Proefverslag 348 HET EFFECT VAN FOLIUMZUUR OP DE REPRODUCTIVITEIT VAN ZEUGEN (proef VFA-30; PV-348; Y1992) oktober 1992 auteurs: ir. C.H.M. Smits dr.ir. P.J. van der Aar Inleiding Foliumzuur is een in 1941 ontdekt vitamine, dat vooral voorkomt in groene bladplanten (Folium = blad). Voor mens en dier is foliumzuur een essentieel nutriënt. Foliumzuurcoënzymen zijn onder andere betrokken bij de synthese van componenten van DNA en RNA, de vorming van hemoglobine en bij enkele biochemische reacties van aminozuren, zoals threonine, histidine, glycine, serine en methionine. Het opgenomen foliumzuur wordt, indien het beschikbaar is, snel aan het begin van de dunne darm geabsorbeerd. Normaliter wordt het foliumzuur ook door de microflora in de darm gevormd. Tot voor kort werd aangenomen dat bij het varken de opname aan en de synthese van foliumzuur voldoende was om deficiëntieverschijnselen te voorkomen. In tegenstelling tot de vetoplosbare vitaminen A, D, E en K kunnen B-vitaminen zoals foliumzuur nauwelijks worden opgeslagen. De meeste studies naar de foliumzuurbehoefte van varkens dateren uit de periode van 1944 tot 1954. Een deficiëntie kon alleen worden opgewekt door foliumzuurantagonisten toe te passen of antibiotica. Omdat verdere gegevens ontbraken, hebben zowel de NRC als de ARC gedurende een lange periode geen aanbevelingen gedaan voor het toevoegen van foliumzuur aan varkensvoeders. De behoefte werd door de NRC geschat op 0,6 mg/kg. Pas in 1983 kwamen aanvullende gegevens van Easter et al. Het verhogen van het gehalte aan B-vitaminen in voeders voor zeugen (waaronder + 0,2 mg foliumzuur/kg) gaf geen wezenlijke verschillen, maar wel was er een tendens tot een hogere worpgrootte (+ 0,6 big/worp) en tot een groter aantal levend geboren biggen (+ 0,3 big/worp). Het basisvoer bevatte ongeveer 0,45 mg foliumzuur/kg. Later verschenen er meer onderzoeksresultaten in de literatuur, die allen aangaven dat extra foliumzuur in de rantsoenen een positief effect had op het aantal levend geboren biggen en gespeende biggen (tabel 1). Tabel 1 Het effect van foliumzuur bij dragende zeugen in buitenlandse proeven Matte et al, 1984 (209 zeugen, meerdereworps) zonder flushen totaal geboren 11,2 11,4 levend geboren 10,5 10,7 met flushen totaal geboren 11,5 12,8 levend geboren 10,9 12,0 Lindemann en Kornegay, 1988 (59 gelten over 3 pariteiten) 10 injecties met 15 mg foliumzuur in eerste 12 weken dracht + 1 mg foliumzuur/kg * totaal geboren 10,25 11,17
levend geboren 9,90 10,79 levend op dag 29 9,03 9,34 * effect groter bij pariteit 2 en 3 dan bij pariteit 1 Thaler, 1988 (153 gelten) + 1,5 + 6,0 mg foliumzuur/kg totaal geboren 8,74 9,75 9,30 levend geboren 7,81 8,79 8,14 levend op dag 21 7,71 8,60 7,86 Tremblay et al, 1989 (162 zeugen, meerdereworps) + 5 mg foliumzuur/kg levende foeti 12,3 12,6 dode foeti 11,6 8,4 Groenland, 1991 + 12,5 mg foliumzuur/dag totaal geboren 10,6 10,7 levend geboren 9,9 10,1 Deze proefresultaten waren voor ons aanleiding het effect van foliumzuur bij dragende zeugen te onderzoeken. Proefopzet De proef werd uitgevoerd in de periode van juni 1990 tot april 1991 met in totaal 221 zeugen. behandelingen proefvoer 1. A 2. + 2,4 mg foliumzuur/kg B De samenstelling van het proefvoer is gegeven in tabel 2. Aan het basisvoer werd per kg 2,4 mg foliumzuur (3 mg Rovimix, leverancier Hoffmann-La Roche) toegevoegd. Deze dosering is gekozen op aanraden van de leverancier om eventuele discussies over de gebruikte dosering te vermijden. Tabel 2 Samenstelling en berekende gehalten van het proefvoer (dragende zeugenvoer % citruspulp 6,00 destructievet 2,60 erwten 5,00 raapzaadschroot 2,65 luzerne, 16-18% 5,00 rietmelasse 4,00 maïsglutenvoer 10,00 sojaschroot 5,00 tapioca 34,85 tarwegries 12,85 zonnebloemzaadschroot 10,00 maïspremix * 0,50 krijt 0,20 monocalciumfosfaat 0,60 zeugenpremix 0,50 zout 0,25 totaal 100,00 Berekende gehalten (g/kg):
EW x 100 97 zetmeel 311 ruwe celstof 81 ruw eiwit 138 ruw vet 45 ileaal verteerbaar lysine 4,3 Ca 6,8 vp 2,4 * maïspremix met of zonder foliumzuur De bepaalde vocht-, ruw eiwit- en foliumzuurgehalten van de proefvoeders kwamen goed overeen met de berekende gehalten (tabel 3). Tabel 3 Berekende en geanalyseerde ( ) gehalten van de proefvoeders A B vocht 112 (111) 112 (111) ruw eiwit 136 (140) 136 (140) foliumzuur - (0,4) + 2,4 (2,9) Voor deze proef werden alle pariteiten zeugen gebruikt. Bij de gelten startte de proefperiode vanaf dekken en voor de andere pariteiten vanaf spenen. De proefperiode werd voor elke zeug na het doorlopen van de cyclus na het spenen gestopt. De zeugen kregen vanaf spenen tot dekken 3,5 kg voer. In de dracht werden de gelten op een lager voerschema gevoerd dan de eerste- en meerdereworpszeugen om een overmatige gewichtsontwikkeling te voorkomen. De schema's waren als volgt: gelten eerste- en meerdere worps dag 0 tot 40 2,2 kg 2,3 kg dag 40 tot 85 2,65 kg 2,8 kg dag 85 tot werpen 3,3 kg 3,5 kg Op dit schema werd de volgende seizoenscorrectie toegepast: januari 115% mei 95% september 95% februari 110% juni 90% oktober 100% maart 105% juli 85% november 105% april 100% augustus 90% december 110% In de kraamstal zijn de voeders voor lacterende zeugen verstrekt van proef VFB-30. De laatste week van de dracht is de voergift volgens een standaardschema afgebouwd tot 2 kg voer/dag. Verondersteld is dat het effect van foliumzuur vlak voor de partus niet meer wordt beïnvloed door het lacterende zeugenvoer. Begeleidend onderzoek Uit beide behandelingen zijn 15 zeugen geselecteerd van de pariteiten 3, 4 en 5. Van deze zeugen zijn op de dag van het spenen, op dag 30 van de dracht en op dag 60 van de dracht bloedmonsters genomen in de vena cava anterior. De bloedmonsters zijn geanalyseerd op het gehalte aan foliumzuur. Resultaten De proef is goed verlopen. Van de in totaal 221 zeugen zijn 16 zeugen uit de proef gehaald, waarvan 5 zeugen het voer (A) kregen en 11 zeugen het voer met foliumzuur (B). De redenen van uitval waren: meer dan één keer terugkomen (2 x A, 5 x B), niet dragend (1 x A, 2 x B), verwerpen (2 x B) en andere oorzaken (2 x A, 2 x B). In tabel 4 zijn de gemiddelde resultaten gegeven van de proefgroepen.
Tabel 4 Het effect van foliumzuur in het dragende zeugenvoer A B + foliumzuur significant aantal zeugen 106 99 draagtijd (dagen) 116,0 115,8 - levend geboren biggen (n) 11,04 11,26 - doodgeboren biggen (n) 0,28 0,33 - geboortegewicht (g) 1497 1480 - groei biggen (g/dag) 264 263 - speengewicht (kg) 8,77 8,73 - speenleeftijd (dagen) 27,57 27,61 % uitval 4,9 6,2 - aantal dekkingen/dracht 1,13 1,09 - Uit de tabel blijkt dat foliumzuurtoevoeging aan het dragende zeugenvoer geen significant positief effect heeft gehad op het aantal levend geboren biggen. Ook de overige kengetallen waren niet verschillend tussen de proefgroepen. Een uitsplitsing van de resultaten per pariteitsgroep op de belangrijkste kengetallen (tabel 5) gaf eveneens geen significante verschillen. Wel leek er een tendens aanwezig te zijn dat de zeugen in de pariteitsgroepen 3+4 en 5+6 met het foliumzuur in het voer in totaal en levend meer biggen hebben geworpen. Dit werd echter voor een belangrijk gedeelte genivelleerd door het lager aantal totaal en levend geboren biggen in de pariteitsgroepen 7+8 en ³ 9. Tabel 5 aantal zeugen (n) Het effect van foliumzuur in het dragende zeugenvoer op het aantal levend- en doodgeboren biggen, totaal aantal geboren biggen en de uitval, uitgesplitst naar pariteit pariteit 1 2 3+4 5+6 7+8 ³ 9 15 19 18 21 16 17 + foliumzuur 17 22 13 15 17 15 levend geboren (n) 9,12 10,29 12,56 11,73 11,81 10,99 + foliumzuur 9,68 10,28 13,12 12,73 10,72 10,34 doodgeboren (n) 0,52 0,10 0,16 0,24 0,21 0,54 + foliumzuur 0,05 0,04 0,51 0,36 0,59 0,52 totaal geboren (n) 9,64 10,39 12,72 11,97 12,02 11,53 + foliumzuur 9,73 10,32 13,63 13,09 11,41 10,86 geboortegewicht (g) 1446 1690 1599 1461 1460 1275 + foliumzuur 1494 1664 1499 1420 1374 1377 uitval (%) 1,78 2,50 4,96 8,08 4,61 7,64 + foliumzuur 4,59 3,89 6,64 9,80 5,59 7,08 aantal dekkingen/dracht 1,22 1,36 1,00 1,09 1,00 1,07 + foliumzuur 1,13 1,14 1,02 1,06 1,16 1,00 Er was geen tendens zichtbaar in het geboortegewicht. De uitval van de biggen leek met foliumzuur in het dragende zeugenvoer iets hoger te zijn. In de proef heeft zich een merkwaardige trend voorgedaan (zie figuur 1).
Figuur 1 Het effect van foliumzuur in dragende zeugenvoeder op het aantal levend geboren biggen in verschillende perioden van de proef Het gemiddelde aantal levend geboren biggen steeg van rond de 10 in het begin van de proef naar 11,5 aan het einde van de proef. Foliumzuur leek daarbij aanvankelijk een positief effect te geven, maar het effect werd met het verdere verloop van de proef sterk minder. Resultaten bloedonderzoek De resultaten van het bloedonderzoek zijn gegeven in tabel 6. Tabel 6 Effect van het verwerken van foliumzuur in het dragende zeugenvoer op de serumfoliumzuurconcentratie in het bloed van zeugen met pariteit 3, 4 en 5 + foliumzuur aantal zeugen 19 17 serum-foliumzuurconcentratie (ηg/ml) dekken 30,7 28,7 dag 30* dracht 28,7 34,0 ** dag 60* dracht 24,1 30,0 ** * gecovarieerd voor concentratie in serum op dag 0 Uit de resultaten blijkt dat de serum-foliumzuurconcentratie in de proefgroep met extra foliumzuur in het voer significant hoger was. In de groep leek de concentratie met het vorderen van de dracht te dalen, terwijl er in de proefgroep met extra foliumzuur geen dalende tendens was. Dit is in overeenstemming met de literatuur (Thaler, 1988; Tremblay et al, 1989). Er was geen wezenlijke correlatie tussen het foliumzuurniveau in het bloed en het aantal levend of totaal geboren biggen. Het gemeten absolute niveau aan foliumzuur in het bloedserum in de eigen proef was opmerkelijk laag. De waarden in het onderzoek van Thaler (1988) variëren van 70 tot 130 ηg/ml, van Tremblay et al (1984) van 40 tot 100 ηg/ml, van Tremblay et al (1989) van 60 tot 100 ηg/ml en van Anzhi en Cooper (1989) van 50 tot 100 ηg/ml. De laagste waarden zijn in de proeven gevonden rond dag 60 van de dracht. Discussie en conclusie In deze proef heeft een toevoeging van 2,4 mg foliumzuur/kg zeugenvoer geen significant positief effect gehad op het aantal levend geboren biggen. Desondanks werden er verschillen tussen de proefgroepen waargenomen die interessant genoeg zijn om het effect van foliumzuur nader te bespreken. Het verschil tussen de proefgroepen zonder en met foliumzuur in het voer was 0,2 levend geboren big en 0,3 totaal aantal geboren big. De tendens is ten gunste van de proefgroep met foliumzuur in het voeder en dit bevestigt de vermelde uitkomsten van andere proeven in tabel 1. Opvallend is dat in het begin van de proef in een periode met een laag aantal levend geboren biggen de resultaten tussen de behandelingen het grootste waren (figuur 1). Dit was niet te verklaren uit eventuele verschillen in pariteitensamenstelling van de
proefgroepen aan het begin van de proef. De bloedwaarnemingen konden geen uitsluitsel geven over een eventueel foliumzuureffect, aangezien de bloedmonsters voornamelijk genomen zijn van zeugen die in de tweede helft van de proef deelnamen. Mogelijk heeft foliumzuur een positief effect in perioden met een laag aantal levend geboren biggen. Foliumzuurtoevoeging leidde met name bij de pariteiten 3+4 en 5+6 tot een verhoogd aantal levend geboren biggen (tabel 5). Daarentegen was de tendens omgekeerd bij de pariteiten 7+8 en > 9. Lindemann en Kornegay (1988) vonden in de pariteiten 2 en 3 een groter effect van foliumzuur dan bij de gelten. Dit bevestigt ten dele onze eigen waarnemingen. Economisch kunnen de verschillende effecten bij de pariteitsgroepen belangrijk zijn voor de praktijk. Wat betreft het aantal aanwezige zeugen op een vermeerderingsbedrijf is de pariteitengroep 3 t/m 6 relatief belangrijker dan de pariteitengroep > 7. De verschillen die gevonden zijn bij de pariteitengroep 3 t/m 6 zijn daarom meer zwaarwegend voor het al dan niet aanbevelen van een foliumzuurtoevoeging aan zeugenvoeders dan de verschillen bij de pariteitengroep > 7. Samengevat kan worden gesteld dat een foliumzuurtoevoeging aan het zeugenvoeder aan te bevelen is ondanks dat in deze proef de foliumzuurtoevoeging geen significante verhoging gaf van het aantal levend geboren biggen. Samenvatting In een proef met in totaal 221 zeugen is nagegaan wat het effect is van een toevoeging van 2,4 mg foliumzuur/kg zeugenvoer op het aantal levend geboren biggen. De proefvoeders werden vanaf dekken (gelten) of vanaf spenen verstrekt tot aan het einde van de dracht. De toevoeging van foliumzuur had geen significant effect op het aantal levend geboren biggen of op andere reproductiviteitskenmerken. Er was een tendens tot een iets hoger aantal levend geboren biggen (gem. + 0,2 big/worp). De tendensen welke in de literatuur zijn vermeld over het effect van foliumzuur op de worpgrootte kwamen overeen met de resultaten in deze proef. Hoewel geen significante verschillen werden gevonden, zijn wij van mening dat onze proef alsmede de in de literatuur gerapporteerde cijfers voldoende aanleiding geven om een toevoeging van foliumzuur aan de voeders voor zeugen tijdens de dracht te adviseren.