13 januari 2017 Auteurs: Feike Reitsma, Michel van Smoorenburg, Roeleof van der Velde Uitzendwerk als graadmeter In het derde kwartaal 2016 zijn er volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dagelijks 291 duizend uitzendkrachten werkzaam. Afgezet tegen de totale werkzame beroepsbevolking is dit aantal gering. Van alle werkenden tussen 15 en 75 jaar is namelijk 3,4% werkzaam als uitzendkracht. Van het aantal werknemers met een flexibele arbeidsrelatie vormen uitzendkrachten 15% van het totaal. Er zijn namelijk veel meer werknemers met een tijdelijk contract of oproepkrachten. Wel is het aantal uitzendkrachten in een hoogconjunctuur fors hoger dan in laagconjunctuur. Dit geldt niet voor de andere vormen van flexibele arbeid. Uitzendwerk volgt economie Uitzendwerk deint helemaal mee met de economie. In figuur 1 is te zien dat het aantal uitzendkrachten de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product goed volgt. Dit geldt ook voor het aantal uitzenduren. Oproepkrachten zijn eveneens ook snel en flexibel inzetbaar, maar dit aantal volgt de economie veel minder goed. Wél liep in de economische hoogtijdagen van 2007 het aantal uitzendkrachten al terug, terwijl de economie nog flink groeide. Dit kan te maken hebben met de krappe arbeidsmarkt in 2007. Uitzendkrachten waren niet te vinden, omdat ze liever een vaste baan hadden en zij dit door de krappe markt ook konden afdwingen. Waar andere vormen van arbeid met enige vertraging reageren op de economische ontwikkeling, reageert de vraag naar uitzendkrachten meteen. Wanneer veel orders binnen komen in een bedrijf, worden in eerste instantie uitzendkrachten aangetrokken. Oorzaak en gevolg zou ook kunnen worden omgedraaid. Door de inzet van uitzendkrachten kan economische groei gelijk worden gerealiseerd. De werving van tijdelijk of vast personeel kost over het algemeen meer tijd. 1
Figuur 1 Bruto Binnenlands Product (linkeras) en aantal uitzendkrachten (rechteras) ten opzichte van jaar geleden, 2004-2016 (bron: CBS/bewerkt door UWV). Andere werknemers profiteren met vertraging Bij een economische opleving neemt eerst de vraag naar uitzendkrachten toe. Daarna volgen andere flexkrachten (figuur 2) en ten slotte werknemers met een vast dienstverband (figuur 3). Dit zien we terug in de opgaande en neergaande bewegingen van economie en arbeidsmarkt. De jaren 2005-2007 was een economische bloeiperiode, met ook een grote inzet van uitzendkrachten. Op het eind van deze economische hausse groeide de economie nog sterk, maar nam het aantal uitzendkrachten al af. Het aantal overige flexibele werknemers bleef wel nog groeien. Het aantal vaste werknemers bleef zelfs doorgroeien tot en met het vierde kwartaal van 2008, terwijl de economie toen al in een forse recessie verkeerde. 2
Figuur 2 Aantal flexwerknemers (linkeras) en aantal uitzendkrachten (rechteras) ten opzichte van jaar geleden, 2004-2016 (bron: CBS/bewerkt door UWV). Bij de economische recessie in de tweede helft van 2008 en in 2009, daalde het aantal uitzendkrachten fors. Het vaste personeel werd aanvankelijk nog vastgehouden ( labour hoarding ), in de verwachting dat de economische crisis snel zou overwaaien. De ontslaggolf kwam pas in 2009 op gang. De economie werd nog enigszins draaiende gehouden met oproepkrachten en tijdelijke werknemers zonder uitzicht op een vast contract. Bij de kortstondige economische opleving van 2010/2011 waren het weer vooral de uitzendkrachten die ingezet werden. De grootste ontslaggolf was achter de rug, maar het aantal vaste arbeidskrachten bleef krimpen. In 2012/2013 volgde de dubbele dip : wederom economische krimp. Het aantal uitzendkrachten zakte meteen terug. Een tweede ontslaggolf volgde en vele werknemers met een vast contract verloren hun baan. Er waren onvoldoende financiële buffers bij bedrijven om hun vast personeel lang aan te houden. In één jaar tijd verloren (per saldo) 219 duizend werknemers hun vaste baan. Wel keerden werklozen terug op de arbeidsmarkt. Zij gingen over het algemeen in tijdelijke en uitzendbanen werken. De periode 2012/2013 was daarom het toppunt van de flexibilisering van de arbeidsmarkt: het aantal vaste banen nam in rap tempo af en het aantal flexibele arbeidskrachten nam toe. Vanaf 2014 zet het economisch herstel in. Zoals gebruikelijk gebeurt dit met uitzendkrachten. Het aantal werknemers met een vast dienstverband daalt nog, maar minder hard. Het aantal overige flexkrachten stijgt licht. In 2015 en 2016 zet de economische groei door en in het derde kwartaal 2016 bedraagt deze zelfs 2,4% ten opzichte van een jaar daarvoor. Het aantal vaste werknemers is ook weer met 0,9% gestegen. 3
Figuur 3 Aantal werknemers met een vast contract (linkeras) en aantal uitzendkrachten (rechteras) ten opzichte van jaar geleden, 2004-2016 (bron: CBS/bewerkt door UWV). Oorzaken vertraging De inzet van uitzendkrachten reageert snel op de economische ontwikkeling. Bij extra vraag naar personeel kunnen uitzendkrachten al vaak binnen één week daadwerkelijk aan de slag. Het ingezette personeel is namelijk al gescreend door het uitzendbureau. Deze snelle inzetbaarheid geldt ook voor oproepkrachten, zeker door ze meer uren te geven. Vreemd genoeg volgt het aantal oproepkrachten de economie echter minder nauwgezet dan het aantal uitzendkrachten. Misschien heeft dit te maken met de situatie bij verminderde bedrijvigheid. Van uitzendkrachten kan meteen afscheid worden genomen, maar bij oproepkrachten geldt dit niet. Een andere reden zou kunnen dat oproepkrachten veel bij supermarkten, in de horeca en in de bezorging worden ingezet en uitzendkrachten meer in de industrie en logistiek. Deze laatste sectoren zijn conjunctuurgevoeliger. Bij aanname van tijdelijk personeel is er vaak eerst een sollicitatieprocedure. Het wervings- en selectieproces kan al gauw twee maanden duren. Voor kandidaten die al werken volgt dan ook nog een wachttijd in verband met een opzegtermijn in de huidige baan. Al met al kost inzet van tijdelijk personeel enkele maanden. Dit geldt uiteraard ook voor vast personeel, ofschoon dit minder vaak voorkomt. Volgens Vacatures in Nederland 2015 wordt 11% van de vacatures ingevuld met vaste contracten, 57% met tijdelijke contracten met uitzicht op vast en 32% met overige tijdelijke contracten. Gedurende de periode dat iemand in tijdelijke dienst is, vindt de screening plaats. Er is geen wachttijd nodig tussen de opvolging van een tijdelijk en een vast contract. Wél reageert het aantal werknemers met een vast contract vertraagd op de economische ontwikkeling, omdat veel nieuw personeel eerst een tijdelijk contract krijgt. 4
Het afstoten van personeel gaat ook met vertraging gepaard. Bij tijdelijk personeel zal de duur van het contract moeten worden gerespecteerd, ook als er minder werk is. De tijdelijke werknemer heeft recht op doorbetaling tijdens de duur van contract. Bij vast personeel is een ontbindingsovereenkomst nodig, toestemming voor een ontslagvergunning of toestemming van de kantonrechter. Deze procedures kosten tijd. Zeker bij personeel met een hoge anciënniteit geldt bovendien een opzegtermijn. Vanaf 15 gewerkte jaren bedraagt dit vier maanden. Naast de juridische redenen voor vertraging, zijn er economische redenen. Ontslag kan voor een werkgever aardig in de papieren lopen en ontslag is daarom niet rendabel wanneer de verwachting is dat op redelijk korte termijn weer personeel nodig is. Dit betreft de kosten van een ontslag- c.q. transitievergoeding, maar ook de kosten van een sociaal plan. Een tweede economische reden is dat vast personeel vaak ervaren is en er dus bedrijfsspecifiek menselijk kapitaal verloren gaat. Nieuw personeel zal deze kennis en ervaring weer eerst moeten opbouwen, met alle bijkomende kosten. Bij verminderde bedrijvigheid zal de werkgever daarom geneigd zijn om vast personeel toch aan te houden ( labour hoarding ), zeker als de verwachting is dat de dip tijdelijk is. Dit verklaart bijvoorbeeld waarom in 2009 pas na één jaar ernstige crisis het aantal werknemers met een vast contract ging dalen. Uitzendwerk smeerolie van de economie Uitzendwerk zorgt ervoor dat werkgevers hun personeelsbehoefte snel kunnen aanpassen aan een veranderende bedrijvigheid. Dit is in veel conjunctuurgevoelige sectoren zoals de industrie en logistiek zeer belangrijk. Het zorgt ervoor dat economische kansen worden gegrepen en via zo n eerste order een vervolgopdracht volgt etc. Ofschoon slechts twee à drie procent van de werkgelegenheid bestaat uit uitzendkrachten, vormt het wel de smeerolie van de economie. Bovendien is het een graadmeter voor de economie en een early indicator voor overige arbeidskrachten. Met vertraging volgt namelijk de ontwikkeling van tijdelijke en vaste werknemers. De tijdspanne verschilt enigszins per conjuncturele golf. Als vuistregel zou kunnen worden gehanteerd: één jaar vertraging voor tijdelijk personeel en twee jaar voor vast personeel. Deze effecten treden op los van veranderingen in wetgeving, zoals de Wet Werk en zekerheid. Ook deze nieuwe wet zal zeker effect hebben, maar hoe dit eruit ziet is moeilijk vast te stellen. Er zal in ieder geval rekening moeten worden gehouden met de economische wetmatigheden van de arbeidsmarkt. 5