LESMODEL DIRECTE INSTRUCTIE Gebaseerd op: Ebbens e.a., Effectief leren in de les; R.J. Marzano, W. Miedema, Leren in vijf dimensies. Zie ook: www.histopia.nl docenten lesmodel (Bas van der Meijden). 0. LESVOORBEREIDING 0.1 WELK BETEKENISVOL LESDOEL HEEFT DEZE LES? Bedenk doelen waarmee leerlingen iets kunnen leren over: o zichzelf o de samenleving waarin ze leven o over de mens en/of het bestaan in het algemeen. Voor sommige lessen kan dat niet omdat ze hun betekenis pas krijgen in het grotere geheel van de lessenserie. Bedenk dan welke bijdrage de les daaraan levert. Een leerdoel is een beschrijving van een gewenst leerresultaat. Bedenk een doel dat toetsbaar is in concreet leerlingengedrag zodat je kunt vaststellen of het resultaat is bereikt. Een goed lesdoel bevat altijd twee elementen: o de inhoud (de leerstof) o de handeling die de leerling ermee moet verrichten (het gedrag) 0.2 WAT IS DE TAKENANALYSE? Op welke vorm van leren ( leerdimensies ) wordt in deze les de nadruk gelegd: o nieuwe kennis verwerven en integreren? o bestaande kennis uitbreiden en verfijnen? o kennis zinvol toepassen? Kies lesactiviteiten die passen bij de vorm van leren (leerdimensie) die centraal staat: Bij kennis verwerven en integreren Als het gaat om declaratieve kennis o Wat is het specifieke onderwerp? o Hoe wordt de informatie aangeboden (tekst, betoog docent, demonstratie, film, simulatie)? o Betekenis opbouwen: wat wordt gedaan om leerlingen te helpen bij het geven van betekenis aan de stof? o Structureren: wat wordt gedaan om leerlingen te helpen bij het geven van structuur aan de stof? o Opslaan: Wat wordt gedaan om leerlingen te helpen bij het opslaan van de stof? Als het gaat om procedurele kennis o Welke procedures moeten de leerlingen zich echt zelf eigen maken? o Modelleren: Hoe worden leerlingen geholpen bij het maken van een model voor de vaardigheid? o Vaardigheid inoefenen: Hoe worden leerlingen geholpen bij het inoefenen en verfijnen van de vaardigheid? o Vaardigheid internaliseren: Hoe worden leerlingen geholpen bij het internaliseren van de vaardigheid? 1
Bij kennis uitbreiden en verfijnen Welke kennis moet worden uitgebreid en verfijnd? Maak een zinvolle keuze. Welke activiteiten worden gebruikt om de leerlingen te helpen bij het uitbreiden en verfijnen: o Vergelijken? o Classificeren? o Induceren? o Deduceren? o Fouten analyseren? o Overtuigen? o Abstraheren? o Gezichtspunten analyseren? Bij kennis zinvol toepassen Wat zijn de kwesties waarop de kennis zinvol wordt toegepast en voor welke vorm wordt gekozen? o Beslissen? o (afbakenend/historisch/voorspellend) onderzoeken? o Experimenteren? o Probleemoplossen? o Uitvinden? Hoe veel kwesties komen er aan de orde? Wie gaat de taken structureren? Wat voor soort product maken de leerlingen? In hoeverre gaan de leerlingen in groepen werken? 0.3 WELKE LESONDERDELEN BEVAT DEZE LES? Wat moet ik als docent doen? Wat moeten leerlingen doen? Wat heb ik daarbij nodig? Hoe kan ik het boek en de opdrachten gebruiken voor de leeractiviteiten die ik wil laten uitvoeren. Welk aanvullend materiaal heb ik eventueel nodig? Hoe ga ik controleren of het lesdoel wordt bereikt? Moet er ook tijd worden ingeruimd voor controle vorige les, nakijktijd, etc.? 2
1. INTRODUCTIE (tijdsduur: ) 1.1 WAT GEBRUIK IK ALS AANDACHTRICHTER/AANSLUITER VOORKENNIS? Kies uit: o a Aansluiting lesdoel vorige les via terugvragen, overhoren o b Algemene aandachttrekker: anekdote, actualiteit spelelement (vraag, kleine enquête) afbeelding, voorwerp of iets anders dat nieuwsgierigheid wekt. (Deze aandachtrichters werken veel prettiger (en soms ook beter) dan de meer repressieve middelen als vermaningen, wachten op stilte, of met de sleutels op het bord tikken.) Zorg dat de aandachtrichter of de aansluiter op de voorkennis logisch leidt naar een probleemgericht lesdoel. Idealiter stellen leerlingen zelf de vraag die de kern vormt van het lesdoel. 1.2 WELK LESDOEL SCHRIJF IK OP HET BORD? Formuleer het lesdoel in leerlingentaal en zet dit op het bord. (Denk aan de twee elementen: inhoud en de handeling die ermee verricht moet worden. Ga na of en hoe het leerdoel aan het einde van de les getoetst kan worden.) Leg uit wat er betekenisvol aan het leerdoel is of hoe het concreet bijdraagt aan het grotere geheel van betekenisvol onderwijs. 1.3 WELKE LESONDERDELEN GEEF IK AAN EN HOE DEEL IK DIE MEE? Deel de lesonderdelen mee of schrijf ze op. Advies: Het kan goed werken om de onderdelen met een tijdschema op het bord te zetten. Dit biedt de mogelijkheid om de leerlingen bij het verloop van de les te betrekken. Het afwijken van het tijdschema kan met de klas gedeeld worden (hebben zij wel hard genoeg doorgewerkt als iets meer tijd kostte dan gepland? Heeft de docent zijn/haar uitleg niet langer gemaakt dan gepland? Enz.). 3
2. INSTRUCTIE (tijdsduur: ) 2.1 WAARUIT BESTAAT DE INSTRUCTIE? Schrijf de instructie of uitleg voor jezelf uit inclusief eventuele bordschema s, onderwijsleervragen, etc. Laat teksten en schema s op bord in dialoog met de klas ontstaan. Als je slechts aantekeningen wilt laten overnemen, bedenk dan of kopiëren niet zinvoller is. 2.2 WELKE VOORBEELDEN GEBRUIK IK EVENTUEEL? Bedenk waar mogelijk concrete voorbeelden of laat die door de leerlingen bedenken. 2.3 WELKE CONTROLEVRAGEN GEBRUIK IK EVENTUEEL METEEN NA DE INSTRUCTIE? Sluit eventueel af met het terugvragen van de inhoud in eigen woorden. Adviezen: Haarbaarheid: houd uitleg kort (10 a 15 min.), evt. eerst andere werkvorm, dan verder. Houd de aandacht vast met concrete, visuele voorbeelden, gebruik bord, humor en zorg voor rust. Bevorder actief luisteren door aan te geven wat de leerlingen tijdens of na de instructie moeten doen: o aantekeningen bord overnemen? o achteraf belangrijke punten opschrijven (evt. later bespreken)? o achteraf vragen van docent beantwoorden? o straks oefeningen kunnen maken? 4
3. VERWERKING (tijdsduur: ) 3.1 WAT ZIJN DE VERWERKINGSOPDRACHTEN? Zorg voor verwerkingsopdrachten, bijvoorbeeld: o mondelinge controlevragen na de instructie o opdrachten waarmee de stof kan worden verwerkt 3.2 WAT DOE IK MET LEERLINGEN DIE EERDER KLAAR ZIJN? Bedenk iets voor leerlingen die eerder klaar zijn: o Laat leerlingen zich melden als ze klaar zijn o Controleer eerst of opdrachten naar behoren zijn o Geef dan pas sponsopdrachten (voorkomt afraffelen van de basisvragen). o Geef verdiepende sponsopdrachten waaraan (extra) eer te behalen valt, niet meer opdrachten van hetzelfde. Advies: Begeleid zelfwerkzaamheid in rondes: o Help eerste 5 min. niet. Dit stimuleert dat leerlingen het eerst zelf proberen. o Maak eventueel een instructieve ronde: slechts instructie voor wie niet weet wat hij moet doen. o Maak een inhoudelijke ronde: probeer de leerlingen op het spoor te zetten zonder antwoord te geven. o Maak eventueel nog een evaluatieve ronde: loop bij afronden werk door de klas om te kijken of leerlingen hun werk hebben gedaan. Zo kun je ook kijken wat je nog even klassikaal wilt doen. 4. AFSLUITING EN HUISWERK (tijdsduur: ) 4.1 WAT ZIJN DE CONTROLEVRAGEN OM NA TE GAAN OF HET LESDOEL IS BEREIKT? Stel klassikale controlevragen om na te gaan of het lesdoel is bereikt. Adviezen: Let op individuele aanspreekbaarheid: o laat alle leerlingen antwoord evt. eerst opschrijven o geef willekeurige beurten, dus geen vingers! o geen "wie weet...-vragen" want iedereen moet denken. Let op zichtbaarheid: stel lesdoelgerichte vragen waaruit blijkt of het begrepen is. Bespreek eventueel het resultaat en besteed aandacht aan de oorzaken van het succes of falen van het behalen van het lesdoel. 4.2 WAT IS HET HUISWERK? Geef indien mogelijk inslijp- en verdiepingsvragen als huiswerk op. 5