Dynamiek en stagnatie in de Republiek Samenvatting van de eindexamenstof geschiedenis 2010 Frans Mansveld

Vergelijkbare documenten
1. Het begrip kan weg, omdat de overgebleven begrippen. Het begrip kan ook weg, omdat de overgebleven begrippen

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4

3,6. Samenvatting door een scholier 1458 woorden 7 februari keer beoordeeld. Geschiedenis. Jaartallen

Samenvatting Geschiedenis CE dynamiek en stagnatie

Ontstaan van de Gouden Eeuw ( )

Dynamiek en Stagnatie in de Republiek

Samenvatting Geschiedenis Dynamiek en stagnatie in de republiek

NEDERLAND IN DE 16e EEUW

Tijd van regenten en vorsten Wie heeft de macht? Deel 2. Wie hadden in de Republiek, in Frankrijk en in Engeland de politieke macht?

Antwoorden oefenopgaven HC Rep. Der Nederlanden

11 a Noem een oorzaak van de economische groei in Holland en Zeeland die binnen deze gewesten

Geschiedenis groep 6 Junior Einstein

Eindexamen geschiedenis vwo II

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Calvijn. Vrede van Augsburg. Margaretha van Parma. Hertog van Alva. De keurvorst van Saksen. Karel V. Buitenlandse zaken en oorlog

ONLINE BIJBELSTUDIE VOOR JONGEREN

1: De nederlanden komen in verzet tegen Filips II

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren

De Republiek in een tijd van vorsten, Kennistoets bij hoofdstuk 3 Havo

Werkstuk Geschiedenis Frankrijk in de tijd van het absolutisme

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5 De Romeinen

Samenvatting Geschiedenis Dynamiek en stagnatie in de Republiek - H1 en H2

een zee In de zeventiende eeuw worden de handelaren en kooplieden steeds belangrijker. De edelen en de geestelijken krijgen veel minder macht.

HANDEL LES 2. De Oostzeevaart of de Sontvaart. Aangenaam. De naam is Bicker, Jacob Bicker, directeur bij de Oostzeevaart.

Link it: Republiek in tijd van Vorsten

Geschiedenis van Suriname : Suriname van Engelse naar Nederlandse landbouwkolonie

2 De oprichting van de VOC en de WIC zorgde ervoor dat overal op de wereld Zeeuwse en Hollandse schepen voeren.

Samenvatting Geschiedenis Samenvatting Hoofdstuk 2

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten

Naam: DE GOUDEN EEUW en Rembrandt

Begrippenlijst Geschiedenis Examenkatern: Dynamiek en stagnatie in de Republiek (begrippen en tijdlijn)

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 5

Samenvatting Geschiedenis 2.1 t/m 3.1

Samenvatting Geschiedenis Dynamiek en stagnatie in de Republiek - H3 en H4

Noord-Nederlandse gewesten. Smeekschift

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2 Regenten en Vorsten

Samenvatting Gouden Eeuw ABC

graanhandel Door het tekort aan graan gingen kooplieden naar de Oostzee om die graan te halen. Hier was het

Eindexamen geschiedenis havo I

(Par 1) Amsterdam stapelmarkt van de wereld Deelvraag: Hoe werd Amsterdam de stapelmarkt van Europa en welke gevolgen had dat voor de landbouw?

TIJD VAN PRUIKEN EN REVOLUTIES

Bontekoe een van de vele Nederlanders die in de zeventiende eeuw de kost op zee verdiende.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Info plus Het leenstelsel

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3 paragraaf 1 t/m 5


geschiedenis geschiedenis

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

Geschiedenis van Suriname : de slavenhandel

Boekverslag door D woorden 21 mei keer beoordeeld. Geschiedenis

Werkstuk Geschiedenis VOC in de gouden eeuw

Samenvatting geschiedenis H2 wetenschappelijke revolutie, verlichting en Franse Revolutie 2tm5 2 De verlichting De samenleving wetenschappelijk

Naam: Samenvatting Gouden Eeuw.

Werkboek klas 2 Hoofdstuk 3

Deze (autarkisch agrarische samenleving) veranderde in de tijd van steden en staten (11 e en 12 e eeuw).wat waren de Oorzaken?

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 8 Toetsvragen

Eindexamen geschiedenis havo II

Leerdoel Leerlingen herhalen op een speelse manier kennis over het ontstaan en het bestuur van de Republiek.

Ontdekkingen en uitvindingen

Tijd van regenten en vorsten Rijk door handel overzee.

Deze (autarkisch agrarische samenleving) veranderde in de tijd van steden en staten (11 e en 12 e eeuw).wat waren de Oorzaken?

7,6. Samenvatting door een scholier 2543 woorden 20 maart keer beoordeeld. Geschiedenis

Werkstuk Geschiedenis De oprichting, bloei en ondergang van de VOC

Driehoekshandel hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3: De Republiek in een tijd van vorsten

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4

5,1. Samenvatting door Anoniem 686 woorden 2 maart keer beoordeeld. Geschiedenis. Hoofdstuk 3 De tijd van monniken en ridders.

Hieronder volgt een chronologisch overzicht van de ontwikkelingen van de handelsstromen. Verder in dit werkstuk

Naar het einde van de Tachtigjarige Oorlog

DE GROTE VERGADERING VAN 1651 KORTE OMSCHRIJVING WERKVORM

!"#$%&'&(%)*#+&,-#./##

een zee van tijd een zee van tijd Werkblad 17 Ω Over Indië en Suriname Ω Les 1: Van Batavia tot Jakarta Naam:

Onderzoeksvraag: Welke motieven hadden de Europeanen om in Afrika en Zuidoost-Azië een groot koloniaal imperium op te bouwen?

Toelichting beelden tijdbalk Argus Clou Geschiedenis groep 7

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 4, De Nederlanden paragraaf 1 t/m 5

Samenvatting Geschiedenis Examenkatern

Eindexamen geschiedenis vwo I

Hoofdstuk 2: De Nederlandse Opstand ( )

Driehoekshandel hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Landenspel. Duur: 30 minuten. Wat doet u?

Werkstuk Geschiedenis Franse Revolutie

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Eindexamen geschiedenis havo II

Slaaf krijgt vrijheid (vanaf nu: ex-slaaf) en wordt loonarbeider bij zijn baas (vanaf nu: ex-slavenhouder)

Arm en Rijk. Hoofdstuk 2: Arm en rijk in de Verenigde Staten

Wat denken de jongens? Trek een lijn naar het denk-wolkje. Het is niet eerlijk, ik ben arm en hij is rijk. Ik wil graag vrienden blijven

Intro De 17e eeuw heet ook wel de Gouden Eeuw omdat tijdens die eeuw Nederland een fase van snelle economische groei had.

Samenvatting Geschiedenis Historische context; De republiek

De Republiek in een tijd van vorsten, Kennistoets bij hoofdstuk 3 Vwo

Tijd van burgers en stoommachines Het moderne imperialisme

Hoofdstuk 1C8. Hoe ontstond Nederland?

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 7

2 a In welk deel van de Republiek waren de stagnatie en teruggang het meest voelbaar? Waardoor?

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3

Transcriptie:

Dynamiek en stagnatie in de Republiek Samenvatting van de eindexamenstof geschiedenis 2010 Frans Mansveld Hoofdstuk 1: Het einde van de 15 e en de 16 de eeuw 1.1: Oriëntatie Gebruik kennis van module 5. 1.2: De opkomst van Holland in de 15 e en 16 e eeuw In de 14 e en 15 e eeuw bestond Nederland voor een groot deel uit duinen, meren en drassige veengrond. Door afwatering kon men toch graan verbouwen, wat nodig was voor brood en bier. Hierdoor klonk de grond echter in (grond wordt droog en compact) en was er vrijwel alleen nog weidegrond voor veeteelt. Dat is minder arbeidsintensief dan akkerbouw, dus trekken veel mensen naar de stad in de hoop op een baan. Eerst werd graan uit Noord-Frankrijk en de zuidelijke Nederland geïmporteerd, maar door spanningen en piraterij wordt dat steeds lastiger en gevaarlijker. Vanaf 1470 gaan handelaren daarom steeds vaker naar de Oostzee voor graan. Hierdoor ontstaat moedernegotie en wordt Holland onafhankelijk van de eigen graanproductie. Een groot deel van het graan werd ook naar andere landen verhandeld. In andere landen gaan de voedselproductie en de economie achteruit, maar in de Nederlanden niet. De nijverheid kan zich hierdoor specialiseren en hoogwaardige producten maken. De Nederlanden ontkwamen met dank aan de moedernegotie aan de Malthusiaanse spanningen. Deze houden in dat er in een tijd met genoeg voedsel een bevolkingsgroei is, die doorzet totdat er enige tijd een voedseltekort is. Door de hongersnood die ontstaat, worden mensen zwak en is er een hoog sterftecijfer. Hierdoor is er langzaamaan weer genoeg voedsel om iedereen te voeden en zo ontstaat een zich repeterende ontwikkeling. Door de opkomst van de Hollandse handelaren door vrachtvaart en haringvisserij, voelen de Hanzesteden (steden aan de Oostzee die een handels verbond hadden afgesloten) zich bedreigd en startten daarom een handelsoorlog met Holland. De Hollandse Hanzesteden aan de IJssel verliezen de concurrentie met Amsterdam en Holland, niet alleen door deze handelsoorlog, maar ook door het verzanden van de IJssel. De Hollanders die met schepen naar de Oostzee varen, nemen lakens, haring en zout mee en verkopen dat. Ze nemen de graan mee terug. Ook varen ze naar Portugal en Spanje met de lakens. Zout is een belangrijk product, omdat het wordt gebruikt om vlees en vis te pekelen en zo te conserveren. Na de uitvinding van het haring kaken (sneetje onder de kop van de haring en ingewanden eruit halen), werd de haringvisserij een belangrijk onderdeel van de economie. Door deze handel kreeg de scheepsbouw een enorme impuls. Bovendien deelden handelaren het risico van het kopen van een schip. Door samen te investeren in het schip en de lading, waren de onkosten relatief laag als een schip verging of werd veroverd. Omdat de boeren geen graan meer hoefden te produceren, specialiseerden zij zich. Er ontstond vetweiderij (in de lente kop je ossen die je vetmest en in november met dikke winst verkoopt). Daarnaast gingen de boeren groente en handelsgewassen verbouwen, zoals vlas (touw), hennep (voor zeevaart: touwen en het dichten van naden), meekrap (rode kleurstof), koolzaad (olie), hop en mosterdplanten. Ook gingen ze kaas en boter produceren. Er ontstond een mesttekort, waarna er mest uit andere provincies en de steden werd geïmporteerd. Voor deze gecommercialiseerde landbouw was weinig mankracht nodig en het leverde veel op. Er werd door burgers en boeren veel in geïnvesteerd. Dit samenwerken werd in Holland al heel lang gedaan. Sinds de Middeleeuwen streden de mensen samen tegen het water door middel van waterschappen. Ze waren dus in tegenstelling tot de rest van Europa gewend aan dit investeren op de lange termijn. Hierbij komt nog dat men in Holland geen adel had die dwarsboomde zoals in de rest van Europa. Waar adel was bleef de landbouw opbrengst laag en werd er niet tot weinig in geïnvesteerd. De adel kocht liever land en zo bleef in het oosten de macht van de steden gering. De nijverheid in het westen van de Republiek neemt toe door de hoge efficiëntie, de lage transportkosten en de grote afzetmarkt. Boeren en landbouwers die geen werk meer hadden gingen in de textielindustrie werken. In het begin was vooral Leiden daarin belangrijk. Later werden dat Haarlem en Amsterdam omdat de gilden in Leiden een productiegroei niet toelieten. Steden specialiseerden zich in één tak van de nijverheid en in trafieken. Dat zijn industrieën waarin grondstoffen worden verwerkt tot een eind of tussen product. De grondstoffen worden dan geïmporteerd, verwerkt en weer geëxporteerd. Ook ontstonden er manufacturen, waar

arbeiders maar één deel van het productieproces op zich namen (vooral in de scheepsbouw). In grote steden werden ook verschillende takken van nijverheid bedreven. Door deze nijverheid en het werk in de steden vond er urbanisatie plaats. Tot 1600 lag het centrum van de economische bedrijvigheid in het zuiden van de Nederlanden. Holland dankt zijn latere groei aan dit gebied. Tijdens de bloei van Antwerpen, tussen 1540 en 1565, vond de expansiefase van Holland plaats. Vanuit Antwerpen werd er via Amsterdam met de Oostzee gehandeld en de Holland en Zeeland lagen geografisch gunstig. Toch groeiden, ondanks de handel en groeiende nijverheid, de steden tot 1590 amper. In 1585 valt Antwerpen in handen van de Spanjaarden. Veel handels- en ambachtslieden waren protestant. Zij zijn bang voor het Spaanse bewind en verhuizen naar Amsterdam. Ook het feit dat de Spanjaarden de Schelde hadden afgesloten en de nijverheid hierdoor is ingestort, draagt daaraan bij. De handelaren nemen hun kapitaal en kennis mee en van de Antwerpse economie blijft weinig over, al helemaal als ook nog eens de noordelijke Nederlanden de Schelde afsluiten omdat de Spanjaarden er nu zitten. Hoofdstuk 2: De Gouden Eeuw. De Republiek 1585-1672 2.1: Oriëntatie Het noorden (de Republiek) en het zuiden (de Spaanse Nederlanden) vallen uit elkaar. In de Republiek benoemt elk gewest een eigen stadhouder, de legeraanvoerder. In de praktijk benoemen alle gewesten dezelfde stadhouder als de stadhouder van Holland en Zeeland, alleen Friesland neemt een eigen. De stadhouders hadden gezien hun functie baad bij oorlog. Ook had elk gewest zijn eigen raadspensionaris, de hoogste ambtenaar in de Staten-Generaal. De raadspensionaris van Holland diende als minister van buitenlandse zaken en algemene zaken en had veel macht. Elk gewest had zijn eigen Provinciale Statenvergadering waarvan afgevaardigden afreisden naar de Staten-Generaal in Den Haag. Deze besliste alleen over buitenlandse politiek en over oorlog en vrede. In de Provinciale Staten zaten vooral edellieden en vertegenwoordigers van de steden. Je kan dus zeggen dat de Republiek een statenbond was. De Staten-Generaal bestuurde ook de generaliteitslanden, de op Spanje veroverde provincies zoals Brabant. Deze vielen onder de algemene Republiek. In 1609 werd het Twaalfjarig Bestand (tot 1921, daarna oorlog in Dertigjarige Oorlog) afgesloten tussen de Republiek en Spanje. De Spaanse economische boycotten hinderde de handel echter. Doordat het kapersbrieven verleende, konden Nederlandse schepen alleen in konvooi de Middellandse Zee op. Door de Dertigjarige Oorlog (1618-1648, katholieken tegen protestanten in Duitsland) was het vooruitzicht van de Republiek niet goed, maar toch de Republiek land te winnen. Met de Vrede van Munster in 1648 kwam een eind aan zowel de Tachtig- als Dertigjarige Oorlog. De scheiding tussen Noord en Zuid werd definitief. De stadhouder werd overbodig: er was geen oorlog en na 1648 was Spanje geen grootmacht meer. Frankrijk begon echter te groeien en richtte zich op expansie. In Engeland werd de koning vermoord en kwam er een calvinistische regering. Ook na het herstel van het koningschap richtte Engeland zich op expansie van handel en politieke invloed. De Republiek voor beide landen, die kolonies wilde stichten en handelsposten wilden oprichten, in de weg. In 1652 breekt hierdoor de Eerste Engelse-Zeeoorlog (tot 1654) uit. Later wordt deze gevolgd door nog 2 (1665-1667, 1672-1674). In 1672 dreigde er ook een landoorlog. Vanuit Duitsland en Frankrijk werd de Republiek met hulp van Engeland binnengevallen en er kwam een nieuwe Stadhouder, Willem III (1672-1702). In deze roerige periode beleeft de Republiek zijn Gouden Eeuw, zowel op cultureel, als op politiek en economisch gebied. 2.2: De agrarische markt Amsterdamse kooplui in de 17 de eeuw investeerden in droogmakerijen (polders), omdat het boerenbedrijf door de commerciële landbouw, bevolkingsgroei en de ontwikkeling van de nijverheid winstgevend werd. Om alles goed te kunnen vervoeren werd een netwerk van trekvaarten aangelegd. De nijverheid en steden hadden turf nodig die in veenlandschappen werd gewonnen. De zelfvoorzienende keuterboer verdwijnt totaal uit het noorden en westen van de Republiek. Omdat de landbouwgrond zoveel geld opleverde, werd al snel veel grond drooggelegd door droogmakers als Leeghwater. Later werden de molens ook in de nijverheid gebruikt om bijvoorbeeld mosterdzaad te vermalen of touw te slaan.

2.3: Nijverheid en immigratie In het gewest Holland is er een enorme urbanisatie en de steden groeien doordat er een tekort aan arbeidskrachten is in de steden en daardoor een relatief hoog loon. Twee eeuwen lang zouden de lonen in de nijverheid van de Republiek de hoogste van Europa blijven. Ook kwamen politieke en godsdienstige vluchtelingen naar de Republiek. Een deel daarvan zijn Portugese joden die via Spanje en Frankrijk in Antwerpen zijn gekomen. Nu dat in Spaanse handen is gevallen komen ze met de anderen meer naar Amsterdam. In het oosten en zuiden was er echter amper economische groei en dus ook weinig immigratie. Door deze immigratie neemt de binnenlandse afzetmarkt toe. Bovendien neemt Amsterdam de rol van stapelmarkt van Antwerpen over en nemen de immigranten hun kapitaal en kennis mee en investeren dat. Zo vestigde de wolindustrie zich in Leiden en de linnen- en zijde-industrie zich Haarlem. Immigranten werden ook zeeman bij de WIC en de VOC of vestigden zich in de koloniën. Omdat de lonen stijgen moeten werkgevers op andere punten bezuinigen. Ze proberen daarom de productiviteit van de werknemers te verhogen met behulp van apparaten, machines en andere energiebronnen zoals windmolens. Ook werd de arbeid naar het platteland verplaatst, waar de lonen lager waren. Toch bleef de nijverheid op het platteland achter. Ook de toenemende handel in Amsterdam versterkte de nijverheid. Er werd bijvoorbeeld suikerriet geïmporteerd, dat in Amsterdam werd geraffineerd tot suiker. Doordat het op zee rustiger werd, omdat Spanje en de Republiek minder vochten, steeg de haringvangst en daarmee de vraag naar zout. Vis was belangrijk omdat vlees veel duurder was. Alle bedrijfstakken waren dus nauw met elkaar verbonden: haringvangst, zoutproductie, scheepsbouw, hennepplantages, alles heeft met elkaar te maken. Het dichte binnenlandse vaarwegennet was daarbij van belang. De scheepsbouw had ook te maken met hoge lonen. Daarnaast waren er nog vier andere problemen. (1) Er moest minder bemanning op schepen, die bovendien sneller moesten varen en meer ruimte in het ruim moesten hebben. (2) Er moest een efficiëntere productie methode ontstaan. (3) De schepen mochten niet te diep steken in verband met de ondiepe wateren in Nederland. (4) De schepen moesten makkelijker aan de wind kunnen varen. Daarom werd in 1595 begonnen met de bouw van het fluitschip. Dat had steile stevens en een smal dek, maar een heel breed ruim. Dan zou de sonttol namelijk minder zijn. Bovendien kon het redelijk aan de wind varen en was het snel. Ook werden er standaard scheepsonderdelen en andere arbeidsbesparende methodes ingevoerd, zodat de bouw goedkoper zou zijn. De opbloei van de scheepvaart werd bovendien nog door de lage invoerrechten op scheepsbouwmaterialen en het milde fiscale regime gestimuleerd. Hierdoor nam ook de wapennijverheid toe, omdat de schepen wel moesten worden bewapend met kanonnen en buskruid. Deze wapenindustrie en buskruitfabricage werden ook door de vele oorlogen gestimuleerd. 2.4: Handel, scheepvaart en visserij Naast de ontwikkeling van een stapelmarkt (goederen) in Amsterdam, ontstond er ook een koopmansmarkt, waar je de prijzen van goederen in de wereld, de hoogte van verzekeringspremies en de kosten van transport met de beurtvaart (lijndiensten) te weten kon komen. Ook was er een wisselbank. Deze gaf schuldverklaringen van de koper aan de verkoper uit zodat handel zonder geld (munten) mogelijk was. Nog steeds was er sprake van moedernegotie, vooral met Polen en Zweden. Hierdoor was de handel vooral op het Oostzeegebied gericht. Daarnaast was er hout uit het noorden nodig voor de nijverheid: de Nederlandse bossen waren vrijwel allemaal omgehakt. Zout kwam uit Frankrijk en later ook Portugal en het Middellandse Zeegebied. Amsterdam was ook een overslaghaven: via Amsterdam werden goederen naar de rest van Europa vervoerd. Tijdens het Twaalfjarig Bestand bloeide de koopvaardij op: de handelsschepen konden nu ongestoord naar de Middellandse Zee varen. Door de Tachtigjarige Oorlog hadden reders het lastig. Dankzij de informatiestapelmarkt leek het er echter op dat de tussenhandel van de Portugezen en de Spanjaarden kon worden doorbroken. Met Compagnies van Verre, een soort vennootschappen waar verschillende kooplieden geld in stopten, gingen ze op avontuur buiten Europa. In 1595 landen de eerste Nederlanders in Nederlands-Indië. De raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt bundelde de compagnies samen tot de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC). De VOC kreeg het monopolie op de handel ten oosten van Kaap de Goede Hoop (Zuid-Afrika) en ten westen van de Straat Magelhaen (Zuid-Amerika). De Staten-Generaal gaven de VOC soevereine rechten: ze mochten optreden namens het land en zelfstandig oorlog voeren. De koopvaardij gaat zich steeds meer op luxe stoffen (in het begin vooral specerijen, later ook andere producten) uit de koloniën richten. In 1621 werd de West-Indische

Compagnie (WIC) opgericht voor de rest van de wereld. Eerst richtte de WIC zich vooral op kaapvaart, het veroveren van Portugese en Spaanse goud- en zilvervloten die vanuit Zuid-Amerika naar Europa voeren. Piet Hein slaagde hier bijvoorbeeld in 1628 in. Al snel specialiseerde de WIC zich in slavenhandel. Vanuit Afrika werden slaven naar Curaçao, het scharnierpunt in deze handel, gebracht. Vandaar uit werden ze verder verkocht. Vanuit Holland werden er katoen, wapens en kostbaarheden meegenomen naar de westkust van Afrika, zodat men slaven kon kopen. De slaven werden verkocht op markten in de Amerika s. Daarvandaan nam men vervolgens de producten mee die werden geproduceerd op de slavenplantages, zoals suiker, cacao, koffie, tabak en katoenen stoffen. Dit heet driehoekshandel en het was efficiënt ook: geen mijl zonder lading. Haring was een belangrijk exportproduct, maar ook de grootste bron van eiwitten in de Republiek zelf. Door contacten met Noorwegen en Rusland leerden Nederlandse vissers ook de technieken om op walvissen en robben te jagen. Hieruit ontstaat in 1614 de Noordse Compagnie. Een monopolie is moeilijk af te dwingen, maar er wordt samen geïnvesteerd om de risico s zo klein mogelijk te maken. 2.5: De overheid De besluitvorming van de Staten-Generaal verliep zeer traag, doordat vertegenwoordigers, als er iets werd besproken wat niet van te voren in de Provinciale Staten was besproken, moesten de vertegenwoordigers eerst terug om te overleggen en te kijken wat ze zouden moeten zeggen (ruggespraak). Bovendien waren de gewesten het vaak oneens. Dit kwam door het particularisme, waarbij elk gewest, elke stad en elk dorp op z n eigen gewin uit is. Holland en Zeeland willen stabiliteit, zodat de handel kan opbloeien, maar de landgewesten en de stadhouders willen oorlog. De stadhouders kregen alleen geld om hun legers te onderhouden ten tijde van oorlog. De steden bestuurden zichzelf en waren daarin vrij onafhankelijk. De vroedschap (vroed betekent wijs) en enkele burgemeesters vormden het bestuur. De schout was het hoofd van de politie en de officier van justitie. De schepenen waren rechters. De mensen die deze functies bekleedden werden regenten genoemd. Dat waren alleen burgers uit de sociale bovenlaag, het patriciaat. De regenten waren actieve ondernemers en verloren nooit hun eigen belang uit het oog, ook niet als ze een publieke functie bekleedden. Hierdoor werd de overzeese handel als hoeksteen van de economie gezien en werd er een vloot tegen piraten en vijandelijke oorlogsschepen onderhouden die konvooien konden beschermen. Deze werden betaald door het heffen van Konvooi- en Licentiegelden. Dit alles werd lokaal bepaald en geregeld. Omdat de gewestelijke en stedelijke heffingen vaak werden ontdoken, hinderden zij de opkomst van de Amsterdamse stapelmarkt niet. Ook gaf de overheid monopolies uit aan compagnies. Na 1621, het einde van het Twaalfjarig Bestand, werd de handelspolitiek agressiever tegenover Spanje. De economisch zwakke regio s in het buitenland werden echter ook zwak gehouden door aparte invoertarieven voor die gebieden te rekenen. Kortom, de politiek en de economie mengden via de regentenondernemers. De overheid zelf was ook een klant van de ondernemers en leende geld van hen. Voor de ondernemers was dit ideaal: de staat betaalde altijd wel terug (voordat die failliet zou gaan). 2.6: De internationale situatie De Nederlanders waren niet de enige tegenstanders van Spanje. Ook De Turken, de Fransen, die met de Turken samenzwoeren en de Engelsen, die protestant aan het worden waren, leefde op gespannen voet met Spanje. De Armada werd in 1588 verslagen. Die oorlogen kostten een kapitaal dat niet tegen de Republiek kon worden gebruikt. Hierdoor moesten de andere landen toekijken hoe de Republiek een handelsimperium opzette, terwijl ze boten van de Hollanders moesten huren om hun oorlogen en burgeroorlogen uit te vechten. Bovendien ontstonden er door oorlog tekorten, die de Nederlandse handelaars weer konden aanvullen. Het enige probleem waren de Vlaamse en Spaanse kapers in Duinkerken en het handelsembargo van Spanje tegen de Republiek. Tijdens het Twaalfjarig Bestand werden die kaapvaart en het embargo opgeschort. Na de hervatting van het conflict gaan de kapers weer aan de slag en gaan de verzekeringspremies omhoog. De jurist Hugo de Groot schreef in zijn Mare Liberum dat Nederland gebaat was bij de opvatting dat de zee een neutraal gebied is. Hij was de eerste die het concept mondiale gemeenschap met een mondiaal belang ontwikkelde: iedereen had immers baad bij de communicatie en handel tussen volkeren. Vandaar dat de zee vrij moest zijn. Na het einde van het Twaalfjarig Bestand (1621) liep de handel met Portugal, Spanje en de Middellandse Zeegebieden enorm terug. Aangezien Nederland een doorvoerfunctie had, leed ook de handel met het

Oostzeegebied eronder. Ook brak de Dertigjarige Oorlog uit (1618-1648): dertig jaar lang boeren in Duitsland die niet goed konden produceren. Deze oorlog en de tekorten die daarmee gepaard gingen (voedsel en textiel) ving de situatie in 1621 enigszins op. Bovendien werd de vraag vanuit de Zuidelijke Nederlanden groter en kwam de koloniale handel op gang. Ook kwamen er vluchtelingen uit Duitsland naar de Republiek. Met deze vluchtelingen kwamen ook joden die ooit uit Rusland waren gevlucht naar de Republiek. Naast de Portugese joden kwam er dus een veel lager opgeleide groep met een andere taal bij, die ook een andere synagoge stichtte. Met de Vrede van Munster (1648) en het opruimen van Duinkerken door de Fransen (1662) kon de Nederlandse koopvaardij weer opbloeien. De nijverheid specialiseerde zich nog meer in goederen die veel opbrachten en voor een sterke positie zorgden. Er was sprake van specialisatie en diversificatie. Toch was het ook jammer: de Duitse productie steeg weer en daardoor liep de bulkhandel op de Oostzee terug. De Engelsen zagen in de Nederlandse groei een gevaar. Met de Acte van Navigatie (Act of Navigation) probeerde die regering de Nederlandse macht in te dammen. Alleen Engelse schepen mochten nog zorgen voor de Engelse in- en uitvoer. Dit was een klap omdat (1) de Nederlanders waren gespecialiseerd in het vervoeren van goederen voor anderen en (2) ze op steun tegen het katholieke Frankrijk hadden gehoopt. Onder leiding van Cromwell was Engeland namelijk, net als Nederland calvinistisch geworden, en werd de Engelse koning in 1649 onthoofd. De regering zei dat een regering voor de welvaart van haar land moet zorgen en dat de Act of Navigation dat deed. Ook in andere landen zorgde deze vorm van mercantilisme (beschermen van de eigen handel) voor allerlei wetten die de internationalisering van de economie tegen gingen, zo verhoogde de Franse minister Colbert de invoerrechten. De stadhouder Willem II wilde in aanloop naar de Vrede van Munster samen met de Fransen doorgaan tegen de Spanjaarden. De Staten-Generaal hadden daar alleen geen zin in. Willem II probeerde pleegde daarop een staatsgreep en probeerde Amsterdam in te nemen, maar dat mislukte. Na zijn overleden besloten alle gewesten, op Friesland na, geen stadhouder te benoemen. Het landleger raakte tijdens die stadhouderloze tijdperk in verval. De spanningen op handelsgebied leidden tot de Eerste (1652-1654) en Tweede Engelse Zeeoorlogen (1665-1667). Deze werden op zee uitgevochten en alle hoop was op de marine gevestigd. In het rampjaar 1672 werd duidelijk hoe gevaarlijk deze verwaarlozing van het landleger was. Tijdens een land- en zeeoorlog vielen Frankrijk en de bisdommen Munster en Keilen over land en Engeland over zee aan. Er werd snel een nieuwe stadhouder benoemd, Willem III. Hij wist de landoorlog ondanks het verlies van een groot stuk grond te winnen en begon vredesonderhandelingen. Raadspensionaris Johan de Witt werd wegens verraad vastgezet. Hij werd samen met zijn broer in Den Haag gelyncht. Op zee won de Republiek ternauwernood en de koopvaardij liep dan ook een klap op. Het duurde tot de jaren 1680 voordat de economie enigszins was hersteld. 2.7 Sociale verhoudingen Na de Opstand hadden de katholieken geestelijken en pro-spaanse edelen niet veel meer te zeggen in de economie en politiek. De Republiek werd door burgers in steden geregeerd. In het oosten van de Republiek was de sociale mobiliteit laag. In het westen was dat anders. De economische banden tussen stad en platteland waren daar sterk. Er werd in het platteland geïnvesteerd en gingen er soms zomers wonen. Omgekeerd waren er rijke edelen op het platteland die investeerden in de handel en nijverheid of geld uitleenden. Als een gilde mechanisering verbood om het handwerk te beschermen, verschoof de productie naar het platteland, waar de gildes niets te zeggen hadden. Steden hebben echter een aantal dingen die het platteland moet missen, zoals een kerk, chirurgijn, notaris of een hogere school zoals de Latijnse school. Steden boden dus een sociaal, economisch en cultureel verzorgingspatroon aan het platteland. In de Republiek kon iedereen meedoen. Doordat er met aandelen werd gewerkt kon je meeprofiteren van de winsten van de koopvaardij. Ook kon je, zoals Michiel de Ruijter of Piet Heijn, als werkmanszoon opklimmen tot hoge functies en rijkdom. De gegoede burgerij (patriciaat) vormde de top (< 10 %). Dit waren grote kooplui, renteniers, bankiers en ondernemers uit de grootschalige nijverheid. De regenten onder hen verdeelden onderling overheidsfuncties. Daarna was er de kleine burgerij (25 %). Dit waren grote winkeliers, bazen in de nijverheid en managers van scheepswerven. Tussen de gegoede burgerij en de kleine burgerij was er een grote kloof. Onderaan stond de volksklasse (60-70 %) die herkenbaar was aan de grauwe kleren en dus ook wel de grauw werd genoemd. Dit waren geschoolde arbeiders, vaste en losse arbeiders, dienstpersoneel en helemaal onderaan de bedeelden. De lonen die deze groep ontving waren over het algemeen genoeg om van te kunnen leven. De bedeelden

moesten leven van wat anderen en de kerk hen gaven. Ze moesten hier wel iets voor terugdoen. Wezen werden opgevangen en moesten dan werken om toch geld te verdienen en hun arbeidspotentieel niet te verliezen: er was altijd een tekort aan werknemers. Hierdoor was er was een goed sociaal zorgstelsel. Gilden probeerden hun leden te beschermen, maar dat liep vaak uit op het tegengaan van moderniseringen zoals de windmolens. Grote ondernemers verplaatsten hun productie naar het platteland, waar de boeren aan huisnijverheid deden: koeien houden kostte immers weinig werk. Binnen grote bedrijven in de stad vond arbeidsspecialisatie plaats: een groep arbeiders deed maar één ding en niets anders: het produceren van spijkers bijvoorbeeld. Managers controleerden. Dit was in tegenstelling tot de ambachtsmensen, waar baas en knechten naast elkaar werkten. Bij de grote bedrijven was iedereen vervangbaar en stond dus niet sterk bij onderhandelingen. Er waren wel een soort vakbonden, Bossen. Deze zamelden geld in voor als een werknemer bijvoorbeeld ziek werd en zijn loon niet werd doorbetaald. Het schoolsysteem uit de gilden werd ook in de grote bedrijven toegepast, dus kinderarbeid was makkelijk mogelijk. Ze werden alleen niet tot meester, maar tot arbeidskracht opgeleid. Kinderen waren zo goedkoop dat ze zelfs de goedkope vrouwen verdrongen. Er waren redelijk wat familiebedrijfjes. De gezinsgrootte was, in vergelijking met de rest van Europa, klein en men huwde op hoge leeftijd. Je was in het westen van de Republiek ook redelijk vrij te kiezen met wie je wilde trouwen. In het oosten waren daar nog strenge regels voor. Vrouwen konden scheiden. Vrouwen gingen vroeg werken. Tot hun elfde of twaalfde gingen ze naar school. Aangezien ze laat trouwden, hadden mensen vaak al een persoonlijke carrière achter de rug. Vrouwen waren redelijk zelfstandig, wat soms als deel van de oorzaak wordt gezien van de ondernemingszin in de Republiek. Ze dreven zelf handel in een winkeltje en na een scheiding of het overlijden van de echtgenoot kregen ze hun handelingsbekwaamheid terug. Tijdens het huwelijk hadden zie die echter niet. Omdat het gezin een productie-eenheid was nam de vrouw een belangrijke positie in als partner in het bedrijf. Ze dacht mee over de bedrijfsvoering en kon vaak net als de man lezen en schrijven. Ook waren ze cultureel onderlegd en als de man afwezig was, gaven ze soms zelfs leiding aan het bedrijfje! Hoofdstuk 3: De Zilveren Eeuw. De Republiek 1672-1780 3.1: Oriëntatie De achttiende eeuw geldt als de Verlichting. Burgers dachten na over fundamentele zaken (gelijkheid) en keken kritisch naar de heersende ideeën. De Republiek was een vrijplaats voor dit soort mensen, omdat er relatief weinig censuur was. Tornen aan het christendom werd echter niet geduld, zoals bij Spinoza. Dankzij dit klimaat waren er ook veel succesvolle Nederlandse natuurwetenschappers. Veel Hollanders stonden achter de stand punten van Franse en Engelse filosofen over het beperken van de macht van alleenheersers (Montesquieu), godsdienstige tolerantie (Voltaire) en meer rechten voor burgers en inspraak in het bestuur voor iedereen (Locke) kregen. Stadhouder Willem de III werd in 1688 koning van Engeland. De Hollandse handelaren hoopten dat hij de Act of Navigation zou terugdraaien, maar dat deed hij niet. Het werd duidelijk dat (1) de Hollanders de Engelse kooplieden niet meer konden breken en dat (2) het van de tijd van vrije handel was gekomen door mercantilisme. Soms werden producten zelfs verboden. Vanaf 1730 treedt hierdoor duidelijk verval in de industrie en economie van Holland op. Daarom ging men handelen in geld. Er waren nog wel een aantal takken die het goed bleven doen, zoals bijvoorbeeld de koloniale waren en slavenhandel. Slavenhandel werd trouwens ondanks de Verlichting dood normaal gevonden. Van Suriname probeerde men een plantage-economie te maken. Nog steeds hebben in de achttiende eeuw de regenten de bestuursposities in handen, maar ze laten steeds minder nieuwkomers toe. Daarnaast worden ze meer beleggers en investeerders dan handelaren met schepen en goederen. De Republiek stond dn ook bekend om de centrale plaats in de financiële markt. Er ontstond steeds meer kritiek op deze luie regenten die het wel voor het zeggen hadden, maar amper iets deden en zich bovendien afsloten voor de stijgende armoede. Samen met de stadhouder maakten ze van Holland zelfs bondgenoot van de grootste concurrent, Engeland. De ontevreden critici noemden zich de patriotten om aan te geven dat het hen om het welzijn van het vaderland ging. De Hollanders hadden Engeland echter nodig om uit de handen van de Franse Lodewijk XIV te blijven en de Engelsen hadden de Republiek ook nodig tegen deze man met landhonger. In 1713 kwam er vrede tussen de Republiek en Frankrijk met de Vrede van Utrecht. In 1780 probeerden Nederlandse anti-engelse kooplui en de patriotten onder het juk van de Engelsen vandaan te komen, maar ze verloren de Vierde Engelse Zeeoorlog catastrofaal.

3.2: De markt Tussen 1670 en 1740 vindt er een crisis plaats in de landbouw. De andere sectoren merken daar tot 1740 weinig vak, maar dan wordt het ook voor hen lastig, als de landbouw weer overeind begint te krabbelen. Het treft vooral de zeeprovincies, omdat in het oosten veel boeren alleen voor zichzelf verbouwen en de risico s spreiden door wat graan, wat groente, wat fruit, melk en eieren te produceren, alles in kleine getale. Als in Duitsland dan de vraag naar die producten afneemt, heeft dat geen invloed. Dat heeft wel invloed op de gecommercialiseerde landbouw. Die boeren kochten hun eten overigens vaak van anderen. Deze crisis ontstond grotendeels door het verminderen van oorlogen in de rest van Europa, waardoor Duitsland en Engeland weer gingen produceren en de vraag naar graan en zuivel afnam. Daarbij komt dat de lonen in Holland nog steeds hoog waren en de producten daardoor in verhouding duur. Met mechanische middelen probeerde men deze kosten te reduceren. Andere boeren gingen minder arbeidsintensieve landbouw bedrijven, zoals de productie van hooi of vetweiderij in plaats van melkveehouderij. Door de oorlogen met Frankrijk aan het eind van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw moesten de belastingen ook nog eens omhoog. Deze combinatie van hogere onkosten en lagere inkomsten viel zwaar. Bovendien was er last van paalwormen, die het hout in de dijken aanvraten waardoor er meer dijkdoorbraken waren. Dit kon worden verholpen door nieuwe dijken van dure steen uit Scandinavië te maken. Ook was er last van veepest, waarbij veel dieren moesten worden geslacht: de enige methode om het tegen te gaan. In het streng bestuurde Engeland was dat makkelijker te organiseren dan in de bestuurlijk onhandig ingedeelde Republiek. Toch waren er ook lichtpunten. Doordat veel boeren hun pacht opzeiden en in de stad gingen werken, ging de pachtprijs omlaag voor de overige boeren. Na 1750 verlaagden de overheden in Holland de belastingen weer en omdat de gecommercialiseerde landbouw was gewend aan het omvormen naar de markt, was dat ook nu niet moeilijk. In plaats van handelsgewassen ging men meerkrap en hooi verbouwen. Mechanische uitvindingen maakten de productie goedkoper en ondanks de veepesten lukte het sommige boeren hun veestapel te vergroten. Bovendien groeide de Europese bevolking weer, nadat de oorlogen war en afgelopen, en nam de vraag weer toe. Voor de traditionele boeren in het oosten van de Republiek veranderde er niet veel in de Zilveren Eeuw. Ze hadden een gemengd bedrijf, dus als hun veestok overleed, hadden ze altijd hun graan nog. Bovendien waren ze zelfvoorzienend en leden ze dus minder onder de scherpe concurrentie. De pacht werd grotendeels in natura betaald. Omdat er weinig steden waren en in die steden weinig werk, was het lastiger om van het land naar de stad te trekken. Toch deden boerenfamilies wel aan nevenemplooi, waarbij naast het houden van een boerderij werd bijverdiend met het doen van plattelandsnijverheid. Gilden probeerden dit wel tegen te gaan door zich te beroepen op een wet van Karen V die buitenneringen verbood. De grotere boeren bleven graan verbouwen, maar na 1730 kwamen er steeds meer aardappelen. Deze waren goedkoper dan brood en graan, dus het was een slecht teken dat dit voedsel vaker werd gegeten. 3.3: Nijverheid De nijverheid had enorm te lijden onder het mercantilisme en de Amsterdamse stapelmarkt werd steeds minder vaak bezocht. Hierdoor nam na 1730 ook de vraag naar schepen af. Ondernemers nemen goedkopere buitenlanders in dienst, zoals mensen uit Noord-Duitsland, Almelo of Brabant. Bovendien waren ze niet aangesloten bij gilden die eisen gingen stellen. De Hollandse arbeiders verzette zich tegen deze valse concurrentie door zich te organiseren en te gaan staken, inclusief staak- en ongevallenkassen. Sommige ondernemers verplaatsten zelfs hun hele bedrijf naar het buitenland. De textielindustrie verplaatst zich bijvoorbeeld naar Twente en West-Brabant. Omdat Brabant als generaliteitsland officieel buitenland was, geldde daar de acte van buitenneringen niet. Wel moest men invoerrechten betalen, want ook de Republiek deed aan mercantilisme. Ook de nijverheid had toch nog bloeiende takken. De VOC bracht bijvoorbeeld steeds meer thee, koffie en porselein naar Amsterdam, van waaruit het naar de rest van Europa werd verhandeld. Ook de suikerraffinaderijen bleven het goed doen. Daarnaast kwam rond Schiedam de jenever industrie op. Bierbrouwerijen gingen daardoor failliet, maar met een van de bij producten, spoeling kon vee in de vetweiderijen worden vergemest. Hoogwaardige industrieën zoals steenbakkerijen en de papierindustrie deden het ook nog goed

3.4: Handel De stapelmarkt van Amsterdam wordt steeds minder vaak aangedaan omdat er betere en grotere zeilschepen werden ontworpen en die markt daardoor overbodig werd. Hierdoor gingen handelaren in geld handelen. Zij gaven schuldbekentenissen op papier af. In ruil voor de dienst van de schuldbekentenis betaalde het kantoor minder geld uit als je zo n briefje weer omwisselde in muntgeld. Dit heet commissiehandel. Ook werden er steeds meer verzekeringen en leningen bij Hollandse handelaren afgesloten. Omdat er steeds meer beursinzinkingen zich voordeden, konden ze vooral bij buitenlanders hoge rente vragen, omdat het risico volle leningen waren. Amsterdam werd letterlijk een kapitaalmarkt. Ook leende men graag uit aan de gewesten die geld nodig hadden om de oorlogen met Frankrijk te kunnen bekostigen. Gewesten zouden niet snel omvallen en betaalden dus altijd terug. Als handelscentrum bleef Amsterdam nog wel belangrijk. Als een Zweed zout uit Frankrijk wilde hebben, dan vroeg hij Amsterdamse handelaren hem in Frankrijk te vertegenwoordigen. Hier verdienden die handelaren veel geld meer. De stapelmarkt van Amsterdam werd daarbij niet aangedaan. Vandaar dat dit voorbijlandvaart heet. Naast geld werd ook de handel op de West een inkomstenbron. Rijke mensen investeerden in plantages op Suriname. Daar had je echter wel veel geld voor nodig. Investeerders leenden graag uit aan rijke kolonisten die geld nodig hadden voor een plantage, maar de arme mensen profiteerden hier totaal niet van. De kloof tussen arm en rijk werd dan ook groter. 3.5: Scheepvaart Ook in de scheepsbouw ging alles niet voor de wind. De hoeveelheid goederen die getransporteerd werd nam af. Dit leidde niet zozeer tot minder, als wel tot kleinere schepen. De Hollanders hadden ook allang niet meer de grootste schepen en blonken nu juist uit in de kleinere. De Zaanstreek leed hieronder, maar de Friezen hadden juist ervaring met de bouw van deze kleinere schepen en daar bloeide de scheepsbouw op. Deze waren ideaal voor de Oostzeevaart en konden bovendien de havens van Amsterdam en Rotterdam nog bereiken door hun geringe diepgang. De zeearmen verzandden namelijk. De handel in koloniale goederen zorgde ervoor dat Amsterdam het betrekkelijk goed bleef doen. Tussen 1750 en 1770 beleefde deze handel een bloei. De WIC deed veel aan slavenhandel. Later werd dit door de Zeeuwen overgenomen. Voor textiel, drank en snuisterijen werden ze in West-Afrika gekocht en naar Curaçao vervoerd. Daar werden ze verder verkocht. In 1713 verloor de WIC het monopolie op de slavenhandel aan de Engelsen. Daarna werden de slaven direct naar Suriname vervoerd. Daar hadden de planters ze hard nodig op de plantages. Nadat er in 1769 droogte had geheerst, in 1770 de koffieprijs was gedaald en in 1773 er een slavenopstand had plaatsgevonden, kwam de plantage-economie er niet meer bovenop. Dit kwam vooral door de hoge concurrentie en de oorlogen met Frankrijk en Engeland, die een veilige doorvaart bemoeilijkten. In 1771 ging de WIC failliet, waarna er vele planters volgden. De VOC deed het tot de tweede helft van de achttiende eeuw goed. Het aantal goederen dat zij vervoerden nam toe en Amsterdam bleef voor deze koloniale goederen belangrijk. Hierbij ging het steeds minder om specerijen en steeds meer om koffie, thee en suiker. Door de stijgende kosten ging de VOC in 1796 failliet. Dit kwam door de enorme corruptie binnen de compagnie, de kosten van de veilige doorvaart die door oorlogen steeds hoger werden en de dodende Franse en Engels concurrentie. De Hollandse haring, die op het schip al werd gekaakt en ingezouten, was in de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw een lekkernij, ook in de rest van Europa en daarnaast relatief goedkoop. Aan het einde van de zeventiende eeuw verloor hij echter aan populariteit, omdat de Zweedse en Deense haring goedkoper werd. Deze haring was vetter en dat vond men in die landen lekkerder. Bovendien beschermden de Noord-Europeanen hun eigen vissers. Deze afname van de vraag naar Holland haring was desastreus voor de industrie. En met de terugval verloren allerlei andere industrieën ook hun klanten: er waren minder zout, vissersboten, kuipen etc. nodig. Zo was het trouwens met alle industrieën waar het minder goed ging: anderen hadden eer ook weer last van. De walvisvaart kreeg aan het einde van de achttiende eeuw andere problemen. De Engelse en Deense regering namen maatregels om hun eigen walvisvaart te beschermen. Bovendien moest men door overbevissing steeds noordelijker gaan varen om te kunnen jagen. Hierdoor werd de vaart steeds duurder. Daarnaast werden door de overbevissing de walvissen zelf steeds kleiner, waardoor het minder spek, baleinen en levertraan opleverde. De walvisvaart was een soort loterij: sommige schepen maakten ongelofelijk veel winst, andere maakten verlies. Men investeerde dan ook met kleine bedragen.

3.6: Overheid Elke bestuurslaag kon zijn eigen belastingen heffen, de Staten-Generaal (invoer- en uitvoerrechten) voor het onderhouden van de vloot, de gewesten voor het landleger en de steden (tol) voor het onderhoudt aan wegen en vaarten. Iedereen beschermde zo zijn eigen inkomsten. Er waren mensen die de belastingen drastisch wilden verminderen, maar dat was gezien het aantal oorlogen niet mogelijk. In bijvoorbeeld de Spaanse Successieoorlog probeerde de Republiek de zuid grens te verstevigen en samen met andere landen de macht van Spanje te beperken. De legers kosten net zoveel als nu. Het gewest Holland betaalde 60 % van de staatsbegroting van de Republiek. Hierdoor moest het gewest veel geld lenen en liep dit staatschuld hoog op. Dit zorgde voor problemen, al helemaal toen andere gewesten hun landlegers ontsloegen om te bezuinigen: nu was Holland verantwoordelijk voor het hele verdedigingsleger! Dit verzwakte het leger. De relatieve belastingsdruk was voor sommige gewesten, zoals bijvoorbeeld Friesland, hoog. Per persoon betaalden zij meer, maar in verhouding tot het inkomen minder. De belasting was namelijk afgestemd op het inwoners aantal van 1616. Daarna heeft in Holland een enorme bevolkingsgroei plaatsgevonden. Dit lijkt allemaal egoïstisch, maar de inwoners van een gewest voelden zich niet verbonden met de inwoners van een ander gewest. Er waren wel bestuurders, bijvoorbeeld Simon van Slingelandt, die waarschuwden tegen dit particularisme. Hij waarschuwde dat de Republiek alleen kon overleven als er meer naar Den Haag werd geluisterd en minder egocentrisch werd gedacht. In 1747 werd het steeds lastiger voor de gewone bevolking. De kleine burgerij vreesde af te zakken naar een pauperbestaan, omdat de accijnzen enorm waren en het voedsel duur. Dit kwam doordat de belasting werd verpacht. Dit houdt in dat ondernemers het recht op belastinginning per opbod kunnen kopen. Aangezien deze mensen professionals waren, konden zij erop toezien dat alle belasting en accijnzen werden betaald. De belastingdruk op de normale burgers nam hierdoor toe. Zij dachten dat de Republiek er weer bovenop zou kunnen komen als er meer inspraak vanuit het volk zou zijn. De regenten leken namelijk alleen maar aan zichzelf te denken. Het Franse leger stond in 1747 voor de deur en er was een slappe verdediging en geen stadhouder. De kleine burgers gaven al snel de regenten de schuld die uit zelfverrijking natuurlijk geen stadhouder hadden benoemd. Ze wilden Willem IV aan de macht, die dan de regenten uit hun ambten kon zetten. Deze was stadhouder van Friesland, Groningen, Drenthe en Gelderland, maar was redelijk terughoudend. Zelf hield hij niet zo van de Oranjegezinde burgerij. Dit leidde tot de doelistenoproer. Hierin heet Willem IV vooral een afwachtende rol gespeeld, maar hij werd wel de grote winnaar. In het voorjaar van 1747 gingen veel mensen in het oranje de straat op en riepen ze om een stadhouder en meer inspraak. De doelisten verenigden zich daarin. Zij wilden vooral een eigen schutterij op kunnen richten (een schutterij oefende op de Doelen). Dit was een soort politie en stadsleger, waar iedere burger die een uitrusting kon betalen verplicht inzat en waar de regenten de officiersfuncties hadden. Een eigen schutterij betekende dus een eigen legertje en daar zaten de regenten niet op te wachten. Ambachtslieden die in gildes waren verenigd wilden dat de gildes weer oude rechten terug zouden krijgen, zoals een persoon in het stadsbestuur. Er waren ook een aantal burgers die de vrijheden van de katholieken (de Fransen waren ook katholiek) wilden beperken. In 1747 leidde dit dus tot de doelistenoproer, die in het begin vooral politiek van aard was. In Friesland breidde de doelistenoproer zich uit en werden niet alleen grietmannen (Friese regenten) maar ook de belastingpachters bedreigd. In Holland, waar men het meeste te leiden had onder deze pachters, nam men deze pachtersoproeren al snel over. In juli 1748 trokken in Amsterdam mensen naar de huizen van deze pachters en begonnen te plunderen. De schutterij greep hierbij niet in. De belastingpacht werd al snel afgeschaft en de schutterij tot de orde geroepen. Piet van Dordt en Mat de visverkoopster, die de oproer in Amsterdam hadden geleid, werden bij de waag opgehangen terwijl de schutterij op de burgers schoot. Hierna nam het enthousiasme voor de ongeregeldheden af. De doelisten bleven nog een tijdje opstandig in Amsterdam, maar toen Willem IV de regenten ging steunen, was het met het ook gedaan. Wel verving hij regenten, maar hij zette er vaal andere voor in de plaats. Willem IV kreeg in alle gewesten het erfstadhouderschap. De lage bevolking had gewonnen, want de belastingspacht was afgeschaft en de kleine burgerij had gewonnen de regenten waren op hun plaats gewezen en er was weer een stafhouder. Alleen de mensen die meer inspraak wilden waren niet tevreden gesteld. Velen hoopten dat de stadhouder nu wel krachtig zou ingrijpen om de gewesten economisch samen te laten werken, dit zou goed zijn voor de economie. Toen Willem IV in 1751 stier ging echter ook die hoop verloren.

3.7: De internationale situatie Willem III maakte de Hollandse handelaren duidelijk dat niet Engeland, maar Frankrijk de grootste vijand was. Daardoor kon hij een verbond sluiten met deze zeer vervelende concurrent, die bijvoorbeeld de Act of Navigation invoerde: Nederlanders mochten alleen nog maar men Nederlandse producten naar Engeland. Lodewijk XIV had het Edict de Nantes in 1685 opgeheven, waardoor er geen godsdienstvrijheid meer in Frankrijk was. De protestantse Hugenoten konden kiezen: bekeren of emigreren, en vele kozen het laatste en vluchtten naar de Republiek. Toen Willem III in 1688 koning van Engeland werd, moet de Republiek ook meedoen aan de Engelse oorlogen, zoals de Negenjarige oorlog van 1688 tot 1697. Ook al hield het verbond stand, dit kostte veel geld en leverde weinig op. Na de dood van Willem III in 1702 probeerden de kooplieden uit het strijdgewoel te blijven, maar Frankrijk bleef gevaarlijk en de Spaanse Successieoorlog brak uit. Ondanks de steun van de Republiek aan Engeland, leverde het weer amper op en werden de vredesonderhandeling zonder medeweten van de Republiek gestart. Deze Vrede van Utrecht was bovendien ongunstig, omdat de Nederlanden een stuk grond in het zuiden en het recht op slavenhandel voor de Spaanse en Engelse koloniën verloren. Omdat de economie in een dal kwam, probeerde na 1713 men als neutrale bondgenoot van Engeland buiten oorlogen te blijven. Dit lukte tot 1780, als er een opstand plaatsvindt in de Engelse koloniën in Amerika. Nederlandse handelaren leveren wapens aan de opstandelingen en onderhandelen zelfs in het geheim. Als Engeland daarachter komt worden veel ladingen van schepen richting Amerika in beslag genomen. Hierop eisen de kooplieden dat de stadhouder Engeland de oorlog verklaart. De Vierde Engelse Zeeoorlog liep dramatisch slecht af voor de Republiek Het werd duidelijk dat Nederland geen belangrijke positie meer had in de internationale politiek en machtsverhoudingen te land en te water. 3.8: De sociale verhoudingen De positie van de regenten veranderde in de achttiende eeuw. Waren zij eerst de motor van de Republiek en onder van het volk, nu waren ze bestuurders van een stad, een gewest en het land en waren daarmee een groep apart geworden. Ze zonderden zich dan ook steeds meer af van de rest van het volk om bijvoorbeeld de zogeheten buitens. Er werden afspraken gemaakt wie welke functie zou krijgen en hoeveel die persoon zijn benoemers zou betalen. Het bestuur was daardoor een ingewikkelde ruilhandel geworden van benoemingsrechten en wederdiensten tussen een kleine groep regenten. Dit systeem heet het contract van correspondentie. De staatsvorm waarbij een kleine groep mensen alle macht verdeeld heet een oligarchie. Als regent kon je veel geld verdienen aan dit systeem. Eerst zorgde je dat je werd benoemd, en daarna vond je iemand die het werk voor je deed voor veel minder geld dan dat jij ervoor kreeg. Daarnaast verdiende de regent zijn geld door te beleggen met het familie bezit. In tegenstelling tot de rest van Europa had de adel in Nederland een kleine rol. In de land provincies waren ze weliswaar de bestuurders, maar in het machtige gewest Holland was geen edelman meer te bekennen. De adel was rijk en hadden een oud familiebezit met landerijen. Door de agrarische crisis aan het einde van de zeventiende tot halverwege de achttiende eeuw werden ze dan ook getroffen, maar met de opbrengsten uit de bestuursfuncties en de beleggingen konden ze rijk blijven. De kleine burgerij is een zeer diverse groep. Hij bestaat uit winkeliers, ambachtslieden en geschoolde arbeiders. Kon je in de zeventiende eeuw nog doorstromen naar de regenten als je zeer rijk was, in de achttiende eeuw sluiten die zich af wegens de vriendjespolitiek. Daarnaast zijn er steeds minder beschikbare banen en worden veel beroepen bedreigd door de neergang in de scheepsbouw, visserij en textielindustrie. Goede werkers kregen niet meer vanzelf die dikke boterham met kaas. Bovendien is er concurrentie vanuit het buitenland en nemen de lonen af. Hierdoor worden de hogere accijnzen steeds lastiger te betalen. Veel gegoede burgers konden lezen en schrijven en waren daardoor verlichte denkers. Zij liepen dan ook voorop in de Doelistenbeweging. Ook was er veel ongeschoold werk, wat iedereen kon doen. Dit werk werd door de allerarmsten zonder kapitaal gedaan. In de achttiende eeuw kwam de nijverheid echter in een crisis, waardoor deze dagloners hun werkverloren. De armoede en verpaupering waartoe dit leidde, gaf problemen in steden waar de textielindustrie verdween, zoals Haarlem en Leiden. Vele paupers trokken weg uit de stad op zoek naar werk. Vooral de accijnzen deden deze mensen de das om. Iedereen probeerde z n eigen hachje te redden door zich af te sluiten in groepjes. Het aantal gildes nam toe, en binnen de gilden konden gezellen lastiger meester worden en leerlingen lastiger gezel. Toch was er ook modern

kapitalistisch gedrag. Textielfabrikanten verplaatsten hun fabrieken vanuit Holland naar lage-lonen-gebieden zoals Tilburg. De bevolkingsgroei in de zeventiende eeuw kwam hoofdzakelijk door immigratie en niet door natuurlijke bevolkingsgroei. Er stierven in de steden meer mensen dan dat er geboren werden. Dat kwam doordat vrouwen later trouwden. Eerst moesten ze goed worden opgeleid, ze mochten immers meedoen op de arbeidsmarkt. Daarna wilden ze vaak eerst een kapitaaltje opbouwen. Dit kon, doordat men op de oude dag niet van de inkomsten van de kinderen afhankelijk was. Vrouwen trouwden rond hun dertigste en hadden dan nog zo n tien jaar om kinderen te krijgen, voordat de biologische wekker afliep. Met het verminderen van de arbeidsplaatsen werd de scholing van vrouwen overigens ook minder. In de achttiende eeuw zien we een verlaging van de alfabetiseringsgraad onder Hollandse vrouwen. Door het sterfte overschot waren immigranten meer dan welkom in de Republiek. De Hugenoten waren in heel protestants Europa geliefd door hun ervaring in ondernemen en ambachten. Er werden dan ook Waalse kerken gesticht en Franstalige dominees werden door de stad betaald, om de Hugenoten naar de Republiek te trekken. Zij zorgden voor een verrijking van de lakenindustrie. Ook andere immigranten zoals de Scandinavische zeelieden die de Nederlandse handelsvloot versterkten, werden met open armen ontvangen. Binnen Nederland veranderde de immigratiestroom wel. Steeds minder mensen kwamen naar de Hollandse steden, sterker nog, veel mensen trokken er weg om ergens anders een baan te zoeken, vaak naar Amsterdam. In tegenstelling tot Amsterdam, waar het inwonersaantal daardoor ongeveer gelijk bleef, nam het inwoners aantal in de kleinere steden nu snel af, omdat het hoge sterftecijfer nu net meer werd gecompenseerd door de immigratie. Seizoensarbeid werd in de zeventiende eeuw populair. Een halfjaar kon je in Holland rondtrekken en overal baantjes vinden om te helpen bij de oogst, haringvangst, het ploegen etc. De resterende maanden woonden deze mensen op een kleine boerderij in Holland. Een deel van deze mensen raakte door de agrarische crisis deze boerderij kwijt en door het wegvallen van de scheepvaart en droogleggingen vonden ze ook minder snel seizoensgebonden werk. Vanuit de oostelijke provincies kwamen ook trekarbeiders, maar zei migreerden niet. Zij gingen na de oogst terug naar hun eigen dorp of stad. Daar groeide de bevolking namelijk met het goedbetaalde seizoensgebonden werk konden de zelfvoorzienende kleuterboeren de pacht opbrengen. 4: Afsluiting: periode 1780-1806 Nadat de Vierde Engelse Zeeoorlog in 1784 werd verloren, was de maat vol. Een stroom van pamfletten en sportprenten ontstond met als onderwerp het verval der Republiek. Iedereen wees stadhouder Willem V (1751-1795) als schuldige aan. Hij had geen daadkracht getoond of maatregelen getroffen, waardoor het volk het hem kwalijk nam dat de vloot slechts 17 schepen telde, tegenover de Engelse 122. 1780 was het begin van de patriottische revolutie die zou duren tot 1787. Hierbij keken de patriotten vooral naar hoe het vroeger was. Ze wilde de Republiek terug zien te krijgen in de Gouden Eeuw door het bestuur te hervormen. De positie van de stadhouder zou hierbij worden beperkt. Deze zou net als vroeger weer in dienst van de Staten-Generaal komen te staan. De regenten zouden daarbij door het volk moeten worden gekozen. Hoe was daarbij nog niet duidelijk. Deze revolutie was vooral een papieren revolutie met teksten in blaadjes en spotprenten. Toch was het geen bloedloze revolutie. De Republiek verkeerde in een soort burgeroorlog. Vooral in de wat kleinere steden kwam het tot schermutselingen tussen de patriotten en de stadhoudergezinden. In het gewest Holland namen de patriotten toch redelijk het bestuur van de regenten over. Op een gegeven moment was de Pruisische prinses Wilhelmina, echtgenote van Willem V, het bui en ging zij naar Den Haag om orde op zaken te stellen. Ze vertrok op 22 juni 1787 uit de Nijmeegse Valkenhofburcht, het vluchtoord van de stadhouder, en ging per koets zonder militaire begeleiding op weg. Bij de Goejanverwellesluis werd ze gevangen genomen en gegijzeld door de patriotten, die er lucht van hadden gekregen. Dat kon broer Willem Frederik, koning van Pruisen niet over z n kant laten gaan en binnen de kortste keren stond hij met z n leger in Den Haag en hielp hij Willem V weer aan de macht. Ook door de rest van Europa werd geschokt gereageerd over de gevangennamen. De patriotten vluchtten voor een groot deel naar Frankrijk. Toch viel het doek voor de Republiek niet veel later: in 1795 viel Frankrijk de Republiek binnen. Dat kon omdat het hard vroor en de Fransen dus over het water konden trekken. Door geldproblemen was er de afgelopen eeuw niet geïnvesteerd in het leger, dus daar hoefden de Fransen ook niet veel van te verwachten. Willem V vluchtte naar Engeland en de regenten gaven zich over. Dat kwam de Fransen goed uit, want die wilden gebruik maken van het geld dat deze regenten bezaten. Vroeger stonden deze regenten niet ver af van het gewone volk.