Noodkreet uit de samenleving : Ambtenaren zakken onder de Armoedegrens 1. Inleiding De SBF-groep met meer dan 3300 leden komt inmiddels al tweeënhalf jaar op voor een meer rechtvaardige SBF-regeling. Binnen de politiek is er een open oor, wordt tijd voor ons genomen, is zelfs in juli 2012 een motie aangenomen die de kern van onze wensen raakt en is men bereid geweest om met de betreffende Minister in debat te gaan. Kortom, de politiek wil tijd voor ons nemen en is met ons terecht bezorgd over de effecten van de regeling. Daarentegen heeft overleg en hebben contacten met Minister Blok, Staatssecretaris Teeven, ambtenaren van BZK en de vakbonden tot dusverre niets tastbaars opgeleverd. Over ons inhoudelijke verhaal en de uitwerking van de regeling krijgen we steeds maar geen reacties. De bonden, medeverantwoordelijk voor de totstandkoming van de regeling, hebben het slechts over mogelijke uitvoeringsproblemen, maar op het door ons al eerder geleverde cijfermateriaal wat ons betreft schokkend genoeg wordt niet gereageerd; men vindt de regeling op zich rechtvaardig. De kort geleden door ons gegeven tien voorbeelden ( zie onze brief dd. 23 april 2013 ) willen partijen nu op allerlei manieren bewezen zien, waarbij de bewijslast bij de SBF-groep wordt gelegd. Blijkbaar wil men de waarheid niet onder ogen zien. Want dan zou men wel eens in actie moeten komen. Omdat wij niet willen verzanden in rekenkundige exercities per casus, hebben we deze onverkwikkelijke gang van zaken aan de leden voorgelegd. Het zijn immers uiteindelijk niet deze rekenkundige exercities, die de onrechtvaardigheid van de regeling zullen aantonen (met al of niet tevoorschijn komende uitvoeringsproblemen). De cijfers uit de praktijk spreken voldoende voor zichzelf. Inmiddels hebben nu dus meer dan 110 SBF-ers die al met verlof dan wel met gedwongen pensioen zijn, hun situatie cijfermatig in kaart gebracht. De SBF-ers krijgen bij ons een stem! We hebben geen 10 voorbeelden meer, maar inmiddels meer dan honderdtwintig! De effecten van de regeling zijn hiermee voor iedereen inzichtelijk. Niemand kan zich meer verschuilen. De cijfers liegen er niet om; ze vormen het topje van de ijsberg van persoonlijk leed dat vele SBF-ers is aangedaan, nog dagelijks wordt aangedaan en in de toekomst als er niets verandert nog vele jaren aangedaan zal gaan worden. 1
2. Eerder opeten van je pensioen De genoemde 110 voorbeelden zijn samengebracht in de bijlage bij dit rapport. Alles wat in de cijferopstellingen onder e, f, g en h wordt opgesomd, betreft eigen geld. Als je SBF-uitkering afloopt, ben je aangewezen op je eigen geld. Sommigen moeten dat al op 60- of 61-jarige leeftijd, maar gemiddeld moet de SBF-er twee jaar met eigen middelen overbruggen ( nb: met het stapsgewijs verhogen van de AOWleeftijd groeit deze periode van 2 jaar inmiddels naar 3 en later 4 jaren ). Daar hebben ze ook extra voor gespaard, wordt vaak gezegd. Dat klinkt mooi, maar zij die geen bezwarende functie hebben gehad, mogen dat geld allemaal meenemen naar hun pensioen. Als je als werkgever ( op basis van TNO-onderzoeken naar bezwarendheid ) vindt, dat van een SBF-er in redelijkheid niet verwacht mag worden, dat hij de bezwarende functie tot zijn 65 ste moet vervullen en je dus feitelijk vindt, dat een SBF-er op zijn 60 ste jaar verhoudingsgewijs "evenveel" arbeid heeft verricht als een niet-sbf-er op zijn 65 ste en je vervolgens als werkgever daarvoor een voorziening treft, dan behoort dat een arbeidsvoorwaarde te zijn, die aan de SBF-er ter bescherming wordt "aangeboden". Dat "kost" de werkgever wat. Het wordt door de SBF-ers dan ook als niets meer of minder dan "ordinaire diefstal" gevoeld, om de rekening vervolgens door diezelfde SBF-er te laten betalen. Want dat zelf betalen van het pensioen in de periode vóór de pensioengerechtigde leeftijd kost de SBF-er gemiddeld (berekeningsgrondslag eind schaal 7 BBRA) circa 45.000,- netto over de hele pensioenperiode ( uitgaande van de nu nog gemiddeld 2 jaren, waarover de SBF-er moet interen ). ( Zie hiervoor op onze website www.sbfmoeteerlijk.nl onder CORRESP 2011 19-12-11 Kapitalen! ) Het is daarom, dat onze strijd zich in de eerste plaats richt tegen het eerder moeten opeten van het eigen pensioen. Om dat probleem op te lossen willen wij vanaf ons 60 ste jaar eerst twee jaar doorwerken, daarna de periode van het SBF-verlof met de SBF-uitkering en dan, op het daarvoor ooit geplande moment, ons pensioen. De bonden zeggen tegen ons : De regeling is rechtvaardig, mits die correct wordt uitgevoerd. Als de regeling correct wordt uitgevoerd, zouden zich geen onrechtvaardige situaties mogen voordoen. Die doen zich echter dus wel voor en niet zo weinig ook. Als uit de cijfers en de ervaringen blijkt, dat SBF-ers worden teruggeworpen op de armoedegrens en daar 2
zelfs onder, dan is er iets mis met de regeling. Je kunt dan niet volhouden dat de mensen niet geschikt zijn voor de regeling. Want uit al onze gegevens blijkt steeds weer, dat de regeling niet geschikt is voor de mensen. Die mening zijn wij dan ook uit volle overtuiging toegedaan. Onze gesprekspartners kunnen wat ons betreft dan ook niet meer met droge ogen volhouden dat er niets aan de hand is. De vraag is dus : Hoezo, een rechtvaardige regeling? 3. SBF-ers met relatief weinig pensioenjaren In paragraaf 2 hebben wij eerst ingezoomd op de SBF-ers met voldoende pensioenjaren. Hoe de inkomensval er over de verschillende stadia uitziet, moge blijken uit de bijgevoegde cijfers. Die inkomensval is bedroevend. Voor SBF-ers met weinig pensioenjaren is de financiële situatie sowieso al minder sterk, maar zijn de consequenties van de SBF-regeling al helemaal desastreus. Omdat het hier ook een vrij grote groep betreft, besteden wij aan deze categorie een aparte paragraaf. Wij realiseren ons uiteraard terdege, dat het al of niet hebben van voldoende pensioenjaren een verantwoordelijkheid is van elke individuele burger. Daaraan kan dus ook niet de mate van (on)rechtvaardigheid van de regeling worden gerelateerd. Wél is het zo, dat de regeling deze categorie extra treft : vanaf 60 naar een nettouitkering van circa 70% en daarna valt het financiële doek. Een adviseur van het ABP heeft tijdens een ledenvergadering van de SBF-groep uitgelegd dat de SBF-regeling in ieder geval voor hen die minder dan 20 dienstjaren kunnen inbrengen, al helemaal extra onvoordelig is. Anders gezegd, dat het dan wel heel moeilijk wordt om het gelag uit eigen zak te betalen. Voordat de SBF-er met pensioen gaat, heeft hij dus eerst een periode van gemiddeld 3 jaar een uitkering gehad van zo n 69% - 70% van zijn laatstverdiende netto-loon. Daar heeft hij niets van opzij kunnen zetten; het is voor de meesten al een probleem om die periode zonder kleerscheuren door te komen. Vervolgens krijgt deze doelgroep de SBF-ers met een dienstverband korter dan 20 jaar, zijnde een grote categorie voor het overgrote deel onoverkomelijke problemen. De bovenstaande groep krijgt na de SBF-uitkering een pensioen dat onder de 1.000,- blijft. De door ons verzamelde voorbeelden komen gemiddeld op 800,-- per maand. 3
Volgens de Armoedemonitor 2007 ligt de armoedegrens bij alleenstaanden bij 10.440,- per jaar en voor samenwonenden / gehuwden bij 14.280,-. De mensen uit onze voorbeelden scoren gemiddeld 9.600,- en men wordt door de SBFregeling (i.c. het moeten interen op het pensioen tussen 63 en 65) derhalve over de rand van de armoedeafgrond gebracht. Nu is de systematiek zo, dat men in het kader van het ABP Keuzepensioen pensioengeld van na 65 naar voren mag halen (de zgn. hoog-laag-constructie ). Dat is in het systeem ingebakken en destijds aangeprezen als een mooie voorziening, om je inkomen tot je pensioengerechtigde leeftijd op 80% van je laatstverdiende bruto-salaris te kunnen houden. De effecten daarvan maken het pensioendrama van na 65 echter alleen maar nog groter. Maar hij die daarom van die mogelijkheid geen gebruik wil maken, mag dan klaarblijkelijk niet zeuren over het feit dat hij te weinig geld beschikbaar heeft. In de hier aan de orde zijnde gevallen helpt geld naar voren halen dus absoluut niet omdat men dan, als het al niet zo ver is, na het 65 ste levensjaar al helemaal onder de armoedegrens schiet. Hoe men met dit schaarse geld dan ook nog de steeds langer wordende afwezigheid van de AOW-uitkering moet opvangen, laat zich raden: dat is volslagen onmogelijk! 4. De SBF-uitkering Wie ons handvest leest weet dat wij ook opkomen tegen de lage netto SBF-uitkering die ons ten deel valt. In de FLO-regeling had men 5 jaar een uitkering van bruto 80% en netto 86%. De SBF-er heeft gemiddeld 3 jaar een uitkering van bruto 80%, waarvan echter maar netto 70% overblijft. Dat scheelt enorm ( namelijk de helft : 5 x 86 = 430 en 3 x 70 = 210 ). Desondanks zijn er twee redenen waarom wij ons daar op dit moment niet in de eerste plaats op richten : DJI en BZK zijn niet debet aan die verslechtering. Die halvering komt voornamelijk door nieuwe belastingwetgeving. Daardoor kan een verandering ook niet zo maar worden doorgevoerd. Daar waar het twee jaar vervroegd moeten opnemen van pensioen (tussen het 63 ste en 65 ste jaar) de SBF-er gemiddeld 45.000,- kost, komt het verschil in netto-uitkering tussen de FLO-regeling en de SBF-regeling over die twee jaren neer op zo n 6.000,-. Dan is het logisch dat we alle pijlen op dit moment op de pensioeninbreuk richten. 4
5. Conclusies De vragen, of de SBF-regeling rechtvaardig is en/of correct wordt uitgevoerd, worden door de vakbonden en het Ministerie van BZK klaarblijkelijk op een andere manier benaderd en beantwoord dan degenen, die in het dagelijks leven van die regeling gebruik moeten maken. Helaas komt het vaker voor, dat er een wereld van verschil zit tussen de zienswijzen van de beleidsmakers en de dagelijkse praktijk van de Nederlandse staatsburger. Ook in dit SBF-dossier treffen wij die schrijnende discrepantie aan. De eerder vermelde stelling van de vakbonden kan op basis van de hier gepresenteerde cijfers domweg geen stand houden. Wij willen daarom dus ook, dat de vakbonden hun stellingname en standpunten herzien. Anders zou de vraag aan de orde zijn, wat de vakbonden dan zo rechtvaardig vinden aan de huidige SBFregeling, gezien de cijfers bij dit rapport. De vakbonden dienen zich te realiseren, dat zij de belangenbehartigers en vertegenwoordigers zijn van een grote groep rijksambtenaren, die voor de inkomenssituatie in hun dagelijkse leven en hun oude dag afhankelijk zijn van de onderhandelingen door hun vakbond. Op het vertrouwen, dat de vakbonden die verantwoordelijkheid op een degelijke en realistische wijze zullen dragen, hebben de leden hun lidmaatschap gebaseerd. Ook bij het Ministerie van BZK van wie wij nog nimmer een inhoudelijk standpunt in dit dossier hebben mogen vernemen dringen wij er met klem op aan, om nota te nemen van de geluiden vanuit de samenleving. Zeker in haar hoedanigheid als werkgever van de rijksambtenaren dient er te worden voldaan aan de eisen van goed werkgeverschap. Daarin heeft de overheid immers ook een voorbeeldfunctie. De situatie, waarvan thans sprake is m.b.t. de SBF-regeling in relatie tot de daarop volgende pensioentrajecten, past wat ons betreft niet in dat beeld van goed werkgeverschap en voorbeeldfunctie. De SBF-groep, gesteund door 3300 leden, vecht en zal (zo nodig) blijven vechten voor een regeling, waarbij in de allereerste plaats het verplicht moeten opeten van het pensioen vóór de pensioengerechtigde leeftijd tot het verleden gaat behoren. Dit hoofdprobleem zullen wij vanzelfsprekend niet als opgelost beschouwen, wanneer er uitsluitend cosmetisch wordt gesleuteld aan de bestaande regeling. 5
Voor de oplossing van dit hoofdprobleem hebben wij al in 2012 een plan Een Integrale Oplossing ontwikkeld en aangeboden. Op dit plan hebben wij nimmer een inhoudelijke reactie van het Ministerie van BZK mogen ontvangen. Wij vragen met klem, om ons met argumenten onderbouwd te laten weten, of dit plan wel of niet een realistische en haalbare oplossing kan bieden voor de SBF-problematiek. Zo lang wij een dergelijke reactie niet hebben ontvangen, hebben wij dus geen argumenten en dus ook geen reden om ons plan te herzien of in te trekken en zien wij het element doorwerken vooralsnog als ons enige houvast en middel om de financiële ellende voor de SBF-ers af te wenden. Het hoofdprobleem zullen wij evenmin als opgelost beschouwen, wanneer voor de jaargangen SBF-ers van 2010 en 2011 geen reparatie of compensatie wordt geboden. Namens de SBF-groep en haar 3300 leden, Gert Jan Groeneveld, Joost Hattinga Verschure, Joop Oosting, Johan van Maaren Nietap, Dordrecht, 27 mei 2013 Met 1 bijlage : 6