Analyse Nederlandse klimaat- en energiedoelen 2020

Vergelijkbare documenten
De voortgang van het Nederlandse energie- en klimaatbeleid

Het huidige beleidstekort: er moeten nog heel wat tandjes bij. Ton van Dril 10 september 2009

Externe notitie. Petten, 8 juli Cees Volkers Wouter Wetzels. Afdeling Policy Studies ECN-N Van

Provinciaal klimaat- en energiebeleid: doelen, emissies, maatregelen. Robert Koelemeijer - PBL

1. Inleiding. Notitie Amsterdam, 8 december 2016

Trendanalyse Luchtverontreiniging

Schoon en Zuinig in breder perspectief De effecten op het luchtbeleid en de betekenis voor de lange termijn

Kernenergie & Brandstofmix Effecten vier kernenergiescenario s uit EZ s Energierapport 2008 Ad Seebregts, ECN Beleidsstudies

Schoner en zuiniger CO 2 ambitie verkeer & vervoer

Verkenning potentieel en kosten van klimaat en energiemaatregelen voor Schoon en Zuinig

WKK: de energiebesparingtechnologie bij uitstek!

HET EFFECT OP HET NEDERLANDSE ENERGIEVERBRUIK VAN MAATREGELPAKKETTEN VOOR 49% EMISSIEREDUCTIE VAN BROEIKASGASSEN

Impact analyse: ambitie elektrisch transport

Wie betaalt de rekening van de energietransitie?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Referentieraming energie en emissies Bijeenkomst 6C

Perspectief voor klimaat neutraal en hernieuwbaar gas

Technisch-economische scenario s voor Nederland. Ton van Dril 20 mei 2015

Het Energieakkoord: wat gaat het betekenen? Opzet, werkwijze Hoofdlijnen van de doorrekening Hernieuwbare energie Marc Londo Den Haag, 2 oktober

De analyse van het regeerakkoord in het licht van Europese afspraken leidt tot de volgende bevindingen:

Samenvatting. Belangrijkste bevindingen

Beoordeling Klimaatbegroting GroenLinks 2010

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Beleid dat warmte uitstraalt. Van warmteopties voor klimaatverbetering naar klimaatverbetering voor warmteopties

Bijlage 1: klimaatdoelstellingen & ambities

Europese CO 2 -emissiehandel Op zoek naar Synergie

Verkenning Schoon en Zuinig

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Warmtetransitie en het nieuwe kabinet. Nico Hoogervorst

Beoordeling werkprogramma Schoon en Zuinig

Draagvlak bij burgers voor duurzaamheid. Corjan Brink, Theo Aalbers, Kees Vringer

Verbruik van duurzame energie,

Het Energiebeleid van komende jaren. dr.j.a. Vijlbrief DG Energie, Telecom en Markten

CO 2 -PRIJS EN VEILINGOPBRENGSTEN IN DE NATIONALE ENERGIEVERKENNING 2015

Auteurs:E. Benz, C. Hewicker, N. Moldovan, G. Stienstra, W. van der Veen

Grootschalige introductie van micro wkk systemen. Harm Jeeninga ECN Beleidsstudies

Circulair Congres TKI-BBE Ronald Zwart, Platform Bio-Energie 08 mei 2019

EnergyNL2050, een serie van 4 bijeenkomsten, Korte uitleg over de bijeenkomsten. KIVI-E/USI energynl2050 UvU 13 /10/16

Certificering budgettaire raming Wet minimum CO₂prijs

Energie voor morgen, vandaag bij GTI

Op weg naar een duurzame energievoorziening in Mark Dierikx Directeur Generaal Energie, Telecom en Mededinging

Tabellenbijlage. Michiel Hekkenberg (ECN) Martijn Verdonk (PBL) (projectcoördinatie) Oktober 2014 ECN-O

Actualisatie Optiedocument 2010

Onderzoek kosten actualisatie BEES B Pieter Kroon/Wouter Wetzels; ECN Beleidsstudies

Milieu-actualiteit NON-ETS. 3 mei 2018

Verbruik van duurzame energie,

Monitor Schoon en Zuinig

ECN Beleidsstudies ECN-BS september Kosten van elektriciteitsopwekking

Profiel- en onbalans kosten (gemiddelde ) [ /kwh]

Energie: inleiding en beleid Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Welke hernieuwbare energie in 2020?

Wat vraagt de energietransitie in Nederland?

Kansen voor warmte. Frans Rooijers Lustrumcongres Stichting Warmtenetwerk,

ETS in het SER- Energieakkoord

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Hernieuwbare energie: noodzaak, visie op 2050 en beleid

Beleidsmix Op zoek naar een optimale beleidsmix. Robert Koelemeijer, PBL

Hét groene energieplan voor Nederland

Klimaatbeleid en hernieuwbare energie: het EU pakket voor Ger Klaassen DG Milieu Europese Commissie

Energiebesparing in Nederland,

Effecten van het vervroegd sluiten van de Nederlandse kolencentrales

Rol van WKK in een toekomstige Nederlandse energievoorziening:

Effecten en kosten van een kolenexit versus schone kolencentrales Bezinningsgroep energie 28 juni 2016

De Energietransitie van de Elektriciteitsproductie

PROJECTIE ETS-PRIJS VOLGENS UITGANGSPUNTEN CONCEPT WETVOORSTEL MINIMUM CO2-PRIJS ELEKTRICITEITSPRODUCTIE

CPB Notitie. Inleiding. WLO 2015 Klimaat en Energie. Jesse Klaver en Diederik Samson

Potentieelverkenning klimaatdoelstellingen en energiebesparing tot 2020

Klimaatverandering: beleid Gepubliceerd op Compendium voor de Leefomgeving (

Verbruik van duurzame energie,

Bijlage 1: Berekening realisatie 9% duurzaam in 2010

NL In verscheidenheid verenigd NL. Amendement. Julia Reid namens de EFDD-Fractie

Actualisatie referentieramingen

Presentatie Nieuwe energie voor het klimaat

Van Kyoto via Den Haag naar Groningen

Monitor energie en emissies Drenthe

Samenvatting. A. van Leeuwenhoeklaan MA Bilthoven Postbus BA Bilthoven KvK Utrecht T

Duurzame elektriciteit,

Biomassa. Pilaar in de energietransitie. Uitgangspunt voor de biobased economie

30 oktober Achtergrondrapport doorrekening regeerakkoord Rutte III: elektriciteitsvoorziening

Referentieraming energie en emissies

Reactie op SEO-studie naar welvaartseffecten van splitsing energiebedrijven

Broeikasgasemissies in Nederland,

Emissiekentallen elektriciteit. Kentallen voor grijze en niet-geoormerkte stroom inclusief upstream-emissies

Verbruik van hernieuwbare energie,

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof AA DEN HAAG

Discussie over voor- en nadelen van windenergie

Notitie Amsterdam, 20 november Samenvatting. 1 Langetermijnenergieprijs

Biomassa in het Voorstel voor Hoofdlijnen van het Klimaatakkoord (VHKA)

Instituut voor Toegepaste Milieu-Economie

ECN-N Energiescenario s Drenthe 2030

2 Producenten grijze stroom laten betalen voor transport?

Nationale Energieverkenning 2014

Commissie Benchmarking Vlaanderen

Het nieuwe Europese Klimaatplan voor 2030 #EU2030 YVON SLINGENBERG DG CLIMATE ACTION

Monitor Schoon en Zuinig

en uitdagingen voor de toekomst Pieter Boot, maart 2018

FOSSIELE BRANDSTOFFEN

Kosten en baten van CO2- emissiereductie maatregelen

Verbruik van hernieuwbare energie

Route naar een Duurzame Energievoorziening

Transcriptie:

Analyse Nederlandse klimaat- en energiedoelen 2020 Effecten op emissies en kosten B.W. Daniëls Achtergrondrapport van het ECN/PBL rapport Schoon en Zuinig in breder perspectief, De effecten op het luchtbeleid en de betekenis voor de lange termijn, Planbureau voor de Leefomgeving, april 2009 ECN-E--10-048 Juli 2010

Verantwoording Deze studie is uitgevoerd in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving en is bij ECN geregistreerd onder projectnummer 7.7889. Het rapport biedt uitgebreide achtergrondinformatie bij het rapport Schoon en Zuinig in breder perspectief (PBL, 2009), uitgevoerd door PBL en ECN. Abstract This report describes eight alternative ways to meet the Dutch Climate Target in 2020; a reduction of GHG emissions with 30% as compared to 1990/1995. Four variants are based on cost optimisation, and include varying sub targets with regard to energy saving and renewable energy, as well as varying constraints with regard to the deployment of foreign emission reductions. These variants are based on either Dutch or European targets. The other four variants represent outer bandwidth estimates for the effect of the Dutch policy programme Clean and Efficient, set against two backgrounds with regard to European policies and CO 2 - prices in the emission trading system. In all cases, additional targets and constraints lead to substantially higher costs, and a larger deployment of domestic measures. In addition, effects on domestic emissions of air pollutants become larger. A comparison of the estimates for the Dutch policy programme with the various target based variants shows that the policy programme fails to meet the national targets, even under the most optimistic assumptions. However, the upper bandwidth of the effects comes close to both European target based variants, in terms of the total effects and the composition of the package of measures. 2 ECN-E--10-048

Inhoud Lijst van tabellen 4 Lijst van figuren 4 Samenvatting 5 1. Alternatieven voor BKG-emissiereductie 6 1.1 Kosten en neveneffecten van broeikasgasdoelen 6 1.2 Alternatieve uitgangspunten 6 1.2.1 Binnenlandse en buitenlandse maatregelen 7 1.2.2 Subdoelen besparing en hernieuwbaar 8 1.2.3 Beleid als uitgangspunt 8 1.3 De uitgangspunten op een rij 8 1.4 Beperkingen en onzekerheden 10 2. Resultaten 12 2.1.1 Bijdrage maatregelcategoriëen 13 2.1.2 Kosten 13 2.2 NEC-stoffen 17 2.3 Buitenlands versus binnenland 19 2.4 Hernieuwbare energie 19 2.5 Optimalisatie versus beleid 20 Referenties 23 Bijlage A Detailgegevens 25 Bijlage B Doelstelling hernieuwbaar volgens verschillende definities 32 ECN-E--10-048 3

Lijst van tabellen Tabel 1.1 Overzicht uitgangspunten van de varianten 9 Tabel 2.1 Overzicht resultaten 12 Tabel 2.2 Bijdrage aan BKG-emissiereductie per maatregelcategorie 13 Tabel 2.3 Kosten emissiereductie 14 Tabel 2.4 Reductie emissies NEC en BKG 18 Tabel 2.5 Effect extra elektriciteitsexport op emissiereductie NO x en SO 2 19 Tabel 2.6 Vermeden fossiel energiegebruik door hernieuwbare energie 20 Tabel 2.7 Kosteneffectiviteit per maatregelcategorie 21 Tabel A.1 Overzicht resultaten 25 Tabel B.1 Het percentage hernieuwbare energie volgens de Nederlandse definitie bij verschillende manieren om het gat met het Europese doel te dichten 32 Lijst van figuren Figuur 2.1 Kostencurves optimalisatievarianten 14 Figuur 2.2 Kostencurve CA, alle doelen 15 Figuur 2.3 Kostencurve CA, BKG-doel 16 Figuur 2.4 Kostencurve EC EU 20% 16 Figuur 2.5 Kostencurve EC EU 30% 17 4 ECN-E--10-048

Samenvatting Dit rapport beschrijft acht verschillende varianten om het Nederlandse klimaatdoel voor 2020, een reductie van de broeikasgasemissies met 30% t.o.v. 1990/1995, te bereiken. Vier varianten zijn gebaseerd op kostenoptimalisatie met verschillende subdoelen voor energiebesparing en hernieuwbare energie, en verschillende beperkingen op de inzet van buitenlandse emissiereducties. Deze aanvullende doelen en beperkingen komen voort uit Nederlandse of Europese doelen, zoals vastgelegd in het Coalitieakkoord van het kabinet Balkenende IV en het voorstel van de Europese Commissie betreffende het klimaat- en energiepakket. De andere vier varianten zijn gebaseerd op onder en bovenschattingen van de effecten van het beleid uit het Werkprogramma Schoon en Zuinig, tegen de achtergrond van twee verschillende aannames t.a.v. het Europese beleid en de CO 2 -prijzen in het emissiehandelssysteem. In alle gevallen leiden aanvullende doelen en randvoorwaarden tot substantieel hogere kosten en meer toepassing van binnenlandse maatregelen. Hiermee worden ook de neveneffecten op binnenlandse emissies van luchtverontreinigende stoffen groter. Vergelijking met de geschatte effecten van het Werkprogramma Schoon en Zuinig laat zien dat het werkprogramma, ook met de meest optimistische aannames de nationale doelen niet haalt. De bovenschatting zit echter wel in de buurt van de varianten die bij de Europese doelen horen, zowel wat betreft de totale effecten als, op hoofdlijnen, wat betreft de samenstelling van de maatregelpakketten. De resultaten van het rapport zijn in combinatie met aparte kostenberekeningen voor het luchtbeleid gebruikt om de synergie van het Werkprogramma Schoon en Zuinig voor het luchtbeleid tot 2020 te analyseren. De conclusies worden beschreven in het rapport Schoon en Zuinig in breder perspectief (PBL, 2009), uitgevoerd door PBL en ECN. ECN-E--10-048 5

1. Alternatieven voor BKG-emissiereductie 1.1 Kosten en neveneffecten van broeikasgasdoelen Nederland en Europa hebben ambitieuze doelen voor het terugdringen van de broeikasgassen in 2020 en daarna. Nederland wil haar broeikasgasemissies terugbrengen met 30% ten opzichte van 1990/1995. Hiervoor is een forse inzet van maatregelen vereist. Deze maatregelen brengen kosten met zich mee, en kunnen ook belangrijke neveneffecten hebben op de uitstoot van luchtverontreiniging. Omdat er verschillende mogelijkheden zijn om het broeikasgasdoel van 30% te halen, kunnen ook de kosten en neveneffecten sterk uiteenlopen. Deze notitie verkent kosten en neveneffecten van verschillende manieren om het Nederlandse broeikasgasdoel te halen. Neveneffecten op luchtverontreiniging Zowel broeikasgasemissies als de uitstoot van luchtverontreiniging hangen vaak samen met energiegebruik. Het ligt dan ook voor de hand dat broeikasgasdoelen neveneffecten zullen hebben op de uitstoot van luchtverontreiniging. Zoals in (Daniëls et al, 2008) wordt aangetoond zijn deze neveneffecten echter vaak relatief kleiner dan de reducties van de broeikasgasemissies. Maatschappelijke kosten De voor de verschillende varianten getoonde kosten zijn Nationale Kosten. Deze benaderen de maatschappelijke kosten van maatregelen voor de BV Nederland. De berekening van Nationale Kosten is gebaseerd op wereldmarktprijzen voor energiedragers (en dus niet op eindgebruikersprijzen), en op een maatschappelijke disconteringsvoet van 4%. De getoonde kosten per maatregel(categorie) of sector zijn altijd het saldo van kosten en opbrengsten binnen Nederland die samenhangen met de betreffende maatregelen, ook als deze bij verschillende partijen of sectoren terechtkomen. Status kostencijfers De kostencijfers zijn met grote onzekerheden omgeven. Aan de huidige berekeningen liggen potentieelinschattingen vanuit het jaar 2005 ten grondslag. Een deel van de gelegenheden om de betreffende maatregelen toe te passen is echter intussen onbenut gebleven. Dit leidt tot een overschatting van het potentieel met lage kosten en daardoor tot een onderschatting van de totale kosten. Tegelijkertijd is vooral in de gebouwde omgeving een aantal potentiëlen nog naar boven bijgesteld om de bovenbandbreedte van de effectschattingen van het Werkprogramma Schoon en Zuinig door te kunnen rekenen. Verder is nieuwe informatie over (tegenvallende) kosten van een aantal technieken nog niet verwerkt. Als gevolg hiervan wijken de kostenresultaten uit de berekeningen af van eerdere berekeningen, en zijn ze in een aantal gevallen te optimistisch. De werkelijke kosten kunnen om die reden mogelijk oplopen tot het dubbele van de hier getoonde bedragen. Ondanks deze kanttekeningen worden de berekende kosten wel getoond, omdat de onderlinge verschillen in kosten bij de diverse uitgangspunten wel degelijk betekenis hebben. Zie voor verdere informatie Paragraaf 1.4, over beperkingen en onzekerheden. 1.2 Alternatieve uitgangspunten De studie verkent vier verschillende maatregelpakketten om het broeikasgasdoel voor Nederland te halen. De effecten van de maatregelpakketten zijn bepaald ten opzichte van een referentiescenario. Dit betreft de hoge-olieprijsvariant van het WLO-GE-scenario (CPB/MNP/RPB, 2006) met actuele ontwikkelingen volgens de Trendanalyse Luchtverontreiniging (Daniëls et al, 6 ECN-E--10-048

2008) 1. De maatregelpakketten zijn alle gebaseerd op het halen van het doel tegen minimale kosten, maar met onderlinge verschillen in de randvoorwaarden waarbinnen dit moet gebeuren. Deze verschillen hebben betrekking op: De grenzen aan het deel van de doelstelling dat in het buitenland gerealiseerd mag worden. Subdoelen voor energiebesparing en hernieuwbare energie. De verschillende randvoorwaarden zijn afgeleid van het Coalitieakkoord van 2007 (CA), of van de Europese doelen (EC). Het samenstellen van de kostenoptimale maatregelpakketten vindt plaats met het analysetool van het Optiedocument (Daniëls, Farla, 2006), dat tevens de kosten en effecten op de NEC-stoffen berekent. De kostenoptimale pakketten worden vergeleken met de door ECN en PBL ingeschatte effecten van de beleidsmaatregelen van de Nederlandse regering, zoals aangekondigd in het Werkprogramma Schoon en Zuinig (VROM, 2007). Onder- en bovenschattingen voor twee Europese beleidsuitgangspunten resulteren ook hier in vier maatregelpakketten. Hierbij zijn alle resultaten t.a.v. de toepassing van maatregelen exogeen bepaald, en wordt het Optiedocument alleen gebruikt om kosten en effecten op de NEC-stoffen te berekenen. Bovenstaande leidt in totaal tot acht maatregelpakketten die in deze studie worden beschouwd: vier kostenoptimale varianten voor de realisatie van klimaat- en energiedoelen; en vier varianten gebaseerd op bandbreedtes voor de effecten van het Werkprogramma Schoon en Zuinig met veronderstellingen over de intensivering van het Nederlandse en Europese beleid 2. Vergelijkbaarheid optimalisatievarianten en beleidsvarianten Wat betreft de kosten zijn de optimalisatievarianten slecht vergelijkbaar met de beleidsvarianten. De beleidsinschattingen voor het Werkprogramma Schoon en Zuinig zijn in de meeste gevallen op een geaggregeerd niveau vertaald naar corresponderende opties. Het beleid is nog te weinig uitgekristalliseerd om te kunnen vaststellen welke maatregelen precies toegepast zullen worden, en daarmee zijn ook de kosten niet bekend. De kosteneffectiviteit van de beleidsvarianten is hierdoor met veel grotere onzekerheden omgeven dan die van de optimalisatievarianten. Naar verwachting leidt de gehanteerde manier om de beleidsinschatting te verdelen over de maatregelen eerder tot een overschatting dan een onderschatting van de kosten. Dit kan het effect genoemd in Paragraaf 1.1 (gedeeltelijk) compenseren. Dergelijke kanttekeningen gelden veel minder voor de neveneffecten op NEC-stoffenemissies: de meeste mogelijke maatregelen binnen de beleidspakketten verschillen onderling weinig wat betreft de emissie-effecten. Zie voor verdere informatie Paragraaf 1.4, over beperkingen en onzekerheden. 1.2.1 Binnenlandse en buitenlandse maatregelen Nederland kan een deel van haar doelstelling in het buitenland halen, door de aankoop van emissierechten onder het ETS, of door de aankoop van emissiereducties via CDM/JI. De goedkoopste manier voor Nederland om haar doel te halen is door die binnenlandse maatregelen te nemen waarvan de prijs onder die van de buitenlandse emissiereducties ligt, en de rest uit het buitenland aan te kopen. Beperkingen op de aankoop van buitenlandse emissiereducties kunnen Nederland dwingen om meer en duurdere binnenlandse maatregelen te nemen. In de varianten CA alle doelen en CA BKG doel is de aankoop vrij. In EC EU 20% en 30% gelden separate doelen voor de niet-ets sectoren, en is de aankoop van CDM/JI voor de niet-ets sectoren zodanig beperkt, dat een binnenlandse reductie in de niet-ets sectoren van 21% (EC EU 20%) respectievelijk 26% (EC EU 30%) ten opzichte van 1990 afgedwongen wordt. Deze reductiedoelen komen overeen met de Nederlandse taakstelling volgens de voorstellen van de Europese 1 2 Inmiddels zijn recentere studies verschenen, maar deze zijn niet verwerkt in de hier getoonde resultaten. Het regeerakkoord sluit een besluit over kerncentrales voor de huidige regeerperiode uit. Daarmee is de kans sterk verkleind dat in 2020 kernenergie een extra bijdrage levert aan de emissiedoelen. Voor voldoende vergelijkbaarheid met de beleidsvarianten is er ook in de optimalisatievarianten geen kernenergie opgenomen. ECN-E--10-048 7

Commissie (EC, 2008a t/m EC, 2008f) in geval de totale EU-doelstelling -20% respectievelijk - 30% ten opzichte van 1990 is. Hierbij is in de niet-ets sectoren uitgegaan van het maximaal benutten van de toegestane aankoop van CDM/JI volgens de voorstellen van de Europese Commissie d.w.z. 3% respectievelijk 8% van de niet-ets broeikasgasemissies in 2005. De genoemde doelen zijn voor de vergelijkbaarheid met het doel van Schoon en Zuinig omgerekend naar 1990 3. 1.2.2 Subdoelen besparing en hernieuwbaar Ook aparte doelen voor hernieuwbare energie of energiebesparing kunnen de toepassing van extra binnenlandse maatregelen nodig maken. Variant CA alle doelen omvat de doelen voor besparing (2% per jaar) en hernieuwbare energie (20% primaire energie in 2020) uit het regeerakkoord, variant CA alleen BKG omvat geen afgeleide doelen. De varianten EC EU 20% en 30% gaan uit van het door de Europese Commissie voorgestelde hernieuwbare energiedoel voor Nederland: 14% van het finale energiegebruik exclusief feedstocks 4. 1.2.3 Beleid als uitgangspunt Zoals genoemd is ook gekeken naar de kosten en neveneffecten van het Werkprogramma Schoon en Zuinig. Hiervoor zijn schattingen opgesteld in de vorm van een onder- en een bovenschatting voor elk van twee verschillende veronderstellingen over het Europese beleid. Dit resulteert dus ook in vier sets van kosten en neveneffecten. De vereiste aankoop van emissierechten vloeit hierbij voort uit wat de te verwachten binnenlandse maatregelen nog tekortschieten om het doel te halen. 1.3 De uitgangspunten op een rij Onderstaande tabel zet alle aannames voor de acht varianten op een rij. In de beleidsvarianten zijn alle waarden in de tabel exogeen en ingevuld. In de optimalisatievarianten staan de randvoorwaarden en doelen vast, en is de rest resultaat van de modelberekeningen. Omdat het werkprogramma Schoon en Zuinig kernenergie als optie uitsluit zijn nieuwe kerncentrales ook in de optimalisatievarianten uitgesloten 5. Optimalisatievarianten In de vier kostenoptimale varianten worden de goedkoopste maatregelen ingezet die gezamenlijk de klimaat- en energiedoelen halen. Voor de aankoop van buitenlandse emissiereducties wordt in deze optimalisatievarianten uitgegaan van een CO 2 -prijs van 35 / ton. Deze CO 2 -prijs wordt als afkapcriterium voor maatregelen in alle sectoren gebruikt 6. De kostenoptimale varianten zijn: CA alle doelen. Alle kabinetsdoelen gelden: 30% BKG-reductie in 2020, een besparingstempo van gemiddeld 2% per jaar tussen 2010 en 2020, en een aandeel hernieuwbaar van 20% in 2020. Er gelden geen restricties op buitenlandse emissiereducties. 3 4 5 6 Door de Europese Commissie zijn de doelen echter geformuleerd ten opzichte van 2005. Voor EC EU 20% is het niet-ets doel inclusief het toegestane beperkte gebruik van CDM/JI -16% ten opzichte van 2005. Het niet-ets doel is voor EC EU 30% niet expliciet gegeven in het voorstel van de Europese Commissie. Deze studie interpreteert het EC pakket zo dat voor de niet-ets sectoren een doel geldt van -26,5% ten opzichte van 2005. Er is geen één op één relatie tussen het percentage van het finaal energiegebruik en het percentage van het primair primair energiegebruik. Gegeven een bepaald percentage van het finaal energiegebruik hangt het percentage van het primair energiegebruik af van de mix van hernieuwbare energietechnieken (zie Bijlage B). Voor de analyse is uitgegaan van een indicatieve doelstelling in primaire termen van 17%. Er is wel een variant van CA, BKG-doel doorgerekend met kernenergie. Omdat het afkapcriterium op Nationale kosten is gebaseerd en bij de beleidsinschatting eindgebruikerskosten juist belangrijk zijn, hoeft dit niet tot dezelfde effecten te leiden. 8 ECN-E--10-048

CA BKG-doel. Alleen het BKG-doel van 30% geldt, en er zijn geen restricties op buitenlandse emissiereducties. EC EU 20%. Het Nederlandse BKG-doel van 30% en het Europese doel voor hernieuwbare energie van 14% gelden. De niet-ets sectoren moeten binnenlands minimaal 21% reductie halen, 15,5 Mton t.o.v. het achtergrondscenario. EC EU 30%. Het Nederlandse BKG-doel van 30% en het Europese doel voor hernieuwbare energie van 14% gelden. De niet-ets sectoren moeten binnenlands minimaal 26% reductie halen, 21,9 Mton t.o.v. het achtergrondscenario. Tabel 1.1 Overzicht uitgangspunten van de varianten CA, alle doelen CA, BKG doel EC EU 20% EC EU 30% EU20 EU20 EU50 EU50 Uitgangspunt Opt Opt Opt Opt Beleid Beleid Beleid Beleid BKG reductie (tov 1990/1995) -30% -30% -30% -30% -30% -30% -30% -30% w.v. fysiek binnenland flex flex flex flex exogeen exogeen Exogeen Exogeen * fysiek non-ets (tov 1990) flex flex -21% -26% exogeen exogeen Exogeen Exogeen Bijdrage CDM/JI (Mton) flex flex flex Flex f resultante resultante resultante resultante CO 2 -prijs ( /ton) 35 35 35 35 20 20 50 50 Aandeel hernieuwbaar 20% flex 15 à 19% 15 à 19% Exogeen exogeen Exogeen Exogeen * biobrandstoffen verkeer >=10% flex >=10% >=10% Exogeen exogeen Exogeen Exogeen Energiebesparing 2% flex flex Flex Exogeen exogeen Exogeen Exogeen In de vier optimalisatievarianten is de elektriciteitsexport gelijk verondersteld aan het gemiddelde van de vier beleidsvarianten. Voor de vier beleidsgebaseerde varianten () is in de trendanalyse (Seebregts et al, 2008) een nieuwe schatting van nieuwbouw en afdanking van elektriciteitscentrales gemaakt 7. Verder zijn bij de beleidsvarianten veronderstellingen gedaan over de intensivering van het Europese klimaat- en energiebeleid (Menkveld et al, 2007) en waar relevant is de CO 2 -prijs gebruikt als basis voor de inschatting van de maatregelen die in de handelende sectoren worden genomen. De variant EU20 hanteert een CO 2 -prijs van 20 / ton; en de variant EU50 hanteert 50 / ton. Ieder van deze varianten heeft een lage en een hoge schatting voor het effect van het Werkprogramma Schoon en Zuinig (Menkveld et al, 2007). 7 Een dergelijke schatting is alleen mogelijk voor een uitgewerkt beleidsbeeld, omdat het beleid (m.n. de emissiehandel) een belangrijke rol speelt voor de ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt en de concurrentiepositie van Nederlandse elektriciteitsopwekking. ECN-E--10-048 9

Alle varianten hanteren dezelfde uitgangspunten ten aanzien van broeikasgasemissiereductiepotentiëlen, specifieke neveneffecten op de luchtemissies en kosten van opties 8. De varianten EC EU 20% en 30% zijn speciaal relevant voor vergelijking met de beleidsvarianten van het Werkprogramma Schoon en Zuinig. EC EU 20% en 30% komen namelijk voort uit de voorstellen in het EU-pakket. De aankoop van buitenlandse emissiereducties door de ETSsectoren is vrij, terwijl de aankoop van JI/CDM door de niet-ets sectoren gelimiteerd is. Daarnaast is er een subdoel voor hernieuwbare energie. Variant CA alle doelen is speciaal relevant voor vergelijking met de inschattingsvarianten van Schoon en Zuinig vanwege de kabinetsdoelen van 2% besparing en 20% hernieuwbare energie. Variant CA, BKG doel dient als referentie: met deze uitgangspunten wordt klimaatdoel gehaald tegen minimale kosten. 1.4 Beperkingen en onzekerheden Voor de interpretatie van de resultaten is het belangrijk om met het volgende rekening te houden: 1. De gebruikte potentiëlen zijn geschat in 2005. Nieuwe inzichten kunnen tot wijzigingen leiden. Een deel van het potentieel is niet meer realiseerbaar, doordat al weer enige jaren verstreken zijn. 2. Om de geschatte effecten van het werkprogramma te kunnen reproduceren met het Optiedocument, is een klein deel van de potentiëlen naar boven bijgesteld. Het wordt daa rdoor makkelijker en goedkoper om dezelfde doelen te halen. De resultaten geven daarmee waarschijnlijk een onderschatting van de werkelijke kosten, en zijn niet vergelijkbaar met eerdere berekeningen. In werkelijkheid zullen mogelijkheden juist vaak kleiner zijn geworden, zie ook het vorige punt. 3. De beleidsinschattingen uit Schoon en Zuinig zijn meestal op een vrij geaggregeerd niveau vertaald naar corresponderende opties. Vaak is het beleid nog te weinig uitgekristalliseerd om precies te bepalen welke maatregelen meer toegepast zullen worden. De kosteneffectiviteit van de beleidsvarianten kan hierdoor anders uit vallen dan in de praktijk het geval is. Naar verwachting leidt de gehanteerde manier om de beleidsinschatting te verdelen over de maatregelen tot een overschatting van de kosten. Het effect is dus tegengesteld aan dat van punt 2, maar de balans kan per maatregel verschillen. 4. De maatregelen die naar verwachting een rol zullen spelen als gevolg van het werkprogramma S&Z zijn recent tegen het licht gehouden. In de optimalisatievarianten kunnen ook andere maatregelen uit het Optiedocument een rol spelen, waarbij recente kennis niet is verwerkt. 5. De ontwikkelingen sinds het uitkomen van S&Z zullen leiden tot andere realisaties dan indertijd geschat. Dit geldt voor zowel totale effecten als de verdeling over maatregelen. Met deze nieuwe ontwikkelingen is geen rekening gehouden. 6. De beleidsvarianten geven een beeld van de onzekerheid van het beleidseffect van het Werkprogramma Schoon en Zuinig. Dit is gedaan voor twee type onzekerheden. De eerste is de onzekerheid in het Europese klimaat en energiebeleid en het gevolg hiervan voor de CO 2 - prijs. Daarom zijn twee CO 2 -prijzen gekozen: 20 en 50 /ton. Het tweede type onzekerheid betreft de effectiviteit van nieuwe instrumenten, nog niet specifiek beschreven instrumenten, onzekerheden betreffende technologie en ruimtelijke of juridische procedures, etc. Daarom is voor iedere CO 2 -prijs een lage en hoge schatting gemaakt van het beleidseffect. 7. Voor de kostenoptimalisatievarianten zijn geen onzekerheden verkend. De CO 2 -prijs van 35 /ton ligt tussen de lage en hoge CO 2 -prijs van de beleidsvarianten. Het verschil in het type 8 Variant CA, alle doelen wijkt af van een eerdere berekening op basis van dezelfde randvoorwaarden. Voor de onderlinge vergelijkbaarheid zijn namelijk de uitgangspunten van de Trendanalyse gebruikt voor alle varianten. Voor de Trendanalyse zijn de inschattingen voor S&Z geprojecteerd op de opties in het Optiedocument. In een beperkt aantal gevallen waren de potentiëlen in het OD niet toereikend voor de bovenkant van de inschattingen in S&Z. Met deze inschattingen is impliciet het signaal afgegeven dat de inschattingen uit het Optiedocument mogelijk te waren. In deze gevallen zijn de betreffende opties opgeschaald om toch betrouwbare NECstoffenberekeningen mogelijk te maken. Het gebruiken van dezelfde uitgangspunten voor bijvoorbeeld kostenberekeningen resulteert echter wel in veel grotere onzekerheden. 10 ECN-E--10-048

varianten (lage en hoge effectschatting van beleid versus uitkomst van kostenoptimalisatie) en in CO 2 -prijs beperkt de onderlinge vergelijkbaarheid van de varianten. 8. De beleidsvarianten omvatten een actualisatie van de nieuwbouwplannen voor centraal opwekkingsvermogen, en de afdanking van ouder centraal vermogen is voor elk van de beleidsvarianten apart geschat. De elektriciteitsexport is hierdoor anders dan in het achtergrondscenario. In de optimalisatievarianten is de gemiddelde elektriciteitsexport van de beleidsvarianten uitgangspunt. De emissie-effecten in de elektriciteitsopwekking kunnen hierdoor niet een op een met elkaar vergeleken worden. 9. Waar doelen moeilijk haalbaar zijn, is vaak de inzet van dure maatregelen vereist. Meestal gaat het dan om kleine extra emissiereducties, en (zeer) hoge kosten. Een kleine verandering in de potentiëlen zorgt dan voor een grote verandering in de kosten: een beetje meer of minder goedkoper potentieel heeft een grote invloed op inzet van de zeer dure maatregelen. Vooral de kosten zijn relatief onzeker; een typische onzekerheidsmarge rond de getoonde totale kosten is plus of min 1 miljard euro voor de varianten met de ste kosten, oplopend tot plus of min 3 miljard euro of meer voor de varianten met hogere kosten. De bij de resultaten getoonde kostencurves maken deze onzekerheden inzichtelijker. ECN-E--10-048 11

2. Resultaten Tabel 2.1 Overzicht resultaten 9 BKG-effecten CA, alle [Mton CO 2 -equivalent] doelen CA, BKG doel EC EU 20% EC EU 30% EU20 EU20 EU50 EU50 Totaal 97 97 97 97 97 97 97 97 Binnenlands 59 31 51 54 17 28 29 52 w.v. ETS 32 21 35 33 4 7 12 28 (ETS exclusief export) 47 33 49 46 18 22 38 46 w.v. Niet ETS 27 9 15 22 13 21 17 24 Aankoop buitenland 38 67 47 43 80 69 68 45 Kosten [mld ] Totaal 4,1 0,8 2,2 2,7 4,1 6,4 7,4 8,6 Binnenlands 3,0-1,1 0,9 1,5 2,5 5,0 4,0 6,4 w.v. ETS 0,9-0,2 0,6 0,4 0,5 0,6 1,4 1,5 w.v. Niet ETS 2,1-0,8 0,3 1,2 2,0 4,4 2,6 4,9 Aankoop buitenland 1,1 1,9 1,3 1,2 1,6 1,4 3,4 2,3 Doelbereik BKG-binnenlands [%] 12% -1% 8% 10% -8% -2% -2% 9% Besparingscijfer [%/jr] 2,0% 1,7% 1,7% 1,8% 1,4% 1,6% 1,7% 1,9% Hernieuwbaar [%] 20% 9% 17% 17% 10% 12% 14% 16% Bovenstaande tabel geeft het totaalbeeld voor de BKG-reducties, de kosten 10 en het (binnenlands) bereik van de doelen voor BKG, besparing 11 en hernieuwbare energie. Besparingstempo en aandeel hernieuwbare energie zijn conform de Nederlandse definities. Voor de vergelijkbaarheid van de verschillende varianten is de emissiereductie in de ETS-sectoren zowel met als zonder extra elektriciteitsexport getoond 12. De kosten van aankoop in de optimalisatievarianten zijn gebaseerd op een CO 2 -prijs van 35 2007 /ton, die in de trendanalyse op 20 en 50 (resp EU20 en EU50 varianten). De Europese definities voor hernieuwbare energie en besparingstempo wijken af van de Nederlandse. Het aandeel hernieuwbaar volgens de Europese definitie is het aandeel in het finaal gebruik, terwijl de Nederlandse definitie betrekking heeft op het primair verbruik. Ook vallen technieken zoals warmtepompen in de Nederlandse definitie wel, en in de Europese definitie niet onder hernieuwbaar. Het aandeel hernieuwbare energie volgens de Europese definities is daardoor niet exact te bepalen, maar ligt tussen 80% en 120% van de Nederlandse waarde. Het Europese besparingstempo is exclusief de energie-inzet in feedstocks, de Nederlandse inclusief. Het tempo volgens de Europese definitie ligt daardoor ca. 15% hoger 13. 9 De resultaten voor de trendanalyse Schoon en Zuinig zijn weliswaar gebaseerd op de beoordeling Schoon en Zuinig uit 2007, maar omvatten ook een actualisatie voor de elektriciteitssector. Op details, bijvoorbeeld het percentage hernieuwbaar, kunnen de getoonde waarden daardoor iets afwijken van de beoordeling. 10 Exclusief kosten en opbrengsten die voortkomen uit extra elektriciteitsexport. Deze zijn alleen te bepalen met analyse van de bijbehorende elektriciteitsprijzen. 11 Besparing conform Protocol Monitoring Energiebesparing, dus inclusief feedstocks. 12 Voor de vergelijkbaarheid van de reductie-inspanningen zijn de reducties exclusief het effect van nieuwe centrales en extra export beter bruikbaar. 13 De inzet van feedstocks is in Nederland vooral in de chemie groot. Op feedstock inzet is geen of weinig energiebesparing mogelijk. Een groot aandeel feedstock haalt het besparingstempo daardoor om als het wel mee telt in de besparingsberekening. 12 ECN-E--10-048

2.1.1 Bijdrage maatregelcategoriëen Tabel 2.2 Bijdrage aan BKG-emissiereductie per maatregelcategorie CA, alle doelen CA, BKG doel EC EU 20% EC EU 30% EU20 EU20 EU50 EU50 OBG 6 6 6 6 6 7 6 7 Bsp 33 20 21 27 14 21 26 31 HE 28 1 21 19 5 9 15 19 CCS 5 15 15 15 0 0 4 10 Overig 2 1 2 2 5 5 4 3 Export -15-12 -14-13 -13-15 -26-18 De tabel toont de bijdrage per maatregelcategorie. De OBG-maatregelen leveren in alle gevallen een bijdrage van 6 à 7 Mton. De additionele bijdrage van besparingsmaatregelen is in alle gevallen substantieel, ook in CA BKG doel, waarin hiervoor geen expliciete doelstelling is.. Dit geldt niet voor hernieuwbare energie: zonder specifieke doelen hiervoor is de additionele bijdrage hiervan beperkt. CCS is aantrekkelijk vanaf een CO 2 -prijs tussen 20 en 40 /ton, mede afhankelijk van de precieze bron van de CO 2. De kosteneffectiviteit van een belangrijk deel ligt rond de 35 /ton CO 2, dus vlakbij de veronderstelde CDM/JI prijs. Door concurrentie met andere maatregelen kan de toepassing van CCS variëren, ook met dezelfde CO 2 -prijs. De categorie Overig bestaat vrijwel uitsluitend uit de extra nieuwbouw van elektriciteitscentrales 14. Omdat deze nieuwere centrales ten opzichte van het parkgemiddelde en de afgedankte centrales minder uitstoten, zijn ze behandeld als reductiemaatregel, hoewel ze tot een toename van de Nederlandse emissies leiden 15. De bijbehorende toename van de emissies wordt weer gecompenseerd via de post export. In alle vier de optimalisatievarianten is van dezelfde elektriciteitsexport uitgegaan. Dat de emissie-effecten toch verschillen, komt doordat deze berekend worden op basis van de gemiddelde emissiefactor van het afgedankte vermogen, en doordat het afgedankte vermogen in de vier varianten verschilt. De getoonde waarden hebben een dubbele betekenis: ze geven aan hoeveel minder de afname van de emissies in Nederland is door de extra export 16, maar ook wat bij benadering de afname in het buitenland is. 2.1.2 Kosten De kosten van de getoonde varianten zijn zeer onzeker, en hangen af van energieprijzen, prijsontwikkeling van technieken etc. Een andere belangrijke kanttekening bij de getoonde kosten is dat in sommige gevallen een beperkt aantal zeer dure maatregelen vereist kan zijn om aan een specifiek subdoel te voldoen. Een iets gunstiger ontwikkeling van het potentieel kan in zo'n geval de kosten fors om brengen. Dit is het geval als de kostencurve aan het einde steil om begint te lopen. Een groot deel van de kosten gaat dan samen met een klein deel van de effecten. 14 Alleen gascentrales. De toename van het kolenvermogen zit al in de GEHP baseline. 15 Dit is consistent met de manier waarop bijvoorbeeld WKK behandeld wordt. Ook hierbij is er lokaal een toename van de emissies. Toch wordt WKK als reductiemaatregel gezien omdat de emissies lager liggen dan het parkgemiddelde. 16 Anders geformuleerd: de getallen voor export geven aan wat de emissiereductie in Nederland ongeveer zou zijn geweest als het overschot aan elektriciteit niet voor de export, maar voor de afdanking van centrales zou zijn benut. ECN-E--10-048 13

Figuur 2.1 Kostencurves optimalisatievarianten Andersom is het zo dat het beleid in de praktijk niet in staat zal zijn om altijd eerst de toepassing van goedkopere maatregelen te realiseren, en pas daarna die van duurdere. Een optimalisatiemodel doet alsof dit wel mogelijk is, en geeft daarmee al gauw een onderschatting van de kosten zoals die in werkelijkheid op zullen treden. In de beleidvarianten zijn de ingeschatte beleidseffecten evenredig met de grootte van de technische potentiëlen verdeeld over de verschillende opties. Hierbij heeft dus helemaal geen kostenoptimalisatie plaatsgevonden, en dit resulteert eerder in een overschatting van de kosten. Slechts een deel van de kostenverschillen voert daarmee terug op een reële basis. Dit betekent dat de optimalisatievarianten onderling goed te vergelijken zijn, evenals de beleidsvarianten, maar dat vergelijking van beleidsvarianten met optimalisatievarianten slechts beperkt mogelijk is. Tabel 2.3 Kosten emissiereductie Kosten binnenlandse reductie CA, alle doelen CA, EC EU BKG doel 20% EC EU 30% EU20 EU20 EU50 EU50 [ /ton gemiddeld (binnenland)] 51-34 18 28 148 180 136 122 [ /ton ETS] 19-7 12 8 28 28 36 32 [ /ton niet-ets] 78-89 19 54 157 214 155 202 Kosten incl buitenlandse reductie [ /ton gemiddeld] 42 8 23 28 42 66 76 89 De tabel laat zien dat in de beleidsvarianten de kosten-effectiviteit van de toegepaste binnenlandse maatregelen in alle gevallen minder gunstig is dan in de optimalisatievarianten. Nog afgezien van de genoemde kanttekeningen is dit een logische uitkomst: bij beleidskeuzes spelen meer factoren een rol dan alleen de kosten, en dat kan betekenen dat ook duurdere maatregelen toegepast worden. Ook zijn in de praktijk de mogelijkheden beperkt om met beleid selectief alleen de goedkopere maatregelen te implementeren. Binnen de optimalisatievarianten is CA BKG doel, met kostenoptimale aankoop van buitenlandse emissiereducties qua kosten het gunstigst, met negatieve gemiddelde kosten. Het toelaten van nucleair leidt hierbij tot nog iets lagere kosten bij 5 à 6 Mton extra binnenlandse reducties. Aanvullende randvoorwaarden verhogen de kosten: Met de binnenlandse doelen voor hernieuwbare energie en niet-ets liggen de gemiddelde kostenniveaus voor binnenlandse reducties in EC EU 14 ECN-E--10-048

20% en 30% op 18 resp. 28 /ton CO 2. In EC EU 30%, met een doel voor de niet-ets sectoren van 26% (exclusief CDM/JI), ligt het kostenniveau vooral in de niet-ets sectoren veel hoger. De kostencurves laten duidelijk zien hoe de extra kosten ten opzichte van de CA BKG doel variant tot stand komen. Bij de variant CA, alle doelen worden extra binnenlandse maatregelen ingezet om de doelen voor hernieuwbare energie en besparing te halen, waarbij een wat groter deel van de extra kosten voor rekening komt van de hernieuwbare energie. Door deze maatregelen kan de aankoop van CDM/JI en ETS-rechten om, ook gaat het voor een kleiner deel ten koste van CCS in de elektriciteitsopwekking 17. De Europese doelen leiden tot extra inzet van duurzame energie om het doel van 14% finaal gebruik te halen (in primaire termen 17%); en minder buitenlandse emissiereductie. Ook is er extra inzet van besparingsmaatregelen in de niet-ets-sectoren; dit is echter pas substantieel bij de ambitieuzere doelen voor de niet-ets sectoren in EC EU 30%. Bij de Europese doelen gaat dit nog niet ten koste van CCS in de elektriciteitsopwekking. Figuur 2.2 Kostencurve CA, alle doelen 17 Dit hangt samen met de opgelegde randvoorwaarde van de constante export, bij meer export is er ruimte voor CCS naast extra hernieuwbaar en besparing in de opwekking. Naar verwachting zal een Nederlandse inzet op meer hernieuwbaar, besparing en CCS de concurrentiepositie van het Nederlandse park versterken, waardoor meer export waarschijnlijk is. ECN-E--10-048 15

Figuur 2.3 Kostencurve CA, BKG-doel Figuur 2.4 Kostencurve EC EU 20% 16 ECN-E--10-048

Figuur 2.5 Kostencurve EC EU 30% 2.2 NEC-stoffen De varianten verschillen onderling sterk in het aandeel van de binnenlandse reductiemaatregelen, en de neveneffecten op de NEC-stoffen NO x en SO 2 lopen daarom ook uiteen. Van de overige NEC-stoffen is slechts een klein deel energiegerelateerd, en zijn de neveneffecten minder belangrijk. De tabel geeft een overzicht van de absolute en relatieve emissiereducties van broeikasgassen en NEC-stoffen t.o.v. de uitstoot in GEHP 2020. Daarnaast laat de tabel ook de verhoudingsgetallen zien tussen relatieve NEC-reducties en BKG-reductie: de synergiefactor. Op basis hiervan blijkt alleen de invloed van BKG-maatregelen op de uitstoot van NO x en SO 2 voldoende relevant. Bij de andere NEC-stoffen is het grootste deel van de uitstoot niet gerelateerd aan energiegebruik. ECN-E--10-048 17

Tabel 2.4 Reductie emissies NEC en BKG Reductie (Mton BKG of kton NEC) CA, alle doelen CA, BKG doel EC EU 20% EC EU 30% EU20 EU20 EU50 EU50 [BKG] 59 31 51 54 17 28 29 52 [NO x] 12,9 4,3 9,9 10,3 1,8 4,5 1,9 8,6 S[O 2] 4,1 2,3 3,4 2,7 1,1 2,7 2,5 5,9 [NMVOS] 1,4 1,4 1,4 1,4 0,4 0,5 0,4 0,4 [NH3] 0,2 0,2 0,2 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0 [PM 10 ] 0,3 0,4 0,3 0,5 0,1 0,3 0,2 0,4 Reductie binnenlands (% t.o.v. GEHP 2020) [BKG] 24% 12% 21% 22% 7% 11% 12% 21% [NO x] 6% 2% 5% 5% 1% 2% 1% 4% [SO 2] 7% 4% 6% 5% 2% 5% 4% 10% [NMVOS] 1% 1% 1% 1% 0% 0% 0% 0% [NH3] 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 0% Fijn stof [PM 10 ] 1% 1% 1% 1% 0% 1% 1% 1% Reductie (%NEC/%BKG) [NO x] 0,25 0,16 0,22 0,21 0,12 0,18 0,08 0,19 [SO 2] 0,30 0,32 0,29 0,21 0,29 0,42 0,36 0,49 [NMVOS] 0,04 0,07 0,04 0,04 0,04 0,03 0,02 0,01 [NH3] 0,01 0,01 0,01 0,01 0,00 0,00 0,00 0,00 Fijn stof [PM 10 ] 0,03 0,09 0,04 0,06 0,06 0,06 0,05 0,05 Bij zowel NO x als SO 2 is er een sterke variatie in de synergie met de broeikasgasemissiereducties. De synergiefactor voor NO x ligt tussen 0,12 en 0,25. In additionele runs zonder elektriciteitsexport ligt de synergiefactor steeds rond of iets boven de 0,3. De belangrijkste oorzaak hiervoor is het grotere aandeel van de elektriciteitsopwekking in de binnenlandse BKG-emissiereductie. Bij SO 2 ligt de synergiefactor tussen 0,3 en 0,49. Er is geen duidelijk onderscheid in de gemiddelde score bij de beleidsvarianten of optimalisatievarianten, wel is de totale reductie gemiddeld kleiner bij de beleidsvarianten. Bepalend voor de synergie zijn de sluiting van kolencentrales en de toepassing van CCS bij kolencentrales. Vraagreductie, hernieuwbare elektriciteit en nieuw zuiniger vermogen geven ruimte voor zowel afdanking van centrales als voor extra elektriciteitsexport. Naarmate meer van de ruimte naar de export gaat wordt de binnenlandse emissiereductie van BKG NO x en SO 2 kleiner. Voor broeikasgassen is dit geen probleem: de extra emissies in Nederland vallen onder het ETS-plafond. Ze kunnen en moeten door extra aankoop van emissierechten gecompenseerd worden. Een dergelijke flexibiliteit bestaat niet bij de NEC-plafonds. De combinatie van flexibele doelen voor BKG en vaste doelen voor NEC-stoffen kan dus haalbaarheidsproblemen bij de doelen voor NO x en SO 2 veroorzaken. De BKG-doelen leggen immers geen beperkingen op aan de groei van de binnenlandse emissies. Sterker nog, sterker klimaatbeleid maakt elektriciteitsproductie in Nederland juist relatief aantrekkelijker (Seebregts et al, 2008), waardoor de binnenlandse emissies misschien zelfs toenemen of minder afnemen. Vanwege het meer regionale karakter van de NEC-problematiek is het logisch dat de NECdoelen niet zo flexibel ingevuld kunnen worden als de BKG-doelen. Wel kan sterker klimaatbeleid, dat de Nederlandse elektriciteitsexport aantrekkelijker maakt, een voordeel opleveren voor 18 ECN-E--10-048

het totaal van de regionale luchtkwaliteit van Nederland, Noordrijn-Westfalen en België. Dit komt doordat de maatregelen die onder invloed van het klimaatbeleid genomen worden, meer hernieuwbare elektriciteit en een besparing op de elektriciteitsvraag, zullen leiden tot minder fossiele opwekking van elektriciteit. Deze vermindering van de fossiele opwekking kan zowel binnen Nederland als in het (nabije) buitenland plaatsvinden. Dit is echter niet nader gekwantificeerd in deze studie. Tabel 2.5 geeft bij benadering aan hoeveel de extra elektriciteitsexport de emissiereducties in Nederland kleiner maakt. Dezelfde getallen zijn ook een ruwe indicatie van de emissiereducties die de extra elektriciteitsexport in het buitenland brengt. Hoewel de optimalisatievarianten allemaal van dezelfde export uitgaan, verschillen de emissie-effecten onderling toch door de verschillen in de afgedankte centrales. Tabel 2.5 Effect extra elektriciteitsexport op emissiereductie NO x en SO 2 CA, CA, EC EC alle doelen BKG doel EU 20% EU 30% EU20 EU20 EU50 EU50 [NO x] -9,0-8,5-8,7-8,6-7,2-7,9-14,6-10,6 [SO 2] -3,7 0,0-2,3-1,7-5,7-6,4-8,5-5,7 2.3 Buitenlands versus binnenland De varianten verschillen onder meer in de beperkingen op aankoop van emissiereducties in het buitenland. In CA alle doelen vast is de aankoop vastgelegd op 20 Mton, in CA BKG doel is de aankoop vrij, en in EC EU 20% en EC EU 30% is alleen de aankoop voor de niet-ets sectoren beperkt, zodanig dat een binnenlandse emissiereductie van 21 resp. 26% in deze sectoren noodzakelijk is. In de beleidsvarianten is de aankoop van buitenlandse reducties de restpost die nodig is om het doel van 30% te halen. Het kantelpunt tussen het nemen van binnenlandse maatregelen en de aankoop van rechten hangt uiteraard af van de CO 2 -prijs. Met subdoelen voor besparing en hernieuwbare energie of beperkingen op de aankoop van CDM/JI wordt een groter deel van het BKG-doel al binnenlands gerealiseerd. 2.4 Hernieuwbare energie De tabel geeft een overzicht van de ten opzichte van GEHP vermeden fossiele energie door hernieuwbare energiemaatregelen. Allereerst valt op dat de additionele bijdrage in CA BKG doel vrijwel verwaarloosbaar is. Biobrandstoffen In alle optimalisatievarianten, m.u.v. CA BKG doel is de inzet van biobrandstoffen vastgeprikt op 10% van de vraag naar transportbrandstoffen. Dit komt overeen met ongeveer 50 PJ vermeden fossiele energie. ECN-E--10-048 19

Tabel 2.6 Vermeden fossiel energiegebruik door hernieuwbare energie Additioneel vermeden fossiel CA, alle doelen CA, BKG doel EC EU 20% EC EU 30% EU20 EU20 EU50 EU50 Biobrandstoffen 50 0 50 50 40 92 37 84 Zon 0 0 0 0 0 0 0 0 Wind 145 0 145 146 16 16 100 100 Warmte 41 6 35 35 21 29 25 37 Biomassa 99 3 72 43 0 0 41 41 Groen gas 75 5 34 34 0 0 0 0 Wind Bij een separaat doel voor hernieuwbare energie behoort windenergie tot de meest kosteneffectieve maatregelen, met een bijdrage van 145-146 PJ vermeden fossiel. Warmte Hernieuwbare warmte bestaat voornamelijk uit maatregelen in de gebouwde omgeving en uit de nieuwe kasconcepten in de glastuinbouw. De bijdrage in de optimalisatievarianten met een subdoel voor hernieuwbare energie is 35 à 41 PJ. Dit is iets hoger dan in de meeste beleidsvarianten. Biomassa De inzet van biomassa in de elektriciteitsopwekking is het meest kosteneffectief als bijstook of meestook in kolencentrales. De mogelijkheden hiervoor hangen af van het beschikbare kolenvermogen. Als door andere maatregelen kolencentrales verdrongen worden heeft dit ook consequenties voor de bij/meestook. In de EC EU 20% variant is de inzet van biomasa iets groter dan in EC EU 30%, doordat in de laatste het totaal energiegebruik lager is. Groen Gas Groen gas speelt alleen een rol van betekenis in CA vaste doelen, met het 20% doel voor hernieuwbaar. Groen gas omvat gas dat uit biomassa geproduceerd wordt via vergisting of vergassing (ref OD). Groen gas is in de berekeningen gerangschikt onder de gebouwde omgeving en de effecten tellen mee voor de niet-ets sector, vandaar ook de rol in de EC EU 20% en 30% varianten. 2.5 Optimalisatie versus beleid Bij een vergelijking van de optimalisatievarianten en de beleidsvarianten is het belangrijk om rekening te houden met de verschillen in de CO 2 -prijzen en in de mate van doelbereik. Deze verschillen beïnvloeden de resultaten. Verder is een belangrijke beperking van de beleidsvarianten dat niet bekend is van welke maatregelen precies de toepassing door beleid wordt bevorderd: De beleidsinschatting voor S&Z en de vertaling naar maatregelen in de Trendanalyse hebben daarvoor op een te geaggregeerd niveau plaatsgevonden. Dit betekent dat de beleidsvarianten mede daardoor vrijwel altijd minder gunstig uitvallen dan de optimalisatievarianten. Dit is een belangrijk voorbehoud bij de vergelijking, zoals al vermeld in Paragraaf 2.1.2. Ondanks deze voorbehouden is het wel mogelijk om op onderdelen observaties te doen. Interessant is daarbij vooral in welke mate het beleid afwijkt van kostenoptimale keuzes. IJkpunten daarbij zijn de inzet van relatief goedkope categorieën van maatregelen, en de gemiddelde kosteneffectiviteit binnen een categorie. Dit laatste kan alleen goed vergeleken worden voor die gevallen waarin de totale reductie door een categorie ongeveer gelijk is. Waar het beleid sterk afwijkt van de kostenoptimale keuzes hoeft dit geen diskwalificatie van het beleid in te houden. Los van de genoemde voorbehouden zijn er andere gronden en verdedigbare overwegingen die 20 ECN-E--10-048

tot duurdere keuzes kunnen leiden. Voorbeelden zijn instrumenteerbaarheid, lange termijneffecten, juridische beperkingen etc. Slechts in een beperkt aantal gevallen lijkt het beleid duidelijk keuzes te maken voor maatregelen die niet kostenoptimaal zijn vanuit de achterliggende doelen. Een voorbeeld is de steun voor mestvergisting. In de meeste gevallen echter is in het werkprogramma niet voldoende duidelijk welke maatregelen door het beleid precies worden gestimuleerd om er harde conclusies over de kosten aan te kunnen koppelen. De tabel geeft een overzicht van BKG-reductie, kosten en kosteneffectiviteiten van de hoofdcategorieën van maatregelen. Reducties van maatregelen die leiden tot elektriciteitsexport zijn hierbij toegerekend aan Nederland. Tabel 2.7 Effecten [Mton] Kosten [mld ] Kosteneffectiviteit [ /ton CO 2 eq] Kosteneffectiviteit per maatregelcategorie CA, alle doelen CA, BKG doel EC EU 20% EC EU 30% EU20 EU20 EU50 EU50 Binnen 71 41 63 66 25 38 51 67 lands OBG 6 6 6 6 6 7 6 7 Bsp 33 20 21 27 14 21 26 31 HE 28 1 21 19 5 9 15 19 CCS 5 15 15 15 0 0 4 10 Binnen 3,0-1,1 0,9 1,5 2,5 5,0 4,0 6,4 lands OBG 0,0 0,0 0,0 0,0 0,2 0,2 0,2 0,2 Bsp 0,2-1,3-1,1-0,3 1,4 3,1 2,3 3,9 HE 2,7 0,0 1,7 1,5 0,9 1,7 1,4 2,1 CCS 0,0 0,3 0,3 0,3 0,0 0,0 0,1 0,2 Binnen 42-26 14 23 97 132 77 95 lands OBG 2 2 2 2 31 26 30 25 Bsp 7-66 -56-10 100 145 90 123 HE 97-58 81 80 172 187 90 113 CCS 10 19 19 19 0 0 24 24 Binnenlands De inzet van binnenlandse maatregelen is bij de optimalisatievarianten vrijwel altijd hoger dan in de beleidsvarianten, tevens zijn de kosten lager. Dit betekent dat er maatregelen met relatief lage kosten minder worden benut in het Werkprogramma S&Z. Ook valt op, met het al genoemde voorbehoud van de beperkte vergelijkbaarheid, dat het werkprogramma relatief sterk inzet op dure besparingsmaatregelen, vooral in de gebouwde omgeving. OBG De effecten van OBG-maatregelen zijn in alle varianten ongeveer vergelijkbaar. Wel is de kosteneffectiviteit in de beleidsvarianten veel ongunstiger dan in de optimalisatievarianten. De oorzaak hiervan is duidelijk aan te wijzen: de inzet op co-vergisting van mest in de beleidvarianten. Besparing De bijdrage van besparingen ligt in de beleids- en optimalisatievarianten in ongeveer dezelfde range. Waar de totale bijdrage vrijwel vergelijkbaar is (EC EU 20% en TA20, en EC EU 30% en TA50 ), is het mogelijk om de gemiddelde kosteneffectiviteit zinvol te vergelijken. In beide gevallen is de kosteneffectiviteit in de beleidsvariant veel minder gunstig dan in de optimalisatievariant. Dit komt deels door de manier waarop de S&Z inschattingen naar opties zijn vertaald, maar het wordt ook veroorzaakt door de inzet van het beleid op relatief dure maatrege- ECN-E--10-048 21

len. Vooral de forse inzet op gebouwmaatregelen in de bestaande bouw drijft de gemiddelde kosten sterk op. Hernieuwbare energie De beleidsvarianten halen de doelen voor hernieuwbare energie niet. De gemiddelde kostenniveaus lopen niet heel sterk uiteen, behalve bij de EU-varianten. Doordat in het SDE aparte budgetten per techniek worden vastgesteld ligt het wel voor de hand dat de kosteneffectiviteit wat ongunstiger is dan in de optimalisatievarianten zoals ook het geval is. Het beleid haalt in de meest gunstige gevallen het Europese doel voor Nederland, maar een forsere beleidsinzet lijkt vereist om de doelen met zekerheid te halen. CCS CCS speelt in bijna alle optimalisatievarianten een belangrijker rol dan in de beleidsvarianten. Een sterkere inzet op CCS dan in het werkprogramma S&Z zou tot lagere kosten voor Nederland kunnen leiden bij een grotere emissiereductie. De kosteneffectiviteit binnen de categorie CCS verschilt niet veel tussen de optimalisatie en de beleidvarianten: Niet verwonderlijk, want het is vooral het ETS dat in de EU50 varianten leidt tot inzet van CCS. De kostprijs in de beleidvarianten is wel iets hoger doordat deze uitgaan van CCS bij opwekking, en dat is duurder dan de goedkoopste potentiëlen voor CCS bij de industriële procesemissies. Van de laatste is nog onduidelijk of deze onder het ETS vallen. De climate and energy package varianten Speciaal relevant voor het Nederlandse beleid zijn de varianten EC EU 20% en 30%, die aangeven hoe het optimale pakket er uitziet bij de realisatie van de Europese doelen. De EU50 beleidspakketten zitten qua realisatie dicht in de buurt van de EC EU-pakketten. Ook de samenstelling van de maatregelpakketten wijkt niet heel sterk af van die van de EC varianten. 22 ECN-E--10-048

Referenties CPB/MNP/RPB (2006): Welvaart en leefomgeving, incl. achtergronddocument. Centraal Planbureau/Milieu- en Natuurplanbureau/Ruimtelijk Planbureau, Den Haag/Bilthoven. Daniëls, B.W. & J.C.M. Farla (coörd.) (2006): Potentieelverkenning klimaatdoelstellingen en energiebesparing tot 2020. Analyses met het Optiedocum e nt ene r gie en emissies 2010/2020. ECN/MNP, ECN-C--05-106/MNP-773001039, Petten/Bilthoven, januari 2006. Daniëls, B.W., A.J. Seebregts, P. Kroon (2008): Trendanalyse Luchtverontreiniging - De effecten van het werkprogramma Schoon en Zuinig op de uitstoot van luchtverontreinigende stiffen, ECN-E--08-002, ECN, Petten, maart 2008. Daniëls, B.W., Y.H.A. Boerakker, A.J. van der Welle, W. Wetzels (2007): High-efficiency cogeneration and overview of recent developments. ECN-E-07-080, in voorbereiding. Dril, A.W.N. van & H.E. Elzenga (coörd.) (2005): Referentieramingen energie en emissies 2005-2020. ECN-C--05-018, Petten/Bilthoven, maart 2005. EC (2008a): Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ten einde de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten van de Gemeenschap te verbeteren en uit te breiden, COM (2008) 16 definitief. Europese Commissie (EC), Brussel. EC (2008b): Voorstel voor een beschikking van het Europese Parlement en de Raad inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies terug te dringen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het terugdringen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen, COM (2008) 17 definitief. Europese Commissie (EC), Brussel. EC (2008c): Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, COM (2008) 19 definitief. Europese Commissie (EC), Brussel. EC (2008d): Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de geologische opslag van kooldioxide en tot wijziging van de Richtlijnen 85/337/EEG en 96/61/EG van de Raad, de Richtlijnen 2000/60/EG, 2001/80/EG, 2004/35/EG en 2006/12/EG en Verordening (EG) nr. 1013/2006, COM (2008) 18 definitief. Europese Commissie (EC), Brussel. EC (2008e): Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's - Steun voor demonstratie in een vroeg stadium van duurzame electriciteitsproductie met behulp van fossiele brandstoffen, COM (2008) 13 definitief. Europese Commissie (EC), Brussel. EC (2008f): Community guidelines on state aid for environmental protection (2008/C 82/01). Europese Commissie (EC), Brussel. IEA (2007): Energy Policies of IEA Countries of IEA, Germany - 2007 Review, Paris, July 2007 Menkveld, M., Dril, A.W.N. van, Daniëls, B.W., Tilburg, X. van, Lensink, S.M., Seebregts, A.J., Kroon, P., Uyterlinde, M.A., Boerakker, Y.H.A., Tigchelaar, C., Zeijts, H. van, Peek, C.J. (2007): Beoordeling werkprogramma Schoon en Zuinig. ECN-E--07-067, ECN, Petten, september 2007. PBL (2009): Schoon en Zuinig in breder perspectief; De effecten op het luchtbeleid en de betekenis op lange termijn. PBL/ECN, PBL publicatienummer 500115009, Bilthoven. ECN-E--10-048 23