Beeld-, oordeel- en besluitvorming bij brandbestrijding Oefenkaart Lesstof Overige bronnen 202A Beeld-, oordeel- en besluitvorming bij brandbestrijding Bevelvoerder, tekstboek Brandbestrijding Deel A-3 RSTV-model Deel B Blussing en blusmiddelen Deel D Tactiek en techniek bij brandbestrijding Inleiding Deze achtergrondinformatie gaat over Beeld-, oordeel- en besluitvorming (BOB) bij brandbestrijding. Op de website van de oefenbank kunt u een algemeen achtergrondinformatiedocument over BOB vinden. Hieronder wordt specifiek ingegaan op het onderwerp brand. Elke brand is anders en het is onmogelijk om alle aspecten te beschrijven waar een bevelvoerder bij zijn Beeld-, oordeel- en besluitvorming rekening mee moet houden. Deze achtergrondinformatie gaat daarom in op de meest voorkomende aspecten. Wij raden u aan om ook de andere beschikbare achtergrondinformatie over specifieke brandonderwerpen te raadplegen voordat u met oefenkaart 202A begint. 1. Kenmerken van een inzet bij brand Het belangrijkste kenmerk van een inzet bij brand is het veranderlijke karakter van het incident. Er is, totdat het sein Brandmeester is gegeven, geen sprake van een stabiele situatie. Hiernaast bevinden de meeste branden zich in gebouwen en is het dus moeilijk om een goed beeld te krijgen van de situatie. Het Beeld-, oordeel- en besluitvormingsproces zal dus vele malen herhaald moeten worden, elke keer als er nieuwe informatie beschikbaar komt. 2. Belangrijkste Risico's bij brandbestrijding In de achtergrondinformatie bij oefenkaart 201B Risico's bij brand herkennen en inschatten wordt uitgebreid ingegaan op de risico's bij brandbestrijding. Hierin wordt gesproken over: Gedrag van brand (Rook Stroming Temperatuur Vlammen - model) Flashover Backdraft Branduitbreiding Gedrag van constructies Blussen Werken boven de brandhaard Optreden in kelders en andere afgesloten ruimten Elektrocutie. 3. Specifieke zaken voor Beeldvorming bij brandbestrijding In de fase van beeldvorming worden alle objectieve gegevens verzameld. Dit gebeurt middels de melding tijdens het aanrijden en bij aankomst middels het verkennen en het verzamelen van informatie (door te spreken met getuigen of informanten). Hierbij zijn de volgende onderwerpen van belang: Redding De eerste prioriteit (na de eigen veiligheid) bij brandbestrijding is de redding. Om deze effectief uit te kunnen voeren is zo veel mogelijk informatie nodig over de mogelijk vermiste mensen of dieren. Deze informatie kan al tijdens het aanrijden beschikbaar zijn, maar kan ook lange tijd onbekend blijven. Er moet altijd vanuit worden gegaan dat er slachtoffers kunnen zijn en er dus een redding moet plaatsvinden. Enige uitzondering hierop is als een betrokkene met absolute zekerheid kan zeggen dat er niemand vermist is. Het tijdstip (nacht, dag), de functie van een gebouw (woongebouw, ziekenhuis, fabriek) en informatie van betrokkenen worden allemaal meegenomen tijdens de beeldvorming over de redding. Hiernaast kan de verkenning informatie over mogelijke slachtoffers opleveren. 1
Een snelle redding kan al tijdens de verkenning plaatsvinden. Hierbij volgen beeld-, oordeel- en besluitvorming elkaar snel op. Het zoeken en redden van slachtoffers heeft altijd voorrang op de daadwerkelijke brandbestrijding. De brand Het is van belang snel een idee van de brand zelf te krijgen. Veel van de vragen die daarbij gesteld moeten worden kunnen pas bij een verkenning worden beantwoord. Toch kan ook met behulp van betrokkenen die kennis hebben van het pand al een aardig beeld worden gevormd. De vragen die gesteld moeten worden zijn onder andere: Waar brandt het? Hoe brandt het (kijk naar rook)? Hoe lang brandt het? Wat brandt er? Wat bevindt zich in de omgeving van de brand (aangrenzende ruimten)? Het object Door informatie te verzamelen over het object en de omgeving, wordt duidelijk hoe het incident moet worden aangepakt, maar ook welke situaties en gevaren kunnen worden aangetroffen of zich juist in de toekomst kunnen ontwikkelen. Veel gegevens zijn terug te vinden in een Bereikbaarheidskaart of Aanvalplan. Als deze niet voorhanden zijn, dan moet de bevelvoerder zich richten op betrokkenen of een eigen verkenning. Doel hierbij is het verkrijgen van informatie over de indeling, de functie van het gebouw, de vuurbelasting, betrokken stoffen en de brandveiligheidsvoorzieningen. De voorzieningen die een rol spelen bij de brandveiligheid in gebouwen en in grote mate de verwachte uitbreiding van de brand en de redding- en aanvalsmogelijkheden bepalen zijn: 1 brandcompartimentering (maximaal uitbreidingsgebied van brand) 2 rookcompartimentering (maximaal uitbreidingsgebied van rook, doel: loopafstand door rook beperken) 3 vluchtroutes (mogelijkheid om in twee verschillende richtingen te vluchten, voor slachtoffers en hulpverleners) 4 bouwconstructies (eisen met betrekking tot bezwijken bij brand) 5 bouwmaterialen (eisen met betrekking tot mate van brandvoortplanting en rookdichtheid) 6 brandbeveiligingsinstallaties (melden van brand, ontruimen en in vroeg stadium bestrijden van brand). De directe omgeving Naast het pand zelf, is ook de omgeving van belang voor de beeldvorming. Waar kunnen de voertuigen zich opstellen en welke omliggende bebouwing loopt gevaar? Hierbij zijn de weersomstandigheden (vooral de windrichting) een belangrijke factor. Vanzelfsprekend moet bij de beeldvorming aandacht besteed worden aan de waterwinningmogelijkheden. Deze zijn van invloed op de opstelplaatsen en de slagkracht. 4. Specifieke zaken voor Oordeelsvorming bij brandbestrijding Op basis van de verzamelde gegevens zet de bevelvoerder in de oordeelsfase op een rij wat hij van de situatie vindt. Hierbij gebruikt hij zijn kennis en ervaring om te bepalen hoe ingezet moet worden. De bevelvoerder gaat uit van de volgende prioriteiten: 1. Eigen veiligheid 2. Redding 3. Uitbreiding voorkomen 4. Brand bestrijden en blussen Hieronder wordt een aantal aspecten behandeld die de bevelvoerder in ieder geval mee zal nemen in de beoordeling van de situatie: 2
Omvang en verloop van brand Wat vertellen de objectieve waarnemingen van de brand over de te verwachte ontwikkelingen? RSTV model Kenmerk Risico Rook Dik en Zwart - onvolledige verbranding. Kans op plotselinge ontsteking (backdraft). Geel-bruin. Veel giftige stoffen in de rook. Stroming Temperatuur Vlammen Brandgassen stromen van de brandhaard af (tegen plafond). Pulserende stroming ('ademhaling') in afgesloten ruimte. Hoge temperatuur (bladderende verf, zwartbruine aanslag op ramen) - Veel uitdamping (pyrolyse), veel brandgassen. Oranje (dieprode vlammen) - onvolledige verbranding, weinig zuurstof. Vlammen in de rook. Branduitbreiding vindt meestal plaats in de richting van de stroming van de brandgassen. Brand krijgt te weinig zuurstof. Kans op backdraft bij openen van deur. Veel kans op branduitbreiding (bijvoorbeeld flashover). Toevoegen van zuurstof kan brand opeens laten oplaaien. Aanwezigheid van brandbare gassen in de ruimte. Signalen dreigende Flashover: Uitgassen materialen Rookopbouw bovenste helft van ruimte met vlammentongen Ontstaan van gaswolk boven in de ruimte met zeer snelle temperatuur stijging De deurkruk van een toegangsdeur tot een ruimte is heet. Signalen dreigende Backdraft: Rookvorming: kolkend, kleine blauwe vlammen, aanslag op ramen Stroming rook en lucht: pulserend, fluitend, rinkelende ramen en deuren Extreme hitte Geluidsvacuum ( gemoffeld geluid ) en een zacht krakend pak en helm Verbrandingsgassen staan stil en krijgen vlak voor de verbranding een gouden tot rode kleur. Overwegingen bij keuze tot inzetstrategie Repressieve ventilatie? Aan een goed uitgevoerde repressieve ventilatie zijn veel voordelen verbonden. Door de afvoer van rook en brandgassen, de verlaging van de temperatuur en de aanvoer van frisse lucht wordt de binnenaanval veiliger en effectiever en wordt het zicht in de ruimte beter. Schade als gevolg van rook, hitte en branduitbreiding wordt tot een minimum beperkt. Slachtoffers hebben meer kans tot overleven. De beslisboom repressieve ventilatie (afbeelding D11-13) is achteraan dit document toegevoegd. Welke Brandbestrijdingstechniek en -tactiek? Bij de meeste branden zal als blusstof water worden ingezet. Toch moet de bevelvoerder altijd de afweging maken welke blusstof het meest geschikt zal zijn om de brand onder controle te houden en uiteindelijk te blussen. Bij het gebruik van water moet altijd rekening gehouden worden met de stoomvorming en de geleidbaarheid van water (gevaar bij het in contact komen met elektriciteit). De keuze tussen een inzet met HD of met LD hangt vooral af van de omvang van de brandhaard. Als er een groot koelend effect nodig is (bij een grote brandhaard), ligt het gebruik van LD voor de hand; met LD wordt immers meer water per minuut op de brandhaard gebracht. Bij een kleine brandhaard kan meestal het gebruik van HD volstaan. HD legt minder beslag op de beschikbare watervoorraad. 3
De keuze voor het afleggen met HD, LD of een combinatie daarvan heeft soms gevolgen voor de opstelplaats van het voertuig ten opzichte van het object en de bluswaterwinplaats. Bij gebruik van open water, geboorde putten, brandputten of reservoirs moet het blusvoertuig binnen zes meter van de waterwinplaats worden opgesteld; het maakt niet uit of HD dan wel LD wordt afgelegd. Bij gebruik van een brandkraan en inzet van HD kan het blusvoertuig bijna altijd bij het brandobject worden opgesteld. Bij gebruik van een brandkraan en inzet van LD moet het blusvoertuig altijd binnen 15 meter van de brandkraan worden opgesteld; dit in verband met dynamische verliezen in de vulslangleidingen. Bij de bestrijding van een binnenbrand onderscheiden we drie verschillende blustactieken: Indirecte blussing: Er wordt met een sproeistraal van buiten in het brandende compartiment gespoten met als doel zoveel mogelijk stoom te produceren. De stoom koelt en verdrijft de aanwezige brandgassen waardoor het vuur uiteindelijk zal doven. Directe blussing Bij directe blussing wordt een smalle sproeistraal direct op de brand(haard) gespoten om het vuur te doven. Directe blussing is het meest effectief in het beginstadium van de brand. Brandgaskoeling: Brandgaskoeling is het koelen van brandgassen door deze te injecteren met een kleine hoeveelheid waterdruppels, in een serie korte stoten (pulsen) met de straalpijp. Brandgaskoeling is effectief bij branden in afgesloten ruimten die zich in de ontwikkelingsperiode of brandperiode bevinden, en nog vóórdat een flashover heeft plaatsgevonden. Om branduitbreiding te voorkomen, moet de eerste straal ingezet worden op de plaats waar het grootste uitbreidingsgevaar is. Als algemene richtlijn geldt hierbij de zogenaamde kubusgedachte : als de brand zelf als een kubus gezien wordt, zijn er in principe zes mogelijkheden voor uitbreiding: naar boven, naar beneden, naar voren, naar achteren, naar links, naar rechts. Over het algemeen is de kans op uitbreiding van de brand naar boven het grootst en naar beneden het kleinst. De stap na het bestrijden van het uitbreidingsgevaar is het onschadelijk maken. Onschadelijk maken omvat niet alleen het blussen van brand, maar ook het verwijderen of neutraliseren van een giftige stof, het stoppen van een lekkage en dergelijke. Bij het omsingelen van de brand moet de kubusgedachte ook worden toegepast. Dit betekent dat de brand via meerdere zijden wordt benaderd en de brandhaard wordt afgegrendeld van de omgeving. 5. Specifieke zaken voor Besluitvorming bij brandbestrijding Op grond van de twee voorgaande stappen moet de bevelvoerder een besluit nemen over een aantal punten: Is versterking nodig? Waar kunnen de voertuigen opgesteld worden? Moeten er onmiddellijk stralen worden ingezet (bijvoorbeeld bij gevaar voor brandoverslag)? Wat wordt het inzetplan? In het inzetplan moeten de volgende punten zijn bepaald: 1 de aanvalsdoelen, bijvoorbeeld: alleen redding, geen blussing alleen uitbreiding voorkomen, geen blussing geen blussing in verband met gevaren voor personeel. 2 de in te zetten manschappen, bijvoorbeeld: aanvalsploeg waterploeg tweede bluseenheid redvoertuig. 3 de waterwinplaats die gebruikt wordt, bijvoorbeeld: brandkraan open water tank van een (tank)autospuit of schuimbluswagen. 4 het aanvalsmiddel, bijvoorbeeld: HD LD-gebonden LD-nevelstraal. 5 de aanvalswegen, bijvoorbeeld: voordeur hoofdtrap ladder hoogwerker. 4
De eerste inzet Op basis van de verkenningsresultaten bepaalt de bevelvoerder waar het gevaar voor branduitbreiding het grootst is. Op die plaats wordt de eerste straal ingezet. Om de brand zo snel mogelijk te bestrijden, wordt in principe de hele bluseenheid ingezet. Alle beschikbare krachten worden dan ook gemobiliseerd om de eerste straal in werking te stellen. De start van de blussing kan echter worden vertraagd door reddingsacties, omdat het redden van mensen en dieren voor alles gaat. Het zoeken naar slachtoffers moet systematisch en intensief gebeuren. Systematisch betekent in dit geval dat eerst de ruimten worden afgezocht waar mogelijke slachtoffers het meeste gevaar lopen, namelijk: in en nabij de brandhaard in met rook gevulde ruimten. Voor het opsporen van slachtoffers zijn alle zintuigen nodig. Om een snelle redding te kunnen uitvoeren moet zowel de aanvalsploeg als de waterploeg soms al direct met een HD-straal naar binnen. De aanvalsploeg kan zich dan richten op de redding (bijvoorbeeld in een vertrek boven de brandhaard) en de waterploeg op het bestrijden van de brandhaard en de terugtochtbeveiliging van de aanvalsploeg. Na een eerste inzet en het resultaat daarvan vindt weer een cyclus van BOB plaats om de vervolgstappen te bepalen. 6. Soorten incidenten In de achtergrondinformatie bij de oefenkaarten in de 500-serie is veel informatie te vinden over de inzet bij specifieke incidenttypen bijvoorbeeld Woningbrandbestrijding en Brandbestrijding in voertuigen, vaartuigen en vliegtuigen. Op de website van de oefenbank is een groot aantal beeldcasussen te vinden die gebruikt kunnen worden bij deze oefenkaart. Hieronder wordt, om u een beeld te geven, een aantal scenario's genoemd. Brand in portiekflat Uitslaande brand in oude binnenstad Uitslaande zolderbrand Branduitbreiding via kap Brand in bedrijfsverzamelgebouw Brand in garagebedrijf Uitslaande brand in slooppand Natuurbrand Buitenbrand in nieuwbouwwijk Woningbrand Uitslaande brand in portiekwoning Brand in bouwkeet Uitslaande keukenbrand Brand in hotel-restaurant Uitslaande brand in schoolgebouw Dakbrand in villa 5
6