Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs 2010

Vergelijkbare documenten
Zorg in en om het voortgezet onderwijs

Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs

Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs

Monitor Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs 2011

NJi-Monitor. Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs 2009

Zorg in en om de school hoofdbevindingen Zorg- en adviesteams in kort bestek

Factsheet Zorgteams en ZAT s in het onderwijs, 2014

Factsheet April 2010, nummer 10 Monitor 2009 Zorg- en adviesteams in het onderwijs hoofdbevindingen in kort bestek

NJi-monitor. Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams in het voortgezet onderwijs 2008

Leerlingenzorg en ZAT's in het vo en mbo

Leerlingenzorg, zorgteams en ZAT s in het primair onderwijs

Leerlingenzorg en ZAT s in het mbo

Leerlingenzorg en ZAT s in het mbo

Leerlingenzorg en ZAT s in het (voortgezet) speciaal onderwijs

Zorg in en om het mbo

in het onderwijs Factsheet Mei 2008, nummer 5 LCOJ-Monitor 2007 Leerlingenzorg en Zorg- en adviesteams

Leerlingenzorg en ZAT s in het mbo

ZAT s, zorgteams en leerlingenzorg in het primair onderwijs 2010

Programma. Passend onderwijs ZAT - CJG; samen sterk voor de jeugd. Landelijk Steunpunt ZAT s

Wat worden leerlingen en ouders hier beter van? Wat levert het op voor leerkrachten, scholen en partners?

Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs 2012 en 2013

2.10 Resultaten van het ITS onderzoek naar leerlingen met autisme in het primair en voortgezet onderwijs in het schooljaar

Leerlingenzorg en ZAT s in het (voortgezet) speciaal onderwijs 2010

Zorg- en adviesteams in het hele land

Samenwerkingsverband VO Delft en omstreken

???Factsheet??????????? Mei 2008, nummer 5

ZORGPLAN. Christelijk Lyceum Delft VMBO

Deelnemerszorg en ZAT s in het middelbaar beroepsonderwijs 2010

Kaderplan Trajectbegeleiding Duin en Kruidbergmavo

Passend onderwijs. Een uitdaging

Reboundvoorzieningen in het voortgezet onderwijs

Schoolportret samenwerkingsverband Roermond. vo- docenten over Passend onderwijs (vmbo tot en met gymnasium)

Jeugdbeleid en de lokale educatieve agenda

Bijlage 6 Visie op (basis)ondersteuning van de scholen van RegSam (versie: sept. 2011)

Onderzoek Passend Onderwijs

Model convenant Zorg- en adviesteam in het onderwijs

ZORGBELEIDSPLAN 2015 BC Broekhin Roermond, hoofdlokatie

Zorgplan Stedelijk Gymnasium Haarlem. Stedelijk Gymnasium Haarlem Zorgplan

Werkwijze Commissie voor de Begeleiding (CvB)

Zorgbeleid Haags Montessori Lyceum. December 2010

CSG LIUDGER Ondersteuningsplan

Op weg naar een sluitende zorgstructuur in en om het (voortgezet) speciaal onderwijs

Ondersteuningsprofiel. rsg Simon Vestdijk Harlingen/Franeker

Ondersteuningsprofiel


Monitor Aansluiting onderwijs jeugdhulp

TRIPLE T. Rapportage Passend onderwijs (uitwerking onderdeel Triple T)

NJi-Monitor. Deelnemerszorg en ZAT s in het middelbaar beroepsonderwijs 2009

Monitor Aansluiting onderwijs jeugdhulp

Ondersteuningsprofiel

NJi-monitor. Psychosociale begeleiding en Zorg- en adviesteams in het mbo 2008

Checklist kwaliteit van het ZAT in het VO

Taken van interne begeleiders in de samenwerking

Ondersteuningsprofiel. Piter Jelles YnSicht

Werkgroep ondersteuningsprofiel.

Zorgwijzer december 2012

Monitor Aansluiting Onderwijs Jeugdhulp Vragenlijst op beleidsniveau

Ondersteuningsprofiel

SCHOOLONDERSTEUNINGSPLAN De Nieuwe Veste Coevorden,

Ondersteuningsprofiel

ZORGPLAN VO-SCHOLEN BUITENHOUT COLLEGE BRINNUMMER 24 RW

Toeleiding naar bovenschoolse ondersteuning Breda

SWV Eemland Zorgplan Collectieve Ambitie

De zorgcoördinator in positie 1.1 Inleiding

Dockinga College Ferwert

Zorg- en adviesteam in het onderwijs

Zorgplan Algemeen

Monitor Deelnemerszorg en ZAT s in het middelbaar beroepsonderwijs 2011

Verkenning verbinding onderwijs en JGZ/SMW. (jeugdgezondheidszorg en schoolmaatschappelijk werk)

Meldcode Kindermishandeling en Huiselijk Geweld

Werkt Gedragswerk? Evaluatie project Gedragswerk Juni 2009

Team passend onderwijs wat is het, hoe werkt het?

Ondersteuningsprofiel

SCHOOLONDERSTEUNINGSPLAN De Nieuwe Veste Coevorden,

ZORGSTRUCTUUR VALUASCOLLEGE

Montgolfierstraat EB Helmond Protocol Kindermishandeling Meldcode

Protocol Meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld binnen de zorgstructuur van het Karel de Grote College Nijmegen.

Op weg naar Passend Onderwijs in Zuidwest Friesland

ALS ONDERWIJS MIJ NIET PAST MAG IK HET DAN RUILEN?

1. Doel van de trajectgroep voor eigen school

MBO-instellingen en gemeenten

Ondersteuningsprofiel


School ondersteuningsprofiel Montessori College Nijmegen/ Groesbeek

De meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld binnen de zorgstructuur van het VO

ondersteuningsstructuren Lorentz Lyceum

De meldcode kindermishandeling en huiselijk geweld binnen de zorgstructuur van het VO

-studieresultaten De mentor volgt de studieresultaten van zijn leerling, bespreekt zijn bevindingen met de leerling en onderneemt zo nodig actie.

Vastgesteld op [ ] Advies DR [ (1 e bespreking] Looptijd Schoolondersteuningsprofiel versie 1.2

Ondersteuningsprofiel

ERVARINGEN VAN INSTELLINGEN NA EEN JAAR DECENTRALISATIE

Kinderen moeten gezond, veilig en met plezier kunnen opgroeien. Het liefst in een gezin. SAMEN ZORGEN VOOR DE JEUGD OP BONAIRE

Monitor Ondersteuningsaanbod


Invoering van de meldcode in de jeugdzorg

Passend onderwijs Voorblad 1: Foto Typ hier de titel

Samenwerkingsverband VO Amsterdam. Schoolondersteuningsprofiel

Onderzoek Passend Onderwijs

Ondersteuningsprofiel

Stichting Expertisecenter Onderwijs Zorg Bonaire is op zoek naar een ervaren. Ambulant onderwijskundig begeleider (1 fte)

Transcriptie:

Monitor In deze publicatie vindt u het verslag van het jaarlijkse onderzoek naar de leerlingenzorg en zorg- en adviesteams (ZAT s) in het voortgezet onderwijs in Nederland. Het onderzoek is verricht door de afdeling Onderwijs & Jeugdzorg van het in opdracht van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De nadruk van het onderzoek ligt op de samenwerking van de leerlingenzorg van scholen voor voortgezet onderwijs en (externe) instellingen op het gebied van gezondheidszorg, welzijn, jeugdzorg, veiligheid en leerplicht in ZAT s, als ook op de bestuurlijke afspraken over de deelname van deze partijen in de ZAT s. In de Monitor Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs 2010 zijn de belangrijkste bevindingen samengevat. Paolo van der Steenhoven is als senior onderzoeker verbonden aan de afdeling Onderwijs & Jeugdzorg van het. Dolf van Veen is bijzonder hoogleraar Grootstedelijk Onderwijs en Jeugdbeleid aan de Universiteit van Nottingham en lector op hetzelfde terrein aan de Hogeschool Inholland, en ambassadeur Samenwerken voor de Jeugd namens het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). ISBN 978-90-814102-4-3 Postbus 19221 3501 DE Utrecht 030-230 63 44 website www.nji.nl e-mail info@nji.nl Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs 2010

Monitor Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs 2010 Paolo van der Steenhoven Dolf van Veen

Colofon Inhoud 2011 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Het heeft dit onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Al het mogelijke werd gedaan om de informatie in deze publicatie zo juist en actueel mogelijk te maken. Auteurs of uitgever kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor mogelijke nadelen die lezers door eventuele onvolkomenheden in deze publicatie zouden kunnen ondervinden. Auteurs Paolo van der Steenhoven () Dolf van Veen (Ambassadeur Samenwerken voor de Jeugd) Vormgeving Volta_ontwerpers Omslagfoto Bert de Jong Drukwerk Buro Extern ISBN 978-90-814102-4-3 Catharijnesingel 47 Postbus 19221 3501 DE Utrecht Telefoon (030) 230 63 44 Website www.nji.nl Samenvatting 5 Inleiding 15 1 Opzet van het onderzoek 17 1.1 Scholen voor voortgezet onderwijs 17 1.2 Samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs 19 2 De leerlingenzorg van scholen 20 2.1 Schoolinterne leerlingenzorg 20 2.2 Intern zorgoverleg 24 3 ZAT s op scholen voor voortgezet onderwijs 27 3.1 Dekkingsgraad ZAT s op scholen 27 3.2 Positionering ZAT en CJG 29 3.3 Functies van het ZAT 30 3.4 Organisatorische kenmerken van ZAT s 33 3.5 Bereik van ZAT, aantal en aard casussen 36 3.6 Deelnemers aan het ZAT 40 3.7 Borging samenwerking met partners in het ZAT 47 3.8 Beoordeling van het functioneren van het ZAT 52 3.9 Evaluatie door het ZAT 58 3.10 Gepercipieerde resultaten van het ZAT 58 3.11 Leerlingenzorg op scholen zonder ZAT 61 4 Overige voorzieningen voor leerlingenzorg 64 4.1 Reboundvoorzieningen 64 4.2 Netwerk voor zorgcoördinatoren 66 4.3 Doorgaande zorglijnen volgens scholen 66 4.4 Sociale veiligheid in en om de schoollocatie 67 3

5 Relatie voortgezet onderwijs en REC 69 5.1 Scholen en ambulante begeleiding 69 5.2 Afspraken samenwerkingsverbanden met REC 72 Samenvatting 6 Het bovenschoolse ZAT 74 6.1 Bovenschoolse ZAT s in het voortgezet onderwijs 74 6.2 Functies van bovenschoolse ZAT s 75 6.3 Samenwerkingsafspraken met externe deelnemers 77 in het bovenschoolse ZAT 6.4 Beoordeling functioneren van de bovenschoolse ZAT s 79 6.5 Gepercipieerde resultaten van bovenschoolse ZAT s 82 7 Bestuurlijk overleg en afspraken 85 7.1 Overleg met gemeenten 85 7.2 Overleg met provincie over inzet zorg 87 Bijlage 1 Betrouwbaarheidsmarges 88 Bijlage 2 Gebruikte afkortingen 89 De leerlingenzorg op middelbare scholen is in hoge mate ontwikkeld. Zo hebben alle scholen in 2010 een of meer interne zorgcoördinato ren in dienst, beschikt een ruime meerderheid over een intern zorgoverleg en hebben bijna alle scholen een zorg- en adviesteam (ZAT). Het takenpakket van een ZAT in het voortgezet onderwijs is over de jaren stabiel. Het onderwijsbeleid is erop gericht te bevorderen dat scholen kunnen omgaan met verschillen tussen leerlingen. Bovendien moeten meer leerlingen met gedrags- en op voedingsmoeilijkheden en leerlingen met ontwikkelingsproblemen en beperkingen kunnen profiteren van goede onderwijszorg in het regulier onderwijs. Scholen, samenwerkings verbanden en hun besturen richten zich daarom op verdere professionalisering van leerkrachten, goede leergerichte voorzieningen en passende ondersteuning van leerlingen en leerkrachten. Om betere resultaten te boeken voor leerlingen, om hen en waar nodig hun leerkrachten en gezinnen tijdig en snel passende hulp te kunnen bieden en om deze hulp goed af te stemmen op de (speciale) onderwijszorg, bevordert het kabinet de verdere ontwikkeling en kwaliteitsverbetering van zorg- en adviesteams in het onderwijs. Het kabinet wil dat alle scholen voor basisonderwijs, voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs in 2011 kunnen beschikken over een goed werkend ZAT waarin de structurele samenwerking van het onderwijs met relevante partijen is geborgd. De ontwikkelingen in de leerlingenzorg van het voortgezet onderwijs worden gevolgd sinds 2004. 4 5

Leerlingenzorg op scholen in hoge mate ontwikkeld (van 69% naar 60%). Bij de uitstroom naar het mbo heeft circa de Scholen beschikken over verschillende instrumenten om leerlingen helft van de scholen (46%) afspraken gemaakt over informatie-uitwis- met emotionele, gedrags-, ontwikkelings- en/of schoolleerproblemen seling over risico- en zorgleerlingen bij de overgang, in 2009 was dat te ondersteunen. We geven een overzicht van het aanbod op scholen. 50%. Bij de meeste scholen (92%) zijn inhoud en organisatie van de schoolinterne leerlingenzorg in het voortgezet onderwijs vastgelegd in het Reboundvoorzieningen zorgplan. In 2009 had 94% een zorgplan, in 2008 90%. Reboundvoorzieningen verzorgen de opvang van leerlingen met Alle scholen hebben een of meer interne zorgcoördinatoren in dienst. gedragsproblemen die tijdelijk niet meer te handhaven zijn binnen de Dat is 3 procentpunten hoger dan in 2009. school. De meeste reboundvoorzieningen zijn bovenschools georgani- Het interne zorgoverleg vormt een belangrijke schakel in de leerlin- seerd door het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs. genzorg van de school. In 2010 beschikt 82% van de scholen over een Een ruime meerderheid van de scholen voor voortgezet onderwijs intern zorgoverleg (met alleen schoolinterne functionarissen en het (86%) heeft toegang tot een (bovenschoolse of schoolinterne) schoolmaatschappelijk werk). In het interne zorgoverleg worden reboundvoorziening. In 2009 had 85% van de scholen de mogelijk- leerlingen besproken met leer- en gedragsproblemen, sociaal-emotio- heid een leerling te plaatsen bij een reboundvoorziening. Bij twee- nele problemen, handelingsverlegenheid van docenten en veiligheids- derde van de scholen verloopt de aanmelding altijd (44%) of meestal vraagstukken. De resterende 18% van de scholen meldt geen intern (21%) via het ZAT. zorgoverleg te hebben, maar 5% zegt wel met de voorbereiding ervan Bij terugplaatsing van een leerling op de school is er bij 68% van de bezig te zijn. In 2009 beschikte 89% over een intern zorgoverleg. scholen een rol weggelegd voor het interne zorgoverleg om deze leerling dan enige tijd te volgen. Bij 43% volgt (ook) het ZAT de leer- Daarnaast hebben nagenoeg alle scholen een mentoraat (96%) en de ling. In het geval de school een leerling van een andere vo-school uit inzet van ambulante begeleiding is bij 91% een onderdeel van het een reboundvoorziening ontvangt, wordt de leerling door 62% van de aanbod. Scholen kunnen in 2010 aanmerkelijk vaker dan het jaar interne zorgteams gevolgd. ervoor een schoolmaatschappelijk werker (83% tegen 69%) inzetten of specifieke hulp bij dyslexie (82% tegen 77%) aanbieden. Training Samenwerking met REC cluster 4 bij faalangst en bij problemen met sociale vaardigheid behoort bij Scholen maken gebruik van de diensten van externe instellingen bij driekwart van de scholen tot het aanbod. de ondersteuning van leerlingen (en hun ouders). Een daarvan is het Docenten worden in het geval zij te maken krijgen met leerlingen met REC cluster 4. Het REC biedt ondersteuning aan het reguliere onder- complexe hulpvragen op verschillende manieren door de school wijs, in de vorm van preventief ambulante hulp en ambulante begelei- ondersteund. Op 75% tot 95% van de scholen kunnen docenten een ding van leerlingen. Voor langdurige thuiszitters verzorgen zij het beroep doen op de zorgcoördinator, ambulante begeleiding door het programma Herstart en voor leerlingen met structurele gedragspro- regionaal expertisecentrum (REC), en advies en ondersteuning door blemen, maar zonder een geclassificeerde stoornis, het programma leidinggevenden. Bij circa 50% is er (ook) preventieve ambulante Op de Rails. begeleiding door het REC en ondersteuning van een kernteam van de De meeste samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (84%) school beschikbaar. hebben met het REC cluster 4 afspraken gemaakt over (de toeleiding naar) de programma s Herstart (65%) of Op de Rails (84%). Meer In 2010 noteren we voor het eerst een lager percentage scholen dat dan de helft (59%) heeft afspraken gemaakt over de inzet van het REC met het basisonderwijs afspraken heeft gemaakt over de uitwisseling cluster 4 bij de ambulante begeleiding van rugzakleerlingen, 63% van informatie over leerlingen met gedrags- en opvoedingsproblemen voor de inzet bij preventief ambulante hulp en 43% voor de (toeleiding naar) indicatiestelling voor het speciaal onderwijs. 6 7

Bij de indicatiestelling voor het speciaal onderwijs zijn er in vergelij- Functies van het ZAT king met 2009 (65%) minder vaak afspraken gemaakt. In vergelijking Het takenpakket van de ZAT s op vo-scholen is over de jaren stabiel. met 2007 zijn er vaker schriftelijke afspraken gemaakt over de inzet De samenstelling van de top vier van functies die door het ZAT in van preventief ambulante hulp op scholen (van 44% naar 63%). 2010 in (zeer) hoge mate worden vervuld, is sinds 2008 niet of De helft van de scholen (47%) beoordeelt de kwaliteit van de dienst- nauwelijks veranderd, alleen de volgorde is gewijzigd. De top vier van verlening door de ambulant begeleiders in het algemeen als goed. Een functies is als volgt: bijna even hoog percentage (46%) vindt het voldoende en 6% vindt de > interdisciplinaire probleemanalyse (71%); kwaliteit matig. Eén procent vindt het aanbod slecht. > advisering / consultatie van schoolfunctionarissen (67%); > afstemming (externe) hulpverlening op de onderwijszorg (63%); Stabiel percentage ZAT s in voortgezet onderwijs > verwijzing / toeleiding van leerlingen naar externe instellingen In 2010 heeft 96% van de scholen een ZAT. Dat is even vaak als in (61%). 2009. In 2004 had 60% van de schoollocaties in het voortgezet onderwijs een ZAT. Daarnaast rekent 30% tot 50% van de ZAT s zich in (zeer) hoge mate Een gemiddeld ZAT in het voortgezet onderwijs is beschikbaar voor de volgende taken toe: de probleemverkenning door gesprekken en 741 leerlingen. De helft van de scholen heeft een ZAT dat werkt voor screening (50%), het verzorgen van ambulante begeleiding of hulp 14 tot 565 leerlingen. De resterende scholen hebben een ZAT dat voor aan leerling of gezin (36%), de (voorbereiding van een) indicatiestel- maximaal 2.483 leerlingen actief is. ling voor plaatsing in een reboundvoorziening (32%), en de (voorbe- Het bereik van een ZAT is het kleinst bij praktijkscholen waar een reiding van een) indicatiestelling voor bureau jeugdzorg (30%). ZAT beschikbaar is voor 173 leerlingen. Het bereik bij havo/vwoscholen is het grootst met 1.096 leerlingen. Problemen die in het ZAT het meest worden besproken De laatste jaren is de samenstelling van de top vier van problemen die In zeven provincies en grootstedelijke regio s heeft minimaal 96% van in het ZAT worden besproken, constant alleen de volgorde veran- de scholen een ZAT. In de resterende acht provincies en grootstede- dert jaarlijks. In 2010 worden de volgende problemen in het ZAT lijke regio s ligt het percentage iets lager dan het landelijk percentage. regelmatig tot zeer vaak besproken, bij circa 40% zelfs vaak tot zeer vaak: Samenwerking ZAT en CJG niet overal gerealiseerd en duidelijk > opvoedingsproblemen (78%); > zorgwekkend verzuim (77%); In de helft van de ZAT s (54%) is een vertegenwoordiger van het CJG > onhandelbaar gedrag in de klas of op school (77%); aanwezig, dikwijls een medewerker van de jeugdgezondheidszorg of > gezinsproblemen (77%). een schoolmaatschappelijk werker. Bij 40% van de ZAT s is het CJG niet vertegenwoordigd, omdat er geen werkrelatie tussen ZAT en CJG We zien sinds 2006 een toename van het percentage besproken leer- bestaat (31%) of omdat er (nog) geen CJG in de gemeente aanwezig is lingen met zorgwekkend verzuim, onhandelbaar gedrag in de klas op (9%). of school, politie- of justitiecontacten, vermoedens van mishandeling thuis, angsten en autismespectrumstoornissen. Daar staat tegenover Om te voorkomen dat een casus zowel in het ZAT als in het CJG dat er minder vaak leerlingen met depressief gedrag worden besproken wordt, zijn er naar het oordeel van 15% van de scholen besproken. onderlinge afspraken gemaakt. De helft (53%) denkt juist van niet en 32% weet niet van het bestaan van dergelijke afspraken. 8 9

Expertise en samenwerking deelnemers hoog gewaardeerd Samenstelling ZAT: deelname REC s gegroeid Het ZAT wordt gevormd door medewerkers van de school en partner- Bij de beoordeling van 22 aspecten van de uitvoeringspraktijk van het instellingen. De jeugdgezondheidszorg, leerplichtzaken, het maat- ZAT komen onderdelen met een hoge waardering en minder goede schappelijk werk, bureau jeugdzorg en de politie worden tot de vijf waardering naar voren. Als we de lat leggen bij aspecten die door kerninstellingen van het ZAT gerekend. minimaal 75% van de scholen als goed of zeer goed worden beoor- Afhankelijk van de casusproblematiek nemen ook andere instellingen, deeld, leidt dat tot de volgende zes best beoordeelde aspecten: zoals de jeugd-ggz en het speciaal onderwijs, deel aan het casus- > samenwerking tussen deelnemers (91%); overleg van het ZAT. > expertise van deelnemers (91%); In 2010 neemt naast de school de leerplichtambtenaar (99%) in alle > duidelijke verslaglegging ZAT-afspraken (84%); ZAT s deel aan de casusbesprekingen, op de voet gevolgd door een > voorzitterschap (82%); jeugdarts of jeugdverpleegkundige (97%). De maatschappelijk werker > nakomen van afspraken van ZAT-partners (80%); (85%), de politie (72%) en bureau jeugdzorg (71%) zijn de andere > zorgvuldigheid bij de uitwisseling van gegevens (79%). kerninstellingen in het ZAT. Op 43% van de scholen bestaat het ZAT uit alle vijf kernpartijen. Tweederde tot driekwart van de scholen beoordeelt ook de volgende Bij de overige deelnemende instellingen zijn het met name het REC aspecten als goed tot zeer goed: het aantal deelnemers van het ZAT in cluster 4 (41%), de jeugd-ggz (34%), een of meer instellingen voor relatie tot de effectiviteit, de structuur en het planmatig verloop van jeugdhulpverlening (30%) zoals voor LVG-zorg, gesloten jeugdzorg het casusoverleg, partners die elkaar buiten de ZAT-besprekingen als of overige jeugdzorg en het REC cluster 3 (25%) met deelnamecij- netwerkcontact benutten, de kwaliteit van de ZAT-administratie, de fers boven de 20%. inbedding van het ZAT in de structuur van de leerlingenzorg op Ten opzichte van 2009 zien we hogere deelnamecijfers van REC-3 en school, casusbesprekingen op basis van een heldere vraagstelling, en REC-4 en van instellingen voor jeugdhulpverlening. de helderheid van procedures en afspraken. Het functioneren van het ZAT is in 2010 op enkele punten vooruitge- In de frequentie waarmee de kerninstellingen deelnemen aan de gaan. Volgens de scholen doen ZAT s het beter bij het voorzitterschap, casusbesprekingen gemeten in termen van altijd of op afroep de kwaliteit van de ZAT-administratie en de inzet van preventieve aanwezig zien we dat sinds 2006 leerplichtzaken, de jeugdgezond- programma s van externe instellingen op de scholen. heidszorg, het maatschappelijk werk en de politie frequenter deelnemen. De deelnamefrequentie van bureau jeugdzorg is ongewijzigd Inzet preventieve programma s behoeven verbetering gebleven. Bij de andere instellingen nemen medewerkers van REC Sinds 2007 is de inzet van preventieve programma s in scholen door cluster 4 en MEE in vergelijking met 2006 frequenter deel aan casus- externe instellingen het meest genoemde verbeterpunt (27%), direct besprekingen. Medewerkers van REC clusters 3 en 4, andere instel- gevolgd door de in 2010 voor de eerste keer genoemde terugkoppe- lingen voor jeugdhulpverlening en het CJG zijn vaker dan voorheen ling naar de leerling en/of de ouders (26%) en het gezamenlijk op afroep beschikbaar. regelen van overbruggingshulp in het geval van wachtlijsten bij hulp door externe instellingen (25%). Formalisering inzet kerninstellingen in ZAT gegroeid Een vijfde van de scholen (21%) vindt dat de terugkoppeling (over In 2010 heeft een hoger percentage kerninstellingen schriftelijke voortgang en resultaten van de casusbesprekingen) vanuit het ZAT afspraken over hun deelname gemaakt dan het jaar ervoor. Dat geldt naar docenten en mentoren meer aandacht verlangt. in het bijzonder voor het schoolmaatschappelijk werk (van 56% naar 62%), de jeugdgezondheidszorg (van 53% naar 58%) en leerplicht- 10 11

zaken (van 50% naar 56%). Bij de overige twee kerninstellingen jeugdzorg aan het ZAT anderzijds. Bij ZAT s waar REC cluster 4 bureau jeugdzorg (54%) en politie (35%) is het percentage schrifte- deelneemt aan de casusbesprekingen wordt positiever geoordeeld lijke afspraken niet significant veranderd in 2010. Bij de overige over de snelheid van het REC/LGF-indicatietraject (17% van de ZAT s instellingen heeft het REC cluster 4 significant vaker schriftelijke met REC tegen 9% van de ZAT s zonder REC meldt in hoge mate afspraken gemaakt (van 19% naar 27%). De jeugd-ggz heeft van alle resultaten). overige partijen het vaakst schriftelijke afspraken met het ZAT (33%). ZAT s met een deelnemend bureau jeugdzorg vinden vaker dat er in hoge mate resultaten worden geboekt bij de indicatiesnelheid dan Snelle mobilisatie hulp en doeltreffende aanpak ZAT s zonder bureau jeugdzorg (25% tegen 8%). In de jaarlijkse beoordeling van de behaalde resultaten van de ZAT s door de scholen komen in 2010 dezelfde resultaatgebieden van de ZAT s kunnen naar aanleiding van een casusbespreking een hande- laatste twee jaar naar voren. Het betreft vier resultaatgebieden die lingsadvies aan de docent of mentor geven die op zijn beurt beter met door 50% tot 60% van de scholen met in (zeer) hoge mate zijn de problematiek van een leerling en/of zijn ouders kan omgaan. Dat beoordeeld: gebeurt op 30% van de scholen vaak tot zeer vaak. Bij 39% doet het > het snel mobiliseren van passende begeleiding of hulp aan leerling ZAT dat met enige regelmaat, bij 29% soms en bij 2% nooit. of gezin (59%); ZAT s die docenten en mentoren vaak tot zeer vaak handelingsad- > een doeltreffende aanpak van problemen (57%); viezen geven, melden vaker dan gemiddeld (28% tegen 16%) dat hun > goede afstemming van de onderwijszorg en hulp van externe collega s in de klas minder handelingsverlegenheid ervaren. ZAT s die instellingen (54%); soms een handelingsadvies geven, noemen dit resultaatgebied minder > goede probleemtaxatie en diagnostiek (50%). vaak dan gemiddeld (7% tegen 16%). Tussen 30% en 50% van de scholen vindt dat er ook in (zeer) hoge Dit jaar meldt 62% van de scholen dat een of meer partners in het mate resultaten worden geboekt bij: ZAT kwantitatieve capaciteitsproblemen heeft bij het bereiken van de > de tijdige verwijzing van leerlingen naar externe instellingen; doelstellingen van het ZAT. Dat is een lager percentage dan in 2009 > de verbetering van het welbevinden van leerlingen met toen 70% van de scholen capaciteitsproblemen meldde. problemen; De knelpunten blijven zich vooral voordoen bij de school zelf (28%) > het tijdig signaleren van problemen bij leerlingen; en bureau jeugdzorg (volgens 25% van de scholen). Andere partijen > de vermindering van het zorgwekkend verzuim van leerlingen die van het ZAT ervaren volgens de respondenten in mindere mate in het ZAT zijn besproken; capaciteitsproblemen. > de ondersteuning van leerkrachten en mentoren; > de vermindering van het problematisch gedrag van in het ZAT Bestuurlijk overleg over ZAT besproken leerlingen. Tweederde van de samenwerkingsverbanden (65%) geeft aan dat zij en/of de aangesloten schoolbesturen periodiek ambtelijk of bestuur- Scholen vinden dat er geen of nauwelijks resultaten worden geboekt lijk overleg met de gemeente voeren over de inzet van gemeentelijk bij een snelle REC/LGF-indicatie (41%), het bereiken van een actieve (en provinciaal) gefinancierde instellingen in de ZAT s van scholen. In betrokkenheid van ouders wier kind in het ZAT is besproken (32%), 2009 gold dat voor 63% van de samenwerkingsverbanden en/of de een snelle indicatie van bureau jeugdzorg (29%) en de vermindering aangesloten schoolbesturen. van het aantal thuiszitters na interventie door ZAT (25%). Evenals in 2009 voert circa de helft (47%) periodiek bestuurlijk of Er bestaat een samenhang tussen het oordeel over de snelheid van ambtelijk overleg met gemeente(n) over de inzet van externe instel- indicatietrajecten enerzijds en de deelname van het REC en bureau lingen in het bovenschoolse ZAT van het samenwerkingsverband. 12 13

Volgens circa 80% van de samenwerkingsverbanden staan de volgende drie gespreksonderwerpen met enige regelmaat op de agenda: de samenwerking tussen ZAT s en de (op te richten) CJG s, de preventie van voortijdig schoolverlaten en de aanpak van (problematisch) schoolverzuim. Bij 50% tot 60% van de samenwerkingsverbanden wordt er ook gesproken over de ontwikkelingen op het gebied van passend onderwijs, de afstemming van het onderwijs met het veiligheidsbeleid en over de invoering in het onderwijs van de meldcode vermoedens kindermishandeling en huiselijk geweld. Ten opzichte van 2009 is er geen aantoonbare verandering opgetreden in de gespreksonderwerpen. Inleiding Dit rapport omvat de resultaten van het jaarlijkse onderzoek naar de leerlingbegeleiding in het voortgezet onderwijs en de samenwerking tussen de leerlingenzorg van scholen, samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs en instellingen uit het (speciaal) onderwijs, het welzijnswerk, de jeugdzorg, de (geestelijke) gezondheidszorg en de politie. Het, afdeling Onderwijs en Jeugdzorg volgt jaarlijks de stand van zaken in Nederland op dit terrein. Opdrachtgever van dit onderzoek is het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De monitor Leerlingenzorg en ZAT s in het voortgezet onderwijs 2010 bundelt de resultaten van schriftelijke en onlinevragenlijsten die zijn afge nomen bij scholen voor voortgezet onderwijs en samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. De enquêtes zijn afgenomen in het najaar van 2010. De responspercentages van de vragenlijsten zijn goed. De responderende scholen en samenwerkingsverbanden vormen een getrouwe afspiegeling van respectievelijk alle scholen en samenwerkingsverbanden in Nederland. Opbouw rapport Het rapport is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 1 verantwoorden we de onderzoekswijze bij scholen en samenwerkingsverbanden. Hoofdstuk 2 bevat algemene gegevens over de leerlingenzorg in scholen voor voortgezet onderwijs en over de samenwerking met externe instellingen. In hoofdstuk 3 rapporteren we over het functioneren van de schoolge bonden zorg- en adviesteams en de samenwerking met externe instellingen. In hoofdstuk 4 gaan we in op de relatie van scholen voor voorgezet onderwijs met bovenschoolse voorzieningen zoals reboundvoorzieningen. In hoofdstuk 5 staan diverse aspecten van de bovenschoolse leerlingenzorg van het samenwer- 14 15

kingsverband centraal. Een van de boven schoolse voorzieningen is het bovenschoolse zorg- en adviesteam van het samenwerkingsverband waarover we in hoofdstuk 6 rapporteren. Bestuurlijk overleg en afspraken over de inzet van gemeentelijk en provinciaal gefinancierde voorzieningen vormen het thema van het laatste hoofdstuk 7. 1. Opzet van het onderzoek In de bijlagen vindt u een toelichting op de betrouwbaarheidmarges van het enquêteonderzoek (bijlage 1) en een lijst met gebruikte afkortingen (bijlage 2). Waar we in het rapport in algemene zin over provincies spreken, doelen we op alle twaalf provincies en de drie grootstedelijke regio s. Het onderzoek is verricht onder twee groepen: scholen voor voortgezet onder wijs en samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Voor deze groepen beschrijven we in dit hoofdstuk de onderzoekspopulatie en respons. 1.1 Scholen voor voortgezet onderwijs In oktober 2010 zijn (alle) 1.281 vestigingen voor voortgezet onderwijs aangeschreven met het verzoek mee te werken aan het jaarlijkse onderzoek. Scholen konden de vragenlijst online of met de pen invullen. De samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs (swv svo) hebben een actieve rol vervuld in het verhogen van de respons door de aangesloten scholen aan te sporen mee te werken aan het onderzoek. De adressen van de schoollocaties zijn af komstig van de Dienst Uitvoering Onderwijs. In onderstaande tabel zijn gegevens over de dataverzameling en respons weer gegeven. Na een correctie voor administratieve en andere kaderfouten (verkeerd adres, school opgeheven of gefuseerd) komen 662 schoolvragenlijsten in aanmerking voor analyse, een respons na twee rappelrondes van 52%. De respons komt bijna overeen met die van 2009. vragenlijsten verstuurd vragenlijsten onbestelbaar gecorrigeerde respons 2010 respons na correctie 2009 respons na correctie abs. abs. abs. % % scholen 1281 16 662 52 53 swv s-vo 81 0 67 83 85 Tabel 1.1 Respons scholen en samenwerkingsverbanden, 2010 en 2009 De respons van de scholen is voor enkele kenmerken op representativiteit beoordeeld. De scholen zijn op het niveau van vestigingen 16 17

vergeleken met wat bekend is uit de leerlingtellingen van de Dienst Uitvoering Onderwijs (peildatum: 1 oktober 2010). Uit deze vergelijking blijkt dat de respons alleen statistisch significant afwijkt van de steekproefpopulatie voor wat betreft de spreiding van schoollocaties over provincies en grootstedelijke regio s. Daarvoor is de respons gecorrigeerd. Na deze correctie vormt de respons een representatieve afspiegeling van de steekproefpopulatie voor de kenmerken onderwijstype (samenstelling van de vestigingen naar praktijkonderwijs, vmbo, vmbo-havo-vwo, en havo/vwo), vestigingsgrootte gemeten in leerlingaantallen, spreiding van scholen over provin cies en de urbanisatiegraad van de gemeenten waarin scholen zijn gevestigd. 1.2 Samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs De tweede onderzoeksgroep betreft de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Alle 81 samenwerkingsverbanden zijn uitgenodigd een vragenlijst online in te vullen over de zorgstructuur van het samenwerkingsverband en de aangesloten scholen. Het was ook mogelijk de vragenlijst schriftelijk in te vullen. De vragenlijst over de zorgstructuur van het samenwerkingsverband was ook dit jaar gekoppeld aan een vragenlijst over de rebound voorziening(en) van het samenwerkingsverband. Aan het onderzoek hebben 67 samenwerkingsverbanden meegewerkt. De respons bedraagt 83%, bijna gelijk aan de 85% in 2009. Ruim driekwart van de respondenten (79%) is zorgcoördinator op de schoolvestiging. Achttien procent is directielid of locatieleider. De overige respondenten vervullen functies of taken als leerlingbegeleider/counselor (9%), orthopedagoog/schoolpsycholoog (6%), afdelings- of jaargroepleider (6%) of docent (6%). Tweevijfde van de schoollocaties (43%) is onderdeel van een brede scholen gemeenschap waarin op dezelfde vestiging naast vmbo ook havo en atheneum, gymnasium of ongedeeld vwo wordt aangeboden. Een derde van de vesti gingen (35%) is een categorale vmbo-school, soms in combinatie met een afdeling voor praktijkonderwijs. Dertien procent van de vestigingen biedt alleen praktijkonderwijs aan en 10% van de schoollocaties verzorgt brugjaren avo-, havo- en/of vwo-onderwijs. praktijkonderwijs 13 vmbo (+praktijkonderwijs) 35 brede scholengemeenschap (vmbo-havo-vwo) 43 brugjaren avo, havo en/of vwo 10 Tabel 1.2 Scholen in respons naar schoolsoorten, 2010 (in procenten, n=662) Zes van iedere tien vragenlijsten (59%) zijn ingevuld door de coördinator van het samenwerkingsverband. Een kwart (27%) is beantwoord door een lid van de directie en de resterende vragenlijsten door een medewerker in een andere functie. Onder de samenwerkingsverbanden ressorteren 3 tot 110 scholen voor voort gezet onderwijs. Het gemiddeld aantal scholen per samenwerkingsverband bedraagt 16,5. De helft van de samenwerkingsverbanden telt 11 scholen. Het aantal leerlingen volgens opgave van 60 samenwerkingsverbanden varieert van 3700 tot 40.000. De helft van de samenwerkingsverbanden telt maximaal 8676 leerlingen. De gemiddelde omvang is 11.493 leerlingen. Het aantal schoolbesturen varieert over de samenwerkingsverbanden van 1 tot 45. Een doorsnee samenwerkingsverband is actief voor 5,8 schoolbesturen. De helft telt 1 tot 5 vijf schoolbesturen. Het aantal leerlingen van de onderzochte schoollocaties varieert van 14 tot 2.483 leerlingen 1. Het gemiddelde leerlingenaantal van een schoolvestiging bedraagt 728 leerlingen. De helft van de vestigingen heeft maximaal 548 leerlingen. 1 df=661; peildatum: 1 oktober 2010; bron: DUO. 18 19

2 De leerlingenzorg van scholen In dit hoofdstuk staat een beschrijving van de leerlingenzorg op de school centraal. Onderwerpen die de revue passeren zijn: de visie van scholen op het aanbod van leerlingenzorg, de eigen (zorg)voorzieningen en eigen programma s van scholen om zorg te bieden aan leerlingen met sociaal-emotionele, gedrags- en ontwikkelingsproblemen en specifieke onderwijsbehoeften, en de beschikking over een intern zorgoverleg. 2.1 Schoolinterne leerlingenzorg Negen van iedere tien scholen (92%) hebben de inhoud, organisatie en evaluatie van de leerlingenzorg vastgelegd in een schooldocument, dikwijls ook wel zorgplan genaamd. Zes procent meldt dat niet te hebben gedaan en 2% weet het niet. In 2009 had 94% een zorgplan, in 2008 was dat 90% en in 2006 84%. De twee meest voorkomende functies of taken in de leerlingenzorg op de onderzochte schoollocaties zijn die van mentor (99%) en zorgcoördinator (97%), die op nagenoeg alle scholen in dienst zijn. Tweederde tot 90% van de scholen kent functies of taken van vertrouwenspersoon, decaan, schoolmaatschappelijk werker, dyslexiespecialist en orthopedagoog/schoolpsycholoog. Op circa de helft van de scholen zijn leerlingbegeleiders en een veiligheidscoördinator of preventiemedewerker veiligheid aanwezig. 2010 2009 2008 2005 mentor 99 97 98 99 zorgcoördinator 99 96 93 93 vertrouwenspersoon 89 90 89 93 decaan 84 81 83 84 schoolmaatschappelijk werker *80 64 56 52 dyslexiespecialist *68 58 58 53 orthopedagoog / schoolpsycholoog *65 59 60 61 remedial teacher 62 63 67 73 leerlingbegeleider *56 62 59 65 veiligheidscoördinator / preventiemedewerker veiligheid *52 44 45 - counselor 24 27 27 25 begeleider hulpklassen 16 13 11 15 logopedist 9 10 10 12 contactfunctionaris allochtone leerlingen 8 9 9 18 n 662 670 784 543 Ten opzichte van 2009 noteren scholen vaker schoolmaatschappelijk werkers, dyslexiespecialisten, orthopedagogen of schoolpsychologen en veiligheidscoördinatoren. Leerlingbegeleiders worden juist minder vaak genoemd. Zorgcoördinatie Nagenoeg alle scholen (99%) hebben een of meer interne zorgcoördinatoren in dienst. Dat is drie procentpunten hoger dan in 2009. Een procent van de scholen heeft geen zorgcoördinator. Driekwart van de schoollocaties (74%) heeft één zorgcoördinator, 16% heeft er twee en de resterende 10% heeft er drie of meer. Het aantal uren per week dat beschikbaar is voor zorgcoördinatie varieert tussen 1 en 166 uur. Het gemiddeld aantal uren bedraagt 20,5. De helft van de schoollocaties heeft 1 tot 16 uur zorgcoördinatie per week. Tabel 2.1 Personele samenstelling scholen naar zorgfuncties, 2005, 2008-2010 (meer antwoorden mogelijk, in procenten) (-) functie niet opgenomen in vragenlijst (*) significant met 2009 Voorzieningen voor leerlingenzorg Vele scholen beschikken over een groot areaal aan voorzieningen voor leerlingenzorg. Vrijwel alle scholen hebben een mentoraat (96%). De inzet van 20 21

ambulante begeleiding is bij 91% een onderdeel van het aanbod. de docent te ondersteunen. Daarbij laten we de inzet van het zorg- Daarnaast kunnen scholen in 2010 aanmerkelijk vaker dan het jaar team of het ZAT voorlopig buiten beschouwing. ervoor een schoolmaatschappelijk werker (83%) inzetten of specifieke Ondersteuning van de docent door de zorgcoördinator, ambulante hulp bij dyslexie (82%) aanbieden. Training bij faalangst en bij begeleiding door het regionaal expertisecentrum (REC) en advies en problemen met sociale vaardigheid behoort bij driekwart van de ondersteuning door een leidinggevende zijn de meest genoemde scholen tot het aanbod. Leerlingbegeleiders of counselors zijn op 66% ondersteuningsmogelijkheden bij 74% tot 95% van de scholen. Het van de scholen actief en de inzet van preventief ambulante begelei- REC speelt ook een rol bij ondersteuning van docenten (55%). Een ding komt bij 60% voor. Circa de helft van de scholen (54%) geeft kernteam doet op 52% van de schoollocaties zijn werk. De inzet van ondersteuning aan leerlingen met autismespectrumstoornissen (ASS) een docentencoach, het OPDC, een orthopedagoog of schoolpsycho- en 45% heeft een anti-pestprogramma. Ondersteuning van leerlingen loog en het schoolmaatschappelijk werk vindt op minder dan helft met ADHD komt op 39% van de school voor. van de schoollocaties plaats. Bij andere ondersteuningswijzen wordt onder meer genoemd: inter- 2010 2009 2008 2005 mentoraat 96 96 96 95 inzet ambulante begeleiding 91 - - - inzet van schoolmaatschappelijk werker *83 69 64 57 specifieke hulp bij dyslexie *82 77 77 80 faalangsttraining 78 79 78 81 sociale-vaardigheidstraining 76 75 74 74 leerlingbegeleider/counselor 66 - - - inzet preventief ambulante begeleiding 60 - - - specifieke hulp bij ASS (waaronder PDD-NOS, Asperger) 54 51 52 - Tabel 2.2 Instrumentarium voor leerlingenzorg op schoollocatie, 2005, 2008-2010 (meer antwoorden mogelijk, in procenten)* (-) onderwerp niet opgenomen in vragenlijst (*) significant t.o.v. 2009 visie, collegiale consultatie, scholing en inzet van trajechtbegeleiders. zorgcoördinator 95 ambulante begeleiding vanuit REC 88 leidinggevende 74 preventieve ambulante begeleiding vanuit REC 55 kernteam 52 docentencoach 39 OPDC 20 orthopedagoog/schoolpsycholoog 19 schoolmaatschappelijk werk 3 Tabel 2.3 Ondersteuningsmogelijkheden voor docenten bij leerlingen met complexe hulpvragen (meer antwoorden mogelijk, in procenten, n=662) anti-pestprogramma 45 49 48 49 andere wijze 17 specifieke ondersteuning bij ADHD 39 38 38 - veiligheidscoördinator 33 - - - specifieke hulp voor allochtone leerlingen 14 17 17 31 andere mogelijkheden 20 21 20 32 n 662 670 784 543 De meeste scholen (94%) maken deel uit van een netwerk van coördinatoren leerlingenzorg/zorgcoördinatoren van het samenwerkingsverband voortgezet onderwijs voor scholing, uitwisseling en collegiale consultatie. In 2009 was dat 92% en in 2007 79%. Zes procent neemt niet deel waarvan 3% vanwege het ontbreken van In tabel 2.2 valt onder de categorie andere mogelijkheden de inzet een dergelijk netwerk, 2% zonder opgaaf van reden, terwijl er wel een van leerlingbegeleiders, coaches, vertrouwenspersoon, schoolpsycho- netwerk bestaat, en 1% omdat de school niet is aangesloten bij een logen en orthopedago gen, trajectbegeleiding, programma s als Rots samenwerkingsverband. en Water, dramatherapie en rouwverwerking. Signalering zorgbehoefte Ondersteuning van docenten Er zijn vier methoden die scholen het vaakst hanteren bij het vast- Mochten docenten te maken krijgen met leerlingen met complexe stellen van de zorgbehoefte van leerlingen: gesprekken tussen de hulpvragen dan beschikken scholen over diverse mogelijkheden om mentor en de leerling, een melding van een collega-docent aan de 22 23

mentor of tijdens de leerlingbesprekingen, dossieranalyse bij de De resterende 18% van de scholen meldt geen intern zorgoverleg te overgang van de leerling uit het primair onderwijs, en individuele hebben, maar 5% zegt wel met de voorbereiding ervan bezig te zijn. gesprekken tussen een docent, mentor, directielid, zorgcoördinator of een andere schoolfunctionaris en de leerling als daar aanleiding toe Het interne zorgoverleg bestaat op 96% van de schoollocaties uit de bestaat. zorgcoördinator of leerlingbegeleider. Bij circa de helft nemen een Maar de signalering kan ook verlopen door dossieranalyse en infor- schoolmaatschappelijk werker (56%) en een orthopedagoog of matieoverdracht vanuit het voorgaande leerjaar, een gesprek met de psycholoog (50%) deel. Bij 45% neemt de afdelingsleider of team- schoolarts/schoolverpleegkundige, via (andere vormen van) leider deel, bij 30% een of meer mentoren en bij 26% een directielid. gesprekken met de ouders of via andere instellingen zoals politie of Andere onderwijsmedewerkers nemen minder vaak deel. In 15% van bureau jeugdzorg, door vragenlijsten bij docenten en leerlingen, en de interne zorgoverleggen participeren al dan niet op afroep functio- bij huisbezoeken. narissen van externe instellingen zoals jeugdartsen, leerplichtambtenaren en ambulant begeleiders. via mentorgesprekken met leerlingen 98 via melding door (vak)docenten bij de mentor of in de leerlingbespreking 97 door dossieranalyse en informatieoverdracht vanuit het primair onderwijs 95 via individuele gesprekken met leerlingen n.a.v. signalen 93 Tabel 2.4 Signaleringswijzen van leerlingen die extra zorg behoeven (meer antwoorden Op de meeste scholen wordt het interne zorgoverleg voorgezeten door de zorgcoördinator of een leerlingbegeleider (77%), op ruime afstand gevolgd door directieleden (8%) en afdelingsleiders (6%). door dossieranalyse en informatieoverdracht vanuit het voorgaande leerjaar 88 door schoolarts/schoolverpleegkundige (GGD) 82 via andere vormen van gesprekken met de ouders 74 mogelijk, in procenten, n=662) zorgcoördinator/leerlingbegeleider 96 schoolmaatschappelijk werker 56 Tabel 2.5 Deelnemers intern via andere instelling zoals politie, bureau jeugdzorg 65 via signaleringslijsten of vragenlijsten die door docenten worden ingevuld 47 orthopedagoog/schoolpsycholoog 50 afdelingsleider/teamleider 45 zorgoverleg (meer antwoorden mogelijk, in procenten, via vragenlijsten die door leerlingen worden ingevuld 40 mentor 30 n=545) tijdens huisbezoeken bij bepaalde leerlingen 23 directielid 26 tijdens huisbezoeken bij alle leerlingen 12 counselor 6 andere wijze 13 remedial teacher 5 vertrouwenspersoon 3 2.2 Intern zorgoverleg Het interne zorgoverleg vormt een belangrijke schakel in de leerlingenzorg van de school. In 2010 beschikt 82% van de scholen over een intern zorgoverleg (met alleen schoolinterne zorgfunctionarissen en het schoolmaatschappelijk werk) voor het bespreken van leer- en gedragsproblemen, sociaal-emotionele problemen van leerlingen, handelingsverlegenheid van docenten en veiligheidsvraagstukken. In 2009 noteerde 89% van de scholen een intern zorgoverleg te hebben. Scholen rapporteren voor 2010 een lager percentage dan decaan 2 overige interne medewerker(s) 16 medewerker externe instelling, van: 15 jeugdgezondheidszorg 5 leerplichtzaken 4 REC 3 politie 2 bureau jeugdzorg 2 maatschappelijk werk 1 voor 2009. Een mogelijke verklaring daarvoor is dat toen de onderwerpen handelingsverlegenheid van docenten en veiligheidsvraagstukken niet in de vraagstelling waren opgenomen. 24 25

Dagelijkse praktijk van het interne zorgoverleg Met behulp van een aantal korte omschrijvingen van mogelijke praktijkvoorbeelden is nagegaan hoe het interne zorgoverleg functioneert in relatie tot leerlingen, ouders, docenten en de school. Daarbij valt op dat het interne zorgoverleg op circa tweederde van de schoollocaties vaak tot zeer vaak afwegingen maakt over de te volgen route in de zorg of bij het toepassen van sancties, voor de toeleiding naar begeleidingsmogelijkheden van de school zorgt, en de mentor bij het interne zorgoverleg en bij de terugkoppeling naar de ouders en leerling wordt betrokken. Bij ongeveer de helft van de scholen (46%) worden leerlingen vaak tot zeer vaak in het interne zorgoverleg besproken op basis van een heldere vraagstelling. Bij 45% wordt de vraagstelling van tevoren in een daarvoor bestemd formulier vastgelegd, bij 25% echter gebeurt dat nooit en bij 14% soms. ouders worden betrokken vanaf het voortraject van het interne zorgoverleg de leerling wordt betrokken vanaf het voortraject van het interne zorgoverleg bespreking in intern zorgoverleg gebeurt op basis van een heldere vraagstelling de vraagstelling wordt vastgelegd in voor dit overleg bestemd formulier het interne zorgoverleg zorgt voor toeleiding naar begeleidingsmogelijkheden van de school in het interne zorgoverleg worden afwegingen gemaakt over de te volgen route m.b.t. zorglijnen en/of sanctielijnen de mentor wordt betrokken bij het interne zorgoverleg en bij de terugkoppeling naar de ouders en leerling het interne zorgoverleg evalueert jaarlijks gesignaleerde trends en de implicaties daarvan voor het schoolbeleid nooit soms regelmatig (zeer) vaak 4 27 29 37 5 28 29 35 3 13 35 46 25 14 12 45 2 8 22 65 2 6 19 70 3 8 23 64 14 27 25 30 Tabel 2.6 Mate waarin voorgelegde praktijkvoorbeelden van intern zorgoverleg zich voordoen (in procenten) 3 ZAT s op scholen voor voortgezet onderwijs Het zorg- en adviesteam (ZAT) op scholen voor voortgezet onderwijs staat centraal in dit hoofdstuk. Een ZAT is een multidisciplinair team van professionals uit het (speciaal) onderwijs, het welzijnswerk, de jeugdzorg, de gezondheidszorg en de politie die structureel samenwerken om kinderen en jeugdigen met (vermoedens van) emotionele, gedrags-, ontwikkelings- en/of schoolleerproblemen en hun gezinnen en scholen te ondersteunen. Het ZAT is ingebed in de zorgstructuur van de school en sluit aan bij de leerlingenzorg van het onderwijs. De professionals in het ZAT beoordelen snel en vakkundig signalen van leerkrachten die wijzen op de behoefte aan extra zorg voor een leerling. Het ZAT biedt zelf directe ondersteuning en/of activeert zo effectief mogelijk de juiste hulp en ondersteuning voor de leerling, zijn ouders en docenten en stemt deze hulp af op de geboden (speciale) onderwijszorg. De ZAT s richten zich tevens op vroegsignalering en de inzet van preventieve programma s in en om de school. In dit hoofdstuk gaan we achtereenvolgens in op het aandeel scholen voor voortgezet onderwijs dat een ZAT heeft, functies en administratieve aspecten van het ZAT, de samenwerking met de (externe) deelnemers aan het ZAT, het functioneren van het ZAT, en de gepercipieerde resultaten die het ZAT behaalt. We kijken ook naar de wijze waarop de kleine groep scholen die geen ZAT hebben, samenwerkt met externe instellingen. 3.1 Dekkingsgraad ZAT s op scholen In deze paragraaf staat de dekkingsgraad van ZAT s centraal. Onder de dekkingsgraad van het ZAT wordt verstaan het aantal schoollocaties met een ZAT uitgedrukt als aandeel van alle schoollocaties voor voortgezet onderwijs. Bij een dekkingsgraad van 100% hebben (nagenoeg) alle scholen een ZAT. 26 27

Het percentage scholen met een ZAT is in 2010 niet gegroeid. Evenals in 2009 beschikt 96% van de schoollocaties over een ZAT. In 2004 had 60% van de schoollocaties een ZAT. Bij de categorale vmbo-scholen en de brede scholengemeenschappen (vmbo-havo-vwo) ligt het percentage ZAT s net als in andere jaren boven het landelijk gemiddelde (respectievelijk 97% en 99%). Scholen voor havo of vwo hebben iets minder vaak een ZAT (89%), evenals scholen in het praktijkonderwijs (pro) waarvan 92% over een ZAT beschikt. Nederland = 96% 93-95 % 96-100 % Figuur 3.2 Scholen met een ZAT naar provincies/grootstedelijke regio s, tweejaargemiddelde 2009-2010 (n=1332) % 95 90 85 Figuur 3.1 Schoollocaties met een ZAT naar onderwijstypen, 2004-2010 80 75 70 65 60 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 VO Nederland pro vmbo vmbo-havo-vwo havo/vwo In zeven provincies en grootstedelijke regio s heeft minimaal 96% van de scholen een ZAT. In de resterende acht provincies en grootstedelijke regio s ligt het percentage iets lager dan het landelijk percentage. 3.2 Positionering ZAT en CJG In de helft van de ZAT s (54%) is een vertegenwoordiger van het CJG aanwezig. In 33% van de ZAT s gaat het daarbij om een medewerker van de jeugdgezondheidszorg (jeugdarts of -verpleegkundige) die het CJG vertegenwoordigt, bij 30% om een schoolmaatschappelijk werker en bij 9% om een medewerker van een andere externe instelling. Deze drie getallen tellen op tot meer dan 54%; bij 17% van de ZAT s is het CJG namelijk door twee (14%) of drie (3%) instellingen tegelijk vertegenwoordigd. Bij 40% van de ZAT s is het CJG niet vertegenwoordigd, omdat er geen werkrelatie tussen ZAT en CJG bestaat (31%) of omdat er (nog) geen CJG in de gemeente aanwezig is (9%). Zes procent kan de vraag over het CJG niet beantwoorden. Volgens 33% van de ZAT s waarin het CJG is vertegenwoordigd, bestaan er afspraken over het snel mobiliseren van hulp en ondersteuning vanuit het CJG na bespreking van casussen in het ZAT. Bij 43% bestaan volgens scholen deze afspraken niet en 25% weet het niet. 28 29

Om te voorkomen dat een casus zowel in het ZAT als in het CJG besproken wordt, zijn er naar het oordeel van 15% van de scholen onderlinge afspraken gemaakt. De helft (53%) denkt juist van niet en 32% weet niet van het bestaan van dergelijke afspraken. In het geval zulke afspraken tussen ZAT en CJG wel zijn gemaakt, is volgens 59% van de scholen het ZAT als centraal casuïstiekoverleg benoemd en volgens 22% het CJG. De resterende 19% weet het niet. 3.3 Functies van het ZAT De samenstelling van de top vier van functies die door het ZAT in 2010 in (zeer) hoge mate worden vervuld, is sinds 2008 niet of nauwelijks veranderd, alleen de volgorde is gewijzigd. De top vier van functies is als volgt: > interdisciplinaire probleemanalyse (71%); > advisering/consultatie schoolfunctionarissen (67%); > afstemming (externe) hulpverlening op onderwijszorg (63%); > verwijzing/toeleiding leerlingen naar externe instelling (61%). Daarnaast rekent 30% tot 50% van de ZAT s zich in (zeer) hoge mate de volgende taken toe: de probleemverkenning door gesprekken en screening (50%), het verzorgen van ambulante begeleiding of hulp aan leerling of gezin (36%), de (voorbereiding van de) indicatiestelling voor plaatsing in een reboundvoorziening (32%), en de (voorbereiding van de) indicatiestelling voor bureau jeugdzorg. De resterende zeven in de vragenlijst voorgelegde taken worden door 3% tot 27% van de ZAT s in (zeer) hoge mate uitgevoerd. De helft van de ZAT s (50%) rekent het niet tot zijn taken om voor zichzelf of andere belanghebbenden inzicht te genereren in hulpvragen en de ondersteuningsbehoefte op basis van de registratie in de vorm van periodieke rapportages. Evenmin wordt het bevorderen van deskundigheid van het eigen onderwijspersoneel tot het takenpakket gerekend (53%). Ten opzichte van 2009 melden ZAT s vaker dat zij interdisciplinaire probleemanalyse van de ingebrachte casussen uitvoeren (van 65% naar 71%) en (aanvullend) diagnostisch onderzoek verrichten (van 21% naar 27%). niet/ nauwelijks 2010 2009 2008 2007 enige mate (zeer) hoge mate (zeer) hoge mate (zeer) hoge mate (zeer) hoge mate interdisciplinaire probleemanalyse 5 24 *71 65 69 57 advisering/consultatie schoolfunctionarissen afstemming (externe) hulpverlening op onderwijszorg verwijzing/toeleiding leerlingen naar externe instelling probleemverkenning door gesprekken en screening ambulante begeleiding/hulp aan leerling of gezin (voorbereiding) indicatiestelling voor rebound (voorbereiding) indicatiestelling voor bureau jeugdzorg verrichten (aanvullend) diagnostisch onderzoek bijdrage aan handelingsplannen voor leerlingen (voorbereiding) indicatiestelling voor REC/LGF afspraken inzet preventieve activiteiten externe instellingen op school genereren inzicht hulpvragen/ ondersteuningsbehoefte deskundigheidsbevordering schoolfunctionarissen deskundigheidsbevordering van ZAT-deelnemers 3 30 67 65 67 71 4 34 63 60 58-2 36 61 61 62 50 10 39 50 46 49 47 15 48 36 38 36 36 26 42 32 30 28-23 47 30 27 30 34 22 51 *27 21 23 23 26 49 25 27 26 28 33 44 23 24 24 20 34 52 14 15 13 18 50 39 10 11 11 21 53 38 8 8 8 11 39 5 3 - - - n 637 645 743 636 Tabel 3.3 Functies van het ZAT, 2007-2010 (in procenten) # (#) percentages geen antwoord/weet niet niet vermeld (-) onderwerp niet opgenomen in vragenlijst (*) significant met 2009 30 31

ZAT s waaraan het bureau jeugdzorg deelneemt, noemen vaker dan gemiddeld dat de (voorbereiding van een) indicatiestelling door het bureau jeugdzorg in hoge mate tot hun taken behoort dan ZAT s waarin het bureau ontbreekt (32% tegen 23%). Omgekeerd rekent 33% van de ZAT s zonder bureau jeugdzorg dit niet tot hun taak tegen 19% van de ZAT s met bureau jeugdzorg aan boord. Bij de (voorbereiding van een) indicatiestelling voor het REC of een LGF zien we een soortgelijk beeld. ZAT s met deelname van REC cluster 4 rekenen het in hoge mate tot hun takenpakket een dergelijk traject voor te bereiden dan ZAT s zonder REC cluster 4 (30% tegen 18%). Als scholen zelf aangeven wat volgens hen de drie belangrijkste functies van het ZAT zijn, meldt 68% de mogelijkheid tot interdisciplinaire probleemanalyse van ingebrachte gevallen. Deze functie wordt al het vaakst in (zeer) hoge mate door het ZAT vervuld. Daarna volgt bij 50% de afstemming van (externe) hulpverlening op de onderwijszorg, bij 39% advisering of consultatie van de schoolfunctionarissen naar aanleiding van ingebrachte gevallen en bij eveneens 39% de verwijzing of toeleiding van leerlingen naar een externe instelling. Respectievelijk 25% en 20% van de ZAT s rapporteert vervolgens probleemverkenning door gesprekken en screening, en het verlenen van ambulante begeleiding of hulp aan de leerling of het gezin. Karakterisering van het ZAT Voor 79% van de scholen fungeert het ZAT als casusoverleg en als netwerk waarin de samenwerkende partners elkaar ook buiten het ZAT weten te vinden. Volgens 78% van de scholen worden er in het ZAT goede afspraken gemaakt over de regiovoering en de verantwoordelijkheden van het ZAT, de school en de afzonderlijke partners. In de optiek van 69% van de scholen draagt het ZAT zorg voor een goede coördinatie en afstemming van werkzaamheden tussen de deelnemende instellingen en volgens 68% stemt het ZAT schoolinterne interventies af met de interventies van instellingen voor zorg en jeugdhulpverlening. ons ZAT functioneert als casusoverleg én als netwerk dat elkaar tussen-tijds benut en waarbij leden regelmatig bilateraal overleg hebben in ons ZAT worden goede afspraken gemaakt over de regievoering en de verantwoordelijkheden ons ZAT draagt zorg voor een goede coördinatie en afstemming van werkzaamheden tussen de deelnemende instellingen ons ZAT stemt schoolinterne interventies af met de interventies van instellingen voor zorg en jeugdhulpverlening oneens eens noch oneens eens geen oordeel 14 17 79 0 3 18 78 1 3 27 69 1 4 28 67 1 3.4 Organisatorische kenmerken van ZAT s Bij 82% van de ZAT s zijn alle of enkele onderdelen van de werkwijze van het ZAT schriftelijk vastgelegd. Daarbij kun je denken aan het voorzitterschap, de verslaglegging en de dossiervorming. Iets meer dan de helft van deze groep (43%) heeft dit voor alle onderdelen gedaan en 39% voor enkele onderdelen. Een vijfde van de ZAT s (18%) heeft de eigen werkwijze niet in een document beschreven. In 2009 meldde 74% van de ZAT s de werkwijze op papier te hebben vastgelegd. Het voorzitterschap van het ZAT is bij 71% van de ZAT s het domein van de zorgcoördinator. Bij 13% van de ZAT s vervult een directielid deze rol. Afdelingsleiders, jaargroepleiders en leerlingbegeleiders zijn bij 6% van de ZAT s voorzitter. In 8% van de ZAT s zijn het schoolpsychologen, orthopedagogen of counselors die deze functie bekleden. In deze verhoudingsgetallen is in vergelijking met 2009 niets veranderd. Aanmeldingsroute en -procedure Dit jaar is voor het eerst de aanmeldingsroute van een leerling naar het ZAT nauwkeuriger in kaart gebracht. Uit de beschrijving van de vele aanmeldingsroutes komt in grote lijnen het beeld naar voren zoals dat staat weergegeven in schema 3.5. Als we bekijken wie uiteindelijk een leerling bij het ZAT voor Tabel 3.4 Karakterisering van het ZAT (in procenten, n=637) 32 33