HOOFDSTUK 4. Spelletjes.nl of msn.be? Gelijkenissen en verschillen tussen jongens en meisjes in online activiteiten en digitale vaardigheden

Vergelijkbare documenten
EU Kids Online onderzoek Gelijkenissen en verschillen tussen jongens en meisjes in online activiteiten en digitale vaardigheden

EU Kids Online onderzoek internetgebruik en -vaardigheden, en online risico s bij 9- tot 16-jarigen

Risicofactoren, zelfbescherming en invloed van sociale context (6 oktober 2011) Sofie Vandoninck, K.U.Leuven

ONLINE WEERBAARHEID. Zelfregulering en coping strategieën in relatie tot psychosociale en contextkenmerken Leen d Haenens, KU Leuven

Mama, mag ik op t internet?

Wifi is wijs jong! #indebanvanverbinding

Net Children Go Mobile

Hoe digitaal geletterd zijn Belgische kinderen en jongeren in vergelijking met leeftijdsgenoten in Europa?

Mediaopvoeding - risico s en kansen Gezin, opvoeding, media en ongelijke kansen voor de jeugd

U kunt dit pakkket aanvragen via

Overzicht. Wat zijn social media? Voorbeelden van social media. Social media in de ICT-lessen. De gevaren van social media.

Jongeren, Sociale Netwerk Sites & Privacy

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Evolutie in mediagebruik: Back to the future? Dimitri Schuurman Ike Picone IBBT - Digital Society

Culturele verschillen tussen België en Nederland en hun impact op jongeren en het internet. Stefan Mertens

HOOFDSTUK 1. Hoe digitaal geletterd zijn Belgische kinderen en jongeren in vergelijking met leeftijdsgenoten in Europa?

Mediaopvoeding & (online) risico s en kansen voor jongeren. Natascha Notten 30 mei 2015 SWR, Leusden

KERNBEVINDINGEN EU KIDS ONLINE II

Jongeren & Social Media !"#$"#%$!"& Social Media stress JONGEREN & SOCIAL MEDIA KANSEN & RISICO S PROGRAMMA


Omgaan met online kansen en risico s de rol van de ouders Katia Segers en Nele Van den Cruyce EU Kids Online, Leuven - 8 februari 2012

Over- of onderrapportering bij onderzoek naar internetrisico s

PERSBERICHT CIM 22/04/2015

Studiedag slachtoffers van het internet 25 april 2013 Sofie Vandoninck, KU Leuven

Multi-Screen Consument

KERNBEVINDINGEN: EU KIDS ONLINE II

s t u d i e Jongeren en internet Jongeren en internet OIVO, januari 2010

ZA4884 Flash Eurobarometer 248 (Towards a safer use of the Internet for children in the EU a parents' perspective)

Jongeren en het internet

Dr. Amber Walraven 190ste plenaire SWR-conferentie Leusden, mei 2015

VMBO praktische leerweg VMBO theoretische leerweg HAVO VWO

M-commerce, sociale media en veranderend winkelgedrag beïnvloeden de ontwikkelingen in de globale retailmarkt. Dat blijkt uit de enquête

Maurice Jongmans is Adviseur Social Media en Zoekmachineoptimalisatie bij Webtechniek in Delft.

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

FACTS & FIGURES Bibliotheekbezoek Franne Mullens

Gebruik van sociale media

Online risico s bij jongeren in het buitengewoon secundair onderwijs

HOOFDSTUK 6 Samenvattende conclusies

Is digitaal het nieuwe normaal? Een onderzoek bij kansengroepen naar hun gebruik van internet en sociale media voor arbeidsbemiddeling

Innovatie van dienstverlening via Loket. Reden voor gebruik en gebruikerstevredenheid.

Onderzoek. het gebruik van internet en social media in Nederland. Opgesteld door:

ESSAY. Hoe kan Oxford House efficiënter online communiceren naar zijn potentiele opdrachtgevers? Essay. Lexington Baly

WHITEPAPER HEALTH 51% VAN NEDERLANDERS STAAT OPEN VOOR NIEUWE AANBIEDERS VAN GEZONDHEIDS PRODUCTEN

Inhoud. Inhoud 3 VoorwoorD 5 Methodologie 6. Colofon 54. Inhoud

THEMA-AVOND SOCIAL MEDIA

PRIVACYVERKLARING VAN BIG GREEN EGG. Versie 12 december 2017

Nieuwe media. Ander onderwijs?

Leerlijn digitale geletterdheid

Inleiding - Aanleiding

Connect to Digital #feweb roadshow Hoe digitaal is uw (nieuwe) klant? - Start to 'E-Commerce'

Expertmeeting SCP & RMO 04/11/2011. Kinderen & internetrisico s Nathalie Sonck & Jos de Haan

Standaard Eurobarometer 84. Die publieke opinie in de Europese Unie

ENABEL: Eerlijke handel Barometer 2018

De mediawijze adolescent

PERSBERICHT Brussel, 24 februari 2012

% Internetgebruik 65 tot 75 jarigen (bron CBS)

Het Ontwikkelteam Digitale geletterdheid geeft de volgende omschrijving aan het begrip digitale technologie:

Media. Enquête mediagebruik op Sigo

1,9 miljoen Belgen hebben nog nooit een computer gebruikt; 2,6 miljoen Belgen hebben nog nooit op het internet gesurft.

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

Video Observer: het derde deel in de reeks Observers van IP

s t u d i e Jongeren en media Jongeren en media November 2011

ICT en sociale media. Algemene opleiding Studiegebied Informatie- en communicatietechnologie AO IC

6f Hoe gaat men om met het internetgebruik van jongeren? 1

Kinderen en Veilig Internet. Prof. dr. R. Casimirschool 6 maart 2012

LEREN OP DE WERKVLOER. Dr. Jessica van Wingerden MBA MCC

Een exploratieve studie naar de relatie tussen geïntegreerd STEM-onderwijs en STEM-vaardigheden op secundair niveau

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

SCP-rapport (embargo tot 06/10) Nathalie Sonck & Jos de Haan

De rol van de sociale media in alcoholgebruik bij jongeren

Let op! In dit PDF-bestand wordt voor de voorbeelden gebruikgemaakt van de Instant Messaging-software Windows Live Messenger.

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Audio Listening. Page 1 of 5

Deze vragenlijst bestaat uit vijf delen, A t/m E.

Monitor Klik & Tik de Bibliotheek [voorbeeld] september 2014 augustus 2015

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Workshop: Digitale geletterdheid & mediawijsheid bij volwassenen Digitale mediaprofielen als startpunt voor digitale inclusie

Aanvulllende info Workshop Social Media Humanitas district Noord

Gedragsregels gebruik ICT-voorzieningen Bonhoeffer College. 1.1 Algemeen

Mediawijsheid in de Bibliotheek op school vo verkenning

KNELPUNTBEROEPEN LOKALE BESTUREN Focus op een aantal knelpuntfuncties

Wie doet aan sport? Een korte analyse van sportparticipatie uit het Vlaams Tijdsbestedingsonderzoek 2013

Resultaten voor Brussels Gewest Cardiovasculaire Preventie Gezondheidsenquête, België, 1997

Sociale media / GBS De STiP Linden

Samenvatting. Achtergrond

Circuits of Cool Always online

Deze vragenlijst bestaat uit zes onderdelen, A t/m F.

Jongerenhulp op het wereld wijde web. een rough guide

TABAK ALCOHOL GAMEN. algemene sociale vaardigheden

PERSONAL CARE WHITEPAPER JONGERE VROUWEN STAAN MEER OPEN VOOR HET PROBEREN VAN NIEUWE PRODUCTEN 55% VAN NEDERLANDERS

Digitale (r)evolutie in België anno 2010.

Effectief opvoeden online. Liesbeth De Ridder (EXPOO) Hadewijch Vanwynsberghe (Mediawijs.be)

FACTS & FIGURES Bioscoopbezoek Mathijs De Baere

VII MICTIVO 1 versus MICTIVO 2

01/05. Websites Nederland over. Mobile marketing. Whitepaper #03/2013. Mabelie Samuels internet marketeer

Digitale Ongelijkheid. Dr. Alexander van Deursen Vakgroep Media, Communicatie en Organisatie

Trendrapport Internetgebruik 2012 Managementsamenvatting

Transcriptie:

HOOFDSTUK 4 Spelletjes.nl of msn.be? Gelijkenissen en verschillen tussen jongens en meisjes in online activiteiten en digitale vaardigheden Sofie Vandoninck en Leen d Haenens Inleiding Jongens en meisjes gaan al op vroege leeftijd op verschillende manieren om met de speelruimte en het speelgoed die zij ter beschikking hebben. We vragen ons af hoe het zit met de online speelplaats: in welke mate benutten jongens en meisjes de online mogelijkheden die hen geboden worden op het virtuele terrein? Verschillende studies laten zien dat er in Westerse landen zoals België nog nauwelijks verschil is tussen jongens en meisjes met betrekking tot internettoegang. Deze zogenaamde digitale kloof van de eerste graad zou weggewerkt zijn, wat betekent dat jongens en meisjes over een gelijk uitgangspunt en dus gelijke online kansen en mogelijkheden beschikken (Van Dijk, 2006). Echter, het is duidelijk dat toegang een onvoldoende voorwaarde is om de voordelen van het internet ten volle te benutten. Trage gebruikers die slechts van een beperkt aantal toepassingen kaas hebben gegeten zijn nu eenmaal heel verschillend van de zeer snelle, vaardige en veelzijdige internetgebruikers (Hargittai, 2002). Deze verschillen in gebruik en vaardigheden noemt men ook de digitale kloof van de tweede graad. Er zijn aanwijzingen dat genderverschillen overeind blijven als het de digitale kloof van de tweede graad of de concrete omgang met online aanbod betreft (Lenhart, 2005; Livingstone, Bober & Helsper, 2005). Ook blijkt uit onderzoek dat jongens hun digitale vaardigheden steevast hoger inschatten dan meisjes (Hargittai & Shafer, 2006). In dit hoofdstuk gaan we dieper in op de gendergelijkenissen en -verschillen qua internettoegang en internetgebruik van jongeren in een Belgische context, die binnen de Europese realiteit wordt gekenmerkt door gemiddeld internetgebruik. Concreet gaan we na of op basis van onze data uit de lente/zomer 2010 onder Belgische jongens en meisjes inderdaad geen sprake meer is van een digitale kloof van de eerste graad, die kan leiden tot sociale exclusie op basis van ICT-bezit en ICTtoegang. Ook onderzoeken we of wel nog een digitale kloof van de tweede graad kan worden vastgesteld, wijzend op mogelijke uitsluiting op basis van internetgebruik en -vaardigheden. Vervolgens onderzoeken we in welke mate eventuele verschillen qua interesses en motivaties voor

internetgebruik een impact hebben op de positie van Belgische jongens en meisjes op de zogenaamde ladder of online opportunities. Daarbij aansluitend gaan we na of jongens en meisjes op een verschillende manier te maken krijgen met online risico s en gaan we na in welke mate ouders mediëren in het internetgebruik van hun zonen en dochters. Een afsluitende paragraaf gaat in op de situatie in Vlaanderen, en bekijkt op welke punten de Vlaamse kinderen gelijken op of verschillen van hun Franstalige leeftijdsgenoten in België. Deze bevindingen voor Vlaanderen kunnen we koppelen aan hoofdstuk twee, waarin verschillen tussen Nederlandstalig en Franstalig België onder de loep worden genomen. Jongens en meisjes op het internet: bevindingen uit eerder onderzoek In hoog tempo duiken er voortdurend nieuwe technologieën op die aantrekkelijk zijn voor kinderen en jongeren. Hoewel de kloof tussen meisjes en jongens op het vlak van internetbezit en -toegang op het eerste gezicht verdwenen lijkt, verwachten we dat jongens toch nog sneller de stap zetten naar nieuwe mogelijkheden zoals mobiel internet, en bijgevolg een breder palet aan toegangsmogelijkheden hebben dan meisjes (Broos & Roe, 2006). We kunnen aannemen dat de hogere zelf ingeschatte digitale vaardigheden bij jongens ertoe bijdragen dat zij sneller geneigd zullen zijn om alternatieve toegangswegen tot het internet te exploreren. Dit leidt tot de hypothese dat er in België nog steeds sprake is van een digitale kloof van zowel de eerste als de tweede graad tussen jongens en meisjes in de leeftijd van 9 tot 16 jaar. H1a: H1b: Jongens hebben meer toegangsmogelijkheden dan meisjes en spenderen meer tijd online dan meisjes. Jongens schatten hun eigen digitale vaardigheden hoger in dan meisjes. De uses & gratifications-benadering stelt dat mediagebruik tegemoetkomt aan bepaalde behoeften, motivaties en wensen van de gebruikers en gaat na welke factoren een invloed hebben op deze achterliggende motieven (Newhagen & Rafaeli, 1996). Vanuit deze uses & gratifications-traditie, en dieper ingaand op de functies van ICT voor gebruikers, stellen we vast dat verschillende voorkeuren en interesses leiden tot verschillende behoeften en motivaties, waardoor jongens en meisjes hun heil zoeken in verschillende software en toepassingen op het internet. Uit onderzoek blijkt dat meisjes het internet vaker gebruiken voor communicatieve doeleinden, en dat jongens meer belang hechten aan entertainmenttoepassingen (McQuillan & d Haenens, 2009; Pauwels & Bauwens, 2008; Europese Commissie, 2007). Daarnaast heeft ook de sociale omgeving impact op de manier waarop kinderen en jongeren omgaan met het internet. Activering- en sensibiliseringsprogramma s op school, tussenkomst van de ouders, beïnvloeding van de vriendengroep (Johnsson-Smaragdi, 2001) bepalen

alle op hun beurt mee hoe jongeren zich bewegen in de virtuele ruimte. In een samenleving waar zowel aan gendergelijkheid als aan de individuele ontplooiing van het kind veel belang wordt gehecht, kunnen we verwachten dat de sociale omgeving de impact van eventuele verschillen in toegang minimaliseert of zelfs wegwerkt, en dat verschillen tussen jongens en meisjes op het vlak van internetgebruik voornamelijk het resultaat zijn van andere voorkeuren en interesses. Het internetgebruik van kinderen vertoont een gradueel proces: eenvoudige toepassingen veranderen gaandeweg in meer complexe online activiteiten waardoor kinderen en jongeren meer digitale vaardigheden verwerven. Livingstone en Helsper (2007) hebben dit proces de ladder of online opportunities genoemd, bestaande uit vier treden of niveaus. Het eerste niveau behelst het informatieve gebruik, al dan niet binnen een schoolse context. Op het tweede niveau staat het zogenaamde populaire gebruik, met name eenvoudige toepassingen voor communicatie en entertainment. Het derde niveau voegt daar meer complexe entertainmenttoepassingen aan toe die vaak specifieke hardware en/of kennis van software vereisen, en bovendien meer tijdsintensief zijn. Tot slot zijn er de interactieve en creatieve toepassingen, waarbij van de gebruiker verwacht wordt eigen inbreng te leveren in de vorm van tekst of audiovisueel materiaal. De Europese cijfers uit het EU Kids Online-onderzoek bevestigen deze tendens: kinderen beginnen hun online loopbaan met de meer eenvoudige basistoepassingen waarmee ook de grote meerderheid vertrouwd is. Meer complexe toepassingen die meer technische vaardigheden, tijd of creativiteit vereisen volgen later en kennen ook niet zo n grote populariteit (Livingstone e.a, 2011). Afgaand op deze zogenaamde ladder of online opportunities verwachten we dat Belgische meisjes bovengemiddeld actief zullen zijn op zowel de eerste (nl. informatief en educatief gebruik) als de tweede trede (nl. communicatief gebruik en eenvoudig entertainment), en dat Belgische jongens actiever zullen zijn op de derde trede (nl. geavanceerd entertainment). De literatuur biedt beperkt aanwijzingen dat meer meisjes dan jongens zich engageren op de vierde trede van het creatieve gebruik en de productie van online content (Kalmus, Pruulman-Vengerfeldt, Runnel & Siibak, 2009). Behalve motivaties en interesses, kunnen we aannemen dat de eigen inschatting van computervaardigheden hierin een indicatieve rol zal spelen. Dat verklaart waarom jongens zich vaker zouden richten tot geavanceerd entertainment, aangezien deze toepassingen iets meer complex zijn en vaak meer technische vaardigheden vereisen. H2: Verschillende posities van meisjes en jongens op de ladder of online opportunities zijn niet zozeer te verklaren door verschillen op het vlak van toegangsmogelijkheden maar eerder door verschillen in voorkeuren en interesses en de eigen inschatting van digitale vaardigheden.

H2a: H2b: Meisjes houden zich vaker bezig met informatieve/educatieve toepassingen op de eerste trede, met communicatietoepassingen op de tweede trede, en met interactieve/creatieve toepassingen op de vierde trede van de online ladder. Jongens houden zich vaker bezig met (geavanceerde) entertainmenttoepassingen op de derde trede van de online ladder. Vanuit de vaststelling dat meer internetervaring en meer gebruik samengaan met een hogere blootstelling aan online risico s, veronderstellen we dat meisjes vaker te maken zullen hebben met risico s gerelateerd aan online communicatie (cyberpesten, ontvangen van seksueel getinte boodschappen), en dat jongens meer blootgesteld zullen worden aan risico s die samenhangen met sensatie en entertainment (risicovolle user-generated content, seksuele beelden). Ouders en andere opvoeders leggen vaak de nadruk op de gevaren van misbruik van persoonlijke informatie en risico s verbonden aan ontmoetingen met personen die men online heeft leren kennen. Als blijkt dat de bezorgdheid hieromtrent zich sterker richt naar meisjes, kunnen we verwachten dat meisjes meer druk ervaren van hun sociale omgeving om voorzichtig om te springen met persoonlijke gegevens en om met verder onbekende online contacten af te spreken, wat zich ook zal uiten in hun online gedrag. H3a: H3b: H3c: Meisjes hebben vaker te maken met risico s die samengaan met online communicatie (cyberpesten, sexting ). Jongens hebben vaker te maken met risico s die samengaan met sensatie en entertainment (risicovolle user-generated content, seksuele beelden). Meisjes hebben minder vaak te maken met risico s die samengaan met misbruik van persoonlijke informatie en ontmoetingen met internetcontacten, wellicht omdat ouders voor deze risico s meer bezorgdheid tonen naar hun dochters toe. Resultaten Internettoegang, -gebruik en digitale vaardigheden De woonkamer of een andere gemeenschappelijke ruimte is nog steeds de meest populaire plek in de Belgische gezinswoning om online te gaan. Maar liefst negen op tien Belgische jongeren maken hier gebruik van het internet, en meisjes (93%) vaker dan jongens (87%) (X²=10,83; df=1; p<0,01). Eén op drie Belgische kinderen heeft internettoegang in de slaapkamer, wat beduidend lager ligt dan het Europese gemiddelde van 49%. Mobiel internet is niet langer een randfenomeen: drie op tien Belgische kinderen maken hier gebruik van. Jongens en meisjes hebben in België even vaak de

mogelijkheid om in een private ruimte en/of via mobiel internet online te gaan buiten het rechtstreekse toezicht van volwassenen. Op een totaal van acht toegangsmogelijkheden 1 hebben jongeren gemiddeld op twee tot drie locaties toegang tot het internet (M=2,7; SD=1,35): nl. in een gemeenschappelijke ruimte thuis (90%), op school (52%), en bij vrienden thuis (46%). Jongens en meisjes beschikken over evenveel toegangsmogelijkheden. Zeven op tien Belgische jongeren maken gebruik van een desktop computer die ze moeten delen met andere gezinsleden. Eén op drie kan (ook) gebruik maken van een gemeenschappelijke laptop. Een persoonlijke PC (21%) of laptop (28%) is nog steeds weggelegd voor een minderheid van de kinderen. Ongeveer één op vier beweert online te kunnen gaan via een mobiele telefoon. Ook als we kijken naar het toestel waarmee kinderen online gaan, zijn de verschillen tussen jongens en meisjes op het vlak van mobiele en/of persoonlijke internettoegang minimaal. Enkel voor gameconsoles met internettoegang zien we dat de jongens (34%) hier vaker gebruik van maken dan meisjes (26%) (X²=7,36; df=1; p<0,01). Op een totaal van acht 2 apparaten maken jongeren gemiddeld van twee à drie gebruik om online te gaan (M=2,4; SD=1,66). Twee op drie jongeren gaan minstens elke dag op internet, en gemiddeld zijn ze per dag 86 minuten online (SD=56,03). Jongens en meisjes verschillen hierin niet. Bij de zeer zware gebruikers (meer dan drie uur per dag) vinden we iets vaker jongens (8%) dan meisjes (6%), en meisjes (27%) zijn iets vaker lichte gebruikers (een halfuur tot een uur) dan jongens (22%). Onder de matige tot zware gebruikers (één tot drie uur per dag) zijn de verschillen minimaal, waardoor we niet kunnen spreken van een significant verschil qua tijdsduur die jongens en meisjes spenderen op het internet. Uit een lijst van acht digitale vaardigheden (zie tabel 4.1), geven jongeren aan er gemiddeld vier à vijf te beheersen. Voor jongens is dit gemiddeld 4,7 (SD=2,53) en voor meisjes gemiddeld 4,2 (SD=2,50), hetgeen significant verschillend is (t=2,64; df=762; p<0,01). Jongens gaan er ook vaker helemaal mee akkoord veel af te weten van het internet, terwijl meisjes wat voorzichtiger zijn en vaker aangeven hiermee een beetje akkoord te gaan (X²=11,07; df=2; p<0,01). Wanneer ze gevraagd worden om hun eigen internetvaardigheden te vergelijken met die van hun ouders, schatten de jongens die niet hoger in dan de meisjes. Tabel 4.1: Online vaardigheden bij Belgische jongens en meisjes 1 De acht locaties waren: slaapkamer of private ruimte thuis, woonkamer of publieke ruimte thuis, school, internetcafé, bibliotheek of publieke plaats, bij een vriend thuis, bij een familielid thuis, onderweg. 2 Het gaat hier om de eigen PC, eigen laptop, gedeelde PC, gedeelde laptop, mobiele telefoon, gameconsole, televisie, ander draagbaar medium.

Online vaardigheden Jongens Meisjes Informatie vergelijken op verschillende websites 54 52 Filterinstellingen aanpassen 34* 26 Bladwijzer aanmaken 64 59 Ongewenste reclame of spam blokkeren 65 59 Geschiedenis wissen 64*** 48 Privacy-instellingen op SNS aanpassen 64 63 Ongewenste berichten van contactpersoon blokkeren 73 73 Informatie over veilig internet vinden 63 56 X²-test: * =p<0,05; ** =p<0,01; ***p<0,001 Deze cijfers wijzen erop dat er geen sprake is van een digitale kloof van de eerste graad tussen jongens en meisjes in België. De waaier aan toegangsmogelijkheden qua locaties en toestellen is even breed voor jongens en meisjes; er zijn geen aanwijzingen dat jongens sneller de stap zetten naar mobiel of privaat internetgebruik. De grotere interesse van jongens voor games maakt dat zij vaker online gaan via gameconsoles, maar er is geen sprake van een structurele beperking aan toegangsmogelijkheden voor meisjes. Hoewel jongens iets vaker gebruik maken van het internet, zijn de verschillen minimaal en kan de hypothese dat jongens over meer internettoegang beschikken en meer tijd online spenderen niet worden bevestigd. Op het vlak van gepercipieerde internetvaardigheden zien we dat de jongens hun eigen capaciteiten systematisch hoger inschatten dan de meisjes. Hoewel het hier dus gaat om eigen inschattingen en niet om objectief gemeten vaardigheden, wijst dit erop dat jongens zich meer zelfverzekerder voelen wanneer zij online gaan. Aangezien zelfverzekerdheid samenhangt met het gebruik maken van online kansen en de opbouw van adequate coping-strategieën (Vandoninck, d Haenens & Donoso, 2010), is dit een indicatie dat meisjes hierbij mogelijk meer moeilijkheden ervaren. Kortom, de hypothese dat jongens hun eigen digitale vaardigheden hoger inschatten wordt bevestigd, en de digitale kloof van de tweede graad lijkt in België ook bij 9- tot 16-jarigen nog niet volledig weggewerkt. Het is daarom zinvol na te gaan op welke terreinen de meisjes zichzelf minder vaardigheden toeschrijven, en of dit werkelijk leidt tot ongelijke online kansen voor jongens en meisjes. Naarmate jongeren op meer locaties en/of via meerdere platformen online kunnen gaan, zal hun internetgebruik meer gediversifieerd zijn. Het zijn voornamelijk de jongeren die mobiel en/of privaat online kunnen gaan, die ook opvallend meer online toepassingen gebruiken (t=-10,85; df=990; p<0,001). Fysieke internettoegang bepaalt dus in sterke mate hoeveel online kansen jongeren benutten, en dit zowel op basisniveau als op meer gesofisticeerd niveau. Dit leidt tot de veronderstelling dat het vooral andere voorkeuren en interesses zijn die de verschillen tussen jongens en meisjes zullen verklaren.

Online activiteiten en voorkeuren van jongens en meisjes Informatietoepassingen Meisjes zouden het internet vaker gebruiken voor educatieve en informatieve doeleinden (McQuillan & d Haenens, 2009; Pauwels & Bauwens, 2008). Voor schoolwerk worden de resultaten uit eerder onderzoek bevestigd; maar liefst 81% van de meisjes maakt minstens elke maand gebruik van het internet voor schooltaken. Bij de jongens is dit 74%. Online nieuws lijkt meisjes dan weer minder te interesseren dan jongens (zie Tabel 4.2), al zijn de verschillen te klein om significant te zijn. Deze resultaten kunnen een aanwijzing zijn dat enkel het informatieve gebruik in het kader van schooltaken samenhangt met geslacht. Dit kan gekoppeld worden aan de vaststelling dat meisjes meer belang hechten aan goede schoolresultaten en bereid zijn meer inspanningen te leveren (Roe, 1992). Communicatietoepassingen In de literatuur zijn er diverse aanwijzingen dat meisjes zich meer aangesproken voelen tot communicatietoepassingen (McQuillan & d Haenens, 2009; Pauwels & Bauwens, 2008). Voor dit onderzoek kijken we in eerste instantie naar vijf vormen van online communicatie (e-mail, sociale netwerksites, chatrooms, instant messengers, webcam). We stellen vast dat meisjes actiever bezig zijn met e-mails versturen en ontvangen, en met communiceren via de webcam. Instant messaging is heel populair bij jongeren, zowel bij meisjes als jongens. Ongeveer twee op drie jongeren maken gebruik van sociale netwerksites. Verschillen tussen jongens en meisjes op het vlak van deze sites zijn er nauwelijks. Een minderheid van de jongeren bezoekt een chatroom om online te communiceren; ook hier is er weinig verschil tussen meisjes en jongens (zie Tabel 4.2). Communicatietoepassingen zijn bijzonder populair onder jongeren. De verschillen tussen jongens en meisjes blijken eerder beperkt. Dit lijkt aan te sluiten bij eerdere bevindingen, nl. dat sinds de gigantische toename in populariteit van instant messengers gevolgd door sociale netwerksites de jongens mogelijk een inhaalbeweging hebben gemaakt en intussen even intens bezig zijn met online communicatie als de meisjes (Peter & Valkenburg, 2006). Tabel 4.2: Gebruik van online toepassingen tijdens de afgelopen maand voor jongens en meisjes (in %) Informatie Jongens Meisjes Internet voor schoolwerk 74* 81 Nieuws volgen 38 33 Communicatie E-mail 69* 77 Webcam 36* 43 Instant messaging 71 75 Sociale netwerksites 63 67

Chatroom 28 26 Entertainment Muziek/films downloaden 52 46 Online spelletjes 58*** 35 Videoclips bekijken 86 86 Virtuele wereld bezoeken 17 13 Avatar creëren 18 15 Bestanden uitwisselen 32** 24 Interactief & creatief Blog schrijven 20 23 Berichten posten op website of forum 34* 28 Foto s, video s en muziek delen 38 42 X²-test: * =p<0,05; ** =p<0,01; ***p<0,001 Entertainmenttoepassingen Uit eerdere studies is gebleken dat jongens zich op het internet meer aangetrokken voelen tot entertainmenttoepassingen (Peter & Valkenburg, 2006; McQuillan & O Neill, 2009; Gross, 2004). Zes toepassingen zijn voor dit onderzoek in de categorie online entertainment geplaatst, namelijk muziek of films downloaden, online spelletjes spelen, videoclips bekijken, tijd spenderen in een virtuele wereld, een avatar creëren en bestanden uitwisselen. Daar waar jongens gemiddeld met 2,6 (SD=1,57) van deze activiteiten bezig zijn op maandelijkse basis, is dit voor de meisjes slechts 2,2 (SD=1,36) (t=4,14; df=964,82; p<,001). De verschillen zijn vooral te situeren op het vlak van online spelletjes en bestanden delen (zie Tabel 4.2). Daar waar er indicaties zijn dat jongens naast online entertainment intussen ook steeds meer interesse tonen voor online communicatietoepassingen, lijken meisjes (nog) niet geneigd om zich op het online terrein van de jongens te begeven. Voor videoclips bekijken en een avatar creëren zijn de verschillen tussen jongens en meisjes echter verwaarloosbaar. Dit biedt een aanknopingspunt voor een mogelijke verklaring voor de blijvende verschillen tussen jongens en meisjes in het segment van online entertainment. De kwaliteit van de Belgische internetaansluitingen is goed (Statbel, 2011), waardoor videoclips bekijken via streaming op websites zoals YouTube gemakkelijk en toegankelijk is geworden. Voor downloaden en uitwisselen van bestanden ligt de drempel wellicht iets hoger omdat er vaker specifieke software voor vereist is. In de wereld van online personages zijn er steeds meer aanbieders die zich richten op het meisjespubliek, bijvoorbeeld The Sims en GoSupermodel. De aanbieders van games en virtuele werelden profileren zich in mindere mate naar meisjes toe. Indien het aanbod in online entertainment voor meisjes zou worden uitgebreid, bovendien van voldoende hoge kwaliteit en gemakkelijk toegankelijk zou zijn, zouden meisjes wellicht meer geneigd zijn om de stap te zetten naar (frequenter) gebruik van dit type online activiteiten.

Interactieve en creatieve toepassingen Er zijn enkele aanwijzingen dat meisjes zich meer aangetrokken voelen tot interactieve en creatieve toepassingen dan jongens (Kalmus e.a, 2009). Een meer gedetailleerde kijk op dit type activiteiten wijst uit dat blogs even populair zijn bij jongens als meisjes. Meisjes zijn iets actiever bezig met het uitwisselen van foto s, video s en muziek, maar het verschil is weinig uitgesproken en niet significant. Berichten posten op websites of fora is, in tegenstelling tot de verwachting, zelfs populairder bij jongens dan bij meisjes (zie Tabel 4.2). Deze resultaten liggen niet in de lijn met de verwachtingen op basis van de literatuur. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat er discussie bestaat over wat nu precies tot de categorie van interactief en creatief internetgebruik behoort. Webcamgebruik is een voorbeeld van een communicatietoepassing met hoge graad van interactiviteit; een avatar creëren bijvoorbeeld vraagt een zekere mate van creativiteit. We concluderen dat jongens inderdaad nog steeds een sterkere voorkeur lijken te hebben voor entertainmenttoepassingen, maar voor het overige lijken er weinig verschillen te zijn tussen jongens en meisjes wat betreft het gebruik van toepassingen zowel voor informatie en communicatie, als voor interactief/creatief internetgebruik. Toch kunnen we niet stellen dat jongens en meisjes op gelijke manier hun online kansen benutten. Er zijn dus nog steeds genderverschillen: dat blijkt uit aparte analyses van elke online activiteit. Meisjes maken vaker gebruik van het internet voor schoolwerk en om te e-mailen, en ze communiceren vaker via de webcam. Jongens vertonen meer interesse dan meisjes in online games, bestanden uitwisselen en berichten posten op websites of fora. Naar een nieuwe ladder of online opportunities? In het licht van de tweede onderzoeksvraag, waarbij nagegaan wordt of jongens en meisjes verschillen in hun activiteit op elke trede van de zogenaamde ladder of online opportunities, is het zinvol of er voor België ook sprake is van een ladder of online opportunities, en in welke mate deze in de lijn ligt van de categorisering van Livingstone & Helsper (2007). Hiertoe worden de bevraagde online activiteiten eerst aan de hand van een factoranalyse met enkel de Belgische gegevens opgedeeld in categorieën, waarna we deze terugkoppelen naar die van Livingstone en Helsper (2007). Gezien de recente technologische ontwikkelingen zijn een aantal toepassingen toegankelijker geworden; het aantal profielen op sociale netwerksites kent een enorme groei, en de huidige breedbandverbindingen laten streaming van videoclips en webcambeelden vlot toe. Een aantal activiteiten kan omwille van deze verlaagde drempel wellicht op een lager niveau geplaatst worden. Andere toepassingen die gelijkaardige gratificaties vervullen (zoals muziek of films downloaden en

bestanden uitwisselen) maar nog steeds meer inspanning vergen en/of minder gebruiksvriendelijk zijn, vormen daarom mogelijk een apart segment binnen de online activiteiten. Een factoranalyse voor de 16 online activiteiten opgenomen in dit onderzoek geeft aan dat er vier types activiteiten zijn. Instant messaging werd na een eerste factoranalyse geschrapt omdat het laadde op meer dan één factor. Een tweede factoranalyse met de 15 overblijvende items levert vier factoren op (KMO=0,85) met een cumulatieve verklaarde variantie van 50,60% (zie Tabel 4.3). Allereerst is er het communicatief gebruik: stuk voor stuk activiteiten sterk gericht op communicatie en gemakkelijk toegankelijk omwille van de opkomst van eenvoudige software met sterk voorgestructureerde formats en templates (o.a. voor sociale netwerksites en blogs). Een tweede groep activiteiten is het geavanceerd entertainment (fantasy), gekenmerkt door een focus op ontspanning in online fantasiewerelden. Op het eerste gezicht zijn dit voor volwassenen weinig functionele activiteiten, maar gebruiken jongeren deze toepassingen als uitlaatklep en om met hun identiteit te experimenteren (Valkenburg & Peter, 2011; Buckingham, 2008). Ten derde is er het basisgebruik. Het gaat hier om drie activiteiten met elk een eigen gratificatie: informatie, entertainment en communicatie. Hoewel het hier gaat om drie verschillende behoeften of motieven voor gebruik, betreft het hier telkens zeer populaire en toegankelijke toepassingen zijn die weinig specifieke software vragen en ook eenvoudig uit te voeren zijn op een gemeenschappelijke computer of een computer van iemand anders. Tot slot is er de groep van activiteiten onder de noemer geavanceerde informatieverzameling. Deze activiteiten vergen meer inspanning en motivatie van de gebruiker, omdat die naast voldoende tijd en (althans voor downloaden of uitwisselen van bestanden) vaak ook over specifieke software moet beschikken. Daarnaast is het belang van kritische zin om de betrouwbaarheid van de bronnen te evalueren hier groot. Onbetrouwbare of corrupte bestanden kunnen immers virussen bevatten. Ook nieuwsconsumptie vraagt een hogere mate aan informatieverwerkingscapaciteiten en het vermogen om de informatie op kritische wijze te kunnen beoordelen. Deze Belgische ladder of opportunities anno 2011 vertoont hetzelfde basispatroon als de oorspronkelijke ladder of opportunities van Livingstone & Helsper (2007). Ook de Belgische kinderen lijken te starten op het niveau van basisgebruik, waarna zij via de trede van communicatieve toepassingen opklimmen tot meer geavanceerde activiteiten. Een punt waarop deze indeling afwijkt van die van Livingstone & Helsper is dat de categorie van interactief en creatief gebruik zich niet als dusdanig aftekent. De laatste jaren zijn de toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid van verschillende activiteiten die als interactief of creatief bestempeld kunnen worden onder meer door de opmars van sociale netwerksites en andere web2.0- toepassingen sterk toegenomen. Voorbeelden hiervan zijn webcamgebruik en het delen van foto s, video s en muziek. Binnen de meer complexe toepassingen vinden we voor België een onderscheid

tussen enerzijds activiteiten gericht op entertainment en anderzijds activiteiten gericht op informatieverzameling. Beide vereisen meer inspanning en toewijding van de gebruiker, een aspect dat we ook terugvinden bij de derde en vierde trede van Livingstone & Helsper. Tabel 4.3: Vier types van online activiteiten (factoranalyse met Belgische gegevens) Communicatief gebruik (cronbach s alpha=0,71; verklaarde variantie=17,11%) - sociale netwerksites gebruiken - chatrooms bezoeken - webcam gebruiken - berichten posten op websites en fora - blog schrijven - foto s, video s en muziek delen Geavanceerd entertainment (cronbach s alpha=0,56; verklaarde variantie=11,85%) - online spelletjes spelen - virtuele werelden bezoeken - avatar creëren Basisgebruik (cronbach s alpha=0,44; verklaarde variantie=11,07%) - internet voor schoolwerk - videoclips bekijken - e-mailen Geavanceerde informatieverzameling (cronbach s alpha=0,60; verklaarde variantie=10,57%) - muziek of films downloaden - het nieuws volgen - bestanden uitwisselen via file-sharing websites Vergelijken we nu de jongens met de meisjes qua omgang met de mogelijkheden die het internet biedt, dan zijn meisjes meer bezig met het zogenaamde basisgebruik, en zijn jongens actiever betrokken in geavanceerd entertainment en geavanceerde informatieverzameling. Voor het communicatief gebruik zijn de verschillen minimaal. Het lijkt erop dat jongens de wereld van de online communicatie ontdekt hebben en daar nu (zo goed als) even actief mee bezig zijn als de meisjes. Omgekeerd zetten de meisjes klaarblijkelijk minder snel de stap naar entertainment en informatieve toepassingen die meer resources vereisen (zie Tabel 4.4). Tabel 4.4: Gemiddeld aantal online activiteiten voor jongens en meisjes (per type gebruik) Communicatief gebruik Geavanceerd Basisgebruik Geavanceerde (max=6) (N=984) entertainment (max=3) (max=3) (N=988) informatieverzameling (N=981) (max=3) (N=988) Jongens M=2,14 (SD=1,84) M=0,90*** (SD=0,92) M=2,27* (SD=0,88) M=1,20** (SD=1,08)

Meisjes M=2,24 (SD=1,73) M=0,62 (SD=0,83) M=2,41 (SD=0,81) M=1,00 (SD=1,02) *p<0,05 ; **p<0,01 ; ***p<0,001 Gezien de eerdere bevindingen dat jongens hun digitale vaardigheden systematisch hoger inschatten, is het interessant om te kijken wat de invloed is van geslacht op het gebruik van elk type online activiteiten na controle voor digitale vaardigheden. Hiertoe doen we een ANCOVA-analyse met digitale vaardigheden als covariaat, dit wil zeggen dat we op elk niveau eerst kijken naar de impact van digitale vaardigheden op het internetgebruik, en daarna kijken of het gemiddeld aantal online activiteiten voor jongens en meisjes nog steeds verschillend is. Dit laat ons toe na te gaan wat precies het effect van geslacht is wanneer digitale geletterdheid buiten beschouwing wordt gelaten. De resultaten wijzen uit dat digitale geletterdheid op elk niveau een rol speelt: met andere woorden, meer mediawijsheid gaat telkens samen met een grotere diversiteit aan online activiteiten (zie Tabel 4.5). Voorts stellen we vast dat geslacht een belangrijke voorspeller blijft, ook na controle voor digitale geletterdheid. Als ze over evenveel digitale vaardigheden beschikken, zijn het de meisjes die niet alleen meer gebruik maken van toepassingen die behoren tot het basisgebruik maar ook van toepassingen voor communicatief gebruik. Omgekeerd zijn het nog steeds de jongens die meer intensief bezig zijn met geavanceerd entertainment en geavanceerde informatieverzameling. Opvallend is de vaststelling dat jongens zich toch nog steeds minder aangesproken lijken te voelen tot communicatietoepassingen dan meisjes met een gelijke mate van digitale geletterdheid. Eerdere veronderstellingen dat jongens op dat vlak een inhaalbeweging zouden hebben gemaakt zijn dus te nuanceren. Tabel 4.5: Aantal online activiteiten op basis van eigen inschatting per geslacht, en invloed van geslacht op gebruik van online activiteiten met digitale vaardigheden als covariaat Aantal online activiteiten (SD) Communicatief gebruik (6) Jongen: 2,25 (1,79) Meisje: 2,62 (1,69) Geavanceerd entertainment (3) Jongen: 0,98 (0,95) Meisje: 0,63 (0,82) Basisgebruik (3) Jongen: 2,48 (0,75) Meisje: 2,58 (0,66) Geavanceerde Informatieverzameling (3) *p<0,05 ; **p<0,01 ; ***p<0,001 Jongen: 1,43 (1,07) Meisje: 1,15 (1,06) Beta van covariaat (digitale vaardigheden) en F-waarde (ANCOVA) 0,33 *** (F=254,56) 0,06*** (F=26,75) 0,12 *** (F=167,63) 0,19*** (F=218,38) Voorkeuren en interesses die samenhangen met geslacht lijken het internetgebruik bij Belgische 9- tot 16-jarigen nog steeds vorm te geven. De resultaten liggen in de lijn van eerder onderzoek dat aangaf dat meisjes vooral gericht zijn op communicatie en jongens op entertainment in de sfeer van videogames. Wat betreft informatief en creatief gebruik maken we een onderscheid tussen

gemakkelijk toegankelijke en laagdrempelige applicaties enerzijds en toepassingen die meer inspanning vergen en waarvoor specifieke soft- en hardware voor nodig zijn anderzijds. Meisjes lijken een voorkeur te hebben voor meer laagdrempelige online activiteiten, terwijl jongens vaker bereid lijken om aan de slag te gaan met meer complexe toepassingen. Een hogere internetvaardigheid maakt dat kinderen wel degelijk meer gebruik maken van online kansen, maar genderspecifieke voorkeuren blijven bestaan. De aanbodzijde zou hier echt kunnen op inspelen door activiteiten of inhoud aan te bieden en toepassingen te creëren aangepast aan de voorkeuren van jongens of meisjes. Online risico s: meisjes als contact-slachtoffers en jongens als content-slachtoffers? In totaal is 6% van de ondervraagde kinderen het afgelopen jaar het slachtoffer geweest van cyberpesten: meisjes iets vaker dan jongens, maar het verschil is niet significant (zie Tabel 4.6). Binnen de groep kinderen die het afgelopen jaar op één of andere manier zijn gepest (N=172), hebben meisjes vaker te maken gehad met pesterijen via het internet (40% versus 27%). De verschillen zijn echter te klein om significant te kunnen zijn. Hoewel het de jongens zijn die vaker in contact komen met seksueel getinte boodschappen dan meisjes (X²=6,20; df=1; p<0,05) (zie Tabel 4.6), ervaren de meisjes dit soort berichten veel vaker als storend. Slechts één op tien van de jongens die sexting -berichten hebben ontvangen, geven aan zich hieraan gestoord te hebben. Bij de meisjes loopt dit op tot één op vier (X²=4,43; df=1; p<0,05). Jongens komen iets vaker in contact met seksuele beelden op het internet dan meisjes, maar het verschil is niet significant (zie Tabel 4.6). Van alle jongeren die het afgelopen jaar te maken hebben gehad met internetpornografie (N=139), zijn het opnieuw de meisjes die zich opvallend vaker slecht of ongemakkelijk voelen na het zien van pornografische beelden (46% versus 21%, X²=9,82; df=1; p<0,01). Eén op vijf meisjes is het afgelopen jaar in contact gekomen met zogenaamde negatieve user-generated content, bijvoorbeeld websites over automutilatie, zelfdoding, anorexia of boulemie, druggebruik of haatwebsites. Bij de jongens is dat één op acht (X²=9,31; df=1; p<0,01). Dit is vooral te verklaren door de opvallend hogere blootstelling van meisjes aan online materiaal over anorexia (9% versus 3%) en druggebruik (5% versus 2,5%) in vergelijking met jongens. Eén op drie jongeren heeft ooit al contact gehad met iemand op het internet die hij of zij nog niet persoonlijk ontmoet heeft. Binnen deze groep (N=258) zetten ongeveer vier op de tien de stap naar een afspraak. De verschillen tussen jongens en meisjes zijn hier minimaal (zie Tabel 4.6). Opvallend is dat de ontmoeting voor de jongens (22%) vaker uitdraait op een negatieve ervaring dan voor de meisjes (7%) (N=104, X²=4,83; df=1; p<0,05). Misbruik van persoonlijke informatie treft slechts een minderheid van de jongeren: één op tien heeft er het afgelopen jaar mee te maken gehad. Het gaat

hier om misbruik van persoonlijke gegevens, financiële oplichting en oneigenlijk gebruik van een paswoord. Jongens en meisjes zijn ongeveer even vaak het slachtoffer van deze praktijken. Meisjes geven iets vaker aan (5%) dat hun persoonlijke gegevens worden misbruikt dan jongens (3%), maar de verschillen zijn niet significant. Tabel 4.6: Blootstelling aan online risico s Jongens (%) Meisjes (%) N Cyberpesten 5 7 944 Sexting 21* 14 674 Seksuele beelden 19 15 918 Negatieve user-generated content 12** 20 750 Ontmoeting met online contact 6 7 882 Misbruik persoonlijke data 8 11 744 De derde hypothese dat meisjes vaker te maken hebben met contactrisico s en jongens met contentrisico s gaat niet op. Wat betreft seksuele risico s, of het nu om beelden of boodschappen gaat, zien we dat jongens hier vaker mee te maken hebben, hoewel de meisjes zich hier het vaakst aan storen. Meisjes komen vaker terecht op websites met negatieve user-generated content. Het verschil is echter vooral te situeren in het bezoek aan websites rond anorexia of boulemie, een typisch meisjesthema. Voor thema s zoals zelfdoding en automutilatie is er zo goed als geen verschil. Opnieuw zijn het de interesses van jongens en meisjes voor bepaalde thema s die het internetgebruik en de daarmee samenhangende risico s lijken te structureren. Jongens houden vaker een slecht gevoel over aan een ontmoeting met een internetcontact. Jongens en meisjes lijken even vaak het slachtoffer te zijn van cyberpesten en misbruik van persoonlijke gegevens. Het idee dat meisjes kwetsbaarder zijn voor online risico s lijkt nog steeds te leven bij de ouders. Hun tussenkomsten, zowel restricties en controles als initiatieven vanuit een meer communicatieve aanpak, richten zich dan ook vaker tot hun dochters dan tot hun zonen (zie Tabel 4.7). In hoofdstuk zes en zeven gaan we dieper in op de rol van de ouders bij het internetgebruik van hun kinderen. In de praktijk komen meisjes evenveel of zelfs meer in contact met de meeste online risico s dan de jongens. Meisjes houden bovendien vaker een slecht gevoel over aan seksuele risico s. Enkel voor ontmoetingen met online contacten lijken meisjes weerbaarder. Tabel 4.7: Tussenkomst van de ouders bij jongens en meisjes (per type tussenkomst) Jongens Opleggen van restricties (max=6) (N=1000) M=2,98 **(SD=2,18) Controleren van internetgebruik (max=4) (N=972) M=1,23*** (SD=1,42) Mediëren van online veiligheid (max=6) (N=1003) M=3,43*** (SD=2,09) Meisjes M=3,37 (SD=2,09) M=1,63 (SD=1,57) M=3,89 (SD=1,97) *p<0,01 ; **p<0,01 ***p<0,001

De situatie in Vlaanderen Als we ons uitsluitend richten op de situatie van Vlaamse kinderen (meer bepaald zij die in de vijf Vlaamse provincies en het Brussels Gewest wonen, N=655), is het verschil tussen jongens (44%) en meisjes (37%) inzake mogelijkheden voor privaat en mobiel internetgebruik hier meer uitgesproken. In Vlaanderen lijken de meisjes minder vaak gebruik te maken van nieuwe kansen voor internettoegang. Het verschil is echter niet significant (X²=3,77; df=1; p=,052). Hoewel we op basis hiervan niet kunnen stellen dat er in Vlaanderen sprake is van een digitale genderkloof van de eerste graad, is het raadzaam alert te zijn voor dit verschil en goed op te volgen hoe het gebruik van private en mobiele internettoegang bij meisjes evolueert. In Vlaanderen lijkt het aantal applicaties met internettoegang waarover een kind beschikt dan weer minder impact te hebben op het aantal kansen dat het kind benut. Meisjes mogen dan in Vlaanderen misschien over iets minder private of mobiele toegangsmogelijkheden beschikken, het lijkt erop dat dit geen afbreuk doet aan de mate waarin zij de mogelijkheden van het internet exploreren. Het aantal applicaties met internettoegang waarover een kind beschikt heeft in Vlaanderen immers minder impact op het aantal online kansen dat een kind benut. Vlaamse jongens en meisjes maken overwegend op dezelfde manier gebruik van het internet als de volledige Belgische populatie. Enkel inzake het zogenaamde basisgebruik gaan jongens en meisjes in Vlaanderen op een andere manier om met de mogelijkheden. In Vlaanderen is het verschil tussen jongens en meisjes op het vlak van internetgebruik voor schoolwerk minder uitgesproken. De meisjes zijn op dit vlak nog steeds het meest actief (84% versus 78%), maar het verschil is (net) niet meer significant (X²=3,23; df=1; p=0,07). Dit resultaat kan te verklaren zijn doordat het Vlaamse onderwijs meer inzet op digitale vaardigheden in schoolcontext, waardoor ook de jongens in het kader van formele schoolopdrachten ertoe aangezet worden het internet vaker te gebruiken voor schoolwerk. Voor online nieuwsconsumptie is er een omgekeerde trend. Vlaamse jongens (30%) zijn hier duidelijk een stap voor op de meisjes (23%), en het verschil is voor Vlaanderen wel significant (X²=4,63; df=1; p<0,05). Hoewel Belgische meisjes meer intensief bezig zijn met basistoepassingen, is er voor Vlaanderen geen significant verschil tussen jongens en meisjes voor dit zogenaamde basisgebruik, namelijk internet gebruiken voor school, videoclips en e-mail. De Vlaamse jongens lijken daarmee al meer op te schuiven in de richting van all-round gebruik, dit wil zeggen dat ze actieve gebruikers zijn van zowel basistoepassingen als meer complexe online activiteiten. Voor de Vlaamse meisjes is er geen verschil; ze lijken nog steeds minder geneigd de stap te zetten naar entertainment- en informatietoepassingen die meer complex zijn en meer inspanning vereisen.

Conclusies Jongens en meisjes tussen 9 en 16 jaar hebben in België evenveel toegangsmogelijkheden tot het internet en spenderen evenveel tijd online. Mobiel en/of privaat internetgebruik benutten ze in vergelijkbare mate. Dit leidt tot de conclusie dat er in België, binnen de Europese context gekenmerkt door gemiddeld internetgebruik, geen sprake is van een digitale kloof van de eerste graad; meisjes en jongens krijgen evenveel kansen om online te gaan en de mogelijkheden van het internet te exploreren. Toch schatten de jongens hun digitale vaardigheden hoger in. Meisjes lijken zich vaker onzeker te voelen over tot wat ze in staat zijn op het internet. Dit is een aanwijzing dat er ook in deze jonge leeftijdsgroep nog steeds een digitale genderkloof van de tweede graad bestaat. Digitale vaardigheden spelen immers een grote rol in hoe jongeren omgaan met online risico s en kansen. Zelfperceptie is een goede indicator voor digitale geletterdheid, temeer omdat het nauw samenhangt met zelfvertrouwen. Jongeren met veel zelfvertrouwen zijn immers beter in staat om de nodige weerbaarheid op te bouwen wanneer zij geconfronteerd worden met de negatieve kanten van het internet. Kinderen die over meer toegangsmogelijkheden beschikken zijn meer exploratief online, en zullen meer online activiteiten ontplooien. De kwaliteit en kwantiteit van de internettoegang hebben een impact op het aantal online activiteiten in het algemeen, maar er zijn duidelijk andere factoren die bepalend zijn voor het type online activiteiten waartoe een kind zich meer of minder aangetrokken voelt. Voorkeuren en interesses spelen een belangrijke rol in de aard van de online activiteiten die een kind ontplooit. Jongens en meisjes zijn in hun tienerjaren in heel verschillende zaken geïnteresseerd. Deze genderspecifieke interessepatronen lijken zich eveneens te manifesteren in het internetgebruik. Opvallend is dat meisjes gemakkelijk toegankelijke toepassingen verkiezen, terwijl jongens vaker de stap zetten naar meer complexe toepassingen. De vraag is of dit werkelijk nadelige gevolgen met zich meebrengt voor de ontwikkeling van de digitale geletterdheid van meisjes. Om dit te vermijden is het belangrijk om de verwerving van informatie- en digitale vaardigheden op alle niveaus te stimuleren. Interesses en motivaties zijn (deels) gendergebonden; het is bijzonder moeilijk om meisjes te overtuigen massaal aan de slag te gaan met de meer geavanceerde online activiteiten als dit hen nu eenmaal niet interesseert. Vandaar dat het zinvol is om na te denken over hoe er binnen de interessedomeinen van de meisjes meer inspanningen geleverd kunnen worden om digitale vaardigheden aan te scherpen. Hoewel het in de meer geavanceerde activiteiten wat meer voor de hand ligt, is het ook binnen het basisgebruik en het eenvoudig communicatief gebruik mogelijk om functionaliteiten te integreren die inspelen op vaardigheden om informatie te verzamelen,

analyseren, evalueren en creëren. Bijvoorbeeld: de overgrote meerderheid van de jongeren gebruikt het internet als hulpbron voor schoolwerk, de meisjes zelfs nog vaker dan de jongens. In schoolopdrachten kunnen taken gericht op digitale geletterdheid verwerkt worden. Daarnaast kan de aanbodzijde een inspanning leveren om meer content aan te bieden die meer aansluit bij de interessesferen van meisjes. Hoewel het gevaar van genderstereotiepe inhouden op de loer ligt, kan het meisjes toch motiveren om kennis te maken met een nieuw type online activiteiten. Vooral inzake het creatieve gebruik lijkt dit een aangewezen aanpak. Zowel meisjes als jongens zijn immers geïnteresseerd in eigen online content creëren, maar meisjes verkiezen dit te doen aan de hand van gemakkelijk toegankelijke applicaties. Jongens zetten al sneller de stap naar meer complexe toepassingen om creatief aan de slag te gaan. Vandaar dat het zinvol is om de aanbodzijde aan te zetten tot de ontwikkeling van laagdrempelige applicaties die weinig technische kennis en software vragen en tegelijk interactief en creatief internetgebruik stimuleren. Sociale netwerksites, webcams en websites die streaming video aanbieden zijn nu een stuk toegankelijker dan enkele jaren geleden, en inmiddels zeer populair bij de meisjes. Als er voldoende creatieve kansen worden gecreëerd binnen alle segmenten van online activiteiten, kunnen jongens en meisjes zich elk op hun eigen manier creatief ontplooien en hun digitale vaardigheden ontwikkelen. Het blijkt niet zo te zijn dat jongens meer te maken hebben met contentrisico s, en meisjes meer met contactrisico s. Hoewel ze over de hele lijn ongeveer even vaak blootgesteld worden aan de negatieve gevolgen van het internet, manifesteren sommige risico s zich meer bij jongens dan bij meisjes en vice versa. Interesses voor bepaalde thema s zijn een bepalende factor. Jongens zijn meer gericht op seksueel getinte inhouden en hebben er ook vaker mee te maken, al zijn het de meisjes die zich er vaker aan storen en er een slecht gevoel aan overhouden. Als het gaat om risicovolle user-generated content richten meisjes zich ook duidelijk tot thema s die hen meer betreffen (bv. anorexia). Ouders bemoeien zich vaker met het wel en wee van hun dochters, wat erop wijst dat zij bezorgder zijn naar meisjes toe. Toch lijkt deze bezorgdheid weinig of geen impact te hebben op blootstelling aan online risico s van hun kroost en de negatieve gevoelens die daarmee kunnen samenhangen. Het is niet zo dat meisjes systematisch meer of minder te maken hebben met online risico s in het algemeen. Wat betreft seksuele risico s voelen ze zich weliswaar vaker ongemakkelijk dan jongens, maar voor de andere risico s zijn de verschillen minimaal.

Literatuur Broos, A. & Roe, K. (2006). The digital divide in the playstation generation: self-efficacy, locus of control and ICT adoption among adolescents, Poetics 34 (4-5): 306-17. Buckingham, D. (2008). Youth, Identity and Media. Cambridge, MA: MIT Press. Europese Commissie (2007). Safer Internet for Children: Qualitative study in 29 European countries. Luxemburg: EC. Gross, E. (2004). Adolescent internet use: what we expect, what teens report, Applied Developmental Psychology 25: 633-49. Hargittai, E. (2002). Second level digital divide: differences in people s online skills, First Monday 7(4). (http://firstmonday.org/htbin/cgiwrap/bin/ojs/index.php/fm/article/view/942/864) Hargittai, E. & Shafer, S. (2006). Differences in actual and perceived online skills: the role of gender, Social Science Quarterly 87 (2): 432-48. Johnsson-Smaragdi, U. (2001). Media use styles among youth. In S. Livingstone & M. Bovill (reds.), Children and Their Changing Media Environment: A European comparative study. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. Kalmus, V., Pruulmann-Vengerfeldt, P., Runnel, P. & Siibak, A. (2009). Online content creation practices of Estonian school children in a comparative perspective, Journal of Children & Media 3 (4): 331-48. Lenhart, A. (2005). Protecting Teens Online. Washington DC: Pew Internet and American Life Project. Livingstone, S., Bober, M. & Helsper, J. (2005). Active participation or just more information?, Information, Communication & Society 8 (3): 287-314. Livingstone, S. & Helsper, E. (2007). Gradations in digital inclusion: children, young people and the digital divide, New Media & Society 9 (4): 671-96. Livingstone, S., Haddon, L., Görzig, A. & Olafsson, K. (2011). Risks and Safety on the Internet: The Perspective of European Children. Full Findings. LSE, Londen: EU Kids Online. McQuillan, H. & d Haenens, L. (2009). Young people online: gender and age influences. In S. Livingstone & L. Haddon (reds.), Kids Online. Bristol: The Policy Press.

McQuillan, H. & O Neill, B. (2009). Gender differences in children s internet use. Key findings from Europe, Journal of Children & Media 3 (4): 366-78. Newhagen, J.E. & Rafaeli, S. (1996). Why communication researchers should study the internet: a dialogue, Journal of Communication 46 (1): 4-13. Pauwels, C. & Bauwens, J. (2008). Teens and ICT: Risks and opportunities (TIRO). Gent: Academia Press. Peter, J. & Valkenburg, P. (2006). Adolescents internet use: testing the disappearing digital divide versus the emerging digital differentiation approach, Poetics 34 (4-5): 293-305. Statbel (2011). Internetaansluitingen 1998-2010. Statistics Belgium. [http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/tijdsbesteding/internetaansluiting/] Roe, K. (1992). Different destinies different melodies: school achievement, anticipated status and adolescents tastes in music, Communication and Mass Media Complete 7 (3): 335-57. Valkenburg, P. & Peter, J. (2011). Online communication among adolescents: an integrated model of its attraction, opportunities and risks, Journal of Adolescent Health 48: 121-7. Van Dijk, J. (2006). Digital divide research, achievements and shortcomings, Poetics 34 (4-5): 221-35. Vandoninck, S., d Haenens, L. & Donoso, V. (2010). Digital literacy of Flemish youth: how do they handle online content risks, Communications 35: 397-416.