Voorbeelden uit de hogeschoolpraktijk nr. 1 2009 Verhoging instroom en rendement niet-westerse allochtone studenten bij de Haagse Hogeschool Het aantal niet-westerse allochtonen dat een hbo-opleiding volgt stijgt explosief. Het SCP-rapport Making up the Gap laat zien dat het aantal de laatste tien jaar is verdubbeld. Allochtone jongeren zijn echter nog steeds minder succesvol in middelbaar en hoger onderwijs dan autochtone jongeren. Ze doen langer over hun studie en maken minder vaak hun opleiding af. In de Randstad stopt 40% van de allochtone studenten binnen twee jaar met de studie. Van de autochtone studenten studeert ruim 70% binnen zeven jaar af, bij de allochtone studenten is dat 50%. Op welke manier kunnen hogescholen de participatie en het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten bevorderen? De Haagse Hogeschool heeft relatief het hoogste percentage studenten van niet-westerse afkomst (bron: 1-cijfer HO bestand). De hogeschool is dan ook één van de vijf Randstadhogescholen die extra geld ontvangen van het ministerie van OCW om het studiesucces van niet-westerse allochtone studenten te verbeteren. De Haagse Hogeschool gebruikt het geld om het programma Talentontwikkeling verder uit te breiden. Dit programma bestaat al vijf jaar en heeft als doel: de juiste student op de juiste plaats. Talentontwikkeling moet ook leiden tot het versmallen van de kloof in studiesucces tussen niet-westerse allochtone en autochtone studenten. Uit een trendanalyse van Echo (Expertisecentrum Diversiteitsbeleid) die vorig jaar verscheen blijkt dat de Haagse Hogeschool het relatief beter doet dan andere hogescholen. Vanaf het komend cursusjaar gaat de Haagse Hogeschool de effecten intensief monitoren. Waarom is gekozen voor dit programma, wat houdt het programma in, waarom is het een succes en wat zijn de resultaten? De aanleiding De Haagse Hogeschool (HHS) wil iedere student alle kansen geven om straks optimaal te functioneren in een multiculturele en internationale setting. De hogeschool kiest daarbij voor de pedagogy of excellence. De kern hiervan is dat je hoge verwachtingen hebt van studenten en hen zodanig ondersteunt dat ze kunnen excelleren. Onderzoekservaringen bij o.a. de UCLA (University of California Los Angeles) laten zien dat dit leidt tot meer studiesucces. Ook zicht op en waardering van diversiteit hoort hierbij. Deze aanpak is terug te vinden in het programma Talentontwikkeling. Veel niet-westerse allochtone studenten zijn de eersten uit het gezin die gaan studeren, vertelt Sabine ter Steeg, een van de projectleiders. Vaak hebben allochtone leerlingen op de havo en het mbo wel het talent om door te studeren maar weten ze niet wat de mogelijkheden zijn, ze hebben geen rolmodellen in de buurt. Docenten hebben ook vaak het idee dat ze niet te hoog moeten reiken voor deze leerlingen. Ze krijgen een laag studieadvies. Dat is funest. Je kunt heel veel bereiken als je hoge verwachtingen hebt van jongeren en ze op weg helpt. Talentontwikkeling: de juiste student op de juiste plaats Het programma Talentontwikkeling probeert zoveel mogelijk aan te sluiten bij de talenten van de student en uit iedere student het beste te halen. Mentoring en tutoring zijn belangrijke onderdelen van het programma. 1
Mentoring vindt plaats voor de poort. Ouderejaars studenten helpen havisten en mboleerlingen bij het maken van een studiekeuze. Maatwerk en de juiste match zijn essentieel. Mentoren krijgen een goede voorbereiding en worden zelf ook gecoacht. Het doel is het terugdringen van studieswitchers en het voorkomen van uitval. Tutoring gebeurt binnen de poort van de hogeschool. Eerstejaars studenten worden gekoppeld aan een ouderejaars voor vakinhoudelijke coaching en/of procesbegeleiding. Het doel is om een thuisbasis voor alle studenten te creëren die tegelijkertijd fungeert als een stimulerende leeromgeving. Het extra geld van de minister zal de komende jaren ingezet worden om Talentontwikkeling in alle opleidingen van de HHS door te voeren. Het programma wordt uitgebreid met een diversiteitsprogramma, taalprogramma s, extra begeleiding, intakegesprekken, summercourses, verbeteren aansluiting mbo-hbo, extra aandacht voor Antillianen en Arubanen en programma s voor succesvol switchen. Talentontwikkeling moet uiteindelijk een integraal onderdeel worden van de organisatie. Succesfactoren Student in de hoofdrol De grootste succesfactor is de betrokkenheid van de studenten bij het programma. Talentontwikkeling is samen met studenten ontwikkeld, stelt Ter Steeg, zij zijn immers de ervaringsdeskundigen en hebben vaak zelf aan den lijve ondervonden hoe het is om tegen de stroom in voor hoger onderwijs te kiezen en succesvol te zijn. Studenten spelen dan ook de hoofdrol bij het ontwikkelen, ontwerpen en uitvoeren van het programma. Ze voelen zich enorm betrokken zegt Ter Steeg. Juist de studenten die zelf een mentor of tutor hebben gehad zetten zich met veel enthousiasme in als tutor en mentor. Hakima Elmasudi bijvoorbeeld. Ze is mentor en student Bestuurskunde/Overheidsmanagement. Ik ben zelf mentee geweest en daar heb ik zoveel aan gehad dat ik zelf ook graag iemand wilde coachen. Ik had op de havo nog geen idee wat ik wilde gaan doen. Ik dacht aan de Pabo maar stond er niet voor 100% achter. Samen met Marloes, mijn mentor kwam ik uiteindelijk bij deze studie terecht. Ik zit nu in het derde jaar en ik heb geen moment spijt gehad! Binnen de hogeschool is ook een tutorcommissie actief. Senior-tutoren onderzoeken hoe tutoring verder verbeterd kan worden en verzorgen de introductie bij andere opleidingen. De focus ligt dus niet alleen, zoals vaak het geval is, op de mentee maar ook op de mentor en de tutor. Zij krijgen alle kansen en mogelijkheden om zich steeds verder te ontwikkelen in hun rol van mentor en tutor. Dit draagt weer bij aan de empowerment van studenten, stelt Ter Steeg. Door ondersteuning te bieden aan jongeren en blootlegging van hun drives komen ze tot meer zelfsturing in hun eigen loopbaanproces. Binding Uit verschillende onderzoeken van o.a. Vincent Tinto blijkt dat binding met de opleiding cruciaal is voor studiesucces. Bij de HHS wordt hier dan ook veel aandacht aan geschonken. Ter Steeg: Vanaf het eerste moment, eigenlijk al voor de poort, moeten studenten zich welkom voelen. Voor de poort werken 2
we met mentoring bij studiekeuze en het maken van profielwerkstukken, met open dagen, summercourses, proefstuderen en intakegesprekken. Na de poort is er de introductieweek, welkomstgesprekken, tutoring, studieloopbaanbegeleiding, studieverenigingen, noem maar op. Bij deze activiteiten spelen onze ouderejaars ook weer een grote rol. Zij weten op welke manier je het beste rekening kunt houden met culturele verschillen. Maar, benadrukt Ter Steeg, bij binding hoort ook dat docenten laten zien dat ze trots zijn op hun studenten, dat zij culturele verschillen niet zien als probleem maar als een verrijking. De komende tijd gaan we heel veel aandacht en energie steken in de multiculturele competenties van onze docenten. Als studenten zich welkom en gekend voelen verhoogd dit hun motivatie en betrokkenheid. Haagse Trechter Een succesfactor is ook dat de activiteiten binnen Talentontwikkeling afgestemd zijn op de vragen waar studenten in een bepaalde fase tegenaan lopen. De HHS heeft voor het in- en doorstroomproces het model van de Haagse Trechter ontwikkeld. Er worden vijf fases onderscheiden waarin studenten verschillende kernvragen hebben die om verschillende acties vragen. Voor de poort wil de student er bijvoorbeeld achterkomen wat hij wil en wat hij kan. Ter Steeg: In intakegesprekken kijken we samen met de student waar zijn sterke en zwakke punten liggen. Daar bieden wij ondersteuning op aan. Als taal een zwakke plek is vertellen we de student welke mogelijkheden er zijn binnen de hogeschool om de taalachterstand weg te werken. We maken afspraken en blijven de student volgen en monitoren om te kijken of onze interventies werken. Ter Steeg beklemtoont dat het belangrijk is te achterhalen in welke fase de student zit. Aals je onvoldoende rekening houdt met de kernvraag die een student in een bepaalde fase heeft werkt dat in negatieve zin door in een volgende fase. Als een student zich niet thuis voelt, de verkeerde studie heeft gekozen of niet zeker is van zijn capaciteiten is de kans op uitval groot. Uitval en propedeuserendement In onderstaande grafiek wordt de te verwachten ontwikkeling weergegeven van de uitval na twee jaar van autochtone en niet-westerse (hierna NW) allochtone studenten aan de HHS op basis van historische cijfers 2000 (cohort 1998) 2007 (cohort 2005) en het streefcijfer* voor 2010 (cohort 2008) Uitval na twee jaar 50,00% 45,00% 40,00% 35,00% 30,00% 25,00% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 NW Allochtonen Autochtonen * Streefcijfer 2010 geldt alleen voor NW allochtone studenten. De te verwachten ontwikkeling voor autochtonen is gebaseerd op een extrapolatie van de historische gegevens. Bron ECHO: Streefwaarden 2011, de Haagse Hogeschool. 3
De cijfers van de HHS laten al vanaf de cohorten 1999-2000 een daling in de uitval zien voor niet-westerse allochtonen na twee jaar en na drie jaar, alhoewel er bij het laatste cohort weer een lichte stijging is waar te nemen. Voor autochtone studenten is de uitval na één en twee jaar min of meer constant of licht fluctuerend. Ervan uitgaande dat deze dalingen in de uitvalpercentages van beide groepen zich doorzetten, is de verwachting dat op basis van het succes van de implementatie van doelgroepgerichte interventies deze dalende ontwikkeling zich in meer of mindere mate zal versterken. In de tweede grafiek staat de te verwachten ontwikkeling van het propedeuserendement na drie jaar van autochtone en NW allochtone studenten aan de HHS op basis van historische cijfers 2000 (cohort 1998) 2007 (cohort 2004) en het streefcijfer* voor 2010 (cohort 2008) Propedeuserendement na drie jaar 80,00% 75,00% 70,00% 65,00% 60,00% 55,00% 50,00% 45,00% 40,00% 35,00% 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 NW Allochtonen Autochtonen * Streefcijfer 2010 geldt alleen voor NW allochtone studenten. De te verwachten ontwikkeling voor autochtonen is gebaseerd op een extrapolatie van de historische gegevens. Bron ECHO: streefwaarden 2011, de Haagse Hogeschool. Het propedeuserendement van de niet-westerse allochtonen aan de HHS is sinds het eind van de vorige eeuw voornamelijk gestegen. Het rendement na twee en na drie jaar bevindt zich structureel boven het G5-gemiddelde. Dit betekent dat de HHS bovengemiddeld presteert. Ook al neemt het rendement na één jaar nog steeds toe, de stijging in het totale rendement lijkt in recente jaren te stagneren of zelfs weer licht te dalen. Het accent bij de HHS ligt de komende periode daarom op het verhogen van het propedeuserendement na één jaar. Dit is een structurele koersverandering en zal naar verwachting de ontwikkeling van het propedeuserendement na drie jaar positief beïnvloeden. Als de prestaties van de niet-westerse allochtonen worden afgezet tegen die van de autochtonen valt op dat de niet-westerse allochtone studenten het weliswaar nog steeds substantieel slechter doen maar dat dit al sinds 1998 continu blijft verbeteren. Met behulp van interventiemaatregelen kan worden getracht deze continue discrepantie in positieve zin te versterken, of te bestendigen. G-5 convenant In mei 2007 brachten vijf hogescholen in de Randstad de notitie Randstadhogescholen, motoren van onze economie uit. De notitie gaat in op het verschil in studiesucces van studenten aan de Randstadhogescholen, vergeleken met studenten elders in het land. Dit verschil wordt veroorzaakt door het relatief hoge aantal niet westerse allochtonen dat 4
aan deze hogescholen studeert. Een jaar later zette de minister van OCW zijn handtekening onder het G5-convenant. De vijf hogescholen krijgen extra financiële steun van minister Plasterk voor initiatieven om het verschil in studiesucces te verkleinen. De hogescholen gaan een bestuurlijk commitment aan voor het bereiken van concrete verbetering van het studiesucces van niet westerse allochtonen binnen de instelling. Aanpak en resultaten worden gemonitord door Echo. Hierdoor ontstaat ook een platform voor wederzijds leren en inspireren waar praktijken en resultaten uitgewisseld worden. In 2011 en 2014 wordt de balans opgemaakt van de bereikte resultaten, wordt geïnventariseerd hoe instroom en studiesucces van niet westerse allochtonen zich in de instellingen hebben ontwikkeld. De belangrijkste vragen hierbij zijn of de kloof in studiesucces tussen niet westerse allochtone en autochtone studenten wordt gedicht en of de instelling het beter doet dan in 2008. Op 24 augustus is een vervolgconvenant met nieuwe streefwaardes ondertekend. 5