Workshop Niet alleen voor de geest: Perspectieven voor de geesteswetenschappen Universiteit Utrecht, 12-14 april 2012 Afgelopen week troffen zo'n zeventig geesteswetenschappers van verschillende universiteiten elkaar in het Academiegebouw voor de workshop Niet alleen voor de geest. Perspectieven voor de geesteswetenschappen. Deze workshop vormde de officiële start van het NWO Horizon-programma What can the humanities contribute to our practical self-understanding?, dat door het Ethiek Instituut van de Universiteit Utrecht gecoördineerd wordt. Met dit programma, gevoerd aan 3 universiteiten (Universiteit Utrecht, Erasmus Universiteit Rotterdam, Universiteit Leiden), onderzoekt een groep van 17 geesteswetenschappers de spanning en wisselwerking tussen verschillende perspectieven op de mens vanuit de vraag of de geesteswetenschappen een integrerende taak hebben. De workshop werd geopend met een publieke duo-lezing door Prof. dr. Frits van Oostrom (UU) en Prof. dr. Trudy Dehue (RUG). Van Oostrom brak een lans voor het herdopen van geesteswetenschappen in humanities. Deze benaming zou beter aangeven waar het bij de studie van geschiedenis, religie, kunst, taal en filosofie eigenlijk over gaat: namelijk over wat het betekent om mens te zijn. Aan sommige universiteiten (zoals aan de KU Leuven) is de faculteit Geesteswetenschappen al een tijdje vervangen door een faculteit Humane wetenschappen waar bijvoorbeeld ook de departementen economie, rechten en psychologie toe behoren. Daarbij ging het van Oostrom er niet om de Geesteswetenschappen tot een soort empirische sociale wetenschappen te maken. In lijn met het Horizon-programma komt in zijn stelling veeleer tot uitdrukking dat de rol van de geesteswetenschappen in eerste instantie niet kan zijn om kunst- en cultuurproducten museaal te administreren, maar om de mens te helpen
zichzelf te oriënteren met betrekking tot centrale aspecten van zijn bestaan. Dat betekent ook dat de geesteswetenschappen zeker niet alleen relevant zijn binnen het specifieke domein van kunst en cultuur, maar van belang zijn voor een adequaat begrip van de mens als zodanig. Dat laatste werd ook duidelijk in de lezing van Trudy Dehue. Haar werk illustreert op overtuigende wijze het belang van samenwerking tussen psychologie en filosofie. In haar voordracht argumenteerde Dehue dat wie denkt dat weten vooral meten is, vergeet dat aan het meetstadium vele impliciete of expliciete beslissingen voorafgaan, en dat er interpretaties op moeten volgen. Dehue liet zien hoe classificaties in de geneeskunde de maatschappelijke perceptie van ziektes, en de corresponderende therapeutische visies beïnvloeden, en hoe zij bepaalde mensbeelden veronderstellen. Men zou kunnen zeggen dat het op deze manier blootleggen van wetenschappelijke en praktische classificaties, een van de functies van de geesteswetenschappen is. In de workshopsessies op vrijdag en zaterdag werden verschillende thema's bediscussieerd zoals: valorisatie in de geesteswetenschappen, het nut van de geesteswetenschappen, het belang van de geschiedenis, en de relatie tussen de geesteswetenschappen en andere wetenschappen. Met betrekking tot valorisatie van onderzoek is de vraag niet zozeer of dat belangrijk is, maar eerder hoe geesteswetenschappers valorisatie vorm kunnen geven. Dat het onderzoek gevoerd in de geesteswetenschappen op veel maatschappelijke belangstelling kan rekenen, blijkt uit de aandacht voor geesteswetenschappelijke thema s in kranten en populariserende wetenschapsliteratuur. Maar de vraag welk doel de geesteswetenschappen met dit soort valorisatie zouden moeten nastreven, lijkt nog voor discussie vatbaar te zijn. Ook een keer bij de Wereld draait door aan bod komen zou immers geen doel op zichzelf moeten zijn. De vraag hoe men valorisatie adequaat kan bedrijven, en welke impact de roep om valorisatie voor het academische werk zal en zou moeten hebben, is een open vraag. De maatschappij kan van ons verwachten dat wij moeite doen ons onderzoek toegankelijk te maken - maar dat betekent
niet noodzakelijk dat wij alleen nog maar onderzoek zouden moeten doen dat men in éen minuut in het journaal kan uitleggen. Interessant genoeg was het juist Prof. Hans Clevers, de toekomstige president van de KNAW, die in de discussie naar voren bracht dat de geesteswetenschappen in dit opzicht niet in een heel andere situatie verkeren dan de natuurwetenschappen. Ook bij de bèta s moet fundamenteel onderzoek voortdurend worden verdedigd tegen pogingen om het belang van onderzoek tot technologische en economische resultaten te reduceren. Hij heeft er duidelijk voor gepleit om deze discussie dan ook gezamenlijk aan te gaan. Eén manier van valorisatie zou in het bijzonder een herwaardering verdienen, zo betoogde Prof. Wijnand Mijnhardt (UU, Descartes Centre): namelijk de duizenden studenten die de faculteiten geesteswetenschappen elk jaar opnieuw de maatschappij insturen. In discussies over kennisvalorisatie wordt dit vaak vergeten, maar onderwijs is de belangrijkste en meest ingrijpende manier waarop geesteswetenschappers hun onderzoek valoriseren. De vraag hoe onderzoek, onderwijs en kennisvalorisatie zich tot elkaar dienen te verhouden, inspireerde Mijnhardt tot de uitdagende stelling dat geesteswetenschappen hun eigen rol in de eerste plaats vanuit het onderwijs zouden moeten interpreteren. De klassieke taak van de geesteswetenschappen was sinds de 19 e eeuw met name het opleiden van leraren. Leraren droegen bij aan de vorming van zelfredzame en maatschappelijk betrokken burgers door ze basale vaardigheden aan te leren als schrijven, argumenteren, en zelfstandig denken. Natuurlijk zou de lijst van relevante vaardigheden in een geglobaliseerd en technologisch tijdsperk op vele punten aangepast moeten worden, maar het perspectief op valorisatie als overdracht van basale reflexieve vaardigheden aan de maatschappij, lijkt nog altijd relevant. Mijnhardt s pleidooi biedt ook interessante perspectieven op de huidige discussie rond het herzien van het onderwijs, en de vraag wat de geesteswetenschappen ook aan studenten van buiten de faculteit mee te geven hebben. Moeten wij niet ernaar streven centrale reflexieve competenties bij studenten aan de hele universiteit te bevorderen?
De vraag naar het nut van de geesteswetenschappen is tot op zeker hoogte een misleidende vraag, waarin vele verdedigers van de geesteswetenschappen, wellicht ook Martha Nussbaum met haar recente pleidooi Not for profit. Why democracies need the humanities, verstrikt zijn geraakt. Wie wil verdedigen dat geesteswetenschappen belangrijk zijn, staat immers voor de keuze of hij/zij de geesteswetenschappen wil rechtvaardigen in termen van economisch nut, in een bredere opvatting van nut (namelijk als bijdragend aan Bildung of burgerschap) of in termen van waarden die in het geheel niets met nut te maken hebben? Voor elk valt iets te zeggen, maar aan elke optie zijn ook kosten verbonden. In de workshop kwam daarbij meerdere keren aan de orde dat de vraag niet zozeer is of domeinen als kunst en geschiedenis als objecten van esthetische genot of contemplatie nuttig zijn, maar of de academische en methodisch gecontroleerde wetenschapsbeoefening van deze domeinen van nut is of zou moeten zijn; een vraag die Nussbaum grotendeels buiten beschouwing laat. Van een discussie over nut en nadeel van de geesteswetenschappen moet men kunnen verwachten dat juist de academische status van de geesteswetenschappen zelf aan de orde komt. Plasterk liet zich ooit de uitspraak ontvallen Alfa s schrijven de geschiedenis, maar bèta s maken ze. De vraag is echter of die twee dingen wel zo scherp van elkaar te onderscheiden zijn. Geschiedschrijvers zijn immers meer dan hoeders van het erfgoed, zij interpreteren ook feiten en die interpretaties spelen op hun beurt een actief scheppende rol, bijvoorbeeld in het debat over nationale identiteiten. Kennis van de geschiedenis is niet alleen van belang voor het kunnen interpreteren van hedendaagse stromingen en gebeurtenissen - iets wat Prof. Hans Mooij (wijsbegeerte en literatuurwetenschap, RUG) in zijn lezing beargumenteerde - maar ook voor het kunnen plaatsen van ontwikkelingen in wetenschappelijke disciplines. Dit laatste kwam duidelijk naar voren in de presentaties van Prof. Paul Ziche (UU, wijsbegeerte) en Prof. Rens Bod (UvA, ILLC). Als men naar de huidige benarde positie van de geesteswetenschappen kijkt zou men het soms vergeten, maar er waren tijden waarin de geesteswetenschappen de voorbeeldwetenschappen waren. Het heersende beeld van
wetenschappelijkheid als empirisch onderzoek dat uitmondt in de formulering van natuurwetten met voorspellingskracht, is niet het enige en eeuwige wetenschapsideaal. In de lezingen kwam meerdere keren naar voren dat de geesteswetenschappen niet alleen met vragen te maken hebben die algemene uitspraken mogelijk maken. Veeleer is een deel van het onderzoek in de geesteswetenschappen juist erop gericht om over het singuliere en bijzondere na te denken: het individuele kunstwerk, of een singulier moment in de geschiedenis. Wanneer men meent dat dit een essentieel deel uitmaakt van geesteswetenschappelijk onderzoek, is het echter van belang de uitdaging aan te nemen en de achterliggende wetenschapsopvatting wetenschapstheoretisch uit te werken. Vrijdagmiddag kwam nog een debat tot stand tussen onderzoekers van verschillende huize en enkele decanen geesteswetenschappen. Deze discussie gaf een interessante blik op het spanningsveld van inhoudelijke en politieke vragen. De voorgelegde vraag was: hoe ziet de toekomst van de geesteswetenschappen eruit? Of meer concreet: bestaat er over honderd jaar nog een faculteit geesteswetenschappen? Een vraag die Prof. Wim van den Doel, decaan in Leiden, beantwoordde met een overtuigd: nee. Zijn visie op de geesteswetenschappen ziet weinig ruimte voor disciplinaire organisatie van onderzoek: hij verwacht dat op langere termijn andere organisatievormen van wetenschap ontstaan waarbij thema s een beslissende rol in spelen, ten koste van disciplines. Geesteswetenschappers zouden dan in allerlei contexten een functie vervullen, maar niet noodzakelijk in de traditionele organisatievorm die ze nu hebben. Volgens van den Doel is dat ook geen drama: de geesteswetenschappen zouden in nieuwe contexten prachtig tot ontwikkeling kunnen komen. Prof. Gerry Wakkers, decaan uit Groningen, sloot zich bij deze toekomstverwachting aan: ook zij ziet een dergelijke thema-gerichte oriëntatie van de geesteswetenschappen ontstaan. Wiljan van den Akker, decaan uit Utrecht, zag daarentegen wel degelijk een rol voor disciplines weggelegd. Weliswaar zullen disciplines veranderen en zullen nieuwe disciplines ontstaan (linguïst Prof. Henriëtte de Swart (UU) merkte op dat haar eigen discipline, de Franse taal- en letterkunde, een eeuw geleden nog niet bestond), maar deze verschuiving van disciplines
neemt volgens van den Akker niet weg dat ook thematisch georiënteerd interdisciplinair onderzoek disciplinair opgeleide wetenschappers veronderstelt. In de hele discussie was in elk geval dit opvallend: uiteindelijk leken maar weinig sprekers in doemscenario s met betrekking tot de toekomst van de geesteswetenschappen te geloven. De verschillende sessies van de workshop hebben een reeks van thema s naar voren gebracht die belangrijk zullen zijn voor de zelfinterpretatie van de geesteswetenschappen in de komende jaren, en voor de manier waarop zij op maatschappelijke uitdagingen zullen reageren. Een reeks van thema s die in deze workshop aan de orde zijn gekomen zullen in de komende jaren verder worden uitgewerkt in het kader van het genoemde NWO Horizon-programma. De ontwikkeling van het project kan worden gevolgd via www.practicalselfunderstanding.org. Marcus Düwell, Annemarie Kalis, Katrien Schaubroeck Ethiek Instituut, Universiteit Utrecht