Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten Littorelletalia uniflorae (H3110) Verkorte naam: zeer zwak gebufferde vennen. 1.

Vergelijkbare documenten
Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion (H7150) Verkorte naam: Pioniervegetaties met snavelbiezen

Grasland op zinkhoudende bodem behorend tot de Violetalia calaminariae (H6130) Verkorte naam: Zinkweiden

1. Status. 2. Kenschets. 3. Definitie. H91F0 versie 1 sept 2008.doc. Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994).

wetenschappelijke naam vegetatietype

*Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum (H2140) Verkorte naam: Duinheiden met kraaihei

Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties (H3140) Verkorte naam: kranswierwateren

Duinen met Hippophaë rhamnoides (H2160) Verkorte naam: Duindoornstruwelen

Embryonale wandelende duinen (H2110) Verkorte naam: Embryonale duinen

*Kalktufbronnen met tufsteenformatie Cratoneurion (H7220) Verkorte naam: Kalktufbronnen

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Dystrofe natuurlijke poelen en meren (H3160) Verkorte naam: Zure vennen

*Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae (H7210) Verkorte naam: Galigaanmoerassen

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150) Verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodion rubri en Bidention (H3270) Verkorte naam: Slikkige rivieroevers

Dystrofe natuurlijke poelen en meren (H3160) Verkorte naam: Zure vennen

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

Bergvennen & Brecklenkampse Veld

Gagel-en wilgenstruwelen

Waterhuishouding en herstelbaarheid van hoogveenvennen

Vennensleutel. Verslag veldwerkplaats Nat zandlandschap Malpieven (Valkenswaard), 21 oktober 2009

Hartelijk welkom. Informatieavond Beheerplan Natura 2000 Holtingerveld

Natuurkwaliteit Drentse vennen

Herstelstrategie Zuur ven (leefgebied 4)

BERGVENNEN. ROUTE 2,3 km

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition (H3150) Verkorte naam: meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

De Peelvenen. Hoogveenherstel op het randje. Gert-Jan van Duinen en vele anderen

Respect voor schoonheid. Oog voor detail

Bestuurlijke samenvatting. Laatste onderzoeksresultaten De Groote Meer op de Brabantse Wal

wetenschappelijke naam vegetatietype Hyperico pulchri- Melampyretum pratensis

Het hydro-ecologisch functioneren van Teut en Tenhaagdoornheide

Alkalisch laagveen (H7230) Verkorte naam: Kalkmoerassen

Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland (H5130) Verkorte naam: Jeneverbesstruwelen

Is herstel hoogvenen succesvol? Bart van Tooren. Bjørn van den Boom, Senior beleidsmedewerker Natuurbeheer

Alle vennen zijn hersteld, wat nu? 25 jaar ervaring met venherstel verwerken in het regulier beheer

Amfibieën en poelen. Gerlof Hoefsloot

Waterlobelia in het Heuvelsven Terug van weggeweest. Packet Jo Likona-contactdag, Diepenbeek 18/01/2014

DE BANEN NAAR EEN HOGER PEIL

Trosbosbes Effecten op het ecosysteem en mogelijkheden voor bestrijding

Natuurkwaliteit en bosgebruik Natura Rienk-Jan Bijlsma

wetenschappelijke naam vegetatietype

Hoogveenherstel in de Groote Peel

Bronnen aan de basis van een goede natuurkwaliteit Over herstelbeheer in bronsystemen

André Jansen NecoV N-symposium Antwerpen, 26 april 2016 Beheer op standplaatsniveau: een pas op de plaats.

Bert Dijkstra. Pingo Programma Drenthe, Beheer en beleid; 23 november VBNE

Planten en verzuring en verdroging van vennen

Help mee om achterstallig onderhoud te signaleren!

Eénjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia en andere zoutminnende soorten (H1310) Verkorte naam: Zilte pionierbegroeiingen

Herstelstrategie H3130: Zwakgebufferde vennen

3. VISIE Korte termijn visie (6 jaar) Lange termijn visie...28

De dynamiek van vennen in schijnspiegelsystemen

Factsheet: NL33HM. Naam: Hondshalstermeer

Plaggen ten behoeve van natuurontwikkeling. Fosfaatverzadiging als uitgangspunt

goed alterniflori 3260A 05Ca04 Callitricho hamulatae- goed Ranunculetum fluitantis 3260A 05RG08 RG Callitriche platycarpa-

Kleine schorseneer aan het infuus voortgang herstelplan in Drenthe

1. Status Prioritair op Bijlage I Habitatrichtlijn (inwerkingtreding 1994)

Wetland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Veenvorming in beekdalen. Veldwerkplaats: Drentse Aa, 15 juni 2009 Willem Molenaar / Camiel Aggenbach

De klasse-overschrijdende rompgemeenschap RG Deschampsia flexuosa-[nardetea/calluno- Ulicetea] (19Aa2), wordt niet tot het habitattype gerekend.

Grasland en Heide. Hoofdstuk 2.2 en 2.4

Herstelbeheer van natte heiden en natte heischrale graslanden. Roland Bobbink B-WARE Research Centre

Natura 2000 gebied 23 - Fochteloërveen

A COMPANY OF ONTWERP EN IMPLEMENTATIE GGOR-MEETNETTEN LIMBURG. Prioritair verdrogingsgebied Sarsven en de Banen

Spiegelplas en Ankeveense plassen

Realisatie Eckeltse vennen

Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur (H9190) Verkorte naam: Oude eikenbossen

Natuurvriendelijke oevers: mogelijkheden per standplaats. Emiel Brouwer en Pim de Kwaadsteniet

Factsheet: NL43_11 Bussloo

Verzilting van zoete wateren: Verlies of winst voor de aquatische natuur?

Natuurmanagement Biotoop- Heide

Natuurherstel: van standplaats naar landschap

Houtoogst en nutriënten op zandgronden Resultaten van het onderzoek, opzet van het adviessysteem en toepassing in de praktijk.

De geohydrologie van een eiland: en wat dat betekent voor het natuurbehoud

Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix (H4010) Verkorte naam: Vochtige heiden

PAS herstelmaatregelen en monitoring Wat kan en moet de kleine beheerder daarmee?

Dodaars (Tachybaptus ruficollis) (A004) 1. Status: 2. Kenschets. 3. Ecologische vereisten

Inrichting Straelensbroek/ Straelens Schuitwater

DE VEGETATIES van NEDERLAND - Schaminée e.a. Overzicht van de Klassen van Plantengemeenschappen

Heidevegetaties op golfbanen. Presentatie:

Stikstofdepositie en Natura 2000: een PASsend antwoord. Dick Bal (ministerie EZ / Natura 2000)

Kleinschalig heidebeheer maatregelen diverse terreinen

1. Status. 2. Kenschets. 3. Definitie. H1310 versie 1 sept 2008.doc. Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994)

Drasland. Groot Wilnis-Vinkeveen

Schraal schraler schraalst

voorlopig BEHEER- EN ONDERHOUDS- PLAN NATUURVRIENDELIJKE OEVERS

Schraal schraler schraalst

Dossiernummer: Projectnummer:

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

Memo *12UT015727* Aanleiding. Zaaknr. : 12IT Kenmerk : 12UT Barcode : : Waterschap Brabantse Delta

Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix (H4010) Verkorte naam: Vochtige heiden

OOST NUTRIENTEN EN KRW FRISIA ZOUT B.V.

DEEL I: EEN STANDAARDPROTOCOL VOOR HERSTELBEHEER VAN NATTE HEIDE EN VENNEN

*Veenbossen (H91D0) Verkorte naam: Hoogveenbossen

Programmatische Aanpak Stikstof: PAS

Natura 2000 gebied 128 Brabantse Wal

Rapportage project: Vaststellen van de nulsituatie in de gemeente Noordenveld bij de vijverpartij de vijfde verloting.

Kernrapport Natura 2000-plan

Maatregelen voor bosherstel

Transcriptie:

Dit profiel dient gelezen, geïnterpreteerd en gebruikt te worden in combinatie met de leeswijzer, waarin de noodzakelijke uitleg van de verschillende paragrafen vermeld is. Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten Littorelletalia uniflorae (H3110) Verkorte naam: zeer zwak gebufferde vennen 1. Status Habitatrichtlijn Bijlage I (inwerkingtreding 1994) 2. Kenschets Beschrijving: Dit habitattype heeft betrekking op zeer voedsel- en mineraalarme vennen. Het gaat om heideplassen met een zandbodem en soortenarme begroeiingen van een brede oeverzone waarin planten met een zogenoemde isoëtide groeivorm een belangrijke rol spelen. De isoëtide planten zijn gekenmerkt door een rozet van stevige, holle, lijn- of priemvormige bladeren. De meeste soorten zijn aangepast aan wisselende waterstanden op standplaatsen die een groot deel van het jaar onder water staan en zo nu en dan bijna droogvallen of droogvallen. Het zijn zeldzame soorten. Naar Oeverkruid (Littorella uniflora), de nog het meest voorkomende soort, noemt men deze vennen ook wel oeverkruidvennen. De zeer zwak gebufferde vennen van habitattype H3110 groeien slechts langzaam dicht en er treedt nauwelijks of geen verlanding op. Een organische laag ontwikkelt zich nauwelijks. Een van de oorzaken is een gebrek aan koolstof. Andere oorzaken zijn sterk wisselende waterstanden en golfslag door windwerking. Sterke windwerking treedt vooral op in vennen met een grote omvang die in een open landschap liggen. Naast zeer zwak gebufferde vennen bestaan er ook zwak gebufferde vennen van type H3130 en zure vennen van type H3160. De eerste twee typen onderscheiden zich van elkaar doordat ze een lager gehalte aan koolstof hebben. In de naamgeving komt dit helaas niet tot uitdrukking. zwak gebufferde vennen hebben doorgaans flauw aflopende oeverzones. Het centrale gedeelte valt maar heel zelden s zomers droog. Bij degradatie door verzuring en atmosferische vermesting gaan soorten overheersen zoals Knolrus (Juncus bulbosus), Pijpenstrootje (Molinia caerulea) en/of veenmossen. Vennen met zulke begroeiingen maar zonder aanwezigheid van oeverkruid of andere isoëtiden worden niet tot het habitattype gerekend. Het is niet nodig subtypen binnen het habitattype te onderscheiden. De vegetatie van goed ontwikkelde zeer zwak gebufferde vennen wordt gerekend tot één enkele plantengemeenschap (de associatie Isoeto-Lobelietum die hoort bij het verbond Littorellion uniflorae). Bij het bepalen van het habitattype van een ven, is het belangrijk het gehéle venlichaam in ogenschouw te nemen. Wanneer in een ven -naast deze ene associatie- ook een of meer andere plantengemeenschappen aanwezig zijn die kenmerkend zijn voor zwak gebufferde vennen, dan wordt het gehele ven als mozaïek van beide habitattypen beschouwd. Relatief belang binnen Europa: groot Het habitattype is in Europa beperkt tot het zogenoemde boreaal-atlantische gebied. Nederland bevindt zich aan de oostrand van dit verspreidingsgebied. Hoewel de begroeiingen slechts over een klein oppervlak voorkomen, zijn de zeer zwak gebufferde vennen van ons land wel van betekenis door de bijzondere soortensamenstelling. Het gaat om een combinatie van soorten met een atlantisch areaal en soorten met een boreaal-continentale verspreiding. Bovendien zijn de vensystemen met dit habitattype in ons land bijzonder vanwege hun landschappelijke morfologie. Het zijn relatief ondiepe, zandige vennen die heel anders ogen dan bijvoorbeeld de diepe meren in Scandinavië. 3. Definitie

Vegetatietypen Code Nederlandse naam vegetatietype vegetatietype 6Aa1 Associatie van Biesvaren en Waterlobelia 6-RG1-[6] 6-RG3- [6/10] Rompgemeenschap met RG Eleocharis Veelstengelige waterbies multicaulis-sphagnumen Veenmos van de [Littorelletea/Scheuchz Oeverkruid-klasse/de erietea] Klasse der hoogveenslenken Rompgemeenschap met RG Juncus bulbosus- Knolrus en Veenmos van Sphagnumde Oeverkruid-klasse/de [Littorelletea/Scheuchz Klasse der erietea] hoogveenslenken 6-RG4- [6/10] Rompgemeenschap met Oeverkruid van de Oeverkruid-klasse wetenschappelijke naam vegetatietype Goed/ Matig beperkende criteria Isoeto-Lobelietum G mits niet in lijnvormige wateren RG Littorella uniflora- [Littorelletea] G G G vegetaties van H3110 vegetaties van H3110 vegetaties van H3110 vegetatieloos M en mozaïekvegetaties van H3110 4. Kwaliteitseisen habitattype a. Abiotische randvoorwaarden Zuurgraad basisch neutraal-a neutraal-b zwak zuur-a zwak zuur-b zuur-a zuur-b zuur-a zuur-b Vochttoestand diep water ondiep permanent water ondiep droogvallend water s winters inunderend zeer nat nat zeer vochtig vochtig droog droog Zoutgehalte zeer zoet () zoet zwak brak licht brak brak sterk brak zout Voedselrijkdom zeer voedselarm voedselarm licht voedselrijk voedselrijk-a voedselrijk-b zeer voedselrijk uiterst voedselrijk Overstromingstolerantie dagelijks lang dagelijks kort regel incidenteel niet zwak gebufferde vennen komen voor als heidevennen met een kale zandbodem arm aan organisch materiaal. Het venwater behoort glashelder te zijn en voedselarm. Tegenwoordig is het venwater vaak niet meer helder en komen isoëtiden voornamelijk als oevervegetatie voor. Niet alleen gehaltes aan stikstof en fosfor zijn laag, ook de hoeveelheid voor plantengroei beschikbaar koolstof is in het water zeer beperkt. De voor dit habitattype kenmerkende soorten als biesvarens en Waterlobelia kunnen in deze koolzuurarme wateren overleven doordat ze in staat zijn koolstof uit de bodem op te nemen en inwendig koolstof te recirculeren. Voor het behoud van de (zeer) voedselarme (en koolstofarme) omstandigheden is het essentieel dat het gehalte aan organische stof gering is. Afvoer van organisch materiaal kan optreden door gedeeltelijke droogval, waarbij het organisch materiaal op de droog gevallen oever wordt afgebroken en als CO2 naar de lucht verdwijnt, en door windwerking op het water, waarbij het organisch materiaal van de op wind en golfslag geëxponeerde zijde door de onderstroom wordt meegenomen naar de luwe zijde van het ven. Deze windwerking treedt vooral op bij wat grotere

vennen, die in een open landschap vrij voor de wind liggen. Daarnaast kan doorstroming met voedselarm water zorgen voor afvoer van organisch stof, naast menselijke activiteiten, zoals plaggen. De kenmerkende soorten van de associatie van biesvaren en waterlobelia verschillen in hun voorkeur voor waterdiepte en in tolerantie voor droogval. Aan deze voorwaarden kan worden voldaan in vennen met een diep centrum en zeer geleidelijk oplopende oevers. Grote biesvaren komt in dieper water voor en verdraagt geen droogval. Kleine biesvaren verdraagt slecht sporadische droogval (herhalingstijd van enkele decennia), Waterlobelia komt voor in permanent water maar verdraagt ook droogval en komt voor in af en toe droogvallende (delen van) vennen. b. Typische soorten: H3110 zwakgebufferde vennen Nederlandse naam Wetenschappelijke naam Soortgroep Categorie 1 Heikikker Rana arvalis ssp. arvalis Amfibieën Cab Poelkikker Rana lessonae Amfibieën Cab Grote biesvaren Isoetes lacustris Vaatplanten E Kleine biesvaren Isoetes echinospora Vaatplanten E Oeverkruid Littorella uniflora Vaatplanten Ca Waterlobelia Lobelia dortmanna Vaatplanten E c. Overige kenmerken van een goede structuur en functie: Periodiek sterk wisselende waterstanden; Centrale deel van het systeem staat het grootste deel van het jaar onder water; Minerale zandbodem; Geen of weinig dominantie van veenmossen en/of slaapmossen (< 20%); Gelegen in een open landschap (zodat sterke windwerking optreedt); Optimale functionele omvang: vanaf enkele hectares. 5. Kwaliteitseisen omgeving De vennen die tot dit habitattype behoren zijn zeer gevoelig voor atmosferische depositie. Deze leidt niet alleen tot aanvoer van stikstof (vermesting) en verzuring, maar ook kan het koolstofgehalte in het water toenemen. Dit als gevolg van het oplossen van carbonaten in de ondergrond of van afbraak van organische stof door nitraatreductie, dan wel direct door aanvoer van grote hoeveelheden nitraat via het grondwater. Dit heeft in het recente verleden de groei van Knolrus en veenmossen bevorderd, waardoor de voor het habitattype kenmerkende soorten werden overwoekerd. Tegenwoordig is alle carbonaat in de bodem al verbruikt en vindt dankzij de afname van de depositie soms geen verdere verzuring plaats. Voor duurzame instandhouding van de zwak gebufferde condities is een beperkte aanvoer van basen nodig. Deze kunnen worden aangevoerd door kwel van zwak gebufferd lokaal grondwater, instroom van gebufferd oppervlaktewater of door contact met verweerbare mineralen, zoals leemlagen. Het is dan ook essentieel dat het geohydrologisch systeem waarin deze vennen liggen, in tact blijft of wordt hersteld. Ook kleinschalige menselijke activiteiten, zoals schapen wassen of zwemmen, kunnen voor enige buffering zorgen. Vennen die omringd zijn met bomen en struikgewas, bieden dit habitattype over het algemeen een minder gunstig milieu. Het is daarom bevorderlijk voor het habitattype om tenminste de venoevers te vrijwaren van opslag. 6. Huidig voorkomen 1 Ca = constante soort goede abiotische toestand; Cb = constante soort goede biotische structuur; Cab = constante soort goede abiotische toestand en goede biotische structuur; K = karakteristieke soort; E = exclusieve soort

Verspreiding binnen Nederland: Het areaal van het type is in de afgelopen eeuw achteruitgegaan. 6. Beoordeling landelijke staat van instandhouding Trends: Zowel wat betreft hun verspreiding als in oppervlakte en kwaliteit hebben de oeverkruidbegroeiingen in zeer zwak gebufferde vennen in ons land in de loop van de tijd veel moeten prijsgeven. Ofschoon het type ook vroeger lang niet algemeen was, nam het toch in tal van heidevennen een prominente plaats in. Daarbij viel met name het plaatselijk talrijke voorkomen van Waterlobelia in de brede oeverzones op. Door de vereiste geringe buffercapaciteit van het water zijn de oeverkruidbegroeiingen van dit habitattype uitermate gevoelig voor verzuring. Verzuring is de grootste oorzaak voor achteruitgang van oeverkruidbegroeiingen in behouden gebleven zeer zwak gebufferde vennen. De achteruitgang was dusdanig dat een soort als waterlobelia zo n 15 jaar geleden nog slechts van twee locaties bekend was. Bij verzuring gaan in de oeverkruidvennen veenmossen (Sphagnum) en bepaalde grasachtige planten overheersen, in het bijzonder Knolrus (Juncus bulbosus) en Veelstengelige waterbies (Eleocharis multicaulis). Inmiddels zijn op verschillende plekken in ons land isoëtide begroeiingen (zelfs met Waterlobelia) teruggekeerd als gevolg van het uitvoeren van herstelmaatregelen. Het gaat daarbij om het met zorg schonen van vennen in combinatie met het subtiel reguleren van de waterkwaliteit. Er zijn echter nog geen vensystemen zodanig duurzaam hersteld (op landschapsschaal) dat regel menselijk ingrijpen (opschonen) niet meer noodzakelijk is. Sommige vennen zoals de Bergvennen liggen aan het infuus. Er wordt grondwater ingepompt om verzuring te voorkomen. Recente ontwikkelingen: In de periode 1994-2004 is de oppervlakte van het habitattype weer wat toegenomen, waarbij vooral de ontwikkeling in de Bergvennen opmerkelijk was. Hier is

vermoedelijk het vooruitzicht voor duurzaam behoud het grootst, gezien de omvang van de vennen en een goede beheersing van de waterhuishouding. In aanvulling op het waterbeheer wordt hier zo nodig opslag van bomen en struiken verwijderd uit de oeverzone van de vennen. Elders wisselen tijdelijke successen af met teleurstellingen, al zijn er wel veel plekken waar alleen de rompgemeenschappen met Oeverkruid zijn hersteld. Men heeft ervaren dat de situatie niet duurzaam verbetert wanneer bijvoorbeeld geplagd wordt zonder de waterhuishouding te herstellen. Gebleken is dat Waterlobelia als zaad langdurig weet te overleven, zodat deze soort op oude groeiplaatsen plotseling te voorschijn kan komen wanneer de venbodem voorzichtig van organisch bezinksel wordt ontdaan. Maar voor een blijvende aanwezigheid is die ingreep niet afdoende. Ook zijn herstelmaatregelen ten behoeve van de flora in sommige gevallen gepaard gegaan met vernietiging van fauna zonder dat men zich daarvan bewust was. Beoordelingsaspect natuurlijk verspreidingsgebied: zeer Het habitattype is in ons land beperkt tot de hogere (pleistocene) zandgronden. Hoewel de kenmerkende soorten een overwegend noordelijke verspreiding vertonen, heeft het type in ons land haar zwaartepunt in het zuiden. In de zuidelijke helft komen meer grote en diepe vennen voor dan ten noorden van de grote rivieren. In Noord-Brabant zijn de oeverkruidbegroeiingen in het verleden veel aanwezig geweest in samenhang met menselijk gebruik (creëren van pionierplekken). Beoordelingsaspect oppervlakte: zeer De totale oppervlakte is, na een sterke achteruitgang in de loop van de twintigste eeuw, in de laatste decennia weer wat toegenomen als gevolg van herstelwerkzaamheden. Beoordelingsaspect kwaliteit: zeer 1. Abiotische randvoorwaarden: Door gerichte maatregelen zijn o.a. de gewenste zuurgraad en voedselrijkdom in een deel van de vennen succesvol hersteld. In de overige (voorheen) zeer zwak gebufferde vennen zijn herstelmaatregelen minder succesvol geweest of moet dat herstelbeheer nog plaatsvinden. 2. Typische soorten: Op verschillende plaatsen zijn nog meerdere van de typische plantensoorten aanwezig, maar nergens komen de kensoorten van de typische associatie meer gezamenlijk voor. De biesvarens zijn van oudsher zo goed als beperkt tot Noord-Brabant en Midden-Limburg. 3. Overige kenmerken: Tot nu toe weet het habitattype in ons land te overleven dankzij allerhande noodmaatregelen. Met name gaat het om gedoseerd toevoeren van gebufferd water om de waterverzuring tijdelijk te compenseren. In een enkel geval houden oeverkruidbegroeiingen al 20 jaar stand. Beoordelingsaspect toekomstperspectief: Inmiddels is zoveel praktijkervaring opgedaan dat beter bekend is hoe herstel van vennen in belang van dit habitattype het beste kan worden uitgevoerd en in welke gevallen de beste resultaten optreden. Een gefaseerde, kleinschalige aanpak in natte jaren is het meest gunstig. Een meer algemeen geldende gunstige ontwikkeling in dit verband is het geleidelijke terugdringen van de stikstofdepositie vanuit de lucht en het vrijwel verdwijnen van de zwaveldepositie. Momenteel bedraagt de stikstofdepositie in ons land minder dan 25 kg/ha. De kritische grens voor het habitattype (5-10 kg/ha/jaar) wordt echter nog steeds overschreden. Uiteraard is het positief dat de algemene aantasting van de vennen door atmosferische vermesting kleiner aan het worden is. Toch ligt er in het belang van duurzaam behoud van deze vennen nog een grote opgave te wachten. Al met al is het perspectief voor de zeer zwak gebufferde vennen dan ook niet gunstig. Landelijke instandhoudingsdoelstelling: Verbetering verspreiding, uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. Verbetering verspreiding wordt op lange termijn gerealiseerd in gebieden aangewezen voor habitattype zwakgebufferde vennen (H3130). Streefbeeld bij de landelijke instandhoudingsdoelstelling: Voor een gunstige staat van instandhouding wordt gestreefd het habitattype te laten voorkomen over een oppervlakte van tenminste 60 hectaren. Een goede verspreiding is gewenst over de verschillende zandgebieden in ons land. Duurzaam voorkomen van het habitattype is gewenst in het Drentse district (Drenthe en Zuidoost-Friesland), het Subcentreuroop district (Twente) en het Kempische district (Noord- Brabant en aansluitend Limburg), verdeeld over tien atlasblokken. Dit behelst een verdubbeling van de huidige verspreiding van 1000 naar 2000 ha. De in 2007 aan de Europese Commissie

gerapporteerde referentiewaarde voor verspreidingsgebied is veel meer dan huidig en dat geldt eveneens voor oppervlak. Oordeel: zeer Aspect 1994 2004 2007 Verspreiding Oppervlakte Kwaliteit Toekomstperspectief Matig Matig Beoordeling SvI 7. Bronnen Arts, G.H.P. (2000) Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren deel 13, Vennen. Achtergronddocument bij het handboek natuurdoeltypen in Nederland, Rapport EC-LNV AS-13. Arts, G.H.P., H. van Dam, F.G. Wortelboer, P.W.M. van Beers & J.D.M. Belgers (2004). De toestand van het Nederlandse ven. Alterra-rapport 542, Wageningen. Dam, H. van 1987. Verzuring van vennen: een tijdsverschijnsel. Dissertatie Landbouwhogeschool Wageningen Dam, H. van, 2005. Huidige toestand en vervolgaanpak Brabantse Vennen. Grontmij/AquaSense, Amsterdam. Heinis, F., C.R.J. Goderie & J.G. Baretta-Bekker (2004) Concept Referentiewaarden Algemene fysische-chemische kwaliteitselementen KRW typen. Achtergronddocument. Aggenbach, C.J.S., Jalink, M.H., Jansen, A.J.M., 1998: Indicatorsoorten 5: Vennen. Uitgave Staatsbosbeheer. Driebergen Arts, 2000: Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse Binnenwateren deel 13, Vennen. Rapport AS-13, EC-LNV. Bloemendaal, F.H.J.L. en Roelofs, J.G.M.,, 1988: Waterplanten en Waterkwaliteit. KNNV- Uitgeverij.