Rapport Gemeentelijke Ombudsman Beslaglegging ondanks betalingsregeling Gemeente Amsterdam Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam 6 november 2008 RA0831304 Samenvatting Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam (DBGA) heeft meerdere vorderingen uitstaan op een vrouw. In januari 2006 treft de dienst een betalingsregeling van twaalf maanden met de vrouw, maar nog geen twee weken na het treffen van de regeling staat een deurwaarder op de stoep om beslag te leggen op haar spullen. Na contact met de dienst over de betalingsregeling gaat de deurwaarder weer weg, maar de beslaglegging blijft. Als in januari 2007 de laatste termijn van de betalingsregeling overgemaakt is, vraagt de vrouw de dienst om een betalingsoverzicht en een restbedrag aan inningsrente. In juni 2007 laat de dienst weten dat ze geen overzicht kan geven. Wel wordt een ongemotiveerd restantbedrag genoemd. De vrouw vraagt uitleg, maar krijgt deze niet. DBGA heeft in deze zaak fout op fout gestapeld. In de eerste plaats had de dienst een duidelijke schriftelijke toelichting moeten geven over de reden voor het beslag en de procedure. In de tweede plaats heeft de dienst veel slordige fouten gemaakt bij de invordering van de betalingsregeling, onder andere door een beslag dat wel in het proces-verbaal vermeld is niet in de betalingsregeling op te nemen. Daarnaast had de dienst verzoekster in juni 2007 meegedeeld dat de betalingsregeling was beëindigd, omdat ze niet aan de voorwaarden had voldaan. Dit bleek later wel het geval. Tot slot: de dienst heeft de vrouw niet of onbehoorlijk behandeld door haar klachten niet te behandelen. Daarmee heeft de dienst meerdere keren de kans gemist uitleg te geven en fouten te corrigeren. Oordeel De onderzochte gedragingen zijn onbehoorlijk.
Pagina : 2/7 Aanbevelingen De ombudsman verzoekt de wethouder Financiën te bevorderen dat de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam verzoekster een actueel en gemotiveerd betalingsoverzicht verstrekt dat inzicht geeft in de totstandkoming van de vordering die de Dienst op dit moment nog op verzoekster meent te hebben en verzoekster voor een toelichting uitnodigt. Voorts verzoekt de ombudsman de wethouder Financiën te bevorderen dat de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam nader onderzoekt of er ten gevolge van fouten van de dienst voor de reeds geïnde betalingen invorderingskosten en rente in rekening zijn gebracht bij verzoekster en verzoekster zonodig daarvoor te compenseren.
Pagina : 3/7 Verzoek Het verzoek tot onderzoek is op 18 september 2007 op het spreekuur ingediend en betreft de gemeente Amsterdam, Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam. Het gevraagde onderzoek heeft betrekking op: de invordering van diverse aanslagen; de behandeling van klachten daarover. Bevindingen achtergrond van het verzoek De Dienst Belastingen heeft meerdere vorderingen op verzoekster. Op 13 januari 2006 laat verzoekster de dienst weten dat zij akkoord gaat met een door de dienst voorgestelde betalingsregeling. Toch verschijnt op 23 januari 2006 een deurwaarder met een vooraankondiging beslaglegging (uit te voeren op 21 maart 2006) bij verzoekster thuis. Ook krijgt ze een hernieuwd bevel tot betaling voor een vordering (aanslag ingezetenenomslag 2003), terwijl deze is meegenomen in de betalingsregeling. Verzoekster legt de deurwaarder uit dat er een betalingsregeling is en verzoekt hem ter plekke met de dienst te bellen om dit na te gaan. Dat doet hij en de dienst bevestigt verzoeksters verhaal. Ondanks dat gaat de deurwaarder nog bij diezelfde gelegenheid (in plaats van 21 maart 2006) over tot beslaglegging. Verzoekster dient op 18 mei 2006 een klacht in bij de Dienst Belastingen. Een reactie blijft uit. Verzoekster voldoet aan de betalingsregeling; op 25 januari 2007 betaalt ze de laatste termijn. Zij vraagt de dienst dan per brief om een totaaloverzicht van gedane betalingen en ze wijst op een restbedrag aan invorderingsrente. Op 4 juni 2007 deelt de dienst haar mee dat het verstrekken van een totaaloverzicht aan gedane betalingen met restsom niet mogelijk is. Voorts schrijft de dienst dat de betalingsregeling op 1 juni 2007 is beëindigd omdat verzoekster niet aan de voorwaarden heeft voldaan; de dienst is niet bereid om het beslag op te heffen. In een tweede brief (eveneens van 4 juni 2007) wijst de dienst verzoekster erop dat een aantal aanslagen niet geheel is voldaan en dat het resterende bedrag per ommegaande moeten worden betaald. Verzoekster begrijpt het niet. Omdat verzoekster nog steeds in de veronderstelling is alles te hebben betaald behalve de invorderingsrente- stuurt ze op 1 augustus 2007 een kopie van de betalingsregeling met daarachter de data waarop ze de maandelijkse termijnen heeft betaald. De dienst reageert niet. De dienst gaat door met een invorderingstraject. Op 4 september 2007 ontvangt verzoekster een aankondiging openbare verkoop: daarop vermeldt de dienst dat verkoop van goederen, waarop op 23 januari 2006 beslag is gelegd, op 27 september 2007 zal plaatsvinden. Hierbij is een computeruitdraai gevoegd met openstaande vorderingen van de dienst op een voor verzoekster onbekende persoon. Nog dezelfde dag dient verzoekster via een digitaal klachtenformulier op de website van de gemeente Amsterdam een klacht in. Opnieuw blijft reactie uit. reactie van de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam Vanaf medio 2004 probeerde de dienst afspraken over de betaling van de belastingschuld met verzoekster te maken. Over en weer hebben zowel de dienst als verzoekster diverse betalingsvoorstellen gedaan, waarmee de wederpartij niet akkoord ging. De dienst besloot op 8 december 2005 als finaal voorstel een betalingsregeling in 12 termijnen toe te staan. In de brief van 8 december 2005 noemt de dienst een openstaand bedrag van 2670,98 en een maandelijks vastgesteld aflossingsbedrag. Op 13 januari 2006 faxte verzoekster de bevestiging van deze betalingsregeling naar de dienst. Inmiddels had de dienst al een verzoek aan de deurwaarder gedaan om invorderingsmaatregelen te nemen. De dienst heeft toen besloten om, als extra drukmiddel, beslag te laten leggen als zekerheid dat de betalingsregeling zou worden nagekomen.
Pagina : 4/7 beslaglegging Gebruikelijk is dat de deurwaarder - ook als het beslag gelegd wordt ter zekerheid van betaling - de eerst mogelijke verkoopdatum vaststelt om de in beslag genomen zaken te verkopen. Die verkoopdatum moet, zo is wettelijk geregeld, minimaal 28 dagen na het gelegde beslag liggen. Die verkoopdatum zou ook op een latere datum kunnen worden vastgesteld. De deurwaarder hanteert echter standaard de 28 dagen termijn. De afdeling invordering van de dienst kan na het verstrijken van deze eerste datum via een zogenaamde prolongatieregeling (met akkoord van de klant) een nieuwe verkoopdatum bepalen, waarbij de verkoopdatum naar een later moment wordt geschoven. Als de klant de betalingsregeling niet nakomt, dan staat er een verkoopdatum vast en hoeft de deurwaarder daarvoor niet nog eens naar de klant. Bijbehorende executiekosten worden zodoende voorkomen. Ook kan de deurwaarder later in het invorderingstraject een nieuwe verkoopdatum bepalen. In verzoeksters geval kondigde de deurwaarder op 23 januari 2006 aan dat op 21 maart 2006 beslag gelegd zou worden. Omdat verzoekster op 23 januari thuis was, heeft de deurwaarder direct beslag gelegd; daarbij heeft de deurwaarder kennelijk het schriftelijk voornemen om verzoekster op 21 maart te bezoeken in verband met verdere inningsmaatregelen (uitvoering van beslaglegging) bij verzoekster achtergelaten. Op grond van voorafgaande mondelinge contacten tussen verzoekster en behandelende ambtenaar ging de deurwaarder er vanuit dat verzoekster bekend was met het feit dat de beslaglegging diende ter zekerheid voor het nakomen van de betalingsregeling. Tijdens de beslaglegging op 23 januari zegde de deurwaarder het beslag mondeling aan. Vervolgens maakt hij in concept het proces-verbaal van beslag op. Dit concept heeft hij later (zoals gebruikelijk) op kantoor uitgewerkt en op 24 januari 2006 aan verzoekster betekend, waarmee het beslag is afgerond. Abusievelijk heeft de deurwaarder, bij het uitwerken van het concept proces-verbaal, op het afschrift proces verbaal roerende zaken (bestemd voor verzoekster) als beslagdatum de betekeningsdatum (24 januari 2006) vermeld. Dat doet niets af aan de geldigheid van het beslag. Bij het proces-verbaal aan verzoekster staat op een aparte pagina als verkoopdatum van de in beslag genomen goederen 23 februari 2006 vermeld. Omdat de dienst ervan uitging dat de betalingsregeling nagekomen werd, is de vastgestelde verkoopdatum, 23 februari 2006, stilzwijgend verlopen. Op 16 mei 2006 zegt de deurwaarder verzoekster schriftelijk een nieuwe datum voor openbare verkoop van de goederen waarop beslag is gelegd aan (8 juni 2006). Op 19 mei 2006 ontvangt de dienst een brief van verzoekster, waarin ze haar bezwaren tegen de wijze van invordering en beslaglegging uit. Door de woordkeuze heeft de dienst de brief niet als klacht in behandeling genomen. In diverse met verzoekster gevoerde telefoongesprekken heeft de behandelende ambtenaar mondeling uitleg gegeven over de achtergrond en gekozen inningswijze. Achteraf bezien was het beter geweest om hetgeen besproken is schriftelijk te bevestigen. betalingsregeling Normaalgesproken moet een belastingschuldige, nadat er beslag is gelegd, maandelijks naar kantoor komen om de betalingsregeling uit te voeren. In dit geval heeft de dienst verzoekster toegestaan de afgesproken termijnen maandelijks over te maken. Op 24 januari 2006, de datum waarop het beslag is betekend, heeft de dienst de beschikking van de betalingsregeling opgemaakt. Door een fout is hierbij vergeten om één aanslag, die wél in het proces verbaal van beslag is opgenomen, over te nemen in de betalingsregeling. Het gaat om een aanslag onroerende zaaksbelasting gebruikersdeel 1999. Naast de in het proces verbaal van beslag opgenomen aanslagen zijn ook nog vijf andere aanslagen (die niet in het proces verbaal van beslag zijn vermeld) opgenomen in de betalingsregeling van 24 januari 2006. Het gaat om: de combi-aanslagen over 2004 en 2005, hondenbelasting 2005 en 2006 en ingezetenomslag 2003. Hoewel die laatste aanslag meegenomen is in de betalingsregeling heeft de deurwaarder hiervoor op
Pagina : 5/7 23 januari 2006 een hernieuwd bevel tot betaling aan verzoekster gedaan. Een hernieuwd bevel tot betaling is vereist alvorens de dienst over kan gaan tot verdere dwanginvorderingsmaatregelen en beslaglegging. In de betalingsbeschikking staat vermeld dat uitstel van betaling is verleend tot 31 januari 2007. Ook de vervaldata van de termijnen zijn vermeld. De vervaldag van de eerste termijn is 28 februari 2006, na de door de deurwaarder aangezegde verkoopdatum van de goederen waarop beslag is gelegd. Hoewel verzoekster meerdere termijnen te laat betaalde, voldeed zij aan de betalingsregeling van 24 januari 2006; de betalingsregeling is niet lopende de rit ingetrokken. Na betaling van de laatste termijn moest alleen de invorderingsrente nog worden betaald. Ook de in de betalingsregeling opgenomen aanslag hondenbelasting 2006 moest nog worden betaald als gevolg van het onterecht toerekenen van afgesproken termijnbedragen aan invorderingsrente. Op 23 januari 2007 heeft de dienst overigens nog mondeling contact met verzoekster gehad over het openstaande restbedrag. Verzoekster vroeg op 25 januari 2007 een totaaloverzicht van gedane betalingen en overzicht van nog verschuldigde invorderingsrente. De dienst verstrekt dat doorgaans niet. Reden hiervoor is dat de belastingschuldige hiervoor zijn eigen administratie kan raadplegen; immers alle betalingen zijn terug te vinden op bank- en giroafschriften. Dat moet het voor belastingschuldigen mogelijk maken hieruit zelf een overzicht op te stellen. Slechts bij uitzondering verstrekt de dienst een overzicht, bijvoorbeeld als de administratie van de cliënt verloren is gegaan door bijvoorbeeld brand of diefstal. Gelet op de huidige bezetting van de dienst is het onmogelijk om de taak overzichten te verstrekken standaard uit te voeren. In verzoeksters geval heeft de dienst in november 2007 een overzicht verstrekt. Op1 juni 2007 bleek dat niet het hele bedrag was betaald. Dat was de reden om de betalingsregeling per die datum te beëindigen en verzoekster op 4 juni 2007 uit te nodigen de verschuldigde betalingen per ommegaande te betalen. In een tweede brief van 4 juni 2007 merkt de dienst op van plan te zijn de executie van het beslag van 23 januari 2007 voort te willen zetten. De datum was onjuist; bedoeld werd het beslag van januari 2006. Verzoekster reageerde op 1 augustus 2007. Inmiddels was de invordering van de aanslag hondenbelasting 2006 al in gang gezet; daarvoor heeft de dienst in juli 2007 een dwangbevel en in november 2007 een bevel tot betaling naar verzoekster gestuurd. Tevens was besloten om de niet in de betalingsregeling opgenomen aanslag onroerende zaaksbelasting 1999, waarvoor wel beslag was gelegd, door middel van vaststellen van een nieuwe verkoopdatum voort te zetten. Aan een verzoek van de dienst om op 28 augustus 2007 op kantoor te komen, geeft verzoekster geen gehoor. Gevolg was dat de invordering abusievelijk werd voortgezet door middel van een aanplakbiljet. Dit laatste was niet juist omdat er zowel bij de dienst als bij verzoekster grote onduidelijkheid was ontstaan over nog verschuldigde betalingen en er niet gereageerd was op verzoeksters brief van 1 augustus 2007. Gelet op de misverstanden heeft de dienst besloten om van de openstaande aanslagen de invorderingskosten en -rente te laten vervallen. De dienst zal verzoekster uitnodigen om de aanslagen alsnog te betalen; als verzoekster dat wil, kan daarvoor een betalingsregeling worden getroffen. De dienst kan geen verklaring geven voor het bijvoegen van het schuldenoverzicht bij de aankondiging openbare verkoop van 27 september 2007; er bestaat geen relatie tussen deze uitdraai en verzoeksters aanslagen. reacties op bevindingen Het resultaat van het onderzoek is als verslag van bevindingen naar verzoekster en naar de dienst gestuurd teneinde een nadere reactie mogelijk te maken. Verzoekster begrijpt het in november 2007 verstrekte betaaloverzicht niet. De dienst geeft vervolgens een toelichting. Overige opmerkingen van de dienst zijn voor zover relevant- verwerkt in het verslag.
Pagina : 6/7 Behoorlijkheidsvereisten De ombudsman toetst de gedragingen en handelingen van gemeentelijke instanties aan behoorlijkheidsvereisten. In dit onderzoek is getoetst aan het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking, het vereiste van administratieve nauwkeurigheid en het vereiste van fair play. Overwegingen beslaglegging Het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking houdt in dat bestuursorganen burgers tijdig begrijpelijke, juiste en volledige informatie verstrekken. Dat brengt voor de Dienst Belastingen mee dat de dienst in situaties van beslaglegging ter zekerheidsstelling van een betalingsregeling, hierover een duidelijke toelichting geeft aan de cliënt. Nu een beslag ver ingrijpt in het privé leven van een burger, -die heeft dan immers niet meer zelf het beschikkingsrecht over zijn spullen- had de dienst verzoekster schriftelijk moeten informeren over de overwegingen die aanleiding waren voor de beslaglegging. Een mondelinge toelichting, zo die al is gegeven, volstaat - gezien de ingrijpendheid van een beslag- niet. Daarbij had de dienst verzoekster ook moeten uitleggen dat het vaststellen van een openbare verkoopdatum bij beslagleggingen ook als er een betalingsregeling is getroffen wettelijk moet en tevens moeten laten weten wat de voorwaarden zijn waaronder de openbare verkoop zou geschieden. Nu is nagelaten om verzoekster te informeren over de gang van zaken bij een beslaglegging, heeft de dienst in strijd met dit beginsel gehandeld. betalingsregeling Het vereiste van administratieve nauwkeurigheid houdt in dat bestuursorganen secuur werken. Dit betekent onder meer dat slordigheden vermeden moeten worden en fouten zo snel mogelijk hersteld worden. Vast staat dat de dienst fouten heeft gemaakt bij de invordering. Zo is bijvoorbeeld een aanslag die wel in het proces verbaal van het beslag was opgenomen niet meegenomen bij de betalingsregeling. Tevens heeft de dienst verzoekster in juni 2007 meegedeeld dat de betalingsregeling was beëindigd omdat verzoekster niet aan de voorwaarden had voldaan; later bleek dat verzoekster wél aan de betalingsregeling had voldaan. Voorts ging de dienst door met invorderen, terwijl er zowel bij de dienst als bij verzoekster grote onduidelijkheid was ontstaan over nog verschuldigde betalingen. Door deze werkwijze is in strijd met het vereiste van administratieve nauwkeurigheid gehandeld. Klachtbehandeling Het fair play-vereiste houdt in dat een bestuursorgaan de burger de mogelijkheid geeft zijn procedurele kansen te benutten. Dit brengt onder meer met zich mee dat een bestuursorgaan het onderwerp van de klacht moet onderkennen en naar aanleiding daarvan fouten in de dienstverlening hersteld. Vast staat dat verzoekster op 18 mei 2006 en op 4 september 2007 bij de dienst klachten over de beslaglegging en de invordering heeft ingediend. De eerste klacht is niet naar behoren behandeld; de dienst volstond met een telefonische in plaats van een schriftelijke toelichting. De klacht van 4 september 2007 is helemaal niet behandeld. De dienst heeft nagelaten om verzoeksters brief van 1 augustus 2007 als klacht te interpreteren en te behandelen.
Pagina : 7/7 Dat zijn drie gemiste kansen om opheldering te geven over de gang van zaken en eventuele fouten te corrigeren. Hierdoor heeft de dienst in strijd met het beginsel van fair play gehandeld. Oordeel Zowel ten aanzien van de de invordering als de behandeling van klachten daarover heeft de dienst onbehoorlijk gehandeld. Aanbevelingen De ombudsman verzoekt de wethouder Financiën te bevorderen dat de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam verzoekster een actueel en gemotiveerd betalingsoverzicht verstrekt dat inzicht geeft in de totstandkoming van de vordering die de Dienst op dit moment nog op verzoekster meent te hebben en verzoekster voor een toelichting uitnodigt. Voorts verzoekt de ombudsman de wethouder Financiën te bevorderen dat de Dienst Belastingen Gemeente Amsterdam nader onderzoekt of er ten gevolge van fouten van de dienst invorderingskosten en rente in rekening zijn gebracht bij verzoekster en verzoekster zonodig daarvoor te compenseren.