TOETSTAAK 3: BABYSIT Vaardigheid: spreken. Doelstelling: de cursist kan in een gesprekssituatie en op beschrijvend niveau een instructie geven aan een onbekende taalgebruiker. Verwerkingsniveau: beschrijvend. Context: leefomstandigheden. Publiek: onbekende taalgebruiker.. Materiaal nodig voor deze toetstaak Voor elke cursist een toetsblad. Voor uzelf: een kopie van het toetsblad en eventueel een cassetterecorder om het gesprek op te nemen. 2. Het afnemen van de toetstaak 2.. Het introductiegesprek U kan deze toets best beginnen met een kort gesprekje over babysitters. Het is belangrijk voor het goede verloop van de toetstaak dat de cursist even kan praten zonder dat hij daarop beoordeeld wordt. Tijdens dit gesprek kan u volgende vragen stellen: Gebeurt het wel eens dat de cursisten iemand vragen om op de kinderen te passen? Welke instructies geven ze dan aan de babysit (bijvoorbeeld m.b.t. het uur dat de kinderen moeten gaan slapen)? 2.2. Mondelinge instructies voor de cursisten Na het introducerend gesprek geeft u de cursisten de volgende instructie: Je gaat met je man/vrouw naar een trouwfeest. Ik ben jullie buurvrouw. Ik kom op jullie kinderen Anna en Maria passen. Je moet mij zeggen wat ik moet doen. Je moet mij vertellen hoe ik de melk voor Anna moet maken en wat Maria doet voor ze gaat slapen. De tekeningen op je toetsblad tonen wat ik moet doen. Zeg iets over elke tekening. Je mag nu beginnen. Veel succes!!! Toetstaak: spreken 3
3. Ondersteunende didactische principes 3.. Aandachtspunten bij het afnemen van de toetstaak Het eerste item, waarbij de cursist moet zeggen om hoe laat de kinderen moeten gaan slapen, wordt niet gescoord. Het is louter bedoeld als ijsbreker en om na te gaan of de cursist de instructies begrepen heeft. U kan de cursist hier bijsturen en eventueel de opdracht nogmaals uitleggen. Als blijkt dat de cursist de instructies begrepen heeft, mag hij met het gesprek verdergaan. Het is belangrijk dat de cursist voldoende tijd krijgt om te praten. Indien hij er toch niet in slaagt het gesprek te beginnen of verder te zetten, kan u een aantal hulpvragen stellen. In dit geval kunnen de hulpvragen er als volgt uitzien: Hoe warm moet de melk van Anna zijn? Hoeveel water moet ik in het flesje doen? Moet ik nog iets met Maria doen voor ze gaat slapen? U kan natuurlijk ook andere hulpvragen stellen. Het is wel belangrijk dat er niet te snel hulpvragen gesteld worden: de cursist moet voldoende tijd krijgen om spontaan zinnen te formuleren. Het kan voorkomen dat een cursist onvoorziene dingen zegt of vraagt. In dit geval kan u hierop naar eigen goeddunken reageren. Het is ook aangeraden dit op het scoreblad van de cursist te noteren. Op die manier kan u hiernaar teruggrijpen en op vergelijkbare manier reageren bij andere cursisten. Toch is het belangrijk rekening te houden met het feit dat hoe meer u als toetsafnemer tussenkomt of reageert, hoe meer verschillen tussen de cursisten gecreëerd worden. Om de objectiviteit van de toetsen zoveel mogelijk te garanderen, moet dit laatste in de mate van het mogelijke vermeden worden. 3.2. Het afstemmen van de toetstaak op de kenmerken van uw cursistengroep Indien u denkt dat het thema niet echt geschikt is voor uw cursisten, bijvoorbeeld omdat er veel cursisten zijn die (nog) geen kinderen hebben, kan u natuurlijk kiezen voor een andere topic. Zo kan u een spreektaak maken waarin de cursisten aan iemand de verschillende stappen van een recept uitleggen. Toetstaak: spreken 3
4. Het beoordelen en interpreteren van de resultaten 4.. Het beoordelingsmodel De nadruk ligt op het overbrengen van de inhoud van de boodschap, niet op de vorm. Wanneer de vorm van wat de cursist zegt het begrijpen van de boodschap echter belemmert, krijgt hij een lagere score op de vormelijke elementen. Het spreektempo mag laag zijn, maar het gesprek moet in zijn geheel niet langer duren dan 7 minuten. Toetsitems Preconditie De cursist voert een gesprek dat in relatie staat tot de gegeven opdracht Item 0. De cursist kan zeggen dat Anna om zeven en Maria om acht uur moet gaan slapen Minimumvereiste: Anna zeven uur, Maria acht uur slapen Item. De cursist kan zeggen dat er 240 ml water in de fles van Anna moet. Minimumvereiste: water in fles Item 2. De cursist kan zeggen dat het water twee minuten in de microgolfoven moet opgewarmd worden. Minimumvereiste: water/fles twee minuten oven Item 3. De cursist kan zeggen dat er zeven lepels melkpoeder in het water moeten. Minimumvereiste: zeven maal melkpoeder Item 4. De cursist kan zeggen dat je in de fles moet roeren. Minimumvereiste: met lepel roeren Score Voorbeeld Item 5. Item 6. Item 7. Item 8. Item 9. De cursist kan zeggen dat Maria naar de film Dumbo mag kijken. Minimumvereiste: Maria kijkt televisie De cursist kan zeggen dat Maria een glas melk moet drinken. Minimumvereiste: Maria drinkt melk De cursist kan zeggen dat Maria haar tandjes moet poetsen. Minimumvereiste: Maria poetst tanden De cursist kan zeggen dat de buurvrouw een verhaaltje mag voorlezen aan Maria. Minimumvereiste: een verhaal/boek lezen De cursist kan zeggen dat de buurvrouw een nachtkus aan Maria mag geven. Minimumvereiste: een kus/zoen geven. Toetstaak: spreken 3
Spreekdurf De cursist doet actief mee aan het gesprek en wacht niet telkens hulpvragen van de toetsafnemer af om een goed antwoord te formuleren. Vorm De cursist maakt eenvoudige korte zinnen, minimaal een onderwerp en persoonsvorm. De zinnen mogen op dit niveau nog af en toe fouten bevatten zoals: uitspraakfouten, fouten tegen de woordvolgorde,.... De fouten die gemaakt worden, hebben geen systematisch karakter; er worden niet steeds dezelfde fouten gemaakt EN de boodschap die de cursist in het gesprek wil overbrengen, blijft ten alle tijde en voor iedereen duidelijk begrijpbaar. OF: De cursist formuleert zinnen, maar maakt systematisch dezelfde fouten, bijvoorbeeld tegen de woordvolgorde, vervoeging,... OF/EN de cursist maakt veel fouten, maar de boodschap is nog steeds duidelijk begrijpbaar. OF: De cursist formuleert onvolledige zinnen of beperkt zich tot enkele losse woorden. Hij herhaalt enkel de instructie of kan helemaal geen antwoord geven. De boodschap is hier en daar onduidelijk/niet begrijpbaar. of 0,5 of 0 Totaal Toetstaak: spreken 3
4.2. De scoretabel Scoretabel Babysit Klas:... Datum:.../.../... Naam van de cursist:. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 0.. 2. 3. 4. Vb item Item Item 2 Item 3 Item 4 Item 5 Item 6 Item 7 Item 8 Item 9 Spreek durf Vorm Tot op Toetstaak: spreken 3
Naam:.. Datum:... TOETS Je gaat met je man/vrouw naar een trouwfeest. Ik ben jullie buurvrouw. Ik kom op jullie kindjes Anna en Maria passen. Je moet mij zeggen wat ik moet doen. Je moet mij vertellen hoe ik de melk voor Anna moet maken en wat Maria doet voor ze gaat slapen. De tekeningen op je toetsblad tonen wat ik moet doen. Zeg iets over elke tekening. Voorbeeld Voorbeeld MARIA ANNA Item Item 2 Item 3 Item 4 Toetstaak: spreken 3
Item 5 Item 6 Item 7 Item 8 Item 9 Toetstaak: spreken 3