Prinsjesdag 2016: Veel nieuws voor de btw!

Vergelijkbare documenten
Conceptteksten tot aanpassing van artikel 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968 en artikel 92 van de Wet belastingen op milieugrondslag

Btw-heffing over sportbeoefening en het geven van gelegenheid tot sportbeoefening

Nationale Administrateursdag Carola van Vilsteren

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Datum 10 september 2014 Betreft Beantwoording Kamervragen van de leden Bruins Slot en Omtzigt (beiden CDA) (2014Z13486)

Verruiming btw-sportvrijstelling

Nederland watersportland! Een leven lang genieten op het water. Welkom. Themabijeenkomst subsidie bouw en onderhoud sportaccommodaties

Vraag 1: Antwoord 1: Vraag 2:

Ontwikkelingen in 2016

Belastingnieuws Binnenlands Bestuur

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA 'S-GRAVENHAGE

Bijna elke ondernemer heeft ermee te maken, oninbare debiteuren. Met ingang van 1 januari 2017 is de wet- en regelgeving hieromtrent gewijzigd.

Het concept wetsvoorstel krijgt in zijn algemeenheid de instemming van het RB. Desondanks heeft het RB enkele opmerkingen.

de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs Commissie Wetsvoorstellen

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Vanaf 1 juni 2019 aanmelden voor toepassing nieuwe kleine ondernemersregeling BTW per 1 januari 2020 De eenmanszaak, maatschap en VOF die in Nederland

Verslag internetconsultatie vereenvoudiging belastingteruggaaf oninbare vorderingen

ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer) 17 januari 2013 (*)

Fiscale vragen en antwoorden

Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen. Besluit van 26 maart 2013, nr. BLKB/2013/400M,

Btw-regeling per 1 januari 2017

Nieuwsbrief BTW-ONP. Hoge Raad: inderdaad eerder een (btw-belast) bouwterrein. 12 juni In deze nieuwsbrief:

Als u vragen heeft over dit onderwerp of over de intrekking van mededeling 26, dan kunt u uiteraard contact opnemen

21 mei 2019 BTW-nieuwtje : Vanaf 1 juni 2019 aanmelden voor toepassing nieuwe kleine ondernemersregeling BTW per 1 januari 2020

Omzetbelasting -- Deel 3

De fiscale aspecten van een onroerende recreatiewoning

Datum van inontvangstneming : 28/03/2013

Uitvoeringsregeling BTW-compensatiefonds

Btw-nieuwsbrief mei 2019

HRo - Omzetbelasting -- Deel 2

HRo - Omzetbelasting -- Deel 2

WELKOM. Thema avond btw op ligplaatsen. Hedwich Kuipers Pieter Tielemans. Nederland watersportland! Een leven lang genieten op het water 1

Belastingnieuws Binnenlands Bestuur

Praktijknotitie BTW. 1. Inleiding. 2. Btw-algemeen. 3. Leegstand vóór ingebruikneming Aftrek investerings-btw

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Op grond van de Btw-richtlijn is het aan de. Nieuwe definitie begrip bouwterrein

Aftrek en/of compensatie van btw definitief na verwerken factuur?

Tweede Kamer der Staten-Generaal

BTW-nieuwtjes

Informatie voor ondernemers

Btw 2017 watersportverenigingen

Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2013) Na artikel VIIc worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Auteur: mr. A.P. van Nes, FrieslandCampina. 2 december Centrale vraagstelling

Datum van inontvangstneming : 07/09/2018

Administratieve verplichtingen. Marja van den Oetelaar

ECLI:NL:RBGEL:2015:4535

Prinsjesdag: fiscale maatregelen 2017

Actualiteiten btw en overdrachtsbelasting

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA S-GRAVENHAGE

Art. 39 Algemene wet inzake rijksbelastingen In de gevallen waarin het volkenrecht, dan wel naar het oordeel van Onze Minister het internationale

Hoge Raad / Belastingrecht. Cassatie. Rechtspraak.nl

ABC-transacties binnen de interne markt: geen koud kunstje

Besluit van 14 december 2010, nr. DGB2010/6832M, Staatscourant 2010, 20507

Europa is duidelijk over bouwterrein, Nederland moet (verder) zich aanpassen.

Besluit van 25 januari 2013, nr. BLKB 2013/82M, De staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

AFKONDIGINGSBLAD VAN SINT MAARTEN

1 Het geding in feitelijke instanties

No.W /III 's-gravenhage, 1 juni 2011

! Het kan voordelig zijn om de ingebruikname van een nieuw pand dat gaat worden gebruikt

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

LJN: BF7176, Hoge Raad, Print uitspraak. Datum uitspraak: Datum publicatie: Soort procedure: Cassatie

Vragen en antwoorden verhoging btw-tarief

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Voorstel van decreet. van de heren Sven Gatz, Dirk Van Mechelen, Marino Keulen en Sas van Rouveroij. 367 ( ) Nr. 1 9 februari 2010 ( )

Special BTW-verhoging. Per 1 oktober 2012

Overgangsrecht Wet inkomstenbelasting 2001

ECLI:NL:HR:2017: Geding in cassatie. Uitspraak

I. ALGEMENE BEPALINGEN... 1 II. DIENSTEN INZAKE TOT STAND KOMEN VAN OVEREENKOMSTEN... 2 III. OVERIGE VOORWAARDEN... 5

2. Verdeling gemeenschap tussen samenwoners

HOOFDSTUK 1 Een systematiek voor het oplossen van btw-problemen

DEFINITIEVE REGELING VOORSCHOTFACTUREN

BTW-nieuwtjes

ECLI:NL:RBSGR:2012:BV8097

Aanwijzing bezwaarschriften omzetbelasting bij privégebruik auto als massaal bezwaar

DEFINITIEVE REGELING VOORSCHOTFACTUREN

Hoe een btw- vraagstuk oplossen?

De schijnbaar oneindige discussie over bouwterreinen

Per 1 januari 2019: nieuwe btw-regels voor vouchers, zegels en waardebonnen

VSG Kennisdag. Den Bosch, 11 mei 2017

Bijgaand gelieve u een opsomming met een korte beschrijving van fiscale goedkeuringen en vrijstellingen aan te treffen.

Eindelijk meer duidelijkheid over het verlaagd btw-tarief voor scholenbouw

Omzetbelasting II -- Deel 1

Fiscale informatie over vakantiewoning in Nederland

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk, in haar vergadering van 26 juli 2005;

Presentatie Smink Kok Lentink BTW wat kan je ermee! Maandag 20 november 2017

Cliëntenbrief Nieuwe factureringsregels vanaf 1 januari 2013: alle wijzigingen op een rij

BTW-teruggave op sportaccommodaties onder vuur

De BTW-afwikkeling bij de verstrekking van zegels en waardebonnen wordt geregeld door de artikelen 20 en 21 Uitvoeringsbesluit OB.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ECLI:NL:RBNNE:2017:3135

Verslag internetconsultatie Wet omzetgerelateerde vrijstelling voor ondernemers van omzetbelasting

Prinsjesdag fiscale actualiteiten

Wij gaan gewoon door!

Raadsstuk. Onderwerp: Wijziging Verordening parkeerbelastingen 2013 Reg.nummer: 99630

Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden

Beleidsregels VOOR HET TOEKENNEN VAN AMBTSHALVE VERMINDERINGEN VAN GEMEENTELIJKE BELASTINGEN. vastgesteld bij besluit van 18 februari 2014

Transcriptie:

Prinsjesdag 2016: Veel nieuws voor de btw! DHK Tax & Legal www.dhk-taxandlegal.nl

Het Belastingplan 2017 en de Fiscale vereenvoudigingswet 2017, die op Prinsjesdag 2016 werden gepresenteerd, bevatten voor de btw drie belangrijke ontwikkelingen. Reden voor ons om deze onderwerpen uit te lichten en aan te geven wat het belang van deze ontwikkelingen is voor de praktijk. Daarbij kan het eerste onderwerp (oninbare vorderingen) 1 kan voor iedere ondernemer aan de orde komen, komt het tweede onderwerp (de btw-belaste levering van bouwterrein ) 2 aan de orde ingeval van ontwikkeling van grond en komt het derde onderwerp (de btwwatersportvrijstelling) 3 aan de orde voor watersportondernemers, watersportverenigingen en voor gemeenten. BTW-regeling voor oninbare vorderingen e.d. : vereenvoudigd! Aangezien de btw op oninbare vorderingen wel door de ondernemer is afgedragen, maar nooit door zijn klant aan hem zal worden betaald, kent de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) een regeling op basis waarvan die btw door de ondernemer kan worden teruggevraagd: artikel 29 WOB. Het betreft een lastig te realiseren regeling. Het Belastingplan 2017 bracht daarom goed nieuws: een welkome vereenvoudiging van de te volgen formaliteiten, die vooral leveranciers met onbetaald blijvende facturen te goede komt. De vereenvoudiging betreft dan met name de introductie van een één-jaarstermijn ten aanzien van dubieuze debiteuren en ten aanzien van oninbare vorderingen. Er is in dit kade tevens voorzien in een wettelijke regeling ingeval een ondernemer zijn vorderingen overdraagt aan een factoringbedrijf. Puntsgewijs kan de nieuwe regeling als volgt worden samengevat. 1) In geval van terugname van goederen, van ontbinding van de overeenkomst van koop/dienstverlening of van prijsvermindering, dienen de leverancier en afnemer in hun btwaangifte een correctie voor de btw te maken. In de praktijk zal dat, net zoals nu, gebeuren op basis van een door de leverancier uit te reiken creditfactuur of een vervangende factuur. De correctie moet in de aangifte worden gemaakt op het tijdstip dat de terugname, ontbinding c.q. de prijsvermindering komt vast te staan. Dat tijdstip valt ons inziens (vrijwel altijd) gelijk aan de datum waarop de creditfactuur of vervangende factuur wordt uitgereikt. Hiermee verandert voor de praktijk weinig. Met dien verstande dat de gangbare (en geaccepteerde) praktijk om in deze gevallen de creditfactuur in de periodieke aangifte op te nemen, nu dan ook een wettelijke basis krijgt in het nieuwe artikel 29. 2) Een ingrijpendere vereenvoudiging ziet op de situatie dat een afnemer in gebreke blijft een factuur te betalen. Onder de nieuwe regeling wordt aan de (non-)betaling van een factuur een termijn van één jaar gekoppeld. De huidige regeling biedt de leverancier de mogelijkheid een apart verzoek om teruggaaf in te dienen, waarvoor hij aan moet kunnen tonen dat de vordering niet meer zal worden betaald (vaak pas bij einde faillissement). De afnemer die de aan hem berekende btw als 1 Artikel VI, Fiscale vereenvoudigingswet 2017. 2 Artikel X, Belastingplan 2017. 3 Artikel X, Belastingplan 2017. 1

voorbelasting in aftrek heeft gebracht, dient deze ingeval van non-betaling uiterlijk binnen twee jaar na de factuurdatum weer af te dragen (voor zover een eventueel faillissement daar vanuit praktisch oogpunt niet aan in de weg staat). In de nieuwe regeling vervalt voor de leverancier de verplichting een apart teruggaafverzoek in te dienen. Zodra een openstaande factuur één jaar niet is betaald, neemt de leverancier in zijn aangifte een correctie op de door hem afgedragen btw op, en vraagt hij in zoverre feitelijk de door hem afgedragen btw terug. Tegelijkertijd ontstaat voor de afnemer verplichting de door hem als voorbelasting in aftrek gebrachte btw weer te corrigeren (feitelijk vormt dat een btw-afdracht). Wordt er onder de nieuwe regeling op een later tijdstip na dat jaar alsnog betaald, dan dient de leverancier alsnog (weer) die btw aan te geven en kan de afnemer die betaalde btw alsnog (weer) als voorbelasting in aftrek brengen. Indien vóór het verloop van de termijn van één jaar al vast komt te staan dat een vordering niet meer zal worden betaald, meestal ingeval van een faillissement, dan geldt de éénjaarstermijn niet, maar geldt het tijdstip waarop de oninbaarheid definitief komt vast te staan. De bepaling van het exacte tijdstip kan dan in de praktijk nog wel eens lastig zijn en aanleiding geven tot discussie, zij het dat dit probleem nu is beperkt tot situaties waarbij binnen de termijn van één jaar al komt vast te staan dat een vordering niet meer zal worden betaald. 3) Tenslotte is er een nieuwe regeling getroffen voor situaties van factoring. Het gaat hierbij om het geval dat een ondernemer zijn vordering overdraagt aan een derde, in de regel een factoringmaatschappij. In deze situatie treedt de factoringmaatschappij voor de btw in de plaats van de ondernemer die de vordering aan hem overdraagt en gaat ook het recht over om bij non-betaling de afgedragen btw te corrigeren. Dit betekent dat de factoringmaatschappij na verloop van één jaar, bij non-betaling, het recht heeft op teruggaaf van de oorspronkelijk door de ondernemer afgedragen btw. Bij een latere betaling, dient de factoringmaatschappij dan ook de over die betaling verschuldigde btw alsnog af te dragen. In tegenstelling tot de ondernemer, kan de factoringmaatschappij bij non-betaling de btw niet zelfstandig in de aangifte verrekenen, maar dient deze hiervoor een apart verzoek om teruggaaf bij de belastingdienst in te dienen. De nieuwe regeling kent vooral met betrekking tot onbetaalde blijvende facturen een veel duidelijkere systematiek doordat nu zowel voor de leverancier als voor de afnemer een termijn van één jaar is gesteld. Overschrijding van die termijn, bij non-betaling, leidt bij beiden tot de verplichting in die btw-aangifte een correctie te maken op de eerdere afdracht c.q. op de eerdere aftrek (waarbij de leverancier geen apart verzoek meer hoeft te doen maar die correctie in zijn btw-aangifte kan verwerken). In de administratie zal die één-jaarstermijn dan ook gevolgd moeten worden. 2

Huidige wettekst: Wetsvoorstel Belastingplan 2017: 1. Op verzoek wordt teruggaaf verleend van de belasting ter zake van leveringen en diensten, voor zover de vergoeding: a. niet is en niet zal worden ontvangen; b. wordt terugbetaald omdat een vermindering van de vergoeding is verleend of omdat de goederen in ongebruikte staat zijn teruggenomen. 2. De ondernemer die ingevolge artikel 15 belasting in aftrek heeft gebracht ter zake van aan hem verrichte leveringen van goederen en diensten, wordt het afgetrokken bedrag naar evenredigheid als belasting verschuldigd op het tijdstip waarop en voor zover redelijkerwijs moet worden aangenomen dat hij de vergoeding waarop dat bedrag betrekking heeft, niet of niet geheel zal betalen dan wel heeft terugontvangen. De belasting wordt in ieder geval verschuldigd twee jaren na de opeisbaarheid van de vergoeding, voor zover deze op dat tijdstip nog niet is betaald. De verschuldigd geworden belasting wordt op de voet van artikel 14 voldaan. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarin het eerste en tweede lid niet van toepassing worden verklaard op bedragen welke niet zijn ontvangen onderscheidenlijk betaald ten gevolge van een korting voor contante betaling. 1. In geval van annulering, verbreking, ontbinding of gehele of gedeeltelijke nietbetaling, of in geval van prijsvermindering nadat de goederenlevering of dienst is verricht, wordt de maatstaf van heffing dienovereenkomstig verlaagd en ontstaat voor de ondernemer in zoverre recht op teruggaaf van de door hem voldane belasting. 2. Het recht op teruggaaf ontstaat op het tijdstip waarop de annulering, verbreking, ontbinding, gehele of gedeeltelijke niet-betaling of de prijsvermindering komen vast te staan, met dien verstande dat in geval van gehele of gedeeltelijke niet-betaling van de in rekening gebrachte vergoeding het recht op teruggaaf geacht wordt te zijn ontstaan uiterlijk één jaar na het tijdstip waarop de vergoeding opeisbaar is geworden. 3. In afwijking van het eerste lid ontstaat bij annulering, verbreking of ontbinding van de overeenkomst tot goederenlevering of dienstverrichting en bij prijsvermindering nadat de goederenlevering of dienst is verricht geen recht op teruggaaf voor de ondernemer voor zover aan de afnemer of diens rechtverkrijgende terugbetaling wordt verricht door een ander dan de ondernemer. 4. Het bedrag van de teruggaaf wordt in mindering gebracht in de aangifte voor het tijdvak waarin het recht op teruggaaf is ontstaan. 5. Voor zover de vergoeding in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, alsnog geheel of gedeeltelijk wordt ontvangen nadat het recht op teruggaaf is ontstaan, wordt de ondernemer de belasting ter zake van de alsnog ontvangen vergoeding verschuldigd op het tijdstip waarop die vergoeding wordt ontvangen. Artikel 14, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing. 6. Ingeval een ondernemer zijn vordering ter zake van de levering van goederen of diensten geheel of gedeeltelijk overdraagt aan een andere ondernemer, treedt deze andere ondernemer met betrekking tot die vordering of het overgedragen gedeelte daarvan voor de toepassing van het eerste, tweede, en derde lid op het tijdstip van die overdracht in de plaats van de ondernemer die de vordering overdraagt. Wanneer de andere ondernemer ter zake van de overgenomen vordering een recht op teruggaaf verkrijgt, wordt de teruggaaf in afwijking van het vierde lid op verzoek verleend. Het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing. 7. De ondernemer die ingevolge artikel 15 belasting in aftrek heeft gebracht ter zake van aan hem verrichte leveringen van goederen en diensten, wordt het afgetrokken bedrag naar evenredigheid als belasting verschuldigd op het tijdstip waarop komt vast te staan dat hij de vergoeding waarop dat bedrag betrekking heeft, niet of niet geheel zal betalen dan wel geheel of gedeeltelijk heeft terugontvangen. De belasting wordt in ieder geval verschuldigd één jaar na het opeisbaar worden van de vergoeding voor zover deze op dat tijdstip nog niet is betaald. Artikel 14, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing. 8. Ingeval de ondernemer, bedoeld in het zevende lid, nadat hij de belasting, bedoeld in dat lid, heeft voldaan alsnog de vergoeding geheel of gedeeltelijk betaalt, ontstaat voor hem op dat tijdstip opnieuw recht op aftrek van de ter zake alsnog voldane belasting als ware het belasting bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel a. Artikel 15 is van overeenkomstige toepassing, waarbij 5 voor de toepassing van artikel 15, vierde lid, eerste volzin, de aftrek plaatsvindt overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting ter zake van de levering daarvan in rekening is gebracht. Een eventuele herziening van de aftrek ter zake van de belastingtijdvakken tussen het tijdstip waarop het recht op aftrek aanvankelijk en het tijdstip waarop dat opnieuw ontstond, geschiedt in het tijdvak waarin het recht op aftrek opnieuw ontstaat. De toepassing van de tweede en derde volzin geschiedt overeenkomstig de in de desbetreffende tijdvakken geldende wettelijke bepalingen. 3

9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld waarin het eerste tot en met het vijfde, zevende en achtste lid niet van toepassing worden verklaard op bedragen die niet zijn ontvangen onderscheidenlijk betaald ten gevolge van een korting voor contante betaling. 10. Het verzoek om teruggaaf, bedoeld in het zesde lid, wordt, in afwijking van artikel 31, eerste en tweede lid, ter zake van elke vordering afzonderlijk ingediend bij de inspecteur. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld over de vorm en de inhoud van het verzoek en de wijze waarop het verzoek wordt ingediend. Artikel 31, achtste en negende lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Na een periode van 3,5 jaar (eindelijk) een ruimer bouwterrein -begrip Reeds uit het Europese arrest Woningstichting Maasdriel 4, dat inmiddels al ruim 3,5 jaar geleden werd gewezen, bleek dat de Nederlandse invulling van het begrip bouwterrein niet richtlijnconform is maar, gelet op eerdere rechtspraak van het Europese Hof van Justitie 5 (hierna: HvJ), (veel) te beperkt. In het op 20 september 2016 gepresenteerde Belastingplan 2017 wordt (eindelijk) een nieuwe, ruimere, definitie voorgesteld van het begrip bouwterrein, namelijk: onbebouwde grond die kennelijk bestemd is om te worden bebouwd met een of meer gebouwen. Volgens de in het Belastingplan 2017 kan de situatie waarin de verkoper bebouwde grond levert, maar hij zich er ook jegens de koper toe heeft verbonden het gebouw/bouwwerk in het kader van deze levering volledig te slopen, ook als onbebouwde grond worden aangemerkt 6. Deze bedoeling van de wetgever blijkt echter niet duidelijk uit de tekst van de in het Belastingplan 2017 voorgestelde definitie. Voor wat betreft dit aspect voegt de nieuwe definitie dus niets toe in vergelijking met de huidige! Bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van een bouwterrein moet volgens het arrest Woningstichting Maasdriel met alle omstandigheden van de transactie (zoals die gelden op de datum van levering) rekening worden gehouden, met inbegrip van de intentie van partijen, mits de wilsverklaring van de partijen wordt ondersteund door objectieve gegevens. Volgens de toelichting op het voorstel wordt deze (objectief te toetsen) intentie tot uitdrukking gebracht door het woord kennelijk in de hiervoor genoemde definitie. Uit de toelichting op het Belastingplan 2017 blijkt dat volgens de wetgever van een bouwbestemming sprake is c.q. kan zijn: als aan één of meer van de huidige wettelijke voorwaarden is voldaan (fysieke werkzaamheden, voorzieningen en/of omgevingsvergunning). zodra voor het perceel een omgevingsvergunning is aangevraagd. Deze hoeft dan dus nog niet te zijn verleend! wanneer voor de nieuwbouw op het perceel architectenkosten zijn gemaakt. In de toelichting op het Belastingplan 2017 wordt verondersteld dat de samenloopvrijstelling voor de overdrachtsbelasting en de BTW-heffing bij bouwterreinen door het voorstel weer als 4 HvJ 17 januari 2013, C-543/11 (Woningstichting Maasdriel). 5 HvJ 19 november 2009, C-461/08 (Don Bosco). 6 Dit volgt uit het arrest Don Bosco (HvJ 19 november 2009, C-461/08). 4

communicerende vaten zullen functioneren. Het recente beleidsbesluit van 2 juni 2016 (nr. BLKB2016/508M), dat feitelijk is gebruikt als een lapmiddel tegen de discrepantie tussen het Europese begrip bouwterrein en het huidige nationale begrip bouwterrein, zal om die reden worden ingetrokken zodra het Belastingplan 2017 kracht van wet krijgt. Voor wat betreft de koopovereenkomsten die zijn c.q. binnenkort worden gesloten, maar waarvan bekend c.q. te verwachten is dat de levering/ eigendomsoverdracht pas na 1 januari 2017 zal plaatsvinden, is het belangrijk om na te gaan wat de invloed van dit wetsvoorstel daarop kan zijn. Dit geldt vooral voor koopovereenkomsten die een eigendomsoverdracht onder het regime van de overdrachtsbelasting beogen. Het kan zijn dat nog aanvullende afspraken nodig blijken om het beoogde doel te bereiken. Uiteraard zal de huidige feitelijke situatie hierbij een factor van betekenis zijn! Huidige wettekst: Wetsvoorstel Belastingplan 2017: 1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld: a. de levering van onroerende zaken en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, met uitzondering van: 1. de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het erbij behorend terrein vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming, alsmede de levering van een bouwterrein; ( ) 4. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel a, onder 1, wordt als bouwterrein beschouwd onbebouwde grond: a. waaraan bewerkingen plaatsvinden of hebben plaatsgevonden; b. ten aanzien waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen die uitsluitend dienstbaar zijn aan de grond; c. in de omgeving waarvan voorzieningen worden of zijn getroffen; of d. ter zake waarvan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend; met het oog op de bebouwing van de grond. 1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld: a. de levering van onroerende zaken en van rechten waaraan deze zijn onderworpen, met uitzondering van: 1. de levering van een gebouw of een gedeelte van een gebouw en het erbij behorend terrein vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming, alsmede de levering van een bouwterrein; ( ) 4. Onder een bouwterrein als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1, wordt verstaan onbebouwde grond die kennelijk bestemd is om te worden bebouwd met een of meer gebouwen. Een (schijn)aanpassing van de (water)sportvrijstelling Indien u werkzaam bent in de sportbranche of, meer specifiek, de watersportbranche (of op het gebied van btw) kan het u afgelopen jaar bijna niet ontgaan zijn dat een aanpassing van de sportvrijstelling te verwachten viel. Het Europese Hof van Justitie (hierna: HvJ) oordeelde begin 2016 en eerder op een aantal verschillende punten dat de Nederlandse sportvrijstelling niet in lijn is met het Europese recht 7 en als reactie daarop gaf het Ministerie van Financiën in een tweetal brieven aan zich hiervan bewust te zijn, maar merkte daarbij op dat de aanpassing van de sportvrijstelling vooralsnog budgettair niet mogelijk was. Een bijzondere overweging, aangezien het kabinet in het Belastingplan 2017 ook diverse malen opmerkt dat het de taak van de wetgever is om EUrichtlijnen volledig en correct in de nationale rechtsorde om te zetten. Deze taak neemt de wetgever in ieder geval op het gebied van de sportvrijstelling niet erg serieus. 7 HvJ 25 februari 2016, C-22/15 (Commissie vs. Nederland). 5

Voorafgaand aan de publicatie van het Belastingplan 2017 heeft de Raad van State zijn advies uitgebracht 8. In dit advies is in het bijzonder ook aandacht besteed aan de voorgestelde aanpassing van de sportvrijstelling. De Raad van State merkt op: Hoewel de toelichting duidelijk maakt dat voorliggende wijziging ertoe dient de nationale wet in overeenstemming te brengen met de jurisprudentie van het HvJ EU is met het voorstel de btw-vrijstelling voor sport op een tweetal andere punten nog steeds niet in overeenstemming met de btw-richtlijn. De Raad van State doelt hiermee op: a) het arrest Bridport 9, waaruit volgt dat er voor de toepasbaarheid van de vrijstelling geen onderscheid mag worden gemaakt tussen prestaties aan leden en niet-leden en b) het arrest Canterbury Hockey Club 10, waaruit volgt dat de terbeschikkingstelling van sportterreinen ook binnen de reikwijdte van de sportvrijstelling valt. Beide hiervoor genoemde onderwerpen maken echter geen onderdeel uit van het Belastingplan 2017, naar wij begrijpen vanwege de eerder door het Ministerie van Financiën aangehaalde budgettaire gevolgen. Van deze overweging valt, bezien vanuit de optiek van de nationale schatkist, in onze optiek weinig te begrijpen. Zoals in het advies van de Raad van State is vermeld, brengt de aanpassing van de sportvrijstelling namelijk een opbrengst (!) met zich mee van 310 miljoen in het jaar van invoering, jaarlijks aflopend tot een opbrengst van 210 miljoen in jaar 10 en de daarop volgende jaren. De budgettaire gevolgen waarop het Ministerie van Financiën doelt, zijn dan ook niet de budgettaire gevolgen van de Staat zelf, maar die van de gemeenten. Dit heeft ermee te maken dat het Hof van Justitie heeft overwogen dat de vrijstelling (onder voorwaarden) heeft te gelden voor niet winst beogende instellingen in het algemeen en derhalve niet slechts voor sportverenigingen. Dit betekent dat gemeenten die sportaccommodaties ter beschikking stellen (situatie b) voortaan niet het 6% btw-tarief maar de vrijstelling moeten toepassen, waardoor zij geen recht meer (zouden) hebben op aftrek van de btw op de in dit kader gedane investeringen. Echter, het enige waar het Belastingplan 2017 op betrekking heeft, is de dit jaar afgeronde inbreukprocedure tegen Nederland in het kader van de toepassing van de sportvrijstelling voor de watersport (waaraan in de wet een specifiek onderdeel is gewijd). En zelfs op dit toch overzichtelijk afgebakende onderwerp laat het kabinet naar onze mening steken vallen. De BTW-Richtlijn voorziet in een vrijstelling voor: sommige diensten welke nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding en welke door instellingen zonder winstoogmerk worden verricht voor personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen. Het gaat derhalve alleen om diensten die nauw samenhangen met de beoefening van sport. Daarbij geldt voorts de algemene regel dat vrijstellingen, als uitzondering op de hoofdregel, beperkt moeten worden uitgelegd. Het HvJ heeft twee inbreuken geconstateerd. Eén van deze twee inbreuken wordt met het Belastingplan 2017 keurig gerepareerd. Dit betreft de constatering dat er voor de toepasbaarheid van de vrijstelling geen onderscheid mag worden gemaakt tussen sportverenigingen met of zonder personeel (meer specifiek: sportverenigingen met personeel waarbij de loonsom meer of minder dan 4.538,- per jaar bedraagt). Deze aanpassing zorgt ervoor dat de vrijstelling breder zal kunnen/ 8 Raad van State, advies op Belastingplan 2017, 12 september 2016, No.W06.16.0238/III. 9 HvJ EU 19 december 2013, zaak C-495/12, Bridport and West Dorset Golf Club. 10 HvJ 16 oktober 2008, zaak C-253/07 (Canterbury Hockey Club en Canterbury Ladies Hockey Club). 6

moeten worden toegepast. Graag merken wij hierbij op, dat de toepassing van deze vrijstelling hierdoor in de praktijk het gevolg zal hebben dat er een grotere mate van concurrentieverstoring zal worden ervaren door commerciële (wel winst beogende) ondernemers, die geen gebruik kunnen maken van de vrijstelling. Deze concurrentieverstoring is met name aan de orde, doordat de vrijstelling ook wordt toegepast voor prestaties die weinig met sport van doen hebben, zoals de verhuur van ligplaatsen (waarvoor normaliter, bij winst beogende aanbieders, het 21% btw-tarief geldt). De tweede inbreuk wordt naar onze mening niet of althans niet juist gerepareerd. Met de inbreukprocedure is destijds bedoeld aan te kaarten dat er in de watersportbranche sprake is van concurrentieverstoring doordat de vrijstelling wordt toegepast voor prestaties waarvoor commerciële watersportondernemers btw moeten berekenen (in de regel 21%). In de inbreukprocedure tegen Nederland oordeelde het HvJ dat Nederland de sportvrijstelling ook toepast voor diensten die niet (en dus zeker niet nauw) samenhangen met de beoefening van sport. Pleziervaart met een motorvaartuig op een kanaal in een stad en het gebruik van een boot voor residentiële of louter recreatieve doeleinden (bijvoorbeeld een woonboot of vakantieboot) zijn hierbij als voorbeeld aangehaald. Naar onze mening constateerde het HvJ juist in deze context dat Nederland de watersportvrijstelling te ruim heeft toegepast(namelijk door te oordelen dat de sportvrijstelling ook is toegepast voor diensten die in het geheel niet samenhangen met sport, zonder dat daarbij verder aandacht is besteed aan het begrip nauw samenhangen ). De letterlijke overweging van het HvJ is echter wat ongelukkig gekozen. Het HvJ overwoog: Vastgesteld moet dus worden dat de betrokken nationale wettelijke regeling btw-vrijstelling verleent voor de verhuur van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen die wegens hun objectieve kenmerken als de vorm, de snelheid, de wendbaarheid, het gewicht of de afmetingen ervan, niet geschikt zijn voor de beoefening van sport of voor lichamelijke opvoeding en dat residentiële of recreatieve vaartuigen tot deze vaartuigen behoren (hetgeen verder gaat dan hetgeen op basis van de BTW-Richtlijn is toegestaan). Het kabinet kiest op basis hiervan voor een wel heel eenvoudige aanpassing van de wet, namelijk door alleen de terbeschikkingstelling van lig- en bergplaatsen voor boten die niet geschikt zijn voor (water)sport van de vrijstelling uit te zonderen. Het uitgangspunt van het kabinet is duidelijk het realiseren van een zo ruim mogelijke toepassing van de sportvrijstelling voor watersportverenigingen (c.q. voor niet winst beogende instellingen, waartoe ook de gemeentehavens behoren). Dit blijkt ook uit de geraamde budgettaire gevolgen: het rijk verwacht een magere 1 miljoen extra op te halen. Op basis van de baten van de 400 watersportverenigingen die een jachthaven exploiteren verwacht HISWA Vereniging een hoger budgettair effect wanneer de uitspraak van het HvJ juist wordt geïmplementeerd. Voor de commerciële watersportondernemers is al met al weinig oog. Voor het Europese recht (waarvan de wetgever verplicht is de volledige werking te realiseren) is evenmin veel oog. De eis dat de vrijstelling alleen kan worden toegepast voor diensten die nauw samenhangen met sportbeoefening (hetgeen op basis van het arrest Horizon College 11 ook impliceert dat de samenhangende dienst onontbeerlijk moet zijn voor de hoofdprestatie 12 ) is volledig buiten beschouwing gelaten. Ditzelfde geldt voor de eis dat er sprake moet zijn van de daadwerkelijke beoefening van sport (hetgeen wijst op een gebruikscriterium in plaats van een geschiktheidscriterium ). 11 HvJ 14 juni 2007, C-434/05 (Horizon College). 12 HvJ 14 juni 2007, C-434/05 (Horizon College), rechtsoverweging 38. 7

Sinds het aankaarten van het concurrentienadeel dat door commerciële watersportondernemers van de Nederlandse toepassing van de (water)sportvrijstelling wordt ondervonden heeft het meer dan vijf jaren geduurd voordat het HvJ zich hierover heeft uitgelaten. Het lijkt erop dat het kabinet het wel aandurft om nog eens een periode van meer dan vijf jaar uit te zitten voordat de (water)sportvrijstelling eindelijk overeenkomstig het Europese recht wordt aangepast. Ondanks de verplichting om de volle werking van het Unierecht te realiseren, besluit Nederland op eigen houtje twee wijzigingen niet door te voeren en met de derde wijziging maakt Nederland het zich er gemakkelijk vanaf. Het gevolg is tegengesteld aan het doel van de oorspronkelijke inbreukprocedure: een hogere mate van concurrentieverstoring en een hogere mate van onduidelijkheid, omdat in ieder geval op dit moment nog niemand weet wanneer een boot geschikt is voor sportbeoefening. Huidige wettekst: Wetsvoorstel Belastingplan 2017: 1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld: e. de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden, met uitzondering van: 1 het verlenen van toegang tot wedstrijden, demonstraties en dergelijke; 2. de diensten door watersportorganisaties die voor hun dienstverlening gebruik maken van één of meer personen die in dienstbetrekking werkzaam zijn ten behoeve van de organisatie, voor zover deze diensten bestaan in het met behulp van deze personen verrichten van werkzaamheden met betrekking tot vaartuigen dan wel in het ter beschikking stellen van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen; 1. Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden zijn van de belasting vrijgesteld: e. de diensten door organisaties die zich de beoefening van sport of de bevordering daarvan ten doel stellen, aan hun leden, met uitzondering van: 1 het verlenen van toegang tot wedstrijden, demonstraties en dergelijke; 2. het ter beschikking stellen van lig- en bergplaatsen voor vaartuigen die op grond van objectieve kenmerken niet geschikt zijn voor sportbeoefening; Colofon Deze nieuwsbrief is een uitgave van DHK Tax Lawyers & Legal Consultants (DHK): http://www.dhk-taxandlegal.nl Disclaimer Ondanks alle zorg die aan deze uitgave is besteed, blijven vergissingen mogelijk. DHK aanvaardt geen enkele aansprakelijkheid voor onvolledigheden en/of onjuistheden, noch voor de gevolgen van activiteiten die worden ondernomen op basis van deze uitgave. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd. 8