Contactpersoon: Femke Kolsteren, 030-7511788, f.kolsteren@cnv.nl Datum: augustus 2016 Pedagogische adviezen voor speciale kinderen De afgelopen jaren is het aantal leerlingen dat een diagnose of mogelijke diagnose van een gedragsprobleem heeft, enorm gestegen. Van de jongeren van 11 tot 17 jaar heeft ruim 13 procent een gedragsprobleem (NJI, 2016). Ook blijkt dat jongens beduidend vaker gedragsproblemen hebben dan meisjes (NJI, 2016). Dit blijkt uit het onderzoek Health Behavior in School aged Children (NJI, 2016). Gedragsproblemen komen bij 17 procent van jongens van 11-12 jaar voor. Onderzoek naar het aantal leerlingen met gedragsproblemen is tot op heden bij jongeren vanaf 11 jaar uitgevoerd, dus cijfers van leerlingen in het basisonderwijs zijn niet bekend. Wel is een onderzoek onder ouders uitgevoerd in 2011, waarin ouders aangeven dat 11 procent van de 3 tot 18 jarigen gedragsproblemen laat zien (NJI, 2016). Deskundigen geven echter aan dat van alle kinderen met bijvoorbeeld de diagnose ADHD, 10-20 procent de stoornis daadwerkelijk heeft. Ook geldt dat het aantal leerlingen dat een dyslexieverklaring heeft, bijna 14 procent, niet overeenkomt met het landelijk dyslexiepercentage van 3-5 procent. Wat is hier aan de hand? En ligt het probleem bij de kinderen of elders? Hoogleraar Pedagogiek Micha de Winter geeft in de documentaire van KRO Brandpunt (2011) Elk kind een etiket aan dat de probleemindustrie als een van oorzaken gezien kan worden. Ouders die moeilijkheden ervaren in de opvoeding proberen eerst zelf een oplossing te zoeken, maar als dit niet direct lukt wordt de hulpverlening al ingeschakeld. Dit leidt vervolgens ertoe dat veel kinderen een diagnose krijgen van allerlei leer- en gedragsstoornissen zodat gedrag daaruit verklaard kan worden. Maar is daadwerkelijk sprake van een stoornis bij het kind? Of is wellicht sprake van inadequate opvoeding of een type onderwijs dat niet bij een kind past? In dit beleidsartikel wordt getracht aan te geven dat het belangrijk is bij bepaald gedrag van een leerling altijd verder te kijken dan puur alleen het kind en zijn of haar gedrag. Aan de hand van het boek van Trix van Lieshout (2009), Pedagogische adviezen voor speciale leerlingen worden verschillende punten aangehaald die van belang zijn bij kinderen die gedragsproblemen laten zien en waarbij de leerkracht tegen knelpunten aanloopt. Bovenstaande cijfers mogen wellicht discutabel zijn, feit is wel dat er wel degelijk kinderen met gedragsproblematiek op scholen zijn en met het huidige passend onderwijs krijgt niet alleen het speciaal (basis)onderwijs te maken met deze leerlingen, maar ook het reguliere onderwijs. In dit artikel worden bovendien belangrijke punten genoemd die een schoolleider leerkrachten kan aandragen om hen zo goed mogelijk te ondersteunen in het geven van onderwijs aan deze leerlingen. CNV Schoolleiders biedt belangstellenden middels position papers inhoudelijke informatie aan, maar behoudt zelf het copyright op alle tekst, afbeeldingen en andere onderdelen. De position paper betreft een groeidocument. Zij is gedocumenteerd op datum van verschijning en is samengesteld uit informatie die tot genoemde datum voorhanden was. Aan de verstrekte informatie kunnen geen rechten worden ontleend. De afnemer is zelf verantwoordelijk voor de keuze en het gebruik van de informatie. CNV Schoolleiders aanvaardt geen aansprakelijkheid voortvloeiende uit gebruik, onnauwkeurigheid of onvolledigheid van deze inhoudelijke informatie, en behoudt zelf het recht om wijzigingen aan te brengen op genoemde informatie.
Omschrijving boek Van Lieshout (2009) Voor het schrijven van dit stuk is als leidraad het boek van Trix van Lieshout (2009) gebruikt: Pedagogische adviezen voor speciale kinderen. In dit boek wordt gebruik gemaakt van wetenschappelijke literatuur, lezingen en congressen. En daarnaast maakt Van Lieshout (2009) gebruik van haar ervaringen in het speciaal onderwijs. In dit beleidsartikel worden een aantal belangrijke punten uit dit boek aangehaald om schoolleiders en leerkrachten aan het denken te zetten over de problemen en uitdagingen die voorkomen bij deze leerlingen. Het boek gaat ook in op verschillende gedragsstoornissen (o.a. ADHD, autisme, depressie en angststoornissen) en geeft informatie over de oorzaak van de stoornis, gevolgen voor de omgeving en praktische handvaten voor de omgang met deze leerlingen in het onderwijs. Voor meer specifieke informatie over een van deze stoornissen wordt aangeraden dit boek aan te schaffen zodat dit kan worden nagelezen. Van Lieshout (2009) geeft een helder overzicht per stoornis en nuttige handreikingen die goed ingezet kunnen worden door o.a. leerkrachten. Het boek van Van Lieshout (2009) is dan met name ook bedoeld als naslagwerk en dient zeker niet om in een keer uit te lezen. Wanneer een leerling in een klas bepaald probleemgedrag laat zien of een gedragsstoornis heeft, kan dit boek gebruikt worden om meer achtergrondinformatie over dit gedrag te vinden. Ook kan het gebruikt worden om het handelen van de leerkracht ten opzichte van de leerling dusdanig aan te passen, dat het gedrag meer handelbaar wordt en zowel de leerling als leerkracht meer grip krijgt op het gedrag en functioneren. Vier relevante onderwerpen uit Van Lieshout (2009) In dit gedeelte worden vier onderwerpen aangehaald vanuit het boek die de basis vormen bij het omgaan met leerlingen met verschillende gedragsproblematiek. Ook zijn deze onderwerpen zeer relevant om binnen een schoolteam regelmatig aan de orde te stellen en samen te bespreken. Zo blijft iedereen scherp op het eigen handelen omtrent het omgaan met deze leerlingen. Wat is een gedragsprobleem of gedragsstoornis? De begrippen gedragsstoornis en gedragsprobleem worden nogal eens door elkaar gebruikt, terwijl deze begrippen qua betekenis wel degelijk van elkaar verschillen. Wanneer een probleem niet te verhelpen is en een kind/persoon ermee moet leren omgaan, wordt gesproken van een gedragsstoornis (Van Lieshout, 2009). Bij deze kinderen kan een diagnose gesteld worden (door een klinisch psycholoog of psychiater), omdat een gedragsstoornis o.a. wordt vastgesteld aan de hand van de DSM (het classificatiesysteem dat gebruikt wordt voor het vaststellen van psychische stoornissen). Naast het gebruik van dit classificatiesysteem is overigens meer grondig onderzoek nodig voordat een diagnose gesteld kan worden. Een gedragsprobleem ligt echter buiten de leerling/persoon. Door allerlei omgevingsfactoren reageert een kind met bepaald gedrag op deze factoren en dit gedrag is problematisch voor het kind en zijn/haar omgeving. In tabel 1 zijn de verschillen tussen een gedragsstoornis en een gedragsprobleem verder uiteengezet. Het is goed om in de communicatie op school hier een duidelijk onderscheid in te maken, omdat dit verschil dus ook consequenties kan hebben in de verwachtingen die aan een kind gesteld kunnen worden. En eveneens in de aanpak hiervan.
Tabel 1. Verschil tussen gedragsstoornis en gedragsprobleem. Gedragsstoornis Belemmeringen met oorsprong in lichaam Door aanleg meegegeven (bijv. in aanleg en rijping van het centraal zenuwstelsel) Rechtstreeks verband tussen oorzaak en gedrag Probleem is niet te verhelpen, persoon moet ermee leren omgaan Patronen die over langere tijd herhaaldelijk voorkomen Gedragsprobleem Belemmeringen met oorsprong in omgeving (bijv. een trauma of opvoeding) Reactief van aard Geen rechtstreeks verband tussen oorzaak en verband Mogelijkheid van beïnvloeding van buitenaf is groter Altijd sprake van wisselwerking tussen aanleg kind en zijn omgeving Moet aan vastomlijnde criteria voldoen, voordat men van een stoornis kan spreken (bijv. in de DSM-V). Ontzorgen Naast het feit dat veel kinderen (onnodig of onjuiste) diagnoses krijgen, zijn er uiteraard kinderen waarmee wel degelijk veel aan de hand is en een diagnose op zijn plaats is. De leerlingen met ernstige gedragsproblemen zijn ook beter af binnen het speciaal onderwijs, zodat zij daar de juiste zorg, begeleiding en onderwijs kunnen krijgen. In het verlengde hiervan is volgens Van Lieshout (2009) ook een beweging gaande binnen het onderwijs om juist minder te focussen op allerlei problemen die aangepakt of behandeld moeten worden. Hier gaat het dan dus niet om die extreme gedragsproblematiek van leerlingen binnen het speciaal onderwijs, maar om de meeste leerlingen die binnen het reguliere onderwijs terecht komen. Door meer aandacht te hebben voor allerlei omgevingsvariabelen kan een kind en zijn of haar gedrag beter begrepen worden. Enkele voorbeelden van omgevingsvariabelen zijn een echtscheiding, instabiele thuissituaties door bijv. financiële problemen, een broer of zus met bepaalde zorg of een buurt waarin veel negatieve gebeurtenissen plaatsvinden (diefstal en/ of vernielingen). De aandacht van een leerkracht zou zo dus meer moeten gaan naar deze omgevingsfactoren die het probleem van een kind in stand houden of versterken. Hier vanuit kan het onderwijs zich vervolgens meer richten op de krachten en talenten van een kind. Een taak van schoolleiders zou dan zijn het ondersteunen en versterken van leerkrachten in hun primaire lestaak en in hun opvoedend handelen. Deze visie heeft als naam ontzorgen gekregen: meer loskomen van teveel willen zorgen en behandelen. Deze ontwikkeling sluit aan bij het oplossingsgericht denken en werken. De volgende vraag staat dan meer centraal: Hoe kan dit kind het beste aan onderwijs toekomen? Algemene aanpak gedragsproblemen In het algemeen kan gesteld worden dat jongeren met gedragsproblemen een tekort hebben aan eigen structurerend, probleemoplossend vermogen (Van Lieshout, 2009). Dit tekort kan ontstaan door een probleem in aanleg (gedragsstoornis) of omgevingsfactoren (gedragprobleem) of door een wisselwerking tussen beide. Dit gebrek aan eigen structurerend vermogen vraagt om een
aanpak van structuur bieden, zodat hun wereld veiliger, overzichtelijker en beter voorspelbaar wordt. Deze aspecten worden dan ook bijna bij elk probleemgebied of stoornis genoemd. Het is belangrijk dit bij leerkrachten te benadrukken, alvorens ze in allerlei handelingsplannen schieten. Deze basisvoorwaarden zijn essentieel voor deze leerlingen. Overigens, dit zijn aspecten die binnen het onderwijs voor elk kind goed zijn. Wanneer een leerkracht overzichtelijk werkt en in pedagogisch handelen een veilige sfeer neerzet, dan wordt een leerkracht betrouwbaar en voorspelbaar en zo biedt hij/zij de veiligheid om te leren voor elk kind. Belangrijk om ook bij stil te staan is dat jonge mensen flexibel zijn en nieuw gedrag kunnen aanleren en ongewenst gedrag kunnen afleren (Van Lieshout, 2009). Dit biedt perspectief op verandering, ondanks geconstateerde problemen en tekortkomingen van een leerling. Een aantal praktische aandachtspunten voor de algemene aanpak van gedragsproblemen worden hier kort genoemd (Van Lieshout, 2009): Zoek naast het probleem ook naar positieve mogelijkheden competentievergroting Herhalingen van leerstof over veel dagen verspreiden veel herhalen zorgt voor sterkere verbindingen in de hersenen waardoor informatie beter is terug te halen. Dit zorgt dan weer voor structuur en helpt het kind dat problemen ervaart met dit structurerend vermogen. Deze kwetsbare kinderen zijn zeer gebaat bij structuur en het expliciet aanleren van specifieke sociale vaardigheden. Het is goed dat leerkrachten hier dus bewust mee omgaan en dit concreet aanleren. Benoem gedrag, zowel gewenst als ongewenst en formuleer welk sociaal gedrag graag gezien wordt. Algemeen pedagogisch vakmanschap Van Lieshout (2009) heeft een heel hoofdstuk gewijd aan het onderwerp Algemeen pedagogisch vakmanschap. Dit heeft als belangrijke reden dat opvoeders een grote invloed uitoefenen op het gedrag van kinderen. Leerkrachten kunnen het best eerst naar hun eigen handelen kijken. Een goed pedagogisch klimaat scheppen is daarbij essentieel (Van Lieshout, 2009). De vier basisbehoeften van ieder mens zijn hierbij van groot belang: relatie, competentie, autonomie en echtheid/betekenisvolheid. Het is zeer belangrijk dat leerkrachten hier regelmatig bij stil blijven staan en hierover met elkaar in gesprek gaan. Dit kan helpen als interventie, wanneer een bepaald probleem met een leerling zich blijft voordoen, of het kan dienen als ontwikkeling van een professionele cultuur op school: doen we nog de dingen zoals we ze zouden willen doen? Stil staan bij de vraag op welke wijze jij als leerkracht werkt aan een pedagogisch klimaat kan inzicht geven in je eigen (onbewuste) handelen en het geeft kansen om van elkaar te leren hoe dit klimaat in elke klas optimaal kan zijn, zodat elk kind hier profijt van heeft. Het is dus goed hier als schoolleider regelmatig aandacht aan te besteden en de gelegenheid te bieden om deze gesprekken te kunnen voeren. Een kind dat bepaalde gedragsproblemen laat zien is nog sterker gebaat bij de vier basisbehoeften, omdat hier op enige wijze te weinig aan voldaan kan worden. Het meest essentiële voor een optimale ontwikkeling is de relatie: de jongere moet zich gezien, gehoord, gekend en erkend voelen (Van Lieshout, 2009). Na deze erkenning kan herstel van gedrag volgen. Een goede relatie wordt getypeerd door aandacht, warmte, interesse, betrokkenheid en een goede controle.
Drie andere belangrijke principes zijn: Kindvolgend zijn: sensitief en het kind serieus nemen Essentieel voor effectief leren eisen stellen en steun verlenen. Deze combinatie biedt veiligheid en houvast. Betrekt omgevingskenmerken bij het onderwijs, dus veel contact met ouders onderhouden is belangrijk. Kort samengevat is dit de kern van pedagogisch vakmanschap volgens Van Lieshout (2009). Het wordt aangeraden om meer te lezen in het boek. Met name vanaf pagina 45 t/m 61 worden interessante en praktische handreikingen gedaan omtrent vaardigheden die dit pedagogisch vakmanschap concreet maken. Uiteindelijk kan dit pedagogisch klimaat en de relatie tussen leerling en leerkracht een grote invloed hebben op het vertrouwen en zelfvertrouwen van het kind. Met name het kind met gedragsproblematiek dat juist hier vaak moeite mee heeft. Tot slot & workshop invallers Dit artikel is geschreven in de hoop het onderwerp van gedragsproblematiek in een iets ander daglicht te zetten dan alleen het stellen van diagnoses en hoe om te gaan met het probleem van het kind. Getracht is om aan de hand van kernpunten genoemd door Van Lieshout (2009) aan te geven dat leerkrachten en schoolleiders een belangrijke rol spelen en kunnen spelen in het begeleiden van die kinderen die wat meer problemen ervaren dan de meeste anderen. Het is belangrijk dat leerkrachten goed geschoold zijn op dit gebied en op de hoogte zijn van ontwikkelingen die spelen rondom dit onderwerp. Zoals eerder aangegeven is het daarom van belang om in het schoolteam dit onderwerp ook met regelmaat te laten terugkomen. Dit kan eraan bijdragen dat alle leerlingen zich gezien, begrepen en gehoord voelen in een klas en zo tot optimale ontwikkeling en leren kunnen komen. Om ook invallers de kans te bieden om zich op dit gebied verder te professionaliseren biedt CNV Onderwijs in het schooljaar 2016-2017 voor het eerst de workshop Omgaan met leer- en gedragsproblemen aan in verschillende regio s in het land. Mochten er invallers bij u op school rondlopen, dan kunt u hen hiervan op de hoogte stellen. Het biedt naast theoretische kennis en verdieping ook praktische handreikingen over hoe om te gaan met bepaald (probleem)gedrag in de klas. Referentielijst Lieshout, T. van (2009). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen. Een praktisch handboek voor professionele opvoeders, begeleiders en leerkrachten. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Nederlands Jeugdinstituut (2016). Cijfers over gedragsproblemen. Gevonden op 8 augustus 2016, op http://www.nji.nl/nl/databank/cijfers-over-jeugd- en-opvoeding/cijfers-peronderwerp-gedragsproblemen KRO Brandpunt (2011) Aflevering 19-06-2011. Elk kind een etiket https://www.youtube.com/watch?v=h-cegwvji-4