Notitie. Werken aan de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse regio s. Notitie voor het ministerie van Infrastuctuur en Milieu

Vergelijkbare documenten
Werken aan de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse regio s

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Friesland. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Drenthe. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Flevoland. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Groningen. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Zeeland. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de regio. Trier. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. West-Vlaanderen. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Noord-Holland. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Utrecht. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Gelderland. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Limburg (NL) Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Liège. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Oost-Vlaanderen. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Overijssel. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Noord-Brabant. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Antwerpen. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de provincie. Zuid-Holland. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de regio. Köln. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren in de regio. Weser-Ems. Otto Raspe, Anet Weterings, Mark Thissen & Frank van Dongen

Economische ontwikkeling in regio's met concentratie topsectoren,

De concurrentiepositie van de topsectoren in Zuid-Holland

De internationale concurrentiepositie van de topsectoren

De internationale concurrentiekracht van Nederlandse (top)sectoren en de rol van bereikbaarheid. Frank van Oort Utrecht, 21 november 2011

PBL-Notitie. Eindrapportage

Topsectoren, regio s en vestigingsplaatsfactoren: een multivariate regressieanalyse

Tekst in verdana of georgia

Onderzoeksflits. Utrecht.nl/onderzoek

DE ECONOMIE VAN DE STAD IN DE MONDIALE CONCURRENTIE. Otto Raspe Planbureau voor de Leefomgeving

De internationale concurrentiekracht van. regio s in Europa. Frank van Oort Arjen Ruijs

Regionaal Platform 20 april 2016

Steden als motoren van economische groei

Regionaal economisch beleid voor een concurrerend Nederland

steden Concurrentiekracht van polycentrische /01 S+RO Mark Thissen Planureau voor de Leefomgeving

Beleidscommissie Strategische raadsagenda. Visie op positionering Harderwijk 9 februari 2017

Nederland in Europese systemen en netwerken Internationale Concurrentiepositie van de Noordvleugel van de Randstad

Geplaatst in het Financieele Dagblad van zaterdag 19 februari Denk niet langer in termen van gemeente- en provinciegrenzen

DUURZAME VERSTEDELIJKING & AGGLOMERATIEKRACHT

Ruimtelijk Economische Ontwikkelstrategie (REOS)

Vijf overtuigende vestigingsfactoren

Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Marion Stein secretaris/algemeen directeur Stadsgewest Haaglanden

Nederland als vestigingsplaats g voor buitenlandse bedrijven

Winnaars en verliezers

Samenvatting Samenvatting

Veerkracht en de regionale arbeidsmarkt

Brabant 6. Visie Hoofdopgaven Gebieden met concentratie van opgaven van nationaal belang Overige gebiedsopgaven Kaarten Project- en programmabladen

Notitie. De veerkracht van de Noord- Brabantse economie bij een schok in de hightechsector. Notitie voor de provincie Noord-Brabant

Introductie Metropoolregio Rotterdam Den Haag

REGIONALE VERSCHILLEN IN HET CARRIÈREVERLOOP VAN SCHOOLVERLATERS

MKB Regionaal Bekeken

Regionale Concurrentie in ESPON

Station Nieuwe Meer Het internationale & inclusieve woon- en werkgebied van Nieuw West

Adaptieve Gebiedsagenda / Investeringsprogramma. Victor / Klaas

De Verdeelde Triomf. Ateliersessie Trek naar de Stad Provincie Flevoland, Lelystad. 23 maart 2016 Dr. Otto #verdeeldetriomf

MIRT Onderzoek FoodValley

Het belang van het MKB

Hoe vitaal is de Zuidvleugel?

Woon- en leefklimaat Zuid-Holland vanuit bedrijfsoptiek

Stedelijke regio s Samen Sterk

Recreatief aanbod voor wandelen en fietsen,

Bereikbaarheidsindicator: hemelsbrede reissnelheid,

Samenhang in de Zuidwestelijke Delta/ voorlopige bevindingen

BRAINPORT MONITOR SAMENVATTING - 9 E EDITIE BRAINPORT BLIJVEND SUCCES

TOPSECTOREN EN REGIO S

Bedrijven en bevolking in beweging

De Regio Top 40. Economisch presteren van het regionale bedrijfsleven

Wonen binnen bestaand bebouwd gebied,

Metropoolregio Rotterdam Den Haag en Holland Rijnland

Thema Rotterdam <i>rotterdam in de metropoolregio<i> Marloes Hoogerbrugge TU Delft en Platform31

Topsectoren en de Samenwerkingsagenda EZ-provincies-MKB

Presentatie Actieplan FoodValley

De ruimtelijke structuur van de clusters van nationaal belang. Otto Raspe en Martijn van den Berge

Project Ruimtelijke Opgaven

Nederland als vestigingsplaats voor buitenlandse bedrijven

Programma Regionaal Platform 20 april 2016 Locatie: Van der Valk Hotel, Aalsterweg 322 te Eindhoven

Achilleshiel van de Rotterdamse economie. Smart Urban Region. De arbeidsmarkt als. Rotterdam als

MidsizeNL Eerste lessen uit een kennis en inspiratie traject

Verstedelijking & Infrastructuur Ruimteconferentie 2013

Wonen binnen bestaand bebouwd gebied,

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 20 april 2018 Rapportage plancapaciteit

Public Affairs. Public Affairs. Adaptieve Agenda Zuidelijke Randstad november 2013

G100 TERUGBLIK G maart 2011

Een Toekomst voor de Stad

Openbaar vervoer-, auto- en multimodale ontsluiting werkgebieden,

Inwoners en huishoudens per gemeente, provincie en in de Randstad,

Basis is oké; organisatiekracht moet beter. prof. mr. Friso de Zeeuw praktijkhoogleraar gebiedsontwikkeling TU Delft

Bundeling wonen in nationale bundelingsgebieden,

Van Wederopbouw naar Reconstructie

Culturele en natuurlijke kernkwaliteiten van het landschap

Werkconferentie agenda omgevingsvisie Limburg

IS DE METROPOOLREGIO ROTTERDAM DEN HAAG KLAAR VOOR DE GROENE RACE?

Werken binnen bestaand bebouwd gebied,

BEANTWOORDING SCHRIFTELIJKE VRAGEN van het raadslid M.F. Dufresne. sv RIS120261_28-sep-2004 Regnr. DSO/ Den Haag, 28 september 2004

De innovatieve stad. Mobility Matters Symposium De Doelen, Rotterdam. 11 april Dr.

Een nieuwe ruimtelijke visie voor de regio Arnhem-Nijmegen?

AgriFood Capital Monitor Belangrijkste feiten en cijfers

REGIONALE VERSCHILLEN IN CARRIÈREVERLOOP NA DE WW

Economie Roermond trends en toekomst

Linco Nieuwenhuyzen Adviseur Strategie Brainport Development

The Netherlands of

Transcriptie:

Notitie Werken aan de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse regio s Notitie voor het ministerie van Infrastuctuur en Milieu Otto Raspe & Frank van Dongen m.m.v. Mark Thissen, Anet Weterings, Stephaan Declerck & Dario Diodato Maart 2013 PBL-publicatienummer: 1055

Deze notitie maakt deel uit van een programma dat het Planbureau voor de Leefomgeving uitvoert voor het ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) (in samenwerking met het ministerie van Economische Zaken (EZ)). Het programma gaat over de vraag welke ruimtelijke strategieën (nationaal en regionaal) kunnen worden ontwikkeld om de internationale concurrentiekracht van Nederland te versterken. Deze notitie is gepresenteerd op 4 maart 2013 tijdens een symposium georganiseerd door het ministerie van IenM, ter toelichting bij concurrentieanalyses van de Nederlandse provincies. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de heer Gijsbert Borgman of de heer Douwe Jan Harms van het ministerie van IenM (Gijsbert.Borgman@minienm.nl; Douwejan.Harms@minienm.nl). We danken Gijsbert Borgman, Douwe Jan Harms, Daniël de Groot (allen ministerie van IenM), Frank van der Wende (ministerie van EZ), Tim van der Avoird (provincie Noord-Brabant) en Rose-Marie Eissen (provincie Gelderland) voor hun constructieve suggesties en commentaren op een eerdere versie van deze notitie. Pagina 2 van 12

Inleiding Overheden staan aan de lat om het bedrijfsleven een excellent vestigingsklimaat te bieden, zodat bedrijven voordelen kunnen ontlenen aan de locatie waar ze zijn gevestigd. Voordelen die belangrijk zijn in een steeds competitiever en internationaler wordend speelveld. En voordelen die niet alleen door nationale condities worden ingegeven, zoals een voordelig belastingklimaat of een politiek stabiel klimaat, maar ook door regionale karakteristieken. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om de nationale en internationale bereikbaarheid van regio s, de regionale kennisinfrastructuur, de kwaliteit van de beroepsbevolking in de regio en de aantrekkelijkheid van het woonklimaat. Kortom: voor de concurrentiekracht van het bedrijfsleven zijn gunstige regionale vestigingsplaatsfactoren van essentieel belang. Zodoende wordt het vermogen van een regio om bepaalde bedrijven aan te trekken of te behouden, en ze te laten floreren, mede bepaald door zijn vestigingsklimaat. En dus is dit vestigingsklimaat óók een zaak van de (regionale) overheid. Beleidsmakers op nationaal en regionaal niveau zien zich daarbij meer en meer geconfronteerd met de noodzaak om slimme concurrentiestrategieën te formuleren. Strategieën gericht op het versterken van het vestigingsklimaat, om daarmee het bedrijfsleven in hun concurrentiekracht te ondersteunen en faciliteren. Rijk én regio staan daarbij samen aan de lat, ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid. 1 Zo is het Rijk probleemeigenaar van de concurrentiepositie van Nederland. Het voert momenteel een beleid om met hulp van de meest krachtige sectoren de Nederlandse concurrentiepositie te versterken, maar heeft daarbij óók de regio s nodig. Zeker wanneer bepaalde topsectoren sterk in bepaalde regio s clusteren. 2 Centraal in deze notitie staat de wisselwerking tussen het Rijk en de regio s en het formuleren van een integrale concurrentiestrategie, zodat het geheel meer is dan de som der delen (regio s). Belangrijke vragen voor een regionale concurrentiestrategie Zowel op nationaal als op regionaal niveau speelt de vraag hoe het bedrijfsleven optimaal kan worden ondersteund om internationaal te kunnen concurreren. Bij het invullen van een regionale concurrentiestrategie spelen vier vragen een cruciale rol: 1. Wie zijn de belangrijkste concurrenten van de bedrijven in de regio en waar zijn die gevestigd? Het antwoord op deze vraag geeft het inzicht dat bepaalde regio s veel belangrijker concurrenten voor de eigen regio zijn dan andere. En dit betekent vooral dat veel specifieker kan worden gebenchmarkt: de eigen regio hoeft immers niet met tig andere regio s te worden vergeleken, maar vooral met die regio s waar zich de meeste concurrenten bevinden van de eigen bedrijven. 2. Welke vestigingsplaatsfactoren zijn belangrijk voor een goede concurrentiepositie? Als bekend is welke de belangrijkste concurrerende regio s voor een bepaalde sector zijn, kan worden afgeleid welke regionale karakteristieken (vestigingsplaatsfactoren) deze krachtige regio s nu juist hebben. Als de regio s boven aan de concurrentieladder bijvoorbeeld alle een topuniversiteit hebben en geen van alle een internationale zeehaven, dan is het hebben van een topuniversiteit voor de sector een belangrijker vestigingsplaatsfactor (regionale karakteristiek) dan een internationale zeehaven. Op die manier kunnen de regionale karakteristieken ten opzichte van elkaar worden geprioriteerd. Pagina 3 van 12

3. Hoe verhoudt het vestigingsklimaat van de regio zich ten opzichte van dat van de belangrijkste internationale concurrenten? Het antwoord op vraag 1 en 2 levert het inzicht dat elke regio zich op de belangrijkste vestigingsplaatsfactoren kan meten met zijn belangrijkste concurrenten (per sector). Juist op de vestigingsplaatsfactoren die er toe doen, is het relevant om de eigen regio te benchmarken ten opzichte van de belangrijkste concurrenten. 4. Welke regionale karakteristieken scoren relatief goed of juist slechter? Die benchmarks leveren het inzicht in de regionale karakteristieken waarop een regio hoger scoort (en waarbij de inspanning is gericht op het behoud van die goede score) of juist lager (en waarop er een achterstand is in te lopen). Het geheel levert als het ware een investeringsagenda per regio, per sector op. Onder investeringsagenda verstaan we hier het geheel aan vestigingsfactoren waarvan bekend is dat ze er toe doen, maar waarbij een regio óf lager scoort dan de belangrijkste concurrenten en er een inspanning nodig is om de score te verbeteren, of juist beter scoort en die positie wil behouden, wat ook een inspanning vergt. Het kan hierbij gaan om een financiële inspanning (bijvoorbeeld een investering in de aanleg van een weg), maar ook om een organisatorische (bijvoorbeeld door in een regionaal innovatiemodel te trachten bedrijfsleven en kennisinstellingen bij elkaar te brengen). Met andere woorden: om de internationale concurrentiestrijd te kunnen aangaan, is het belangrijk om inzicht te hebben in de kwaliteit van het vestigingsklimaat. Het benchmarken van relevante regionale karakteristieken op basis van de voor het bedrijfsleven meest relevante concurrerende regio s kan daarbij uitermate behulpzaam zijn. 3 Werken aan de concurrentiekracht van de Nederlandse regio s De ministeries van Infrastructuur en Milieu (IenM) en Economische Zaken (EZ) werken aan de versterking van de concurrentiekracht van Nederland, zoals onder andere vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en gebaseerd op de Bedrijfslevennota. De SVIR gaat daarbij uit van de versterking van de ruimtelijk-economische structuur, waarbij het Rijk, de decentrale overheden en het bedrijfsleven met elkaar samenwerken, en de topsectoren centraal staan. Vanuit de SVIR is het dus logisch het topsectorenbeleid in een ruimtelijk perspectief te plaatsen. Deels wordt in de SVIR aangegeven dat dit tot nu toe heeft geleid tot de keuze van het Rijk voor het integraal benutten en uitbouwen van de stedelijke regio s met een concentratie van (een deel van) de topsectoren (zie SVIR pagina s 31 en 95). 4 Het Rijk gaat in deze stedelijke regio s van nationale betekenis samen met de decentrale overheden, vanuit ieders eigen verantwoordelijkheid, aan de slag om te komen tot een versterking van het vestigingsklimaat. Vraagstelling Het ministerie van IenM, DG Ruimte en Water (DGRW), heeft, vertrekkend vanuit de SVIR, aangegeven dat er behoefte is aan een nadere verkenning van de mogelijkheden om met behulp van ruimtelijk beleid de concurrentiepositie te versterken van de negen stedelijke regio s van nationaal belang. De centrale vraag voor het Rijk is daarbij welke ruimtelijke strategieën (nationaal en voor de betreffende regio s) kunnen (of wellicht moeten) worden ontwikkeld om de internationale concurrentiekracht van Nederland te versterken. DGRW wil de antwoorden gebruiken voor de bepaling van de eigen rol en inzet in (onder andere) het werk aan de gebiedsagenda s en het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Pagina 4 van 12

Aan het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) is gevraagd in dat kader een antwoord te formuleren op de hiervoor besproken vier vragen die belangrijk zijn voor een regionale concurrentiestrategie voor de Nederlandse regio s. De achterliggende analyses bij deze notitie vormen dus een basis voor het Rijk bij de inzet in onder andere de MIRT. In het PBL-onderzoek is niet specifiek naar het MIRT gekeken. In de studie De internationale concurrentiepositie van de topsectoren, uit maart 2012, heeft het PBL een dergelijke analyse reeds uitgevoerd voor de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant. Nu worden de andere Nederlandse regio s op eenzelfde wijze doorgelicht. 5 Opgemerkt wordt dat in de PBL-analyse de Nederlandse provincies centraal staan, en dat deze niet geheel samenvallen met de genoemde stedelijke regio s van nationaal belang uit de SVIR; de stedelijke regio s in de SVIR zijn in het algemeen deelgebieden binnen de provincies. In een volgende fase van het onderzoek zal het PBL daarom aanvullend nog analyses uitvoeren naar de kwaliteiten van het vestigingsklimaat op een geografisch gedetailleerder schaal. Benchmarks Nederlandse regio s Voor alle Nederlandse provincies zijn benchmarks gemaakt. Deze zijn in afzonderlijke presentaties weergegeven (te downloaden op http://www.pbl.nl/publicaties/de-internationaleconcurrentiekracht-van-de-nederlandse-regio s). In de presentaties worden per regio en per sector conclusies getrokken over wie daadwerkelijk de belangrijkste concurrenten zijn, welke vestigingsplaatsfactoren belangrijk zijn en hoe het regionale vestigingsklimaat zich verhoudt ten opzichte van de belangrijkste concurrenten. We doen dat telkens voor twee typen van concurrentie: concurrentie bij het exporteren van producten en diensten, en concurrentie bij het aantrekken van buitenlandse bedrijven. De basis voor de benchmark is een analyse op het niveau van 256 Europese NUTS-II regio s (zie Raspe et al. (2012) en Thissen et al. (2011) voor een toelichting op de keuze voor deze regio s). Het resultaat is een investeringsagenda per regio. Omdat de verschillende sectoren in andere markten opereren, hebben ze andere concurrenten en zijn mogelijk andere vestigingsplaatsfactoren relevant. Soms zijn bepaalde factoren specifiek relevant voor een bepaalde topsector, en soms zijn bepaalde factoren voor meerdere topsectoren relevant. Het vereist dus maatwerk om met behulp van de benchmarks een geschikte investeringsagenda per regio op te bouwen. 6 De analyses in de presentaties geven een schat aan informatie over de vestigingsplaatsfactoren, waarbij tevens is aangegeven of een factor relatief beter, gelijk of slechter is ten opzichte van de belangrijkste concurrenten. Wanneer we al deze benchmarks doorlopen, vallen ons enkele, telkens terugkerende zaken op. We vatten hieronder de belangrijkste conclusies samen. 1. Nederlandse regio s missen agglomeratiekracht Prominente kenmerken van de regio s met de sterkste concurrentiepositie zijn een grote bevolkingsomvang en een hoge bevolkingsdichtheid. Aan deze massa en dichtheid ontlenen bedrijven agglomeratiekracht of zogenoemde urbanisatievoordelen: voordelen door de concentratie van economische, sociale, politieke en culturele organisaties in dichtbevolkte stedelijke gebieden, maar ook door de aanwezigheid van universiteiten, onderzoeksinstellingen, op consumptie georiënteerde voorzieningen (amenities), brancheorganisaties en overheidsinstellingen. 7 Deze voordelen uiten zich in de vorm van een grote en gespecialiseerde arbeidsmarkt (labor market pooling) en markt van toeleveranciers (input sharing) en de Pagina 5 van 12

aanwezigheid van gespecialiseerde kennis. Agglomeratiekracht is belangrijk voor de concurrentiekracht. De benchmarks leren dat alle Nederlandse regio s agglomeratiekracht missen. Ze hebben relatief weinig massa en een lage dichtheid ten opzichte van de belangrijkste concurrerende regio s. Hier past dus een metropolitane strategie op concurrentiekracht. 2. Nederlandse regio s blijven achter in private kennisinvesteringen Ook een krachtige private kennisinfrastructuur is een kenmerk van de regio s die de concurrentieladder aanvoeren; bedrijven in deze regio s investeren in het algemeen veel in Research & Development (R&D) en het aantal patenten is er relatief hoog. Kennis en concurrentiekracht zijn, met andere woorden, sterk aan elkaar gerelateerd. De benchmarks leren dat bedrijven in de Nederlandse regio s vaak (behoorlijk) minder investeren in hun private kennisinfrastructuur, met Noord-Brabant (Brainport Eindhoven) als enige uitzondering. Vaak zijn de publieke kennisinvesteringen echter wel relatief goed op orde, en heel vaak is de score van de universiteit in de regio internationaal zeer voornaam. Zeker dit laatste is een belangrijk kenmerk van de meest competitieve regio s. 3. De bereikbaarheid van Nederlandse regio s is gunstig Ook de bereikbaarheid van regio s is een belangrijk kenmerk. Het gaat daarbij zowel over de nationale als internationale bereikbaarheid, en zowel over de bereikbaarheid over de weg als door de lucht. We zien tevens dat congestie juist een kenmerk is van de meest competitieve regio s. De regio s in de Randstad (Noord-Holland en Zuid-Holland) en centraal in Nederland en Europa (Utrecht, Noord-Brabant, Limburg) hebben vaak een sterke bereikbaarheid over de weg: de regio is voor veel mensen in een korte tijd over de weg te bereiken. Daar staat tegenover dat de congestie er over het geheel genomen relatief hoog is. Regio s met relatief weinig congestie (de meer perifeer in Nederland gelegen regio s) hebben meestal een minder gunstige positie als het gaat om bereikbaarheid voor veel mensen in een korte tijd. Zeker de bereikbaarheid over de weg is belangrijk tegen het licht van de eerder beschreven agglomeratiekracht. Naast regionale dynamiek zijn de verbindingen van regio s belangrijk. Dat geldt ook in internationaal opzicht. De bereikbaarheid door de lucht is een belangrijk kenmerk van competitieve regio s. Met uitzondering van de regio s nabij Schiphol scoren de Nederlandse regio s iets slechter dan hun concurrenten als het gaat om deze internationale bereikbaarheid. 4. Clusters zijn geen gouden regel voor succes Tot slot zien we dat clusters in sommige gevallen belangrijk zijn voor de concurrentiekracht, maar zeker niet voor alle sectoren die we onderzochten en ook niet in alle regio s. Vooral de kennisintensieve industrie en kennisintensieve diensten hebben baat bij clustering. 8 De hightechindustrie, chemie en energiesectoren hebben dus baat bij de nabijheid van allerlei functioneel gerelateerde bedrijvigheid (de keten van toeleveranciers in de eigen regio). De benchmarks leren daarbij dat de Nederlandse regio s veelal clusterkracht ontberen. De clusters in de Nederlandse regio s zijn relatief klein vergeleken met de belangrijkste buitenlandse concurrenten. We benadrukken nogmaals dat de vier punten enkele algemeenheden zijn die bij het doorlopen van alle benchmarks naar voren komen. Maar de investeringen die horen bij een concurrerend vestigingsklimaat zijn regio- en sectorspecifiek, en dus maatwerk. Nu we voor alle Nederlandse regio s en hun buitenlandse grensregio s de basis hebben gelegd voor een nadere uitwerking van een investeringsagenda, willen we graag nog vier noties behandelen die mogelijk helpen bij het uitwerken van een regionale concurrentiestrategie: 1. borrowed size en borrowed qualities, Pagina 6 van 12

2. De contramal-strategie, 3. Spelen in de eigen league en 4. Het regionale weerstandsvermogen. We lichten deze noties hierna toe. Borrowed size en borrowed qualities We zagen dat agglomeratiekracht een van de belangrijkste kenmerken is van de regio s die boven aan de concurrentieladder staan. Verder zagen we dat de Nederlandse regio s ten opzichte van de belangrijkste concurrenten vooral agglomeratiekracht en de daarmee samenhangende clusterkracht en private kennisinvesteringen missen. Dat geldt voor alle regio s en komt naar voren bij praktisch alle sectoren. Een belangrijke conclusie uit ons onderzoek is daarom dat de Nederlandse regio s vaak de agglomeratiekracht ontberen waaraan de bedrijven de grootste economische voordelen behalen. Het is niet reëel om te verwachten dat een stedelijke investeringsagenda op korte termijn zal leiden tot meer massa en dichtheid. Het is dus een legitieme vraag of deze voordelen niet ook kunnen worden gegenereerd door over de grenzen van de eigen regio te kijken. Kan agglomeratiekracht bij de buren worden geleend? We noemen dit borrowed size. Nabijgelegen steden en agglomeraties kunnen elkaar versterken. Daarvoor moeten wél de verbindingen tussen die regio s heel goed zijn. Hoe sneller de verplaatsing van de ene naar de andere stad, hoe makkelijker het is om van elkaars kwaliteiten (in dit geval agglomeratievoordelen) te profiteren. Dit verwijst naar de situatie dat nabijgelegen en goed met elkaar verbonden steden één stedelijk functioneel geheel vormen en gezamenlijk één hoog niveau aan amenities huisvesten. Regio s kunnen derhalve naast het voeren van een eigen strategie op agglomeratiekracht ook profiteren van elkaar. 9 Het ruimtelijk schaalniveau dat daarbij past, is het zogenoemde daily urban system; het schaalniveau waarop bedrijfsinteractie, pendel en winkelbezoek functioneren, behelst veelal het stadsgewest: het geografische geheel van de centrale stad en zijn suburbane ommeland. Voorbeelden van borrowed size zijn daarom eerder haalbaar op het niveau van bijvoorbeeld de Noordvleugel van de Randstad: Amsterdam-Utrecht of binnen de Zuidvleugel: Rotterdam-Den-Haag. Het is niet realistisch dat bedrijven in Noord-Brabant en het noorden van Nederland in sterke mate van de agglomeratievoordelen van bijvoorbeeld de grootstedelijke regio Amsterdam profiteren. De vraag die voorligt, is met welke regio s excellente verbindingen moeten worden onderhouden om te kunnen profiteren van agglomeratievoordelen. Daarbij staat de potentie aan interactie centraal. Naast deze borrowed size gaat het ook over borrowed qualities. Een voorbeeld daarvan is de Nederlandse kennisinfrastructuur, die een sterke concentratie van publieke R&D in Noord- en Zuid-Holland en Utrecht kent, en een sterke concentratie van private R&D in Noord-Brabant, en waarbij andersom geldt dat de Randstedelijke regio s juist de private R&D missen en Noord- Brabant een relatief zwakke publieke kennisinfrastructuur heeft. Met andere woorden: de atypische verdeling van de beide belangrijke type kennisbronnen legitimeert de vraag of een regio moet proberen om beide type kennisbronnen in de eigen regio tot een topniveau te ontwikkelen, of dat van de kracht van de buren kan worden geprofiteerd. 10 Het nadenken over borrowed size en borrowed qualities is relevant in een tijd dat investeringsmiddelen schaars(er) zijn. Dan is het noodzaak om nog selectiever te kijken naar wat de cruciale verbindingen zijn die de agglomeratiekracht ondersteunen. Én om te prioriteren wat écht in de eigen regio moet worden gedaan. Pagina 7 van 12

Not everyone is a winner : de contramal-strategie Niet alle Nederlandse regio s zijn in dezelfde mate internationaal actief; slechts enkele regio s slagen er in om veel buitenlandse bedrijven aan te trekken en/of een sterke exportpositie te hebben. Nederland kent enkele topcombinaties ; regio s die voor sommige sectoren tot de Europese top behoren wat betreft export van producten en diensten of het aantrekken van buitenlandse bedrijven. Voorbeelden zijn: de landbouw en voedingsmiddelenindustrie (Agro&Food) in Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant, en logistiek en groothandel en zakelijke diensten in Noord- en Zuid-Holland. Maar veel vaker zijn de Nederlandse regio s subtoppers (hightech in Noord-Brabant) of middenmoters; het laatste geldt vooral voor de regio s in de periferie van Nederland. Dit roept de vraag op of elke regio een strategie moet voeren om tot de top te gaan behoren. 11 Eigenlijk kan worden gesteld dat er in een economie waarin agglomeratievoordelen een belangrijke rol spelen, een logica schuilt in de onevenwichtige verdeling van economische activiteiten. Om allemaal de the race to the top te lopen, is vaak roeien tegen de stroom in. In dit licht kan het ook zinnig zijn om over een contramal-strategie na te denken. Een strategie die niet focust op het benutten van de kracht van topsectoren en proberen de beste te zijn, maar eerder op de kracht van een soort contramal, bijvoorbeeld het belang van een goede kwaliteit van de leefomgeving (quality of living) voor de economie. De leefomgevingskwaliteit wordt een steeds belangrijker aspect voor internationale bedrijven in hun vestigingsplaatskeuze, naast kennis- en marktmogelijkheden. Zeker voor regio s die weinig agglomeratiekracht hebben, kan zo n alternatieve strategie een overweging zijn. Daarbij hoort ook het nadenken over de kernkwaliteiten die passen bij deze contramal. Rust, ruimte, leisure en zorg passen alle bij de contramal van de razende Randstad (zoals De Roo en Hermans (2004) dat formuleren). De invulling van een dergelijke strategie betreft veelal andere sectoren dan de topsectoren (bijvoorbeeld zorg en recreatie). Gecombineerd met de strategie van borrowed size en borrowed qualities kan een contramal-strategie ook uitgaan van de kracht die deze contramal heeft voor regio s die wel uitgaan van agglomeratiekracht en pogen met sterke agglomeraties elders te concurreren. Juist de combinatie van beide maakt Nederland een aantrekkelijke vestigingsplaats. Spelen in de eigen league Ook de benchmarks zelf maken duidelijk dat niet iedere regio een winnaar is. Hoewel grote en krachtige agglomeraties vaak de meeste en belangrijkste concurrenten van de Nederlandse bedrijven huisvesten, is het niet altijd slim om blind te varen op deze regio s (en hun profiel na te streven). Zo kan het ook een strategie zijn om niet te proberen om de toppers van de concurrentieladder te beconcurreren, maar juist om te proberen te winnen van de regio s die ongeveer even krachtig, maar wel belangrijke concurrenten zijn. Met andere woorden: bij een realistische concurrentiestrategie en ambitie past ook het definiëren van de eigen league. Per benchmark is aangegeven wat de globale positie van een regio is (per sector) op het gebied van de export of het aantrekken van buitenlandse bedrijven. De bijbehorende kaartbeelden laten zien wie de belangrijkste concurrenten zijn. Dit zijn zogezegd soms grote krachtige agglomeraties, maar ook andere typen regio s met specifieke vestigingsplaatsfactoren. Vaak is het voor Nederlandse regio s realistischer en effectiever om bij het opstellen van een ruimtelijke investeringsagenda ook oog voor die andere regio s te hebben. Per Nederlandse regio wordt dus wederom maatwerk vereist om de eigen league te definiëren. We geven in het tekstkader een voorbeeld van dit maatwerk. Pagina 8 van 12

Spelen in de eigen league We kijken in dit voorbeeld naar de provincie Limburg en richten ons op de topsector chemie. Wat betreft de export van chemische producten geldt dat de regio Limburg buiten de top 10 valt van de meest exporterende regio s in Europa; Limburg neemt ongeveer de dertigste positie van de 256 Europese regio s in. Het bepalen van wie de belangrijkste concurrenten zijn, heeft niet alles te maken met het lijstje van regio s die het meest exporteren. De belangrijkste concurrenten zijn immers die regio s waarmee de chemie in Limburg de grootste marktoverlap heeft (de regio s die het meest in dezelfde markten actief zijn). Dat zijn soms de sterkste regio s in export, maar soms ook regio s die lager op de concurrentieladder staan (zie Thissen et al. (2011) voor een uitgebreide uitleg over marktoverlap). Spelen in de eigen league betekent vertrekken vanuit de eigen positie (voor de chemie in Limburg dus een top 30-positie) en dan definiëren welke van de meest concurrerende regio s, in marktoverlap dus, ongeveer rond de eigen positie liggen. En het liefst iets daarboven, zodat de concurrentiepositie verbetert naarmate de eigen regio het beter gaat doet. Wanneer we nu kijken naar de top 5 van de belangrijkste concurrenten van de chemie in Limburg, valt op dat al deze concurrenten ook tot de top 10 van de meest exporterende regio s behoren. Ten opzichte van die regio s is het dus lastiger de concurrentiepositie te verbeteren. De regio s Köln en Arnsberg echter, bevinden zich ook onder de belangrijkste concurrenten (respectievelijk op plek 6 en 7), maar deze regio s vallen buiten de top 10 van de sterkste exporterende regio s (ze staan respectievelijk op positie 14 en 15). Met andere woorden: ten opzichte van deze regio s is het makkelijker de concurrentiepositie te verbeteren. Een ander voorbeeld is de regio Münster, die de twintigste belangrijkste concurrent is van Limburg, maar slechts de 53 ste positie bekleedt wat betreft export van chemische producten. Kortom: het kan voor een regio interessant zijn om te definiëren wie van de belangrijkste concurrenten zich ook daadwerkelijk nabij de eigen positie wat betreft export bevinden. Juist ten opzichte van die regio s kunnen benchmarks worden gemaakt wat betreft het vestigingsklimaat en welke factoren dan relatief sterk of zwak zijn ontwikkeld. Dergelijke analyses vallen buiten het bestek van deze notitie en maken ook geen onderdeel uit van de presentaties. Het onderzoeksmateriaal van het PBL is echter wel toereikend om zulke analyses in een later stadium uit te voeren. Het regionale weerstandsvermogen Ten slotte geldt dat naast een strategie op concurrentiekracht ook een strategie op het weerstandsvermogen van een regio relevant is. Een regio die sterk is gespecialiseerd in een bepaald cluster, is ook kwetsbaar wanneer er schokken binnen de sector van dat cluster plaatsvinden. Voorbeelden zijn de conjuncturele schommelingen begin jaren negentig van de vorige eeuw, die DAF en Philips hard troffen en de werkloosheid in de regio Eindhoven exponentieel deed toenemen. Maar ook de dynamiek in de Rotterdamse haven is zo n voorbeeld. En zelfs één groot bedrijf kan een grote regionale impact hebben als het zou vertrekken, zoals in het geval van MSD in Oss of NedCar in Born. Kortom, een strategie die via arbeidsmobiliteit past bij het opvangen van dergelijke schokken, is relevant. De vaardigheden van de beroepsbevolking, maar ook de pendelmogelijkheden (en dus weer verbindingen) zijn daarbij cruciaal. 12 Hoe verder? De antwoorden op de vier in het begin gestelde vragen kunnen bijdragen aan het formuleren van een strategie om de concurrentiepositie van sectoren in de Nederlandse regio s te versterken. Daarbij verwijzen we naar 22 presentaties, van de 12 Nederlandse provincies en Pagina 9 van 12

van 10 buitenlandse grensregio s. Bovendien gelden enkele noties, zoals het versterken van het vestigingsklimaat door de kracht en kwaliteit van de buren te gebruiken, het definiëren van een contramal-strategie, of het specificeren van de eigen league en het nadenken over het weerstandsvermogen van een regio bij economische tegenslag. Op 4 maart 2013 worden de benchmarks en deze notitie gepresenteerd tijdens een symposium met vertegenwoordigers van Rijk en regio. Tijdens dit symposium wordt interactief gewerkt aan het vormgeven van een concurrentiestrategie. Vooral de inbreng van regionale beleidsmakers is daarvoor van belang. En deze inbreng krijgt ook een vervolg. Deze notitie en de bechmarks zijn zoals gezegd deelproducten van een programma dat het Planbureau voor de Leefomgeving uitvoert voor het ministerie van IenM. Na het symposium op 4 maart volgen enkele activiteiten. Het PBL heeft bijvoorbeeld in de studie De ratio van ruimtelijk-economisch topsectorenbeleid de topsectoren heel precies op de kaart gezet. Deze analyse maakt het mede mogelijk om specifieker (in ruimtelijke zin, maar ook in nadere uitwerkingen van de factoren) te kijken naar de vestigingsplaatsfactoren die relevant zijn voor de clusters van bedrijvigheid van deze topsectoren. Met andere woorden: welke vestigingsplaatsfactoren zijn van belang voor de clusters van bedrijvigheid in de topsectoren? We proberen met hulp van kwantitatieve analyses het ruimtelijk patroon van de topsectoren te verklaren uit een veelheid aan ruimtelijke factoren die relevant zijn voor het functioneren van bedrijven. Het gaat dan wederom om (onder andere) agglomeratiefactoren, clusterfactoren, fysieke infrastructuur, kennisinfrastructuur en kwaliteit van de leefomgeving (en nadere specificeringen daarvan). 13 Ten slotte komt al het materiaal samen in enkele workshops, waarin samen met externe experts wordt gekeken aan welke knoppen beleidsmakers daadwerkelijk kunnen draaien om de concurrentiekracht van het bedrijfsleven te verbeteren en wat de rol van de overheid precies is. Mogelijk komen we elkaar dus in dat kader nog een keer tegen. Tot dusver hopen we echter dat deze notitie en het achterliggende materiaal bijdragen aan het formuleren van nationale en op regio s gerichte ruimtelijke strategieën op het concurrentievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven. Bedrijven die juist regionaal zijn ingebed en regionale kwaliteiten nodig hebben. Gebruikte literatuur Boschma, R. (2004), Competitiveness of regions from an evolutionary perspective, Regional Studies 38: 1001-1014. Bristow, G. (2005), Everyone s a winner : Problematising the discourse of regional competitiveness, Journal of Economic Geography 5: 285-304. Bristow, G. (2010), Resilient regions: re- place ing regional competitiveness, Cambridge Journal of Regions, Economy and Society 3 (1): 153-167. Kitson, M., R. Martin & P. Tyler (2004), Regional competitiveness: An elusive yet key concept?, Regional Studies 38: 991-999. Martin, R. & P. Sunley (2003), Deconstructing clusters: Chaotic concept or policy panacea?, Journal of Economic Geography 3: 5-35. Meijers, E. (2008), Summing small cities does not make a large city: Polycentric urban regions and the provision of cultural, leisure and sports amenities, Urban Studies 45 (11): 2323-2342. Raspe, O. (2012), De economie van de stad in de mondiale concurrentie, in: Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur, Essays over de toekomst van de stad, Den Haag: RLI. Raspe, O., A. Weterings & M. Thissen (2012a), De internationale concurrentiepositie van de topsectoren, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Raspe, O., A, Weterings, M. Geurden-Slis & G. van Gessel (2012b), De ratio van ruimtelijkeconomisch topsectorenbeleid, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Pagina 10 van 12

Roo, G. de & E. Hermans (2004), LILA en de planologie van de Contramal. De ruimtelijkeconomische ontwikkeling in Noord-Nederland krijgt een kleur, Groningen: RUG. Storper, M. (1997), The Regional World, New York: Guilford Press. Thissen, M., A. Ruijs, F. van Oort & D. Diodato (2011), De concurrentiepositie van Nederlandse regio s; regionaal-economische samenhang in Europa, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving. Todtling, F. & M. Trippl (2005), One size fits all? Towards a differentiated regional innovation policy approach, Research Policy 34: 1203-1219. Noten 1 Dat klinkt overigens makkelijker gezegd dan gedaan: alsof er een harde scheidslijn is tussen wat puur door het Rijk moet worden gedaan, en wat puur domein van de regio is. Bovendien zijn sommige beleidsdossiers regio-overstijgend. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu wordt echter de filosofie decentraal, tenzij gehanteerd en is een selectievere rijksinzet op slechts 13 nationale belangen geformuleerd. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken ( je gaat er over of niet (pag. 10). Per belang zal dus bekeken moeten worden hoe het Rijk zijn rol invult en wat de decentrale overheden kunnen bijdragen. Soms ligt de bal echter nadrukkelijk eerst bij de regio. Zie bijvoorbeeld de decentralisatie van het ruimtelijk-economische beleid zoals beschreven in de Bedrijfslevennota (EL&I 2010) en het Bestuursakkoord (BZK 2011). 2 Zie Raspe et al. (2012b). 3 De vier vragen zijn vooral gericht op het identificeren en prioriteren van allerlei karakteristieken van het vestigingsklimaat die op dit moment belangrijk zijn voor een krachtige concurrentiepositie. We kunnen in dit onderzoek geen factoren meenemen die mogelijk belangrijk worden in de toekomst. Bovendien richten we ons op generieke verbanden tussen bepaalde karakteristieken en de concurrentiekracht van een regio, wat betekent dat hoewel soms relevant we ons niet richten op karakteristieken die alleen relevant zijn voor specifieke niches waarin een regio is gespecialiseerd. 4 De topsectoren zijn aanwezig in heel Nederland, maar concentreren zich vooral in de stedelijke regio s van de mainports, brainport, greenports en de valleys. Daarbij gaat het om de haven van Rotterdam en Schiphol, de Brainport Zuidoost-Nederland, de Greenports Venlo, Westland-Oostland, Aalsmeer, Noord- Holland Noord, Boskoop en Bollenstreek, Energyport in Groningen, Food Valley in Wageningen, Health Valley in Nijmegen, Maintenance Valley in West- en Midden-Brabant, Utrecht Science Park en de nanotechnologie in Twente en Delft. Deze stedelijke regio s beschouwt het Rijk van nationale betekenis en hiermee gaat het Rijk samen met decentrale overheden aan de slag. Ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid (SVIR, pagina 31). 5 Naast de Nederlandse provincies zijn ook apart de (tien) grensregio s van Nederland in de analyse meegenomen. Ook daar zijn aparte presentaties van gemaakt. In deze notitie besteden we daar echter geen aandacht aan. 6 Zie Raspe et al. (2012) voor een uitleg over de methodiek, data en indicatoren die in dit onderzoek centraal staan. 7 Zie voor een uitgebreidere beschrijving van agglomeratievoordelen Raspe (2012). 8 Zie ook Thissen et al. (2011) en Raspe et al. (2012). 9 Zie Meijers (2008) voor een uitgebreidere beschrijving van het begrip borrowed size. 10 Omdat de Nederlandse regio s mogelijk ook kunnen profiteren van de kracht van nabijgelegen buitenlandse regio s, zijn de tien grensregio s van Nederland apart geanalyseerd en in een presentatie weergegeven. Pagina 11 van 12

11 Zie Bristow (2005) en (2010) voor een uitgebreide beschrijving van regionale concurrentiekracht. 12 In 2013 publiceert het PBL een uitvoerige studie naar de veerkracht van de Nederlandse regio s. 13 Het voordeel van deze aanpak is dat het revealed preferences zijn: de huidige locatie van de bedrijven in de topsectoren hangt samen met bepaalde ruimtelijke kwaliteiten, en niet stated preferences: dat wat bedrijven zeggen dat belangrijk is (en waarbij vaak standaardlijstjes naar voren komen). Bovendien kan met behulp van de regressietechniek de onderlinge verhouding van de factoren naar voren komen. Sommige factoren zijn belangrijker in de verklaring van het patroon dan andere. En sommige factoren zijn mogelijk wel zo verweven dat ze samen eigenlijk staan voor iets groters (een hogere-orde latente variabele). Dat kunnen we dan in het onderzoek meenemen (bijvoorbeeld door factoranalyses). Pagina 12 van 12