershoof met 11 procent groter dan in de andere drie dorpen. De response in Wognum is het hoogst met 56 procent en dat is te verklaren, omdat daar veel mensen thuis waren en weinig mensen weigerden. Tabel 1.6: Beschrijving van de (non) response van de verschillende typen dorpen Type dorp Response Niet thuis Weigering Overige non-response Bemiddelde dorpen 104 44 38 14 Minder bemiddelde dorpen 95 38 53 14 Veel voorzieningen 100 32 48 20 Weinig voorzieningen 99 50 43 8 (Veeken, 2012) In tabel 1.6 is de response weergegeven naar de verschillende typen dorpen. De response in de bemiddelde dorpen is hoger dan in de minder bemiddelde dorpen. Tussen dorpen met veel en weinig voorzieningen zijn de verschillen te verwaarlozen. In dorpen met weinig voorzieningen waren mensen vaker niet thuis dan in dorpen met veel voorzieningen. Het aantal weigeraars in minder bemiddelde dorpen is ook veel hoger dan in bemiddelde dorpen. De bereidheid tot medewerking was in bemiddelde dorpen dus groter dan in de minder bemiddelde dorpen. 18

2. Deelname aan burgerinitiatieven Inleiding Burgers worden meer en meer politieke doe-het-zelvers. Ze reageren op problemen die in hun woonomgeving spelen en proberen deze op te lossen. Er wordt daarbij wel gesproken over een derde generatie burgerinitiatieven, waarbij burgers zelf in actie komen en een bijdrage leveren aan hun woonomgeving (Wijdeven & Hendriks, 2010). De overheid heeft initiatieven van burgers dan ook herontdekt als oplossing van maatschappelijke problemen. Zij wil burgers ruimte geven voor initiatieven die een publiek doel dienen. De overheid hecht dus erg veel waarde aan actieve burgers die initiatieven nemen in hun woonomgeving (Verhoeven, 2010). Met het oog op de bezuinigingen die de overheid doorvoert, vanwege de financiële crisis, wordt de bijdrage van burgers aan de leefbaarheid in hun woonomgeving de komende jaren nog belangrijker (Boer & Lans, 2011). In dit hoofdstuk wordt besproken hoe actief de burgers in de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum zijn. De resultaten in dit hoofdstuk komen voort uit de analyse van de gezamenlijke vragenlijst. Naast de analyses uit de gezamenlijke vragenlijst maak ik ook gebruik van analyses van de I&O research enquête. Deze enquête gebruik ik, omdat een aantal vragen uit deze enquête in de gezamenlijke enquête zijn opgenomen om deze met elkaar te kunnen vergelijken. De volgende variabelen worden vergeleken met de I&O research enquête: - Medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving - Actieve bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving de afgelopen 12 maanden - Toekomstige bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving Eerst zal de medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving bekeken worden. Vervolgens wordt ingegaan, in welke mate burgers hebben deelgenomen aan initiatieven, de afgelopen 10 jaar en 12 maanden. Daarna ga ik in op 19

welke manier de burgers deel hebben genomen aan initiatieven. Ten slotte wordt ingegaan op de toekomstige bijdrage van burgers aan de woonomgeving. Medeverantwoordelijkheid woonomgeving Ten eerste heb ik gekeken naar de medeverantwoordelijkheid die de respondenten voelen voor de leefbaarheid in de woonomgeving. In tabel 2.1 is de medeverantwoordelijkheid weergegeven. Tabel 2.1: Medeverantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de woonomgeving Medeverantwoordelijkheid woonomgeving Percentage Ja, zeer 39.9 Een beetje 49.7 Nee 10.4 Totaal 100 N (absolute aantallen) 183 (Veeken, 2012) Uit tabel 2.1 blijkt dat ongeveer de helft van de respondenten zich vooral een beetje medeverantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid in de woonomgeving. Er is daarnaast, met 39.9 procent, een relatief grote groep die zich zeer medeverantwoordelijk voelen. De groep respondenten die zich helemaal niet medeverantwoordelijk voelen is erg klein. Uit de analyse van de enquête van I&O research blijkt dat mensen zich een jaar geleden vaker medeverantwoordelijk voelden voor de woonomgeving. In die enquête gaf 46.3 procent van de respondenten aan zich zeer medeverantwoordelijk voor de woonomgeving te voelen. Daarnaast was er maar een hele kleine groep van 5.5 procent die zich helemaal niet medeverantwoordelijk voelden (I&O research, 2010). Het grootste deel van de respondenten voelt zich dus wel (een beetje of zeer) medeverantwoordelijk voor hun woonomgeving. Dit wekt de verwachting dat er redelijk veel respondenten zijn die heeft deelgenomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Er is grote samenhang tussen de variabelen medeverantwoordelijkheid voor de woonomgeving en deelname aan een initiatief de afgelopen 10 jaar. Deze zijn in tabel 2.2 weergegeven. 20

Tabel 2.2: Deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar naar medeverantwoordelijkheid woonomgeving (in procenten) N=170 (absolute aantallen) Cramer s V= 0.324 1 Significantie= 0 (Veeken, 2012) Uit tabel 2.2 blijkt inderdaad dat mensen die zich zeer medeverantwoordelijk voelen voor de leefbaarheid veel vaker deel hebben genomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. De deelname aan burgerinitiatieven neemt dan ook af als burgers zich minder medeverantwoordelijk voelen voor hun woonomgeving. Medeverantwoordelijkheid woonomgeving Deelname initiatief afgelopen 10 jaar Ja, zeer Een beetje Nee Ja 59.1 30.6 17.2 Nee 40.9 69.4 82.2 Totaal 100 100 100 Deelname aan initiatieven Uit figuur 2.1, waarin de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar is weergegeven, blijkt inderdaad dat relatief veel respondenten hebben deelgenomen aan een burgerinitiatief. Van de respondenten heeft 38.9 procent de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan een burgerinitiatief in hun huidige dorp. Figuur 2.1: Deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar (N=180) en 12 maanden (N=161) Deelname aan initiatieven afgelopen 10 jaar 38.9 61.1 Actieve bijdrage woonomgeving 12 maanden 36.6 63.4 0% 20% 40% 60% 80% 100% Ja Nee (Veeken, 2012) 1 In deze scriptie wordt de samenhangsmaat Cramer s V gebruikt. Alle analyses in deze scriptie hebben een Cramer s V van 0.1 of groter en een significantie lager dan 0.2, tenzij anders is vermeld. 21

Naast de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar heb ik ook gekeken naar de actieve bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving de afgelopen 12 maanden. De actieve bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving, wordt in dit onderzoek gezien als het deelnemen aan een initiatief in de woonomgeving. De deelname aan initiatieven de afgelopen 12 maanden is weergegeven in figuur 2.1. Er is een groep van 36.6 procent die actief heeft bijgedragen aan de woonomgeving. Die deelname ligt daarmee lager dan de deelname aan initiatieven de afgelopen 10 jaar. Dat was te verwachten aangezien de kans, dat iemand heeft deelgenomen aan een initiatief de afgelopen 10 jaar groter is, dan dat iemand de afgelopen 12 maanden heeft deelgenomen. De actieve bijdrage aan de woonomgeving is vergelijkbaar met de uitkomsten van de I&O research enquête. In die enquête gaf 33.6 procent van de respondenten aan dat zij de afgelopen 12 maanden actief hebben bijgedragen aan de leefbaarheid in de woonomgeving (I&O research, 2010). Rol bij initiatieven Naast de actieve bijdrage van burgers is het ook relevant om te kijken op welke manier zij hebben bijgedragen. Er zijn drie verschillende rollen die ik onderscheid bij de deelname aan initiatieven. Bij een initiatief kan men de kar trekken, dat betekent dat zij het initiatief alleen of met anderen hebben opgezet en een leidinggevende rol hebben. Daarnaast kan het zijn dat mensen hand- en spandiensten hebben verleend bij een initiatief. Dit houdt in dat zij betrokken zijn bij het uitvoeren van een initiatief, maar het initiatief niet hebben bedacht en geen leidinggevende taken hebben. Ten slotte kan het ook zijn dat de rol bestond uit het ondersteunen van een initiatief. Dit betekent dat iemand bijvoorbeeld een dagje meegeholpen heeft bij een initiatief. De kar trekken is dus de meest intensieve rol bij een initiatief en het ondersteunen van een initiatief het minst intensief. In de publicatie burgerschap in de doe-democratie is tevens gekeken naar de rol die burgers kunnen hebben bij een initiatief. De auteurs verdelen de manier van deelnemen aan een initiatief in vier typen. Zij onderscheiden; alledaagse doeners, projectentrekkers, wijkexperts en casusexperts. De alledaagse doeners en 22

projectentrekkers zijn de mensen die daadwerkelijk zelf of met anderen actief bijdragen aan leefbaarheid in de woonomgeving. De wijkexperts en casusexperts houden zich vooral bezig met het meepraten over problemen die in de buurt spelen met instanties, de gemeente of andere instellingen. Zij zijn dus niet zo zeer gericht op concreet handelen, maar meer op het beïnvloeden van beleid. De alledaagse doeners en de projectentrekkers zijn dus vooral relevant, omdat zij daadwerkelijk deelnemen aan initiatieven. De projectentrekkers en alledaagse doeners zijn vergelijkbaar met de mensen die de kar trekken bij een initiatief, in dit onderzoek. Het onderscheid tussen alledaagse doeners en projectentrekkers ligt vooral in de intensiteit van het initiatief. De projectentrekkers gaan vaak kleinschalige projecten aan die in korte tijd gerealiseerd kunnen worden, terwijl alledaagse doeners vaak projecten aanpakken die complex zijn en in langere tijd gerealiseerd worden (Wijdeven & Hendriks, 2010). Het onderscheid dat ik maak bij de rol bij een initiatief is grotendeels gericht op de intensiteit van de deelname aan een initiatief. Echter gaat het bij de rolverdeling die ik hanteer om het onderscheid tussen de initiatief bedenker en de initiatief deelnemer. De rol verdeling van de deelnemers aan initiatieven is in figuur 2.2 weergegeven. Figuur 2.2: Manier van deelname aan de initiatieven (N=59) 27.1 33.9 39 0% 20% 40% 60% 80% 100% U trok de kar U verleende hand- en spandiensten U ondersteunde (Veeken, 2012) De meeste mensen hebben vooral een ondersteunende rol bij de deelname aan een initiatief. Daarnaast zijn er relatief veel mensen die hand- en spandiensten verlenen. De mensen die zelf een initiatief hebben bedacht en een leidinggevende rol daarbij hadden is het kleinst met 27.1 procent. De meeste mensen die hebben deelgenomen aan een 23

initiatief hebben dus vooral bijgedragen en zijn niet zelf met een nieuw initiatief gekomen. Echter zijn de mensen die hand- en spandiensten verlenen en mensen die het initiatief ondersteunen ook belangrijk, omdat zij veel werk verrichten bij het uitvoeren van een initiatief. Toekomstige deelname initiatieven Ten slotte ga ik in op de toekomstige bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving, deze is weergegeven in tabel 2.3. Tabel 2.3: Toekomstige bijdrage aan de leefbaarheid in de woonomgeving Toekomstige bijdrage woonomgeving Percentage Ja 40.4 Nee 25.5 Weet niet/geen antwoord 34 Totaal 100 N (absolute aantallen) 180 (Veeken, 2012) Uit tabel 2.3 blijkt dat er in de toekomst meer mensen bereid zijn om actief bij te dragen aan de woonomgeving dan de afgelopen 12 maanden het geval was. In de toekomst is 40.4 procent van de respondenten bereid om actief bij te dragen aan de woonomgeving. Er is daardoor een potentiële groep burgers van bijna twee procent die de afgelopen 12 maanden geen actieve bijdrage aan de woonomgeving hebben geleverd maar wel bereid zijn dat in de toekomst te doen. Daarbij moet wel gezegd worden dat de potentiële groep die bereid is in de toekomst actief bijdragen aan de woonomgeving nog groter kan zijn. Er is namelijk een vrij grote groep respondenten die weet niet/geen antwoord hebben geantwoord. Binnen deze groep kunnen er ook mensen zijn die in de toekomst bereid zijn een initiatief te nemen voor de leefbaarheid in de woonomgeving, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De toekomstige bijdrage aan de woonomgeving heb ik ook vergeleken met de resultaten uit de I&O research enquête. Uit die resultaten blijkt dat 41.2 procent van de respondenten bereid is om in de toekomst actief bij te dragen aan de woonomgeving (I&O research, 2010). Dit komt dus vrijwel overeen met de resultaten uit tabel 2.3. 24

3. Soorten en aantallen initiatieven Inleiding Het aantal initiatieven neemt toe de afgelopen jaren, dat merken organisaties zoals Greenwich. Dit is een organisatie die mensen ondersteund bij duurzame initiatieven. Zij merken sinds 2004 een sterke opmars van het aantal initiatiefnemers dat ondersteuning vraagt van Greenwich. In 2004 ging het om enkele tientallen initiatiefnemers die bij Greenwich om ondersteuning vroegen, terwijl het in 2010 om 225 aanvragen ging. Het lijkt er dus sterk op dat burgers actiever zijn geworden en dat er meer initiatieven ontplooid worden (Heijden et al, 2011). Naast de toename in de aantallen initiatieven is er een grotere verscheidenheid in de sectoren waarin initiatieven genomen worden. Burgers nemen initiatieven op allerlei gebieden, van natuur tot zorg en van onderwijs tot energievoorziening. Er is een grote diversiteit aan soorten initiatieven die grotendeels gevoed worden door de verschillende maatschappelijke problemen op lokaal niveau. In het ene dorp is het bijvoorbeeld de verkeersveiligheid die in het geding is en waar men zich inzet voor een veiligere weg. In het andere dorp is het de basisschool die misschien verdwijnt en waar burgers zich inzetten voor het behoud van deze school. De diversiteit tussen dorpen is groot maar ook in de dorpen bestaan er initiatieven in allerlei denkbare sectoren (Heijden et al, 2011). In dit hoofdstuk beschrijf ik de verschillende soorten initiatieven en de aantallen initiatieven die in Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum genomen worden. Ik zal eerst aangeven hoeveel initiatieven er in het onderzoeksgebied de afgelopen 10 jaar genomen zijn. Daarna zal ik ingaan op de verschillende soorten initiatieven die in dorpen genomen worden. Ten slotte ga ik in op de invloed van individuele kenmerken op de aantallen en soorten initiatieven. 25

Aantal initiatieven Voordat ik in ga op de soorten initiatieven beschrijf ik eerst hoeveel initiatieven er de afgelopen 10 jaar genomen zijn. In figuur 3.1 is de hoeveelheid aan initiatieven in aantallen weergegeven. Figuur 3.1: Percentage actieve burger dat aan het aantal initiatieven heeft deelgenomen (N=69) 8 7 6 5 4 1.4 1.4 1.4 2.9 7.2 3 2 18.8 27.5 1 39.1 0 10 20 30 40 50 (Veeken, 2012) De meeste actieve burgers hebben de afgelopen 10 jaar deelgenomen aan twee of meer initiatieven. Er blijken dan ook gemiddeld 2.25 initiatieven per actieve burger te zijn genomen. Het valt op in figuur 3.1 dat er zelfs burgers zijn die acht initiatieven hebben genomen de afgelopen 10 jaar. Het blijkt dus dat als mensen eenmaal deelnemen in hun dorp met initiatieven dat zij vaak zeer actief zijn en bij meerdere initiatieven betrokken zijn. In de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum hebben de respondenten, die hebben aangegeven deel te hebben genomen aan initiatieven de afgelopen 10 jaar, gezamenlijk 155 initiatieven genomen. Daaruit blijkt dat burgers erg actief zijn geweest om in hun dorp met hun initiatieven een positieve bijdrage te leveren. Het kan natuurlijk wel zijn dat er een aantal initiatieven zijn waar meerdere respondenten aan hebben deelgenomen. Maar er mag toch wel gesproken worden over een zeer groot aantal initiatieven, die de afgelopen 10 jaar in het onderzoeksgebied zijn uitgevoerd. 26

Soorten initiatieven Ik heb in de gezamenlijke vragenlijst de respondenten een omvangrijke en herkenbare lijst met soorten initiatieven gegeven, zodat zij daarin konden aangeven voor welk(e) initiatief of initiatieven zij zich de afgelopen 10 jaar hebben ingezet. Ik heb eerst gekeken welke soorten initiatieven in deze lijst het meest voorkwamen. In figuur 3.2 zijn de initiatieven die het meest voorkwamen weergegeven. Figuur 3.2: Soorten initiatieven die veel voorkomen in procenten (N=90) 25 20 15 10 20.8 14.5 11.9 9.5 5 0 Dorpsactiviteiten organiseren Dorp net en schoon houden Zorgverlening Inzetten voor veiligere verkeerssituatie (Veeken, 2012) Het organiseren van dorpsactiviteiten is een initiatief waar actieve burgers zich de afgelopen 10 jaar het meest voor hebben ingezet. Daarnaast zijn er relatief veel mensen die zich hebben bezig gehouden met het dorp net en schoon houden. Er zijn tevens redelijk veel burgers die zich hebben ingezet voor zorgverlening en voor een veiligere verkeersituatie in het dorp. Onderwerpen waar de burgers zich nauwelijks voor inzetten zijn weergegeven in tabel 3.1. Uit deze tabel blijkt dat burgers zich nauwelijks inzetten voor initiatieven die gericht zijn op het behoud of oprichten van voorzieningen. Daarnaast hebben burgers zich niet veel ingezet voor het verminderen of voorkomen van overlast, het vergroten van mogelijkheden van lokale ondernemers en het inzetten voor kunst in het dorp. In de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum worden de soorten initiatieven die nauwelijks worden gedaan dus niet zo zeer als 27

maatschappelijke problemen ervaren of als initiatieven die veel bijdragen aan de leefbaarheid in hun woonomgeving. Tabel 3.1: Soorten initiatieven waar burgers zich nauwelijks voor inzetten Soort initiatief Percentage Behoud monumenten 3.8 Behoud of oprichten school in dorp 1.9 Behoud of oprichten buslijn of vervoersdienst in het dorp 1.3 Behoud of oprichten dorpshuis 2.5 Verminderen of voorkomen overlast 1.9 Behoud woningen of nieuwbouw woningen 4.4 Creëren van wandel en fietspaden rond het dorp 2.5 Voor kunst in het dorp 1.3 Vergroten mogelijkheden lokale ondernemers 2.5 Totaal 22.1 N (in absolute aantallen) 155 (Veeken, 2012) De soorten initiatieven, weergegeven in figuur 3.2 en tabel 3.1, zijn niet alle soorten initiatieven die ik in de vragenlijst als antwoordmogelijkheid heb aangegeven. In de gezamenlijke vragenlijst heb ik mensen de mogelijkheid gegeven om hun initiatief onder te brengen in een van de 17 categorieën, die ik van te voren had vastgesteld (zie bijlage: gezamenlijke vragenlijst). Aangezien het onoverzichtelijk is om met een lijst van 17 categorieën nadere analyses te maken heb ik deze lijst onderverdeeld in vijf categorieën. Deze zijn als volgt onderverdeeld: - Dienstverlening: zorgverlening, vergroten mogelijkheden lokale ondernemers - Veiligheid: verminderen of voorkomen overlast, inzetten voor veiligere verkeerssituatie. - Sociale activiteiten: dorpsactiviteiten organiseren, een plek of activiteiten organiseren waar dorpsbewoners elkaar kunnen ontmoeten. - Woonomgeving: dorp net en schoon houden, natuur of landschap behouden of creëren, creëren van wandel- en fietspaden, kunst in het dorp, behoud van woningen of nieuwbouw van woningen. 28

- Voorzieningen: behoud van monumenten, behoud of oprichten van dorpswinkel, behoud of oprichten basisschool, behoud of opzetten van buslijn of vervoersdienst, behoud of oprichten dorpshuis. De verdeling van de vijf verschillende soorten initiatieven is weergegeven in figuur 3.3. Uit dit figuur blijkt dat de meeste initiatieven gericht zijn op het organiseren van sociale activiteiten in het dorp. Ook veel burgers in de dorpen; Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum, hebben initiatieven genomen om hun woonomgeving te verbeteren. De initiatieven zijn in veel mindere mate gericht op dienstverlening, voorzieningen en veiligheid. Figuur 3.3: Verdeling soorten initiatieven (N=199) 15 28.6 11.3 14.3 30.8 0% 20% 40% 60% 80% 100% dienstverlening woonomgeving veiligheid voorzieningen sociale activiteiten (Veeken, 2012) In het artikel experimenteren met een burgerinitiatief wordt gesteld dat initiatieven vooral voortkomen uit maatschappelijke problemen in de woonomgeving, die de gemeente niet aanpakt (Heijden et al, 2011). Uit figuur 3.3 kan dit enigszins worden opgemaakt, aangezien de initiatieven gericht op de woonomgeving, veiligheid en voorzieningen veelal tot het takenpakket van de gemeente behoren. Echter zie je ook dat burgers vooral veel initiatieven nemen om de sociale cohesie in het dorp te vergroten en initiatieven om de mede mens te helpen. Het gaat bij deze initiatieven vooral om activiteiten waarbij bewoners elkaar beter leren kennen. In het artikel burgerschap in de doe-maatschappij beschrijven de auteurs dat veel initiatieven vooral gericht zijn op het sociale cohesie element. Zij zien de afgelopen jaren een verschuiving 29

van de fysieke initiatieven naar de sociale initiatieven (Wijdeven & Hendriks, 2010). Daarnaast is er volgens de auteurs een verschuiving van zorgen voor de buurt naar zorgen voor elkaar. Hierbij gaat het om initiatieven in de zorg en om elkaar een handje te helpen. Zij geven daarnaast terecht aan dat sociale cohesie ook een neveneffect kan zijn van een fysiek initiatief. Bij bijvoorbeeld het opknappen van een speeltuin verbeterd men de fysieke woonomgeving, maar daarnaast creëert men ook een plek waar kinderen en ouders elkaar kunnen ontmoeten. Er is daarbij duidelijk sprake van het sociale cohesie element ook al was het doel de fysieke woonomgeving verbeteren (Wijdeven & Hendriks, 2010). De soorten initiatieven in de dorpen Opperdoes, Twisk, Wervershoof en Wognum zijn dus vooral gericht op sociale activiteiten en op de verbetering van de woonomgeving. Invloed individuele kenmerken op aantal en soorten initiatieven Ik heb ten eerste gekeken of individuele kenmerken invloed hebben op de hoeveelheid initiatieven. Ik heb de aantallen initiatieven ten behoeve van de celvulling verdeeld in twee groepen, namelijk deelname aan 1 initiatief of deelname aan 2 initiatieven of meer. Uit de analyse tussen individuele kenmerken en aantal initiatieven blijkt dat er een significant verband is tussen leeftijd en de hoeveelheid initiatieven. Er zijn bij leeftijd echter drie leeftijdsgroepen, waardoor de celvulling in de tabel te laag is. Ik heb daarom de leeftijd bij deze analyse in twee groepen verdeeld, namelijk jonger dan 55 jaar en ouder dan 55 jaar. Figuur 3.4: Aantal initiatieven weergegeven naar leeftijd 2 initiatieven of meer 1 initiatief 0% 20% 40% 60% 80% 100% jonger dan 55 jaar ouder dan 55 jaar N=68 Cramer's V=0.228 Significantie=0.06 (Veeken, 2012) 30

In figuur 3.4 is het aantal initiatieven weergegeven naar leeftijd. Er is een redelijk grote samenhang tussen leeftijd en het aantal initiatieven. Het zijn vooral oudere respondenten, van 55 jaar of ouder, die deel hebben genomen aan meerdere initiatieven de afgelopen 10 jaar. Bij de groep jonger dan 55 jaar hebben vooral veel respondenten aan 1 initiatief deelgenomen de afgelopen 10 jaar. Vooral de burgers van 55 jaar of ouder hebben dus de afgelopen 10 jaar veel initiatieven ontplooid. Ik heb naast de invloed van individuele kenmerken op de hoeveelheid initiatieven ook gekeken of de individuele kenmerken invloed hebben op de soorten initiatieven die er genomen worden. Er zijn drie soorten initiatieven; dienstverlening, woonomgeving en sociale activiteiten, waarbij individuele kenmerken invloed hebben. Ik zal per soort de individuele kenmerken beschrijven die samenhang vertonen en significant zijn. Bij het initiatief dienstverlening valt ten eerste op dat er verschillen zijn in het wel of niet hebben van kinderen in de huishoudensamenstelling. Huishoudens zonder kinderen nemen vaker deel aan initiatieven in de dienstverlening dan huishoudens met kinderen. Tabel 3.2: Deelname dienstverlening in procenten naar huishouden, opleiding en inkomen Huishouden Opleidingsniveau Inkomensniveau Dienstverlening Kinderen Geen kinderen Laag Middelbaar Hoog Laag Modaal Hoog Ja 5.7 12.7 4.3 11.9 14 9.8 3.7 16.7 Nee 94.3 87.3 95.7 88.1 86 90.2 96.3 83.3 Totaal 100 100 100 100 100 100 100 100 N 198 186 165 Cramer's V 0.119 0.145 0.177 Significantie 0.094 0.143 0.075 ( Veeken, 2012) Uit tabel 3.2 blijkt dat er duidelijke verschillen in de deelname aan het initiatief dienstverlening zijn, als er gekeken wordt naar het opleidingsniveau. Vooral hoger opgeleiden hebben deelgenomen aan initiatieven die met dienstverlening te maken hebben. Lager opgeleiden hebben daarentegen nauwelijks deelgenomen aan initiatieven in de dienstverlening. Ten slotte is het inkomensniveau van het huishouden 31

van invloed op de deelname aan dienstverlening initiatieven (zie tabel 3.2). Mensen met een hoger huishoudelijk inkomen hebben vooral deelgenomen aan initiatieven die te maken hebben met dienstverlening. De mensen met een modaal huishoudelijk inkomen hebben het minst deelgenomen. Het zijn dus vooral mensen met een hoger opleidingsniveau, mensen met kinderen en mensen met een hoog huishoudelijk inkomen die hebben deelgenomen aan initiatieven in de dienstverlening. Tabel 3.3 Deelname woonomgeving in procenten naar opleidingsniveau en inkomen Inkomensniveau Opleidingsniveau Woonomgeving Laag Modaal Hoog Laag Middelbaar Hoog Ja 15.7 14.8 30 7.1 20.2 31.6 Nee 84.3 85.2 70 92.9 79.8 68.4 Totaal 100 100 100 100 100 100 N (absolute aantallen) 165 186 Cramer s V 0.176 0.258 Significantie 0.078 0.002 (Veeken, 2012) Bij het initiatief woonomgeving blijken de individuele kenmerken opleidingsniveau en inkomen een belangrijke rol te spelen (zie tabel 3.3). Het zijn wederom de hoog opgeleiden die vaker hebben deelgenomen aan een initiatief dat te maken had met de verbetering van de woonomgeving. Maar ook de mensen met een middelbaar opleidingsniveau hebben relatief veel deelgenomen aan dit soort initiatieven. De laag opgeleide respondenten hebben nauwelijks deelgenomen aan initiatieven om hun woonomgeving te verbeteren. Bij het inkomen van het huishouden blijkt net als bij het initiatief dienstverlening dat het vooral mensen met een hoger huishoudelijk inkomen zijn die hebben deelgenomen aan een initiatief voor de verbetering van de woonomgeving. Mensen met een modaal of laag huishoudelijk inkomen hebben in veel mindere mate deelgenomen aan initiatieven voor de woonomgeving. Het zijn dus vooral mensen met een hoger opleidingsniveau en mensen met een hoog huishoudelijk inkomen die hebben deelgenomen aan initiatieven voor de woonomgeving. 32