Toepassing van de ketenbepaling in de Wet Flexibiliteit en Zekerheid in CAO's. 18 juli publicatienr. 5/05

Vergelijkbare documenten
AV/IR/2005/936. Datum 29 april 2005

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Arbeidsrecht Actueel. In deze uitgave: Bescherming van flexwerkers. Jaargang 19 (2014) november nr. 234

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage AV/IR/2006/19255

Fact sheet avv-loze periode ABU-cao

ABU leden Een uitzendbureau dat lid is van de ABU ondervindt per 5 november 2017 geen veranderingen als

szw Aan de Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid s-gravenhage, 26 september 2000 Algemeen

De gevolgen van de Wet Werk en Zekerheid voor u als flexibele medewerker

Wat betekent de AVV loze periode voor het uitzendbureau?

Wijzigingen per 1 juli 2015: van ketenregeling, ontslagrecht, WW en overige

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Wat betekent de AVV loze periode voor jou als uitzendkracht? Is jouw uitzendbureau lid van brancheorganisatie ABU of de NBBU?

Stichting S van de Arbeid

Wat betekent de AVV loze periode voor het uitzendbureau?

Nieuwsbrief, december 2014

Wijziging ontslagrecht / Flexrecht. Juni 2014

- Beide verenigingen zijn partij bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor het horecabedrijf (NHG-CAO).

In het kader van de uitwerking van de afspraken in het Sociaal Akkoord is inmiddels het ontslagregime ten aanzien van payrolling aangepast.

Wat betekent de AVV loze periode voor mij als uitzendkracht?

Advies inzake de implementatie van Richtlijn 1999/70/EG betreffende arbeidsovereenkomsten. 4 oktober 2000, Publicatienr. 10/00

VERANDERINGEN IN DE UITZEND CAO'S IN DE WET WERK EN ZEKERHEID IN 2015

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid mr. A.J. de Geus Postbus LV Den Haag. Geachte heer De Geus,

' Zie de brief van deze organisaties van 2 november 1999 aan de Vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

nationale arbeidsraad

Kamervragen van de leden Van Gent en Leijten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan decentrale cao-partijen. Geachte mevrouw, heer,

Infokaart. Flexwet. voor en door professionals. Een product van De Unie

Wat betekent de AVV loze periode voor mij als uitzendkracht?

- Achtergrond. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer H.G.J. Kamp Postbus LV DEN HAAG. Geachte heer Kamp,

ABU CAO en WWZ. wijziging ABU CAO. wijziging door Wet werk en zekerheid Flex Ontslagrecht Werkloosheidswet

Inleiding Wet Werk en Zekerheid. 8 mei 2015 mr. D. Hogenboom Taurus Advocaten

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Het werken met arbeidsovereenkomsten. Arbeidsovereenkomsten informatie

Arbeidsrecht. wijziging ABU CAO. wijziging door Wet Werk en Zekerheid Flex Ontslagrecht Werkloosheidswet DE BELANGRIJKSTE WIJZINGEN VOOR U OP EEN RIJ

INHOUD KETENREGELING BIJ BEGENOEMING OP GROND VAN LID 3, 4 OF 5

Datum 13 april 2015 Betreft Kamervraag/vragen van de leden Kerstens en Van Dekken (beiden PvdA)

Uitwerkingen proeftijd en concurrentiebeding

. /. Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Bussemaker (PvdA) over leeftijdsdiscriminatie op de arbeidsmarkt.

Wet Werk en Zekerheid

Wat betekent de AVV loze periode voor het uitzendbureau?

Wijzigingen Nieuwe Rechtspositieregeling Gemeente Amsterdam (NRGA) i.v.m. wijziging ketenbepaling en anti- draaideurbepaling Versie 18 mei 2015

STICHTING VAN DE ARBEID

Nieuwe keten- en anti-draaideurbepalingen in de CAR

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid AV/IR/2003/ Datum 10 maart 2003

StichtingSI van de Arbeid

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Nieuwsbrief Wet Werk en Zekerheid

Data inwerkingtreding. Proeftijd. Overzicht wijzigingen Wijzigingen arbeidsrecht

Arbeidsrecht. wijziging ABU CAO. wijziging Wet Werk en Zekerheid Flexwet Ontslagrecht Werkloosheidswet DE BELANGRIJKSTE WIJZINGEN VOOR U OP EEN RIJ

Ontslag na doorstart faillissement

STICHTING VAN DE ARBEID. Aan decentrale cao-partijen. Geachte mevrouw, mijnheer,

Flexibele arbeidsrelaties

Flexibele arbeid verder(weg?) met WWZ. Prof. mr. A.R. (Ruben) Houweling

Wet werk en zekerheid in het onderwijs

De CAO Nederlandse Universiteiten en Richtlijn 1999/70/EG door dr. W.H.A.C.M. Bouwens 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 wordt als volgt gewijzigd:

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1a 2513 AA s-gravenhage. Project Walvis/SUB/ 04/9300

Nieuw Arbeidsrecht Hoe zit het nu en hoe gaat het worden?

Datum 10 juni 2014 Betreft Behandeling WWZ, schriftelijke reactie op voorstel VAAN d.d. 2 juni 2014

SAMENVATTING. het College van Bestuur van het E, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Er is sprake van een arbeidsovereenkomst wanneer aan de volgende drie voorwaarden is voldaan:

Please Payroll Postbus 11, 5700 AA Helmond T (gratis) T E info@please.nl

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Dossier Wet werk en zekerheid per

Arbeidsrecht. wijziging door Wet werk en zekerheid Flex Ontslagrecht Werkloosheidswet DE BELANGRIJKSTE WIJZIGINGEN VOOR U OP EEN RIJ

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Whitepaper. Wet Werk en Zekerheid

Drie opties Aan extern expert Absolute Advocaten is gevraagd om de opties in een juridisch kader te schetsen. Er blijken drie opties mogelijk:

Den Haag, 1 december

Voorstellen cao Houthandel. Uitwerking Sociaal Akkoord

De inzet van vervangers in het onderwijs wijzigt na 1 juli 2015

ECLI:NL:GHSGR:2004:AR5351 Gerechtshof 's-gravenhage Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer C03/1510 KA KG

DE WET FLEXIBILITEIT EN ZEKERHEID

3. Werknemers die niet deelnemen aan de pensioenregeling van de werkgever

RELEVANTE BEPALINGEN VAN HET BOEK 7 VAN HET B.W. BETREFFENDE DE ARBEIDSOVEREENKOMST ALSMEDE ARTIKEL 6 VAN HET BBA 1945

R e g i s t r a t i e k a m e r. Landelijk instituut sociale verzekeringen. 28 februari 2001 mw. drs. N.M. van Seumeren

Hoogte WW-uitkering vanaf 1 juli Hoogte WW-uitkering vanaf 1 juli 2015

D e n H a a g 12 juni 2012

Arbeidsrecht. wijziging Wet Werk en Zekerheid. Flexwet Ontslagrecht Werkloosheidswet DE BELANGRIJKSTE WIJZINGEN VOOR U OP EEN RIJ

Pay for People Informatiebrochure WAB Mei Informatiebrochure. Wet Arbeidsmarkt in Balans

Wet Werk en Zekerheid

Flexibele contracten

Whitepaper: wijzigingen rondom Wet werk en zekerheid

Eerste Kamer der Staten-Generaal

STICHTING VAN DE ARBEID. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid T.a.v. de heer mr.dr. L.F. Asscher Postbus LV DEN HAAG

- OVEREENKOMST - Min-max-contract

Nieuwsbrief juli 2014 Wet Werk en Zekerheid

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

> Retouradres Postbus EH Den Haag. Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

- Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Contracten. Inleiding. 1. Wet Werk en Zekerheid (WWZ)

Den Haag : 9 mei 2008 Ons kenmerk : S.A /K Uw Kenmerk : DB U Betreft : Inkoop ouderdomspensioen over achterliggende dienstjaren

Transcriptie:

Toepassing van de ketenbepaling in de Wet Flexibiliteit en Zekerheid in CAO's 18 juli 2005 - publicatienr. 5/05

Colofon Uitgave: Stichting van de Arbeid Bezuidenhoutseweg 60 Postbus 90405 2509 LK DEN HAAG tel.: 070-3 499 577 fax: 070-3 499 796 e-mail: stvda.info@ser.nl http://www.stvda.nl Druk: Huisdrukkerij SER 2005, Stichting van de Arbeid Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van de Stichting van de Arbeid.

INHOUDSOPGAVE 1. Brief aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 18 juli 2005 in antwoord op zijn adviesaanvraag d.d. 29 april 2005 inzake de evaluatie van de Wet Flexibiliteit & Zekerheid; 2. Brief aan partijen bij collectieve arbeidsovereenkomsten, aangesloten bij de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en van werknemers d.d. 18 juli 2005 inzake de toepassing van de ketenbepaling voor tijdelijke contracten van de Wet Flexibiliteit & Zekerheid met bijlagen.

STICHTING %^ VAN DE ARBEID Bezuidenhoutsewegóo \ \ ^f postbus 90405 ^S^y^^T 2 5O9 LK DEN HAAG T070-34 99 577 F 070-34 99 796 E stvda.info@gw.ser.nl www.stvda.nl Aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De heer mr. A.J. de Geus Postbus 90801 2509 LV DEN HAAG Den Haag : 18 juli 2005 Ons kenmerk : S.A.05.051.83/EB Uw Kenmerk : AV/IR/2005/936 Betreft : Evaluatie ketenbepaling Wet flexibiliteit en zekerheid Geachte heer De Geus, Bij bovenvermelde brief d.d. 29 april 2005 hebt u de Stichting van de Arbeid advies gevraagd naar aanleiding van de uitkomsten van een door de Directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving van uw ministerie gehouden evaluatie in het kader van de uitvoering van de Wet Flexibiliteit & Zekerheid. In het bijzonder verzocht u de Stichting te reageren op de onderzoeksuitkomsten wat betreft de mate waarin in CAO's gebruik is gemaakt van de zgn. % dwingend rechtbepaling terzake de zgn. ketenbepaling in geval van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd i.c. van de mogelijkheid om bij CAO af te wijken van de desbetreffende wettelijke bepalingen. De Stichting van de Arbeid zal hierna ingaan op een en ander. Alvorens dat te doen zal op de inhoud van de ketenbepaling als zodanig worden ingegaan, zullen in het kort de uitkomsten van eerdergenoemd onderzoek worden vermeld met betrekking tot de ketenbepaling alsmede uw opvattingen over een en ander zoals aangegeven in uw brief van 29 april jl. Vervolgens zal de Stichting mede aan de hand van het advies dat zij terzake in het verleden heeft uitgebracht haar opvatting geven. De ketenbepaling De Stichting heeft op verzoek van het toenmalige kabinet in april 1996 een advies uitgebracht terzake een heroriëntatie op de regelgeving met betrekking tot arbeidsrelaties. 'Aanleiding daartoe vormde de overtuiging dat in het bestaande regime van arbeidsrelaties onvoldoende mogelijkheden besloten lagen om tot een meer flexibele inzet van arbeidskrachten te komen. Stichting van de Arbeid, Nota Flexibiliteit en Zekerheid, 3 april 1996 - publicatienr. 2/96. De Stichting van de Arbeid is het overlegorgaan van de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers: Vereniging VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO-Nederland respectievelijk FNV, CNV en Unie mhp

Anderzijds heeft de Stichting geconstateerd dat, vooral in geval werknemers langdurig werkzaam zijn op basis van opvolgende tijdelijke arbeidscontracten (zgn. kettingrelaties) er sprake kan zijn van gebrek aan continuïteit en daarmee gepaard gaande inkomens- en arbeidsonzekerheid. Uitgangspunt bij het zoeken naar een nieuw evenwicht was dat 'flexibiliteit' enerzijds en 'zekerheid' anderzijds moeten worden gezien als liggend in eikaars verlengde en niet als eikaars tegenpolen. In het bijzonder ging het daarbij om de regelgeving wat betreft de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd c.q. de relatie tussen beide en met name de omstandigheden waaronder op enig moment de overgang zou moeten plaatsvinden van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Al met al was er naar het oordeel van de Stichting dan ook aanleiding om te komen tot enerzijds enige verruiming van de mogelijkheid om arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd af te sluiten en anderzijds tot een zekere inkadering daarvan, met name waar het de kettingrelaties betrof. Een en ander heeft de Stichting tot het volgende advies gebracht, t.w.: indien het aantal schakels (contracten) meer is dan 3 dan wel, indien de totale duur van de achtereenvolgende contracten meer bedraagt dan 3 jaar, ontstaat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd; contracten die elkaar opvolgen met tussenpozen van 3 maanden of minder, worden geacht tot de ketting te behoren; de desbetreffende regeling is van %-dwingend recht (d.w.z. afwijking bij CAO is mogelijk). Anders gezegd: een voortgezette dienstbetrekking voor bepaalde tijd werd geacht een dienstverband voor onbepaalde tijd te zijn: zodra in een ketting van tijdelijke dienstbetrekkingen (inclusief eventuele onderbrekingen) een periode van drie jaar wordt overschreden, op het moment van die overschrijding of: zodra in een ketting van dienstbetrekkingen voor bepaalde tijd de derde schakel wordt verlengd, d.w.z. bij de derde verlenging, of: zodra een (eenmalige) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die voor tenminste drie jaar is aangegaan, wordt verlengd, tenzij sprake is van een eenmalige verlenging voor ten hoogste drie maanden, waarbij dienstverbanden die elkaar met minder dan drie maanden tussenpoos hebben opgevolgd, beschouwd worden als eikaars voortzetting, d.w.z. als schakels in de ketting.

Deze regeling werd bedoeld als van driekwart dwingende aard, d.w.z. dat afwijking bij cao mogelijk is. Dit advies van de Stichting heeft het kabinet vervolgens omgezet in wetgeving in het kader van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid i.c. in artikel 7: 668A van het BW. Uitkomsten van het onderzoek terzake afwijking van de 3x3x3-regel Uit het onderzoek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de werking van de Wet flex & zekerheid ~ is gebleken dat in 38% van de onderzochte (l 10) CAO's wordt afgeweken van de wettelijke ketenbepaling ten aanzien van ten minste één van de onderdelen van de 3x3x3-regel, t.w.: in 19% van de CAO's wordt afgeweken van het maximale aantal opeenvolgende contracten; - in 23% van de CAO's wordt afgeweken wat betreft de maximale totale duur van de opeenvolgende tijdelijke contracten en in 27% van de CAO's wordt afgeweken van de wettelijke tussentijd van 3 maanden. In 2% van de CAO's geldt zelfs geen enkele beperking wat betreft het afsluiten van opeenvolgende tijdelijke arbeidscontracten. 3 Ten slotte is in 5% van de CAO's ten nadele van werknemers afgeweken wat betreft bepalingen terzake opvolgend werkgeverschap, d.w.z. dat voorafgaande tijdelijke arbeidsovereenkomsten met andere werkgevers die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht worden eikaars opvolger te zijn, niet of ten dele meetellen voor de 3x3x3-regel. De adviesaanvraag van 29 april 2005 In uw adviesaanvraag d.d. 29 april 2005 over de geconstateerde uitwerking van de ketenbepaling in CAO's merkt u op dat volgens de Memorie van toelichting bij de Wet flexibiliteit en zekerheid de nieuwe regelgeving zou moeten voorzien in 'meer ruimte voor verlenging van kortdurende contracten (flexibiliteit) enerzijds en minder ruimte voor repeterend gebruik over een langere periode (zekerheid) anderzijds, althans niet zonder arbeidsrechtelijke consequenties.' ~ Arbeidsinspectie, De wet flexibiliteit en zekerheid: een onderzoek naar de mate waarin en de wijze waarop in de CAO's van 2004 is afgeweken van 3 A bepalingen, oktober 2004. Het betreft hier de CAO Energie- en Nutsbedrijven Distributie en Athos Origin.

Naar uw oordeel verhouden de thans in veel CAO's bestaande flex-arrangementen zich evenwel niet tot de hierboven genoemde doelstelling van de ketenbepaling. Voorts stelt u zich de vraag of deze praktijk van ruime arrangementen zonder limitering zich verdraagt met één van de doelstellingen die aan Richtlijn 1999/70/EG 4 ten grondslag ligt, namelijk het voorkomen van een onbeperkt gebruik van opeenvolgende tijdelijke contracten. In uw brief legt u alvorens aanvullende wetgeving in overweging te nemen, de Stichting de vraag voor welke inbreng door sociale partners zal worden geleverd om de doelstelling van de ketenbepaling daadwerkelijk te realiseren, gelet op de verantwoordelijkheid die sociale partners in deze naar uw mening hebben. Tevens verzoekt u de Stichting de resultaten van het desbetreffende onderzoek kenbaar te maken aan CAO-partijen en laatstgenoemden op te roepen aan hun voorlichtingstaak te voldoen, in het bijzonder die CAO-partijen die gebruik hebben gemaakt van de af wij kingsmogelij kheden. Opvattingen van de Stichting van de Arbeid tot nu toe In uw brief d.d. 29 april 2005 stelt u onder meer de vraag in hoeverre de (CAO-)praktijk van ruime arrangementen zonder limitering zich verdraagt met één van de doelstellingen die aan Richtlijn 1999/70/EG ten grondslag ligt. De Raamovereenkomst van het EVV, de UNICE en het CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd noemt onder meer als doel van die overeenkomst: '...b) een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.' Als maatregelen die ter voorkoming van een dergelijke misbruik genomen moeten / kunnen worden, vermeldt de Raamovereenkomst het volgende. '1. Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van 4 Richtlijn 1999/70/EG van de Raad betreffende de door het EVV, de Unice en CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175/23 van 10 juli 1999. De Richtlijn is inmiddels bij wet van 7 november 2002 in Nederland van kracht geworden. Zie ook Stichting van de Arbeid, Gelijke behandeling van tijdelijke werknemers, 2 maart 2005 - publicatienr. 2/05.

misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in: a) vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen; b) vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd; c) vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd. 2. De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd: a) als 'opeenvolgend' worden beschouwd; b) geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden.' De Stichting heeft zich in een eerdere evaluatie van o.a. de Wet Flexibiliteit en Zekerheid in april 2004 5 over het schakelen van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in relatie tot de genoemde Richtlijn als volgt uitgelaten: 'De Stichting van de Arbeid merkt op dat de voornoemde Richtlijn en de daaraan ten grondslag liggende Raamovereenkomst van sociale partners op Europees niveau lidstaten verplicht om maatregelen te nemen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd en, meer expliciet, tot het vaststellen van objectieve redenen en/of tot het stellen van een maximum aan de totale duur en/of het stellen van een maximum aan het aantal contracten dat achtereenvolgens tussen dezelfde partijen kan worden gesloten. De wettelijke (basisregeling van artikel 7:668a BW voldoet derhalve aan de vereisten van de richtlijn. Waar CAO-partijen vervolgens, gebruikmakend van de mogelijkheid die het vijfde lid van artikel 7:668a biedt, afspraken maken waarin noch objectieve redenen worden vastgesteld, noch een maximumduur en/of een maximumaantal contracten wordt bepaald, rijst de vraag of nog wordt voldaan aan de richtlijn. In dit licht beveelt de Stichting CAO-partijen aan om ingeval zij gebruik wensen te maken van de mogelijkheid om bij CAO ofte wijken van de wettelijke regeling met betrekking tot opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, daarbij een begrenzing aan te geven van het aantal contracten en/of de periode waarin opeenvolgende contracten voor bepaalde tijd kunnen worden afgesloten en/of objectieve redenen vast te stellen die een afwijking rechtvaardigen, dan wel uitdrukkelijk te stipuleren waarom zij geen begrenzing kunnen aanbrengen. Stichting van de Arbeid, Nota inzake de evaluatie van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid en van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door intermediairs, l april 2004 - publicatienr. 5/04.

De Stichting herinnert CAO-partij en er aan dat op hen de primaire verantwoordelijkheid rust voor toetsing van CAO-afspraken aan relevante wet- en regelgeving en dat, ingevolge het Toetsingskader AW 6, bepalingen die kennelijk in strijd zijn met wet- en regelgeving niet voor AW in aanmerking komen. De Stichting merkt in het verlengde hiervan op dat bij CAO ook kan worden afgeweken van de wettelijke regeling van het opvolgend werkgeverschap (leden 2 en 3, jo. lid 5 van artikel 7:668a BW). Ook hierbij kan sprake zijn van afwijkingen die op gespannen voet staan met de doelstelling van de wet, te weten: het voorkómen van misbruik. Voornoemde aanbeveling heeft dan ook tevens betrekking op deze afwijkingsmogelijkheid.' Reactie van de Stichting van de Arbeid op de adviesaanvraag van 29 april 2005 De Stichting onderschrijft nog steeds volledig het advies dat zij in 2004 heeft uitgebracht inzake de mogelijkheden van tijdelijke contracten. In het licht van de in de adviesaanvraag door u gestelde vraag terzake de toepassing van de ketenbepaling in CAO's heeft de Stichting besloten CAO-partijen opnieuw te attenderen op haar eerdere aanbevelingen ten aanzien van de ketenbepaling in de CAO's alsmede op de wenselijkheid om bij afwijking van de wettelijke regelingen die afwijkingen te beargumenteren. Zij heeft dat gedaan in een schrijven aan alle CAOpartijen d.d. 18 juli 2005 dat u als bijlage bij dit advies aantreft. De Stichting van de Arbeid is van oordeel dat zij hiermee heeft voldaan aan uw verzoek een daadwerkelijke bijdrage te leveren aan het realiseren van de doelstelling van de ketenbepaling, aan het ter kennis brengen van de uitkomsten van het onderzoek aan CAO-partijen en aan het bevorderen van het geven van voorlichting over deze kwestie. Hoogachtend, x- xx S^CMNG VAN DE ARBEID. '' i/v/ ^ -~ \\\,,x ^ Toetsingskader Algemeen Verbindend Verklaring CAO-bepalingen, artikel 5.1

STICHTING V^ VAN DE ARBEID Bezuidenhoutsewegóo \ \ l^ê postbus 90405 25O9 LK DEN HAAG T070-3499577 F 070-34 99 796 E stvda.info@gw.ser.nl www.stvda.nl Aan partijen bij collectieve arbeidsovereenkomsten, aangesloten bij de in de Stichting van de Arbeid vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en van werknemers Den Haag : 18 juli 2005 Ons kenmerk : S.A. 05.05. 184/EB Uw Kenmerk : Betreft : Ketenbepaling tijdelijke contracten Wet Flex & Zekerheid Geachte dames en heren, In 1999 is een aantal bepalingen in het BW opgenomen in het kader van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid die op zijn beurt voorvloeide uit een desbetreffend advies van de Stichting van de Arbeid van april 1996. Het betreft onder meer bepalingen terzake tijdelijke arbeid i.c. de zgn. ketenbepaling (artikel 7: 668A BW). Samengevat 1 komt deze bepaling er op neer dat een voortgezette dienstbetrekking voor bepaalde tijd wordt geacht een dienstverband voor onbepaalde tijd te zijn: zodra in een ketting van tijdelijke dienstbetrekkingen (inclusief eventuele onderbrekingen) een periode van drie jaar wordt overschreden, op het moment van die overschrijding of: zodra in een ketting van dienstbetrekkingen voor bepaalde tijd de derde schakel wordt verlengd, d.w.z. bij de derde verlenging, of: zodra een (eenmalige) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die voor tenminste drie jaar is aangegaan, wordt verlengd, tenzij sprake is van een eenmalige verlenging voor ten hoogste drie maanden, waarbij dienstverbanden die elkaar met minder dan drie maanden tussenpoos hebben opgevolgd, beschouwd worden als eikaars voortzetting, d.w.z. als schakels in de ketting. Deze regeling is bedoeld als van driekwart dwingende aard, d.w.z. dat afwijking bij CAO mogelijk is (artikel 7:668A lid 5). De letterlijke tekst van dit artikel 7 : 668A is opgenomen in bijlage 1. De Stichting van de Arbeid is het overlegorgaan van de centrale organisaties van werkgevers en van werknemers: Vereniging VNO-NCW, MKB-Nederland en LTO-Nederland respectievelijk FNV, CNV en Unie mhp

De uitkomsten van een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in 2004 ingesteld onderzoek naar de toepassing van de ketenbepaling in CAO's " waren voor de minister aanleiding zich bij brief d.d. 29 april 2005 tot de Stichting van de Arbeid te wenden. 3 Uit het onderzoek bleek namelijk dat in 38% van de onderzochte (110) CAO's wordt afgeweken van de wettelijke ketenbepaling ten aanzien van ten minste één van de onderdelen van de 3x3x3-regel, t.w. - in 19% van de CAO's wordt afgeweken van het maximale aantal opeenvolgende contracten; - in 23% wordt afgeweken wat betreft de maximale totale duur van de opeenvolgende tijdelijke contracten en - in 27% wordt afgeweken van de wettelijke tussentijd van 3 maanden. In 2% van de CAO's geldt geen enkele beperking wat betreft het afsluiten van opeenvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten. Naar het oordeel van de minister verhouden de thans in veel CAO's bestaande flexarrangementen zich niet tot de doelstelling van de ketenbepaling, t.w. het enerzijds bieden van meer ruimte voor kortdurende contracten maar anderzijds minder ruimte voor een repeterend gebruik ervan over langere periodes. Voorts stelt de minister zich de vraag of een keten van tijdelijke contracten zonder limitering zich verdraagt met één van de doelstellingen van Richtlijn 1999/70/EG 4, namelijk het voorkomen van een onbeperkt gebruik van opeenvolgende tijdelijke contracten. Alvorens aanvullende wetgeving in overweging te nemen, heeft de minister de Stichting de vraag voorgelegd welke inbreng sociale partners willen leveren om de doelstelling van de ketenbepaling daadwerkelijk te realiseren, gelet op de verantwoordelijkheid die sociale partners in deze hebben. De Stichting heeft zich in een eerdere evaluatie van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid in april 2004 " over het schakelen van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd als volgt uitgelaten: '... In dit licht beveelt de Stichting CAO-partijen aan om ingeval zij gebruik wensen te maken van de mogelijkheid om bij CAO af te wijken van de wettelijke regeling met be- Een samenvatting van dit onderzoek is bijgevoegd als bijlagel. Zie bijlage 2. 4 Richtlijn 1999/70/EG van de Raad betreffende de door het EVV, de Unice en CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175/23 van 10 juli 1999). De Richtlijn is inmiddels bij wet van 7 november 2002 in Nederland van kracht geworden. Zie ook Stichting van de Arbeid, Gelijke behandeling van tijdelijke werknemers, 2 maart 2005 - publicatienr. 2/05. Stichting van de Arbeid, Nota inzake de evaluatie van de Wet Flexibiliteit en Zekerheid en van de Wet Allocatie Arbeidskrachten door intermediairs, l april 2004 - publicatienr. 5/04.

trekking tot opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, daarbij een begrenzing aan te geven van het aantal contracten en/of de periode waarin opeenvolgende contracten voor bepaalde tijd kunnen worden afgesloten en/of objectieve redenen vast te stellen die een afwijking rechtvaardigen, dan wel uitdrukkelijk te stipuleren waarom zij geen begrenzing kunnen aanbrengen.' De Stichting wil nogmaals nadrukkelijk aandacht vragen voor deze aanbeveling aan CAO-partijen en in het bijzonder voor het motiveren van eventuele afwijkingen in de CAO. Zij voegt daar aan toe dat deze aanbeveling mutatis mutandis ook geldt voor de in acht te nemen tussenpoos(sen) waarbinnen opeenvolgende afgesloten tijdelijke contracten als eikaars voortzetting worden beschouwd. De Minister heeft voorts aangekondigd eind 2006 opnieuw onderzoek te zullen verrichten naar de CAO-bepalingen terzake. De Stichting doet tenslotte een beroep op CAO-partijen om, waar nodig, goede informatie te verstrekken aan de onder de CAO vallende werkgevers en werknemers terzake de in de desbetreffende CAO opgenomen bepalingen en, in geval van afwijking van de wettelijke regeling, de overwegingen die daartoe hebben geleid. Met vriendelijke groet, STICHt ING VAN DE ARBEID,x <A\ f, drs. ILHy'Brpekema secretaris 1\ '

BIJLAGE l Tekst van artikel 7:668A BW inzake een reeks van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd Artikel 668A - l Vanaf de dag dat tussen dezelfde partijen: a. arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd elkaar met tussenpozen van niet meer dan drie maanden hebben opgevolgd en een periode van 36 maanden, deze tussenpozen inbegrepen, hebben overschreden, geldt met ingang van die dag de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd; b. meer dan 3 voor bepaalde tijd aangegane arbeidsovereenkomsten elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan 3 maanden, geldt de laatste arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd; -2. Lid l is van overeenkomstige toepassing op elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten tussen een werknemer en verschillende werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijze geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn. - 3. Lid l, onderdeel a en laatste zinsnede, is niet van toepassing op een arbeidsovereenkomst aangegaan voor niet meer dan 3 maanden die onmiddellijk volgt op een russen dezelfde partijen aangegane arbeidsovereenkomst voor 36 maanden of langer. - 4, De termijn van opzegging wordt berekend vanaf het tijdstip van totstandkoming van de eerste arbeidsovereenkomst als bedoeld onder a of b van lid 1. - 5. Van de leden l tot en met 4 kan slechts bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan worden afgeweken ten nadele van de werknemer.

_ Ministerie van Sociale Zaken BIJLAGE 2 IM^ en Werkgelegenheid ^/. ' ' De Stichting van de Arbeid P S * U * *<>.,, fn 2509 LV Den Haag BeZUldenhoUtseweg 60 Anna van Hannoverstraat 4 2594 AW Den Haag Telefoon (070) 333 44 44 ^j7tn.vv i^ciiiiaag Telefax (070) 333 40 33 Uw brief Ons kenmerk Doorkiesnummer AV/IR/2005/936 (070) 333 5111/5847 Onderwerp Datum Contactpersoon Evaluatie Wet flexibiliteit en zekerheid C. Jansens 2 9 APR W» F.W. Barbas Mede namens de minister van Justitie treft u bijgaand aan de brief die heden is verzonden aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer aangaande de evaluatie van de Wet flexibiliteit en zekerheid. Het parlement wordt in de brief geïnformeerd over de maatregelen die zijn c.q. worden genomen naar aanleiding van de resultaten van het evaluatieonderzoek, uw advies hieromtrent en de hierna gepresenteerde resultaten van het recent afgeronde CAO-onderzoek. Eén van de maatregelen betreft de voorlichtingsactiviteiten ter verbetering van de bekendheid van de bepalingen uit de Wet flexibiliteit en zekerheid. Ik ben met u van mening, dat voorlichting een gedeelde verantwoordelijkheid van overheid en sociale partners betreft. In dat kader vraag ik graag uw medewerking bij de feitelijke verspreiding van het voorlichtingsmateriaal, dat binnenkort aan uw organisaties wordt aangeboden. Verder treft u bijgaand aan het rapport van het onlangs door mijn ministerie afgeronde CAO-onderzoek "De Wet flexibiliteit en zekerheid, een onderzoek naar de mate waarin en de wijze waarop in de CAO's van 2004 is afgeweken van de bepalingen van % dwingend recht". Hierna worden de belangrijkste onderzoeksresultaten kort besproken en richt ik mij tot u met een adviesaanvraag inzake de afwijkingsmogelijkheid bij CAO met betrekking tot de zogenoemde 'ketenbepaling'. Allereerst wijs ik u echter nog op het volgende. Het onderzoek is gebaseerd op 110 CAO's zoals deze beschikbaar waren begin 2004. Dit betekent dat er sindsdien nieuwe CAO's kunnen zijn afgesloten, waardoor de resultaten niet noodzakelijkerwijs overeenkomen met de actuele stand van zaken. Belangrijkste onderzoeksresultaten Achtereenvolgens wordt ingegaan op de ontwikkeling in de tijd, de CAO-bevindingen ten aanzien van de ketenbepaling, de proeftijd, de opzegtermijn, de loondoorbetalingsplicht bij geen werk en de uitzendovereenkomst. Ontwikkeling in de tijd Kijkend naar de ontwikkeling in de tijd, door de CAO-onderzoeken uit 2001 en 2004 te vergelijken, blijkt, dat de mate waarin gebruik is gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden gedurende de periode 2001-2004 ongeveer gelijk is gebleven. In 84% van de onderzochte CAO's is in 2004 afgeweken van één of meerdere bepalingen van de Flexwet. In

SZ. W vergelijking tot eerdere jaren is thans voornamelijk meer gebruik gemaakt van de mogelijkheid om meerdere opeenvolgende tijdelijke contracten af te sluiten. Ook is het aandeel van de afwijkende CAO's waarin de maximale totale duur van opeenvolgende tijdelijke contracten is verruimd, gestegen van 12 naar 20%. Ketenbepaling In 38% van de CAO's wordt van ten minste één van de aspecten van de 3*3><3-regel, te weten het aantal opeenvolgende contracten, de totale duur van de opeenvolgende contracten en/of de tussenpoos tussen de opeenvolgende contracten, afgeweken van de wettelijke ketenbepaling. In 2% van de onderzochte CAO's geldt geen enkele beperking ten aanzien van het afsluiten van opeenvolgende tijdelijke contracten'. Gedifferentieerd naar de verschillende afwijkingsmogelijkheden, blijkt het volgende: In 19% van de CAO's wordt afgeweken van het maximale aantal opeenvolgende contracten. In 9 van de afwijkende 21 CAO's betreft het een beperking van het aantal contracten en in de overige 12 CAO's wordt het aantal contracten verruimd. In 7 van de verruimde 12 CAObepalingen is het mogelijk om een onbeperkt aantal opeenvolgende contracten af te sluiten. In 23% van de CAO's is afgeweken van de maximale totale duur van de opeenvolgende tijdelijke contracten. In 20 van de 25 afwijkende CAO's betreft het een beperking van de duur en in de overige 5 een verruiming. In 2 van de 5 verruimde CAO-bepalingen kunnen gedurende een onbeperkte duur opeenvolgende tijdelijke contracten worden afgesloten. In 27% van de CAO's wordt afgeweken van de wettelijke tussenpoos van 3 maanden. In alle gevallen betreft het een verkorting. In 20 van de 30 afwijkende CAO's worden alleen direct aansluitende tijdelijke arbeidsovereenkomsten meegerekend voor de ketenbepaling. Daarnaast is in 5% van de CAO's ten nadele van werknemers afgeweken van opvolgend werkgeverschap. Dit betekent dat voorafgaande tijdelijke arbeidsovereenkomsten met andere werkgevers, die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht worden eikaars opvolger te zijn, niet of slechts deels meetellen voor de 3x3x3-regel. In 3 van de 5 afwijkende CAO's (3% van de CAO's) is de bepaling omtrent opvolgend werkgeverschap volledig buiten werking gesteld. Proeftijd Aangaande de proeftijd is in 42% van de CAO's afgeweken van de gedifferentieerde proeftijd afhankelijk van contractvorm en duur. In 55 van de 64 afwijkende CAO's is een vaste proeftijd aangetroffen van 2 maanden voor alle contractvormen, ongeacht de aard van het contract en de contractduur. Opzegtermijn Wat betreft de opzegtermijn is in 25% van de CAO's afgeweken van de opzegtermijn voor de werknemer. In het merendeel van de gevallen is de opzegtermijn afhankelijk gesteld van de diensttijd van de werknemer (conform de regeling voor werkgevers). In 31% van de CAO's is afgeweken van de opzegtermijn van de werkgever. In 15 van de afwijkende 34 CAO's zijn de regels van vóór de Flexwet gehanteerd (te weten differentiatie naar leeftijd en diensttijd) en in 8 CAO's zijn vaste termijnen afgesproken. De afwijkingen in de overige CAO's zijn verschillend van aard. Dit betreft de CAO van Atos-Origin en de CAO voor de Energie- en nutsbedrijven.

SZ w Loondoorbetalingsplicht bij geen werk In 15% van de CAO's is gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de termijn waarbinnen afgeweken kan worden van de loondoorbetalingsplicht te verruimen. In 12 van de afwijkende 16 CAO's is de loondoorbetaling gedurende de hele contractperiode beperkt per geval: de loondoorbetaling is alleen van kracht gedurende het eerste aantal weken elke keer, dat zich een omstandigheid voordoet die in redelijkheid voor rekening van de werkgever komt. In 2 van de 16 afwijkende CAO's is de periode gedurende welke geen loondoorbetalingsplicht bestaat bij geen werk verlengd tot resp. l Vi en 2 jaar. In de overige 2 afwijkende CAO's is de loondoorbetaling gedurende de gehele contractperiode uitgesloten. Uitzendovereenkomst Aangaande de uitzendovereenkomst is in beide uitzend-cao's (de ABU-CAO en de NBBU-CAO) gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de periode waarin het uitzendbeding geldt uit te breiden met resp. l en l,5 jaar. Na afloop van het uitzendbeding is de totale duur waarbinnen opeenvolgende tijdelijke contracten mogen worden afgesloten in beide CAO's beperkt tot respectievelijk 2 en l jaar. Het aantal opeenvolgende tijdelijke contracten dat mag worden afgesloten is uitgebreid tot respectievelijk 8 en 4 contracten. Adviesaanvraag Uit het CAO-onderzoek blijkt, dat in een aantal CAO's een zeer ruime invulling is gegeven aan de mogelijkheid tot afwijking van de wettelijke regel. In enkele CAO's is art. 7:668a BW volledig buiten werking gesteld. In andere CAO's is de bepaling omtrent opeenvolgend werkgeverschap buiten werking gesteld en in een relatief groot aantal CAO's is afgesproken dat alleen direct aansluitende tijdelijke arbeidsovereenkomsten meetellen voor de ketenbepaling. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet flexibiliteit en zekerheid 2 diende de nieuwe regelgeving echter te voorzien in: "meer ruimte voor verlenging van kortdurende contracten (flexibiliteit) enerzijds en minder ruimte voor repeterend gebruik over een langere periode (zekerheid) anderzijds, althans niet zonder arbeidsrechtelijke consequenties". Ook in uw advies over de nota flexibiliteit en zekerheid benoemde u als één van de uitgangspunten voor nieuwe regelgeving: "er kan meer ruimte worden geboden om contracten voor bepaalde tijd af te sluiten en/ofte verlengen, als daar tegenover staat dat die ruimte wordt begrensd" 5. Deze ruime flexarrangementen verhouden zich ons inziens niet tot de hierboven weergegeven doelstelling van de ketenbepaling. Ook rijst de vraag of deze praktijk van ruime arrangementen zonder limitering zich verdraagt met één van de doelstellingen die aan Richtlijn 1999/70/EG 4 ten grondslag ligt, namelijk het voorkomen van een onbeperkt gebruik van opeenvolgende tijdelijke contracten. Uiteraard hechten wij aan het voorkomen van CAO afspraken die in het licht van de doelstelling van de ketenbepaling als problematisch gekenschetst kunnen worden. Wij zijn echter van mening dat in eerste instantie sociale partners daar zelf verantwoordelijk voor zijn. Alvorens aanvullende wetgeving in overweging te nemen, wordt aan uw Stichting dan ook de vraag voorgelegd welke inbreng door sociale partners zal worden geleverd om de doelstelling van de ketenbepaling daadwerkelijk te realiseren. 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 263, nr. 3, pag. 8 3 Stichting van de Arbeid, Nota 'flexibiliteit en zekerheid', 3 april 1996, publikatienr. 2/96, pag. 17 4 Richtlijn 1999/70/EG van de Raad betreffende de door het EVV, de Unice en CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. PB L 175/23 van 10.7.1999.

SZ W Tot slot Ik verzoek u de resultaten van het CAO-onderzoek 2004 kenbaar te maken aan de CAOpartijen. Daarnaast verzoek ik u om CAO-partijen op te roepen om aan hun voorlichtingstaak te voldoen. Dit geldt uiteraard vooral voor die partijen die gebruik hebben gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden. Om de CAO-praktijk te blijven volgen, wordt het onderhavige CAO-onderzoek periodiek herhaald door mijn ministerie. Het eerstvolgende onderzoek wordt eind 2006 uitgevoerd. In dit onderzoek zal expliciet worden ingegaan op de naleving van uw aanbevelingen aan CAO-partijen inzake bepalingen van de Wet flexibiliteit en zekerheid. Uw aanbeveling aangaande de scholingsmogelijkheden van tijdelijke werknemers zal in beeld worden gebracht in het periodieke CAO-onderzoek Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd 5, waarvan het eerstvolgende onderzoek begin 2006 zal plaatsvinden. Hierover wordt u te zijner tijd geïnformeerd. Hoogachtend, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, (ra 5 Dit betreft een CAO-onderzoek dat wordt uitgevoerd om in beeld te brengen of er onderscheid voorkomt in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een tijdelijk en vast contract.

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer * «080 2509 LV Den 11 Haag der Staten-Generaal Anna van Hannoverstraat 4 Binnenhof Dinnennoi l i a Telefoon Telefax (070) (070) 333 333 40 44 33 44 ( 2513 AA's-GRAVENHAGE ' Uw brief Ons kenmerk Doorklesnummer AV/IR/2005/936 (070) 333 5111 Onderwerp Datum Contactpersoon Evaluatie Wet flexibiliteit en zekerheid Wflft 2 9 APR *Du5 C. Jansens Hierbij informeer ik uw Kamer, mede namens de Minister van Justitie, over de maatregelen die worden genomen naar aanleiding van de resultaten van het evaluatieonderzoek naar de Wet flexibiliteit en zekerheid, het advies hieromtrent van de Stichting van de Arbeid en het recent afgeronde CAO-onderzoek getiteld "De Wet Flexibiliteit en Zekerheid, een onderzoek naar de mate waarin en de wijze waarop in de CAO's van 2004 is afgeweken van % bepalingen". In het vervolg van deze brief worden allereerst de resultaten van het evaluatieonderzoek flexibiliteit en zekerheid en het advies van de Stichting van de Arbeid kort besproken. Vervolgens volgt een korte weergave van de resultaten van het CAOonderzoek. Tot slot komen de maatregelen aan bod die worden genomen naar aanleiding van de evaluatie. Resultaten evaluatieonderzoek flexibiliteit en zekerheid In mei 2002 is het evaluatieonderzoek "Flexibiliteit en zekerheid; effecten en doeltreffendheid van de Wet flexibiliteit en zekerheid", uitgevoerd door een samenwerkingsverband van Berenschot, IVA Tilburg en de Universiteit van Tilburg, toegezonden aan uw Kamer. Uit het evaluatieonderzoek volgt in algemene zin dat de Wet flexibiliteit en zekerheid (hierna: Flexwet) de ruimte voor de flexibele inzet van arbeid verder heeft vergroot. De meeste werkgevers hebben deze mogelijkheden benut met name door gebruik te maken van de verruimde mogelijkheid om opeenvolgende tijdelijke dienstverbanden af te sluiten. Ook is de rechtszekerheid van werknemers verbeterd doordat vage en onduidelijke contracten grotendeels zijn verdwenen en oproep- en uitzendkrachten een duidelijker en sterkere rechtspositie hebben gekregen. Meer specifiek kan o.a. het volgende worden geconcludeerd op basis van het onderzoek: de bekendheid van de wet is zeer groot onder uitzendwerkgevers, redelijk onder andere werkgevers en zeer gering onder werknemers; de naleving van de dwingendrechtelijke bepalingen, waaronder het minimum garantieloon per oproep en de maximale proeftijdtermijn, is onvoldoende; in enkele CAO's zijn de mogelijkheden om opeenvolgende tijdelijke contracten af te sluiten aanzienlijk verruimd; de onduidelijkheid aangaande de haalbaarheid van een loonvordering op de werkgever, o.g.v. het rechtsvermoeden omtrent de gemiddelde omvang van de arbeidsovereenkomst, heeft geleid tot grote complexiteit en vertraging van de WWbeoordeling;

S? w de wet heeft geleid tot een stijging van de administratieve lasten'. Advies Stichting van de Arbeid Gezien de rol van de Stichting van de Arbeid bij de totstandkoming van de Flexwet, alsmede gelet op de rol van CAO-partijen bij de invulling van de afwijkingsmogelijkheden die de wet biedt, werd de Stichting om een reactie verzocht op de onderzoeksresultaten. De Stichting van de Arbeid is daarbij gevraagd in haar reactie in ieder geval in te gaan op de volgende vraagpunten: a. Hoe kan de bekendheid van de regelgeving worden verbeterd? b. Hoe kan de naleving van dwingendrechtelijke bepalingen, waaronder het minimum garantieloon per oproep en de maximale proeftijdtermijn worden verbeterd? c. Hoe verhoudt een CAO-verruiming van de mogelijkheid om opeenvolgende tijdelijke contracten af te sluiten zich tot enerzijds het beoogde evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid en anderzijds de Richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de Unice en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, waarin de lidstaten worden verplicht tot het nemen van maatregelen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende tijdelijke contracten? d. Zijn er mogelijkheden om de uitvoering van de Werkloosheidswet aangaande het weerlegbare rechtsvermoeden arbeidsomvang te vergemakkelijken? e. Zijn maatregelen noodzakelijk om de administratieve lasten te verlagen? Zo ja, welke? Op 2 april 2004 heeft de Stichting haar reactie op het evaluatieonderzoek toegezonden aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2. Het advies treft u bijgaand aan. In het algemeen merkt de Stichting op, dat gezien de beperkte bestaansduur van de Flexwet en de eenzijdige economische situatie gedurende de onderzoeksperiode, de Flexwet de tijd moet krijgen om zich te bewijzen alvorens beleidsconclusies worden getrokken. Verder bepleit de Stichting om opnieuw voorlichting te geven over de Flexwet, gezien het belang van de bekendheid voor de naleving en de bewustwording van werkgevers en werknemers van hun rechten en plichten. Ook beveelt de Stichting CAO-partijen aan om "een begrenzing aan te geven van het aantal contracten en/of de periode waarin opeenvolgende contracten voor bepaalde tijd kunnen worden afgesloten en/of objectieve redenen vast te stellen die een afwijking rechtvaardigen, dan wel uitdrukkelijk te stipuleren waarom zij geen begrenzing kunnen aanbrengen". Deze aanbeveling verklaart de Stichting tevens van toepassing op CAO-bepalingen die afwijken van het opvolgend werkgeverschap 3. Ook ten aanzien van de scholingsmogelijkheden van tijdelijke werknemers heeft de Stichting twee aanbevelingen gedaan aan CAO-partijen, te weten: 1 Deze administratieve lastenverzwaring vloeit voornamelijk voort uit enerzijds de noodzaak tot registratie van het arbeidsverleden ten gevolge van de ketenbepaling op basis waarvan opeenvolgende tijdelijke contracten na verloop van tijd en/of aantal contracten automatisch worden omgezet in een vast dienstverband. Anderzijds bestond er de noodzaak tot zorgvuldiger contracteren door de invoering van de weerlegbare rechtsvermoedens en de minimumaanspraak op loon per oproep. 2 In haar reactie gaat de Stichting tevens in op de haar toegezonden nota over de evaluatie van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Over laatstbedoelde reactie en de standpunten hieromtrent van het kabinet is uw Kamer geïnformeerd bij brief van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 april 2004 (Kamerstukken II, 2003/2004, 17050, nr. 261). 3 Artikel 7:668a, leden 2 en 3, jo. lid 5

szr w "om tijdelijke werknemers (waaronder tevens zogeheten flexwerkers zijn begrepen) ten minste toegang te verschaffen tot opleidingsmogelijkheden die van belang zijn om het eigen werk optimaal te kunnen doen;" en "om tijdelijke werknemers toegang te bieden tot opleidingsmogelijkheden die hen in staat stellen hun employability te vergroten". Met betrekking tot de complexiteit van de uitvoering WW ten gevolge van de wijze waarop het weerlegbare rechtsvermoeden arbeidsomvang (art. 7:61 Ob BW) is geformuleerd, concludeert de Stichting, dat er onvoldoende aanleiding bestaat om de in de Flexwet neergelegde rechtsvermoedens ter discussie te stellen. Eventuele knelpunten dienen volgens de Stichting langs de weg van de uitvoeringspraktijk en zo nodig door aanpassing van de WW te worden opgelost. Tot slot stelt de Stichting, dat het signaal dat volgt uit het onderzoek dat de Flexwet heeft geleid tot een aanzienlijke tot sterke stijging van de administratieve lasten serieus aandacht verdient 4. De Stichting pleit ervoor om de mogelijkheden om de lastendruk als gevolg van de Flexwet terug te dringen onder ogen te zien. Overigens zonder aan te geven welke maatregelen zij noodzakelijk acht. Ten aanzien van de uitzendbranche oordeelt de Stichting dat het aan partijen in de uitzendbranche is om de administratieve lasten terug te dringen. Resultaten CAO-onderzoek De mate waarin in 2004 gebruik is gemaakt van de afwijkingsmogelijkheden bij CAO is ongeveer gelijk aan de CAO-afwijkingen in 2001. De meeste aanpassingen zijn aangetroffen aangaande de proeftijd. In 58% van de CAO's is veelal een uniforme proeftijd van 2 maanden overeengekomen. In 25% van de CAO's is een afwijkende opzegtermijn voor werknemers afgesproken en in 31% is de opzegtermijn voor werkgevers aangepast. In 15% van de CAO's is de termijn gedurende welke geen loon hoeft te worden betaald bij geen werk verlengd en in beide uitzend-cao's (100%) is de uitzendfase 5 verruimd. In 38% van de CAO's is afgeweken van de zgn. 'ketenbepaling', op basis waarvan opeenvolgende, tijdelijke contracten na verloop van duur en/of aantal contracten automatisch veranderen in een vast dienstverband. Voor een korte weergave van de belangrijkste onderzoeksresultaten, verwijs ik u naar bijlage 3. Voor een volledig overzicht van de bevindingen treft u bijgaand het rapport aan. Gezien het belang van de 'ketenbepaling' wordt nader ingegaan op deze CAO-afwijkingen. De afwijkingen van de 'ketenbepaling' blijken in 2004 aanzienlijk vaker dan in 2001 een verruiming te bevatten van de mogelijkheden om opeenvolgende, tijdelijke contracten af te sluiten. In 2001 werd het maximale aantal opeenvolgende, tijdelijke contracten verruimd in 21% van de aangepaste CAO's. In 2004 was dit het geval in 57% van de aangepaste CAO's. Ook het aandeel van de aangepaste CAO's met een langere maximale duur aan tijdelijke contracten nam toe gedurende de periode 2001-2004 van 12% naar 20%. In 2004 kent 2% van de onderzochte CAO's geen enkele beperking t.a.v. opeenvolgende tijdelijke contracten. In 3% van de CAO's is de bepaling omtrent opvolgend werkgeverschap volledig buiten 4 In dit kader refereert de Stichting aan de bevinding dat meer dan de helft van de werkgevers aangeeft dat veranderingen in werkprocessen en administratie i.v.m. de flexwet hebben geleid tot een aanzienlijke stijging van de administratieve lasten waarvan een deel een eenmalig karakter zal hebben, namelijk het aanpassen van de administratieve systemen. 5 Dit is de fase waarin op basis van art. 7:691 BW afwijkende bepalingen kunnen worden overeengekomen t.a.v. de beëindiging van de uitzendovereenkomst en waarin opeenvolgende tijdelijke contracten niet automatisch overgaan in een vast dienstverband op basis van art. 7:668a BW

SZ w werking gesteld. En in 18% van de CAO's is de 'ketenbepaling' alleen van toepassing bij aansluitende tijdelijke arbeidsovereenkomsten (zonder tussenpozen). Maatregelen Over het algemeen heeft de Wet flexibiliteit en zekerheid gunstige effecten voor de noodzakelijke flexibiliteit voor de werkgever en de gewenste zekerheid voor de werknemer. De contractuele mogelijkheden voor flexibiliteit zijn vergroot evenals de rechtszekerheid voor flexibele werknemers. Naar aanleiding van het evaluatie-onderzoek, het Stichtingsadvies en het CAO-onderzoek is een aantal maatregelen genomen en gepland. Deze maatregelen komen onderstaand achtereenvolgens aan bod. Bekendheid en naleving Zoals uit het evaluatieonderzoek blijkt zijn de rechten en plichten vaak onbekend bij werknemers (in het bijzonder oproepkrachten en uitzendkrachten) en - hoewel in mindere mate - bij werkgevers (niet-zijnde uitzendondememingen). Daarnaast is gebleken, dat de naleving van met name de minimumaanspraak op loon per oproep en de proeftijdtermijn, tekort schiet. Ter verbetering van de bekendheid én de naleving van de regelgeving ligt het in de rede opnieuw te investeren in voorlichting. Wij delen de opvatting van de Stichting van de Arbeid, dat voorlichting over wetgeving een gedeelde verantwoordelijkheid is van sociale partners en de overheid. In 2004 is een voorlichtingsplan opgesteld, wat deels al is geëffectueerd. De voorlichting richt zich op diegenen die het minst bekend zijn met de regelgeving, te weten de flexibele werknemers en de werkgevers (niet-zijnde uitzendondememingen). De werknemers en werkgevers zijn eind 2004 gericht benaderd via attenderingsteksten in de door hen meest gelezen dagbladen en overige media. Ook is de informatievoorziening via internet uitgebreid en thans worden opnieuw brochures gepubliceerd voor werkgevers en werknemers. Daarnaast zijn artikelen aangeboden aan bladen waarvan bekend is, dat zij veel worden gelezen door flexwerkers. Werkgevers- en werknemersorganisaties zijn informeel geïnformeerd over deze voorlichtingsactiviteiten. De voorlichtingsactiviteiten worden dit jaar voortgezet. Binnenkort worden de voorlichtingsbrochures ter verspreiding aangeboden aan de door de doelgroepen meest geraadpleegde intermediairs, waaronder vakbonden en werkgeversorganisaties, CWI/UWV en bureaus voor rechtshulp. Ook worden in 2005 artikelen aangeboden aan media, die veel worden geraadpleegd door werkgevers (niet-zijnde uitzendondernemingen). Naast deze door de overheid geïnitieerde voorlichtingsactiviteiten rust er uiteraard een voorlichtingstaak op de CAO-partijen, mede gezien de mate waarin op CAO-niveau kan en wordt afgeweken van de Flexwet. De Stichting van de Arbeid is verzocht om de CAO-partijen te wijzen op hun verantwoordelijkheid in deze. Opeenvolgende tijdelijke contracten Zoals hiervoor aangegeven, blijkt uit het recent afgeronde CAO-onderzoek, dat in een aantal CAO's ruime arrangementen zijn overeengekomen ten aanzien van opeenvolgende tijdelijke contracten. Deze ruime arrangementen, waarbij feitelijk geen limitering wordt aangebracht ten aanzien van opeenvolgende, tijdelijke contracten, verhouden zich niet tot de doelstelling van de 'ketenbepaling', te weten het op gelimiteerde wijze verruimen van de mogelijkheden om opeenvolgende tijdelijke contracten af te sluiten. Volgens de memorie van toelichting bij de Wet flexibiliteit en zekerheid 6 diende de nieuwe regelgeving immers te voorzien in: "meer ruimte voor verlenging van kortdurende contracten (flexibiliteit) enerzijds en minder ruimte voor repeterend gebruik over een langere periode (zekerheid) anderzijds, althans niet 6 Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 25 263, nr. 3, pag. 8

SZ w zonder arbeidsrechtelijke consequenties". Ook in het advies over de nota flexibiliteit en zekerheid benoemde de Stichting als één van de uitgangspunten voor nieuwe regelgeving: "er kan meer ruimte worden geboden om contracten voor bepaalde tijd af te sluiten en/ofte verlengen, als daar tegenover staat dat die ruimte wordt begrensd" 7. De vraag rijst ook of deze praktijk van ruime arrangementen zonder limitering zich verdraagt met één van de doelstellingen die aan Richtlijn 1999/70/EG 8 ten grondslag ligt, namelijk het voorkomen van een onbeperkt gebruik van opeenvolgende tijdelijke contracten. Uiteraard hechten wij aan het voorkomen van CAO afspraken die in het licht van de doelstelling van de ketenbepaling als problematisch gekenschetst kunnen worden. In eerste instantie zijn echter sociale partners daar zelf verantwoordelijk voor. Alvorens aanvullende wetgeving in overweging te nemen, wordt de Stichting dan ook verzocht om aan te geven welke inbreng sociale partners zullen leveren om de doelstelling van de ketenbepaling daadwerkelijk te realiseren. Verwezen zij hiervoor naar de bijgevoegde brief aan de Stichting. Scholingsmogelijkheden De Stichting van de Arbeid heeft CAO-partijen aanbevolen tijdelijke werknemers toegang te bieden tot functiegerelateerde en employability verhogende opleidingsmogelijkheden. Ik onderken het belang van (de toegang tot) opleidingsmogelijkheden voor tijdelijke werknemers. Ten einde zicht te krijgen op de mate waarin partijen gevolg geven aan deze aanbeveling van de Stichting zal hieraan in het periodieke CAO-onderzoek Contracten voor bepaalde en onbepaalde tijd, waarvan het eerstvolgende onderzoek begin 2006 zal plaatsvinden, expliciet aandacht worden besteed. Uitvoering rechtsvermoeden arbeidsomvang Vanaf de inwerkingtreding van de Flexwet stuurt het UWV werknemers die een WWaanvraag indienen terug naar de werkgever indien zij - naar het oordeel van de UWV - aanspraak kunnen maken op loondoorbetaling van de werkgever door een beroep te doen op de weerlegbare rechtsvermoedens van art. 7:610a BW of 7:610b BW. Aangezien het hier weerlegbare rechtsvermoedens betreft, bestaat vooraf geen duidelijkheid over de haalbaarheid van een dergelijke actie. Deze praktijk heeft tot complexiteit en vertraging bij de beoordeling van WW-aanvragen geleid, met name bij de beoordeling van het weerlegbaar rechtsvermoeden omtrent de gemiddelde omvang van de arbeid (art. 7:61Ob BW). Er is dan ook gezocht naar mogelijkheden om de uitvoering op dit punt te vereenvoudigen. De Stichting adviseerde in dit kader om eventuele uitvoeringstechnische problemen op te lossen langs de weg van de uitvoeringspraktijk en zo nodig door aanpassing van de WW. Op voorstel van een ambtelijke werkgroep van SZW en UWV (Stuurgroep Deregulering SV-wetgeving) heeft de UWV besloten om met ingang van l juli 2005 bij de uitvoering van de WW niet langer te toetsen aan de weerlegbare rechtsvermoedens van de artt. 7:610a en 7:610b BW. Vanuit het oogpunt van deregulering van de WW en verbetering van de doelmatigheid van de uitvoering, heeft het kabinet hiermee ingestemd. Dit laat overigens onverlet, dat een werknemer zich in het kader van een loonvordering jegens zijn werkgever nog wel kan beroepen op deze rechtsvermoedens. In dat geval wordt bij de uitvoering van de WW hiermee rekening gehouden. 7 Stichting van de Arbeid, Nota 'flexibiliteit en zekerheid', 3 april 1996, publikatienr. 2/96, pag. 17 8 Richtlijn 1999/70/EG van de Raad betreffende de door het EVV, de Unice en CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. PB L 175/23 van 10.7.1999. 9 Dit betreft een CAO-onderzoek dat wordt uitgevoerd om in beeld te brengen of er onderscheid voorkomt in arbeidsvoorwaarden tussen werknemers met een tijdelijk en vast contract.