Uitleg samenvatting; Succes met leren voor het tentamen! Cheers, Robert-jan greup VC06 ALO

Vergelijkbare documenten
Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

Hart = pomp --> spier --> trainen --> krans(slag)aders vertakken verder --> hart krijgt meer voedingsstoffen

Seniorenraad Son en Breugel 22 juni 2018

Take-home toets. Thema 4.3.1: Anatomie en fysiologie van het hart en de circulatie

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

HET ADEMHALINGSSTELSEL

Anatomie / fysiologie

Wat is COPD? 1 van

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten

Thema 4.2.1: Anatomie en fysiologie van de thorax, longen en het respiratoirsysteem

Hart anatomie en fysiologie

Hoorcollege Tractus circulatorius. Dirk Geurts

Respiratie Functie en bouw van de luchtwegen. Een uitingsvorm van het gebruik van de hulpademhalingsspieren is neusvleugelen.

Aortaklepinsufficiëntie

5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

Fysiologie les 5 Herhalen 3A Bloedsomloop

Hart- en vaatziekten. voor Nederlanders. Zorg goed voor uw hart

anatomie en fysiologie van het hart

Hart- en vaatziekten. voor Marokkaanse Nederlanders. Zorg goed voor uw hart

Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan?

Werking van het hart. Algemene informatie over het hart, de bloedvaten en de meest voorkomende hart- en vaataandoeningen

Hartkwalen Gasping. Aandoeningen v/h hart. Aandoeningen v/h hart. Aandoeningen v/h hart. Aandoeningen v/h hart. Aandoeningen v/h hart

Oefen Repetitie KGT thema Bloedsomloop

Werkstuk door een scholier 1759 woorden 8 januari keer beoordeeld

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

slagaders haarvaten aders uitzonderingen Bevat kleppen - - X Aorta, longslagader Gespierde dikke wand

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

halvemaanvormige kleppen) Doordat de hartkamers het bloed met kracht wegpompen.

Samenvatting Biologie Transport

(Cardio- en cerebrovasculair systeem) Analyse Rapport

Diabetes of suikerziekte

Boezemfibrilleren. De bouw en werking van het hart

Overmatig drinken en plassen is een vaak voorkomend symptoom bij de. hond. Het kan veroorzaakt worden door verschillende ziekten in het

Hart en Vaataandoeningen, Leefstijlziektes? of! Leo Schrijvers Cardioloog

vwo gaswisseling en ademhaling 2010

Hyperventilatie. Ziekenhuis Gelderse Vallei

Anatomie / fysiologie. Taken circulatiestelsel. Onderverdeling bloedvaten. Cxx53 5 en 6 Bloedvaten Lymfe

Antwoorden door een scholier 1481 woorden 26 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

Chapter. De Longcirculatie in Pulmonale Hypertensie. Nieuwe inzichten in Rechter Ventrikel- & Longfysiologie. Nederlandse samenvatting

Alles over de bloedziekten PNH & AA. Wat is bloed?

Antwoordvel Longquiz. Dat geldt zowel iedereen (ongeachte je gezondheid of conditie voor je met oefenen begon)

Voor voortgangtoets 3.1

vwo bloed en bloedsomloop 2010

Samenvatting. Functie: zuurstof en voedingsstoffen afgeven aan de cellen, en koolstofdioxide en andere afvalstoffen opnemen in het bloed.

Anatomie / fysiologie Circulatie. Stellingen n.a.v. vorig college. Stellingen, vervolg. Bloeddruk

Herhalen anatomie art Cubiti: Elleboog

Beter Leven met diabetes type 2 Voorlichtingsmateriaal voor mensen met diabetes type 2

Tussentoets Long (TT-2) Hart en Long 8WA03. Woensdag 3 april

COPD en longproblematiek. Angst voor inspanning Noodzaak voor inspanning

ADDENDUM. Nederlandse Samenvatting

BLOEDSOMLOOP. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Bloedsomloop. Hans heijkoop; Petra Buist. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

basisstof 1 gaswisseling bij dieren om te onthouden

Richtlijn Vroegtijdige opsporing van aangeboren hartafwijkingen (2005; update verwacht begin 2017)

Hartfalen. Decompensatio cordis

Hoorcollege Tractus circulatorius II. Dirk Geurts

Praktijk voor Fysiotherapie. Altijd in beweging

Samenvatting NaSk Verbranding en ademhaling

Patiënteninformatie. Hyperventilatie, een adembenemend verschijnsel. Wat is hyperventilatie, wat zijn symptomen en hoe bestrijd je een aanval?

Grijze stof wordt gevormd door de cellichamen van de neuronen en de dendrieten

Diabetes: zo zit dat Veelgestelde vragen en antwoorden

Werkstuk Biologie Het hart

Vermoeidheid & hartziekten

Astma / COPD-dienst Geldrop

> waterdamp < zuurstof Aan ingeademde lucht = stikstof

Hyperglycemie Keto-acidose

Samenvatting Biologie Regeling

5,9. Werkstuk door een scholier 2073 woorden 16 juli keer beoordeeld

Fysiologie les 7. Herhalen Lymfestelsel:

Pre-diabetes, wat is het en wat kan ik er zelf aan doen? In deze folder krijgt u hier meer informatie over.

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

Tussentoets 1 (TT-1, code 8WA01) Hart en Long 8WA00. Maandag 11 maart 2013

Pijn op de borst: Angina Pectoris

Astma / COPD-dienst Geldrop

Hartcentrum. Hartklepaandoeningen. Patiëntenfolder aandoeningen

Diabetes: zo zit dat. Iedere dag krijgen 200 Nederlanders diabetes. Wat is het? Hoe herkent u het? Is het te genezen?

Hartfalen. Wat is het en hoe herken je het

Werkstuk Verzorging Welvaarsziekten

Hoe werkt ons lichaam? Waarom water drinken? Vocht vasthouden Puur water Tips bij water drinken Vragen

Gaswisseling. Samenvatting voor de toets

Verbranding bij een kaars: kaarsvet + zuurstof --> water+ koolstofdioxide (+ energie)

2 Patiëntspecifieke informatie Partiële Cavo Pulmonale Connectie (PCPC)

Examen Voorbereiding Transport

Kijk, zo klopt het! EEN KIJKJE IN JE HART INHOUD. Je hart? Hard nodig!

Boezemfibrilleren. Afdeling cardiologie

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels

Nierschade Acute nierschade Klachten acute nierschade

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen

Boezemfibrilleren. Cardiologie

COMPLICATIES Lange termijn complicaties Complicaties van de ogen (retinopathie) Complicaties van de nieren (nefropathie)

TUSSENTOETS. Inleiding Inspanningsfysiologie Donderdag 1 oktober 2009, uur. Vakcode: Algemene Informatie

6.4. Werkstuk door een scholier 1926 woorden 5 januari keer beoordeeld. Inhoud

Werkstuk Biologie Bloed

Boezemfibrilleren. Lianne Permentier, cardioloog Ommelander Ziekenhuis

DREIGEND HARTINFARCT

Transcriptie:

Uitleg samenvatting; Beste medestudenten, dit bestand bevat ultra veel informatie! Wees er zuinig op, het staat op dit moment nog in zijn kinderschoen met layout en dergelijke. Er staan hoorcolleges, tutorgroepen (niet allemaal helaas), boek hstk 3,5,6,7,20,21 en verder overige filmpjes mocht je het niet helemaal helder vinden. Het heeft me veel tijd gekost dus wees er zuinig op. Voor de uiteindelijke versie, kan je terecht op mijn blog. Deze zal in de week na de vakantie af zijn met deze gegevens plaatjes en duidelijkere voorbeelden. De link zal dan online komen te staan op facebook en daarnaast via de mail rond gaan. Succes met leren voor het tentamen! Cheers, Robert-jan greup VC06 ALO

Hoorcollege Week 1; Thema = gezondheid Citaat -> 15% van de leerlingen zijn te dik binnen het onderwijs Als rol S&B docent kan je ervoor zorgen dat leerlingen meer bewust worden van gevolgen en dergelijke. (preventie) 3 aspecten van gezondheid Lichamelijk Psychisch Sociaal/maatschappelijk Het model van Lalonde Intern milieu Extern fysiek milieu -> omgeving waar je woont in de buurt van fabriek of Veluwe Sociaal milieu -> Sociale plek waar je leeft Bravofactoren - Bewegen - Roken - Alcohol & drugsgebruik - Voeding - Ontspanning Epidemiologie - Gevolg en relatie met de ziekte Etiologische factoren ontstaan van de ziekte Prognostische factoren samenhang beïnvloeden, verloop van de ziekte Diagnostische factoren aanwezigheid/kenmerken van aandoening Breuk Geeft aan hoeveel mensen ziek zijn binnen de groep/populatie (teller/noemer = aantal ziektegevallen/omvangpopulatie in %) Determinanten extern milieu Biologische dieren voedingstoestand Gezin aantal personen, huisvesting Determinanten intern milieu Leeftijd Gedrag drugs, alcohol Hygiëne

Gezondheidsindicatoren - Mortaliteit - Levensverwachting - Ervaren gezondheid - Verloren levensjaren - Morbiditeit - Alcohol gebruik - Rokersgebruik - Geboortecijfer - Kindersterfte SGL notulen week 1, 30-08-2011 Email: Heleen.vanderwelt@han.nl Boek: Inspannings- en sportfysiologie Afspraken: - Altijd aanwezig zijn! Als je niet aanwezig kunt zijn stuur dan een mailtje naar Heleen. - Afwezig met een legitieme reden is geoorloofd. - We beginnen op tijd! - Meer dan 1 keer afwezig, krijg je een vervangende opdracht. - Producten voor de deadline inleveren via DPF (Hardcopy hoeft niet) - Telefoon uitzetten, anders trakteren. - Laptops worden alleen voor lesdoeleinden gebruikt. Opdrachten week 1 1.1 Gezondheid is in de drie onderstaande dingen fit zijn: - Lichamelijk in orde zijn. (Als je door je lichaam niet beperkt wordt in het dagelijkse leven). - Geestelijk in orde zijn. - Sociaal in orde zijn. Het geluksaspect kan hierbij een rol spelen, maar dat valt meestal onder het geestelijk in orde zijn. Zowel objectief als subjectief geen last hebben van klachten die het dagelijkse functioneren kunnen beperken. 1.2 A. De wetenschappelijke studie van het voorkomen en verspreiden van ziekte onder de bevolking. Epidemiologie moet je wel altijd binnen een bepaalde tijd plaatsen. B.

- Etiologische factoren, hebben te maken met het ontstaan van een ziekte. Voorbeeld: Erfelijk zoals hart- en vaatziekte is een etiologische factor. - Prognostische factoren hebben te maken met factoren die de ziekte kan verergeren of verminderen als je de ziekte al hebt. Je wilt weten waardoor het verloop van de ziekte wordt bepaald. Voorbeeld: Roken bij astma is een prognostische factor, omdat het de ziekte verergert. - Diagnostische factoren, zijn factoren waarmee je de diagnose wil vast stellen. Als je bij de dokter komt met een paar klachten, gaat hij een diagnose vast stellen en gaat hij kijken wat het dan kan zijn. Voorbeeld: Als je suikerziekte hebt, plas je veel. C. Factoren die worden veroorzaakt door de ziekte, maar niet de veroorzakers zijn van de ziekte. Voorbeeld: Andere stem krijgen als je rookt. D. Aantal ziektes van een aantal mensen en dan kijk je naar de omvang van het aantal, dat je bestudeert. E. Zonder onderzoeken zouden er veel meer sterfgevallen kunnen zijn. Met de technieken van tegenwoordig kan een verspreiding erg snel tegengehouden worden. Het is belangrijk om als docent S&B op de hoogte te zijn van de ziektes, zodat je het snel kunt herkennen als je er mee te maken krijgt. Voorbeeld: Overgewicht herken je snel, maar dan kun je er snel je aanpak op af stemmen. 1.3 A. Gezondheidsindicatoren: - Mortaliteit: Percentage personen dat sterft gedurende een bepaalde tijd. - Levensverwachting: Verwachte aantal levensjaren bij geboorte. - Ervaren gezondheid: Je kunt denken dat je gezond bent, terwijl dat niet zo is. - Verloren levensjaren: Verlies van levensjaren door ziekte/ongeval. - Morbiditeit: Ziektecijfer: incidentie (geeft aan het aantal nieuwe gevallen dat ziek wordt of het aantal nieuwe blessures, dus heeft te maken met dingen die ontstaan) en prevalentie (gaat over het aantal mensen dat op een bepaald moment een ziekte of blessure heeft). - Geboortecijfer. - Sterftecijfer. De 3 dikgedrukte indicatoren komen iedere week terug met de analyse en het bestuderen van de artikelen. Mortaliteit wordt gekoppeld aan de verloren levensjaren! B. Gezondheidsindicatoren:

- De mortaliteit is niet bekend, omdat er misschien meer mensen dood zijn gegaan maar en zijn ook meer mensen bijgekomen. - De levensverwachting is gestegen. - Het ervaren van de gezondheid is gestegen, want er is veel meer aandacht voor. - Het verloren aantal levensjaren is niet bekend, omdat er verschillende redenen zijn waardoor het gestegen of gedaald kan zijn. Andere diverse voorbeelden: - Auto s zijn zuiniger geworden. Ook stoten ze tegenwoordig minder CO2 uit. Hierdoor wordt de lucht schoner. - Mensen kunnen in een mindere gezondheidstoestand leven. Misschien dat ze ziektes of besmettingen sneller kunnen overdragen. - Met een goede hygiëne wordt het overdragen van ziektes tegengegaan. C. Tom maakt 1.4 voor de volgende tutorgroep. Wouter maakt 1.5 voor de volgende tutorgroep. Roel maakt 1.6 voor de volgende tutorgroep. Wouter en Bas: COPD vaatziekten Iris en Kevin: Overgewicht Willem en Nikki : Psychische aandoening Robertjan, John & Roel: Hart- en Tom en Tim: Diabetes De notulen worden op scholar geplaatst binnen 24 uur! Hoorcollege week 2 Hart en bloedsomloop - Lymfesysteem neemt vocht mee wat overtollig is. Vena cava superior en inferior Pulmonale venen/ longslag ader Pulmonaire / long ader Aorta - Hartspier dwarsgestreept o Niet beïnvloedbaar - SA Node beïnvloed door sympathisch zenuwvezels en parasympathische zenuwvezel

Sympathisch gereed voor actie als vluchten, vechten etc. Parasympatisch lichaam gereed maken voor het rusten Bloed circulatie; Systematische circulatie (lichaamscirculatie) zuurstof rijk bloed Pulmonaire circulatie (longcirculatie) bloedafvoer/toevoer longen Coronaire circulatie ( hartfunctie) kransslagaders Cardiovasculair; (functies transport) Zuurstof, glucose Afvalstoffen Zuurstof arm bloed en rijk bloed Bloed; - Plasma vocht - Witte bloedcellen weerstand/imuunfunctie - Bloedplaatsjes stollingsproces bij wondjes - Rode bloedcellen zuurstof en andere stoffen vervoeren. - Hemoglobine binding van zuurstof aan rode bloedcellen Bloeddruk; - Systolische druk (pompactie) - Diastolische druk (rustactie) Hoge bloeddruk afhankelijk van fysiologische variabelen. Elasticiteit bloedvaten Grootte van het vaatbed Hemotocriet is het vaste bestandsdeel van het bloed. - Rode bloedcellen hoe hoger hoe dikker het bloed(denk aan hoogte training) Hartziekten Verworven Aangeboren Verworven (top 5) - Coronaire aandoeningen - Hartinfarct - Obstructief hartfalen - Hypertensie - Overig Beroerte - Trombose bloed propje verstopping - Embolie lucht belletje verstopping - Arteriosclerose aderverkalking

TIA Transient ischaemic attack - Voorbijgaand bloedloos aanval - Over in 24 uur Risicofactoren; - Roken - Hoge bloeddruk o Natrium o Inactiviteit o Teveel eten - Hoog cholesterol o LDL slechte cholesterol veel verzadigd vet en transvetten o HDL goede cholesterol lager te weinig bewegen teveel eten Slagaderverkaliking - Roken - Verzadigd vet - Overgewicht - Te weinig groente en fruit Overgewicht - Inactief - Slechte voedingbalans Rol SBO - Sporten - Balans in energie verbruik - Duursport aeroob systeem verbeteren - Hypertrofie spieren vergroten afname van overgewicht Samenvatting boek; Functie van het cardiovasculaire systeem; Het cardiovasculaire systeem gaat over bloedcirculatie binnen het lichaam, elk systeem bestaat uit een pomp, kanalen/buizen(bloedvaten, haarvaten) en het vloeibare medium ook wel het bloed. Het cardiovasculaire systeem heeft verschillende functies deze zijn in 6 categorieën verdeeld. 1. Afgifte van zuurstof en andere nutriënten 2. Verwijdering van kooldioxide en andere metabool afval 3. Transport van hormonen 4. Thermoregulatie 5. Handhaven van het zuur- basenevenwicht en van de waterhuishouding 6. Afweerfunctie

Werking van het hart; Het hart heeft een grote van ongeveer een vuist, dit kan verschillen in hoeverre je getraind bent. Ieder hart heeft een hartzak om zich zitten die zorgt ervoor dat er weinig wrijving plaats vindt, zodra het hart pompt. Het hartzakje (pericardium) is gevuld met pericardiale vloeistof dat de frictie verlaagt tussen de zak en het hart. De hartspier wordt ook wel als geheel het myocard genoemd. De start is aan de rechter kant (links op het scherm). - Vena Cava inferior en superior; o - Rechteratrium; o De onderste en bovenste holle ader Hierdoor gaat het zuurstofarme bloed het hart in. De rechter boezem - Tricusdipalisklep; o Ontvangt het zuurstof arme bloed van de vena cava inferior en superior Rechterklep - Rechterventrikel; o Doorstroom regelen van bloed vanuit het rechteratrium naar het rechterventrikel zonder dat het bloed terugstroomt Rechterkamer Ontvangst van bloed uit de rechterboezem vervolgens wordt het bloed de longslagader ingepompt - Pulmonaire semilunaire klep; o - Longslagader Klep tussen rechterkamer en longslagader Zorgt voor doorstroming van het bloed naar de longslagader en voorkomt terugstroming van het bloed Bloed gaat naar de longen, hier vindt longdiffusie plaats (gasuitwisseling)

- Linker pulmonale venen; o - Linkeratrium; o Linker longaderen Hier komt zuurstof rijk bloed het linkeratrium binnen. Linkerboezem - Bicuspidalisklep; o Ontvangt zuurstof rijk bloed van de pulmonale venen Mitralisklep - Linkerventrikel; o Zorgt voor doorstroming van zuurstof rijk bloed naar het linkerventrikel Linkerkamer - Semilunaire aortaklep o - Aorta o Ontvangt zuurstof rijk bloed van de linkerboezem en pompt het bloed naar de aorta Aortaklep Doorlating van zuurstof rijk bloed naar de aorta vanuit de linker kamer Slagader Transport van zuurstof rijk bloed naar weefsels in het lichaam Werking van het prikkelgeleidingsysteem; Elk hart heeft een spontane functie voor het opwekken van een elektrisch signaal. Dit zorgt voor een spontane ritmiek. Het hart heeft voor het begeleiden van zo n impuls een aantal componenten.

- Sinoatriale knoop SA knoop - Atrioventriculaire knoop AV knoop - AV bundel bundel van His - Purkinje vezels Ontstaan van het impuls ligt bij de SA knoop, van daar gaat het signaal over de beide atria en komt vervolgens bij de AV knoop. Deze bevindt zich in de rechter wand van het rechteratrium, vlak bij het hartcentrum. Door dat de impuls over de atria verloopt, trekken deze samen. Vanaf de AV knoop gaat het signaal door naar de AV bundel, het signaal wordt dan met ongeveer 0,13 seconden vertraagd en gaat daarna door de AV bundel richting de ventrikels. Het signaal eindigt bij de purkinje vezels die het 6 keer zo snel overbrengt naar het ventrikel. Dit zorgt dat het ventrikel op hetzelfde moment samentrekken. Het intrinsieke aansturen van het hart kan op drie verschillende systemen worden veranderd. - Parasympathisch zenuwstelsel - Sympathisch zenuwstelsel - Endocrien systeem Parasympathisch zenuwstelsel; Is een tak van het autonome zenuwstelsel, het staat in verband met het nervus vagus en brengt de impulsen naar de SA en AV knoop. Het geeft stimulatie acetylcholine af wat hyperpolarisatie veroorzaakt van de geleidingscellen. Het parasympathische zenuwstelsel is overheersend in rust. Het nervus vagus heeft een remmend effect p het hart hij verlaagd impulsgeleiding en vertraagt daarmee de hartfrequentie en de kracht contractie van het hart. Sympathisch zenuwstelsel; De andere tak van het autonome systeem en heeft tegengestelde effecten van het parasympathische zenuwstelsel. Het verhoogt de impulsopwekking en snelheid van de impulsgeleiding. Met als gevolg verhogen van de hartfrequentie, deze is vooral van kracht bij lichamelijk of emotionele stress. Endocrien systeem; Staat voor hormonen die invloed kunnen uitoefenen, denk hierbij aan het adrenaline en nonadrenaline. Zij zorgen dat de hartslag omhoog kan gaan bij verschillende situaties, bijvoorbeeld bij vlucht en vecht reacties. Het hartminuutvolume; Bestaat uit verschillende onderdelen denk daarbij eerst aan het slagvolume. Dit wil zeggen, de hoeveelheid bloed per slag er wordt rond gepompt. Nog beter gezegd, de hoeveelheid bloed dat in het ventrikel voor en na de contractie zit. Aan het eind van de diastole(net voor de contractie) stop het vullen van het

ventrikel. Het volume aan het bloed op dat moment in et ventrikel noemen we het eind diasystolische volume ook wel EDV. Bij een normaal persoon is dat in rust ongeveer 100ml. Het bloed wat na de contractie vervolgens achterblijft in het ventrikel wordt ook wel eind systolische volume genoemd ook wel ESV. Wat in rust ongeveer 40 ml is. Het slagvolume is dus datgene wat wordt uitgepompt, de rekensom hiervoor luidt dan ook EDV ESV en is in dit geval 100 40 ml = 60 ml bloed. Ejectiefractie is wat dat met elke slag uit het linkerventrikel wordt gepompt. De waarde wordt bepaald door het slagvolume te delen door het einddiastolisch volume in dit geval 60/100ml x 100% = 60% Het hartminuutvolume is het totale bloedvolume dat per minuut wordt uitgepompt. Het hartminuutvolume is te bereken door de rusthartslag te vermenigvuldigen met het slagvolume in liters per minuut. HR x SV = l/min 70 x 60 = 4200 ml/per minuut = 4,2 L/per minuut Soorten vaten; - Arteriën; Zijn grote, gespierde en elastische vaten. Deze vaten zorgen voor een dat het bloed vanaf het hart naar de arteriolen. - Arteriolen; Is de plaats waar het meeste van de circulatie geregeld wordt door het sympathische systeem. - Capillairen; Komt het bloed, bij de kleinste vaten met wanden van slechts 1 cel dik. Praktisch alle uitwisseling tussen bloed en weefsel vindt hier plaats. - Venulen; Bloedvaten die het bloed terug transporteren naar het hart met zuurstofarm bloed. - Venen; Van venulen gaan we naar de venen die de grootste aders zijn met het zuurstofarme bloed naar het hart toe. Wat houd bloeddruk in; Het is de druk die wordt uitgeoefend op de aderen bij het pompen. Hierin zijn 2 verschillende soorten druk een onder en een boven druk. Ook wel Systolische bloeddruk(sbd) en diastolische bloeddruk (DBD). Systolische bloeddruk is de hoogste druk in de arterie. Dit komt doordat het hart bloed met een hoge druk erdoor heen pompt. De diastolische bloeddruk geeft dus het laagste druk aan in de arterie. Dit is het moment waarbij het ventrikel zich vult met bloed.

De bloeddruk wordt in stand gehouden door reflexen door het autonome zenuwstelsel. Dit gebeurd door receptoren, baroreceptoren zijn daar een van. Zij zijn gevoelig voor druk die in de arteriën uitgeoefend word. Zo zijn er nog een paar receptoren, de chemo en mechano. Zij sturen informatie naar de cardiovasculaire hersencentra over de chemische waarden en tijdens het inspannen de lengte en spanning die op de spieren worden uitgeoefend. Verdeling van het bloed; Wordt bepaald door de orgaan/weefsel, tijdens en na inspanning. De doorbloeding wordt gereguleerd, door de vasoconstrictie en vasodilatatie. Constrictie betekend dat de aderen versmallen in diameter en dilatatie ze groter worden. In rust wordt het bloed verdeeld in volgende percentages; - Nieren en lever 27% a 22% - Skeletspieren 15 a 20% Bij een zware inspanning ziet de verdeling er anders uit. - 80% spieren - 20% overig weefsel Intrinsieke regulatie; Zorgt ervoor dat de bloedvaten kunnen vernauwen en verbreden voor een juiste verdeling van het bloed tijdens een inspanning of met rust binnen de organen en weefsels. Er zijn 3 soorten typen bij het intrinsieke reguleren. 1. Metabool de sterkste stimulus voor afgifte van lokale vasodilaterende stoffen, door verhoogde zuurstofbehoefte. Als het zuurstofgebruik van het weefsel toeneemt, zal de beschikbare zuurstof afnemen. Lokale arteriolen verwijden zich dan om meer bloed en dus meer zuurstof naar het gebied te transporteren. (kan ook bij gebrek aan voedingstoffen) 2. Endotheel is het 2 e type wat vooral in de binnenste laag van de arteriolen zit. Deze stoffen starten het vasodialatie in gladde spierweefsels van de arteriolen. Denk hierbij aan stikstofmonoxide of prostaglandine. Deze uit het endotheel afkomstige vasodilatoren zijn belangrijk voor het reguleren van bloeddruk in rust en tijdens inspanning. 3. Myogene respons is, wat er voor zorgt dat de drukveranderingen in de vaten zelf tot stand komen. De gladde spiercellen in de vaten trekken dan samen in een reactie op het toegenomen druk over de vaatwand en ontspannen in reactie op een afname in de druk voer de vaatwand. Daarnaast worden acetylcholine en adenosine ook beschouwd als potentiële vasodilatatoren.

Extrinsiek regulatie; Zorgt voor herverdeling van het bloed bij het cardiovasculaire systeem. Dit gebeurd door de externe neurale regulatie. Dit komt van buiten af en beïnvloed daardoor het systeem. Bloedtoevoer naar alle lichaamsdelen wordt vooral gestuurd door het sympathische zenuwstelsel. Dit zorgt ervoor dat de vaten steeds kunnen contraheren om voldoende bloeddruk te behouden ook wel vasomotortonus genoemd. Sympathische stimulatie geeft in meeste vaten dus vasoconstrictie, maar de bloedtoevoer wordt veranderd door het verhogen of het verlagen van de hoeveelheid vasoconstrictie ten opzichte van de vasomotortonus. Bloedsamenstelling; Om het bloed rond te laten stromen in het systeem moeten er bepaalde delen samenwerken, zoals ademhaling, spierpomp en de kleppen in de vaten. Deze zorgen ervoor dat het bloed in een richting blijft stromen zonder dat het terug valt of gaat. De belangrijkste functies van het bloed zijn voor, tijdens en na de inspanning; - Transport - Temperatuurregulatie - Zuurgraad (PH waardes) Transport is vooral belangrijk, om te zorgen dat de spieren voldoende zuurstof, voedingsstoffen en de afvoer van afval die geproduceerd wordt bij het opwekken van energie. Temperatuurregulatie is van belang om de warmte af te voeren naar het oppervlak van het lichaam, zodat het lichaam uit kan en zo de temperatuur stabiel blijft. Zuurgraad wordt geproduceerd bij anaeroob metabolisme, deze zuren kunnen deels gebufferd/opgeslagen worden. Dit zorgt dat het de metabole processen door kunnen gaan zonder dat het ten koste gaat van de ph. De functie van het bloed is in het kort besproken, de samenstelling van het bloed is van belang om te weten welke stof waar aan hecht en daar de functie van. Eerst is het goed om te weten hoeveel bloed er ongeveer bij ons in het bloed zit. - Mannen 5 tot 6 liter bloed - Vrouwen 4 tot 5 liter bloed o (dit kan afwijken, hangt af van lichaamsgrootte en getraindheid)

Bloed bestaat uit grotendeels uit plasma zon 55 tot 60% van het bloedvolume. Plasma bestaat uit 90% vocht en 7% plasma-eiwit en 3% uit celnutriënten, elektrolyten, enzymen m hormonen, antilichamen en afvalstoffen. De overige 40 tot 50% bestaat uit vaste deeltjes, denk hierbij aan rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes. Van de vaste deeltjes heeft de rode bloedcellen de overmacht met 99%, witte bloedcellen en bloedplaatjes zijn maar voor 1% aanwezig. De andere benaming en functie van rode- witte bloedcellen en bloedplaatjes. - Rode bloedcellen Erytrocyten o Transport van zuurstof door hemoglobine wat binding mogelijk maakt - Witte bloedcellen Leukocyten o Bescherming tegen ziekteverwekkers - Bloedplaatjes Trombocyten o Zorgen voor het klonteren van bloed om bloedverlies tegen te gaan De hematocrietwaarde zegt iets over de percentages van het totale bloedvolume dat bestaat uit cellen of vaste deeltjes. Het bloed kan erg dik of dun worden door bepaalde trainingen en medicijnen, dit wordt ook wel het viscositeit genoemd van het bloed. Week 2 Opdracht 2.1 A: 1. Rechteratrium en linker zorgen ervoor dat er een lading goed in de kamer kan komen wanneer de bloeddruk is opgebouwd. 2. Ventrikel pompt het bloed het lichaam en de longen in. 3. De aorta stroomt zuurstofrijk bloed naar het lichaam. 4. Vana cava stuurt zuurstofarm bloed naar het hart. 5. Ontvangt zuurstofrijk bloed van longen en stuurt het door naar het hart. 6. SA-knoop in het rechteratrium en hij zorgt voor hartfrequentie. 7. AV- bundel bestaat uit hartspierweefsel dat gespecialiseerd is in het doorgeven van elektrische signalen uit de AV-knoop via de bundeltakken naar het myocard van de ventrikels, zodat die regelmatig en geordend samen kunnen trekken.

8. purkinje vezels zorgen voor samentrekking van de ventrikels. 9. Pulmonale semilunaire klep en semiluniare aortaklep Pul. Sem. Klep zit tussen rechter ventrikel en de longslagader. Sem. Aortaklep zit tussen het linkeratrium en de aorta. 10. Tricuspidalisklep en bicuspidalisklep tri: zorgt ervoor dat het bloed van de rechterboezem naar het rechterventrikel wordt gepompt. De bi: zorgt ervoor dat het bloed vanuit het linkerhartboezem naar het linkerventrikel stroomt. B: Zie hoorcollege of boek! C: het systolische bloeddruk is de hoogste druk in de arterie. Hij stuurt het bloed met een hoge kracht de aorta en de arteriën in. Dit gebeurt vanuit het ventrikel. De diastole is de lage bloeddruk, die vult het ventrikel nadat ze zijn leeggepompt. D: de totale bloedhoeveelheid dat per minuut door het ventrikel wordt gepompt. HF x Slagvol E: bij rust is hij minder dan bij een inspanning. Ongeveer is rust 60 en bij inspanning 180+. Het hart van een getrainde is groter en het slagvolume stijgt. 208 -(0,7 x leeftijd) = hmv Opdracht 2.2 A: arteriën: deze pompt zuurstofrijk bloed naar de arteriolen. Arteriolen: hier wordt o.a. de circulatie geregeld door het sympathisch systeem Capillairen: hebben een hele dunne wand, hier vindt stofwisseling plaats. Zuurstof wordt afgestaan en CO2 wordt opgenomen De venulen: hier begint de terugreis naar het hart met zuurstofarm bloed. De afvalstoffen vervoeren. Venen: brengt het bloed terug naar het hart via de vena cava. B: dat het bloed vooral naar de plekken gaat waar het meeste nodig is. Bij inspanning naar de spieren en in rust naar de lever en nieren. C: autoregulatie: is de verdeling van het bloed die naar de vraag van het weefsel kijkt. Hij voert het bloed naar de grootste waar het nodig is. Neurale sturing: zorgt ervoor dat er minder bloed naar de onnodige plekken gaat.

D: de systolische druk zorgt ervoor dat bij de eerste hartklopping het bloed in het lichaam wordt gepompt, hoge bloeddruk. De diastolische druk vult het hart weer, lage bloeddruk. Gezonde bloeddruk is 80/120 (onderdruk/bovendruk). E: hoog in de slagaderen. Binnen dit stelsel is een relatief lage bloeddruk. In de slagaders bevindt zich maar een relatief klein deel van t bloed maar hier heerst een hoge druk. En dus laag in de capillairen. Opdracht 2.3 Rode bloedcellen vervoeren zuurstof en CO2 Witte bloedcellen weerstand en opruimen afval Bloedplaatjes herstel Bloedplasma de samenstelling niet te stroperig en niet te dun. Opdracht 2.4 A: hartinfarct situatie dat je hart te weinig zuurstof krijgt en schade oploopt `na een hartinfarct dingen niet meer weten of kunnen` symptomen: pijn op de borst, uitstralende pijn naar kaak, armen enz. en je wordt zweterig. Coronaire hartziekten zijn de kransslagaderen vernauwd door afzetting van vetstoffen uit het bloed. De medische term hiervoor is atherosclerose. De kransslagaderen zijn de bloedvaten die de hartspier voorzien van bloed en daarmee van zuurstof en voedingsstoffen. Symptomen: pijn op de borst, uitstralende pijn naar kaak, armen enz. en je wordt zweterig. Angina pectoris Acute pijn van cardiale oorsprong. In zijn meest typische vorm betekent het: pijn in het midden van de borst, uitstralend naar de arm, en gepaard gaand met een beangstigend gevoel van beklemming. Beroerte bloeding in de hersenen die een verlamming veroorzaakt. TIA transient ischaemic attack (Engels) kleine, voorbijgaande beroerte die geen blijvende stoornis tot gevolg heeft. Perifeer vaatlijden atherosclerose in de arteriën distaal v/d aortabifurcatie = stroomgebied. Symptomen, last van been tijdens inspanning.

Atherosclerose geneeskunde vernauwing van de slagader en verharding van de binnenrand daarvan, de meest voorkomende vorm van arteriosclerose of aderverkalking. (slagaderverkalking) B: zie opdracht a C: Opdracht 2.5 A: geslacht: mannen over het algemeen hoger risico op hart en vaatziekten. Erfelijkheid: want dat kan erfelijk zijn Ras: sommige rassen zijn gevoeliger. B: Slechte voeding je kunt er op wijzen dat ze goed moeten eten. Onvoldoende beweging stimuleert ze. Rook je kunt ze aansporen om te stoppen of om niet eens te beginnen. Bloeddruk creëert rust! Hoorcollege Week 3 Thema: Respiratoir systeem Longen; Inhoud longen zo groot als een tennisbaan In rust 5 liter lucht per minuut in actie tot 200 liter per minuut(getraind) Membramen zijn kwetsbaar Kapot door overbelasting (kenmerk bloed bij hoesten) Roken Astma; Half miljoen mensen hebben astma waaronder veel kinderen In grote steden 1 op de 6 kinderen die aan astma lijden. COPD; Vaak oudere leeftijd 4 e doodsoorzaak in Nederland Respiratoir stelsel; Uitwisseling gassen O2 en CO2. PH regulatie (zuur graad) 1. Pulmonaire ventilatie De longen zelf(in en uit ademen)

2. Pulmonaire diffusie Uitwisseling van gassen in de longen tussen het membraam en het bloed 3. O2- transport in het bloed 4. Capillaire uitwisselen in weefsels (organen, spieren) Om de longen zit de pleura (ook wel longzakken) Binnenste = visceraal pleura Buitenste = parietal pleura Tussen de pleura zit vocht wat zorgt voor bescherming bij het in en uitademen dat er niet tot nauwelijks wrijving ontstaat tussen deze 2 lagen. 1. Pulmonaire ventilatie o Inspiratie = inademen Actief proces waarbij diafragma en externe tussen ribspieren betrokken zijn Druk in de longen is minder dan buitenlucht. Druk gradiënt zorgt voor stroom van lucht naar de longen o Expiratie = uitademen Normaal passief proces waarbij spieren betrokken zijn Wet van Boyle; P x V = constant P = druk van gas V= Volume van gas Compliantie - Longen zijn elastisch - Zorgt ervoor dat longen normale structuur behouden - Helpt mee voor snelle lucht verplaatsing 2. Gas uitwisseling; o Alveolie 3 laagjes 1. Capillaire membraam 2. Alveolaire wal 3. Respiratoir membraam Diffusie verplaatsing van moleculen van hoge concentratie naar lage concentratie. - Concentratie verschil - Dikte barrière - Oppervlakte Transport O2; - Aan hemoglobine binden - Ademhaling is geen prestatie beperkende factor

3. Transport CO2 o CO2 bindt zich met water koolzuur bicarbonaat en H+(in de spier) In de longen gebeurd het omgekeerde H+ bindt zicht in hemoglobine 4. Capillaire uitwisseling o Zuurstofrijk bloed komt aan in capillairen (via arteriën) o In capillairen wordt zuurstof onttrokken i. Tijdens inspanning meer dan in rust o Zuurstof wordt nooit geheel ontrokken, er blijft altijd nog zuurstof in het bloed achter. Ademhaling bewust geregeld( hersens) Ademhaling onbewust geregeld (zenuwstelsel) Ademhaling en prestatie; - Ademhalingsspieren verbruiken ook zuurstof minder zuurstof naar spieren en rest van het lichaam - Ademhalingsspieren tonen nauwelijks vermoeidheid - Bij zeer getrainde atleten kan inspanningsgerelateerde hypoxie optreden (verzadiging van zuurstof) Problemen ademhaling; - Dyspnea o Benauwdheid Mogelijke oorzaken Toename O2 behoefte Afwijking ademhalingsspieren Vernauwing luchtwegen o Bijvoorbeeld bij ongetrainde sporters - Hyperventilatie o Sneller in en expiratie dan nodig o Uitwisseling van O2 en CO2 stijgt o CO2 in bloed daalt en PH waarde stijgt Gevolgen Duizeligheid Kramp vingers Ligt in het hoofd Tintelingen o Verhelpen door zak te gebruiken met ademen of zitten en kalmeren

- Astma o Chronische ontsteking longen (erfelijk) Door hyperreactief irritaties (allergie en of overgevoelig) Verdikking van wanden Meer slijm aanmaak Klachten; o Benauwdheid, hoesten, kortademig Oorzaken; o Erfelijk, allergische over gevoeligheid o Blootstelling aan allergenen, roken en luchtverontreiniging - COPD o o Chronische bronchitis Longemfyseem Chronische bronchitis Ontsteking bronchioli Slijm Kortademigheid Longemfyseem Beschadiging longen Rek uit de longen (compliantie) Onomkeerbare beschadiging (longblaasjes en luchtwegen) Oorzaken Roken Chemische verontreiniging Luchtvervuiling COPD heeft minder wisseling in klachten beeld dan astma Astma verhelpen door eventueel medicijnen (inhaler en pillen) of sporten Astma aangeboren en COPD op latere leeftijd. - Relevantie trainingseffecten o Diagnose longproblemen Spirometrie (meet het longvolume) FEV1 (uitademingvolume) Astma belemmerd inspanning niet - Rustig beginnen - Luchtvervuiling

Samenvatting boek; Respiratoir systeem. Longventilatie; (externe respiratie) Ook wel pulmonale ventilatie, de ademhaling van de buitenlucht naar de longen bij iedere in- en uitademing. De processen kunnen worden onderverdeeld in externe en interne respiratie. Longventilatie valt onder het proces externe respiratie, omdat de gassen van buiten het lichaam naar de longen worden vervoerd en vervolgens in het bloed terecht komen. De weg van de lucht richting de longen ziet er als volgt uit; - Neus/mond (verschil tussen mond en neus, in de neus wordt de lucht gefilterd waardoor je veel fijne deeltje niet in de longen kan krijgen) - Keelholte - Strottenhoofd - luchtpijp (trachea) - Bronchiën - Bronchioli (transportbuisjes) - Alveoli (longblaasjes) Longen zijn niet vastgemaakt aan de ribben maar hangen in pleurale zakken met een dubbele wand die gevuld is met pleurale vocht. Dit voorkomt dat er frictie plaats vindt tijdens het in en uitademen. De luchtstroom wordt bepaald door de borstholte en de pleura bij in- en uit ademen, ook wel inspiratie en expiratie. Inspiratie; Het inademen van lucht wordt mogelijk doordat het diafragma mee kan bewegen en de externe intercostale spieren hierbij meehelpen. Wat er gebeurd bij inademen is dat het borstbeen(sternum) en de tussenribspieren de ruimte groter maken en dat het diafragma contraheert richting de buikholte, zodat er lucht in de longen opgenomen kan worden. De wet van Boyle; Druk x volume is een constante waarbij de druk in de longen afneemt en vervolgens de druk buiten het lichaam hoger wordt. Dit komt door het respiratoire kanaal naar buiten toe open is en daardoor kan er lucht de longen binnen komen om het drukverschil weer een constante te maken. Sporten en inademen; Dan kunnen de spieren hulp bieden door bij een zware ademhaling de ruimte nog iets groter proberen te maken, zij zullen meer moeten werken.

(scaleni, anterior, midden, posterior en het sternocleidomastoideus in de nek en borstpieren/pectoralis) Expiratie; Het uitademen in rust is een passief proces, het proces wordt veroorzaakt door de ontspanning van de inspiratoire spieren en het elastische terugveren van het longweefsel. Door de ontspanning komt er dus een druk op de longen waardoor de lucht eruit geperst wordt. Sporten en uitademen; Dan wordt het proces meer actief waarbij dus spieren gaan helpen om de lucht eruit te persen, de spieren die daar voor verantwoordelijk voor zijn. Interne tussenribspieren, samen met latissimus dorsi en de quadratus lumborum. Adempomp; Door verschil in druk zal niet alleen het lucht eruit geperst worden, bij de venen wordt het vervolgens mogelijk het bloed terug te laten stromen door de venen naar het hart. Als de druk in de borstholte (thorax) en buikholte stijgt, zal er druk op de grote venen plaatsvinden waardoor die leger gaan worden en dus meer bloed terug naar het hart zal transporteren. Afnamen van de druk zorgt ervoor dat de venen weer terug vallen naar hun normale staat en daardoor zich weer kunnen vullen met bloed. Long volume De hoeveelheid lucht die wordt ingeademd en uitgeademd. Het meten van het volume gaat volgens een spirometrie. Deze geeft een beeld van de hoeveelheid in en uitgeademde lucht. De gegevens zorgen voor een diagnose of je last van astma kan hebben of een emfyseem. Teugvolume Hoeveelheid lucht die in en uit de longen gaat bij elke ademhaling Vitale capaciteit Maximale hoeveelheid lucht die kan worden uitgeademd na maximale inspiratie Restvolume Hoeveelheid lucht die in de longen achterblijven (kan niet worden gemeten met een spirometer) Totale longcapaciteit Som van vitale capaciteit en het restvolume Long diffusie; (externe respiratie) Het uitwisselen van zuurstof en kooldioxide tussen de longen en het bloed. Belangrijkste functie van dit proces zijn; - Vernieuwen van de toevoer zuurstof naar het bloed, dit is nodig doordat het zuurstof in het bloed verbruikt wordt bij energieleverantie in de spieren. - Verwijderen van kooldioxide uit het terugkerende veneuze bloed.

Zuurstof gaat van de alveoli naar het bloed richting de longcapillairen en het kooldioxide gaat via de longblaasjes het bloed weer uit. Doorbloeding longen; In rust gaat er ongeveer 4 t/m 6 l/min door de longen. (afhankelijk van lichaamsgrootte. Druk in de longarteriën verschild met die van de grote bloedsomloop, bij de longen is de systolische druk 25 mmhg en diastolische druk 8mmHg. Terwijl de druk in de aorta rond de 95mmHg is. Respiratoir membraan; (alveolaire capillaire membraan) Hier wordt het uitwisselen van gassen gerealiseerd. De want bestaat uit 3 delen; - De alveolaire wand; - De capillaire wand; - Hun basale wand; Er kan alleen gaswisseling plaats vinden inde alveoli. Partiële druk van gassen; Partiële druk zegt wat over de uitgeoefende druk die bij elk soort gasmengsel. Wet van Dalton; Totale druk in een gasmengsel gelijk aan de som van de partiële drukken van de individuele gassen in dat mengsel. Voorbeeld; Lucht dat we inademen bestaat uit 79% stikstof(n2) en 21% uit zuurstof(o2) en 0,03% uit kooldioxide(co2). Deze percentages blijven gelijk, onafhankelijk van welke hoogte we ons bevinden. Op zeeniveau is de druk ongeveer 760mmHg, wat standaard atmosferische druk wordt genoemd. Met deze atmosferische druk is de partiële druk van stikstof(pn2) 600mmHg(79% van de 760) bij zuurstof(po2) 159mmHg(21% van de 760) en 0,2mmHg kooldioxide (PCO2) (0,03%van de 760). Wet van Henry; Oplossen van gassen in vloeistoffen in verhouding tot hun partiële druk. Dit is afhankelijk van de oplosbaarheid van specifiek gas en temperatuur. Belangrijkste factor voor gaswisseling tussen de alveoli en het bloed is de drukgradiënt tussen de gassen in de twee gebieden. Hoe groter de drukgradiënt over het respiratoire membraan, hoe sneller zuurstof erdoor diffundeert. Definitie drukgradiënt; Verschil in druk over een bepaalde afstand, hoe groter de drukgradiënt is hoe groter de windsnelheid en hoe kleine de drukgradiënt is het bijna windstil. De wet van Fick;

Stelt de snelheid van diffusie in een weefsel. Bijvoorbeeld het respiratoire membraan, in verhouding is met de grootte van het uitwisselingsoppervlak en het verschil in partiële gasdruk tussen de twee uiteinden van het weefsel. Diffusie is evenredig met de dikte van het weefsel, waardoor het gas moet diffunderen. (dus als het weefsel groter wordt zal de drukgradiënt ook groter worden) Het diffunderen is te beïnvloeden door; - Diffusieconstante, die uniek is voor elk soort gas. - Diffusiesnelheid door een weefsel Zuurstof en kooldioxide hebben verschillende drukken, kooldioxide is echter minder zwaar en zal dus minder druk nodig hebben ten opzicht van zuurstof. De zuurstofdiffusie capaciteit zegt wat over de snelheid waarmee zuurstof van de alveoli het bloed in diffundeert. In rust is deze 12 ml zuurstof per minuut per mmhg drukverschil tussen de alveoli en het capillaire bloed uit de long. Het zuurstofdiffusie capaciteit wordt berekend op basis van de gemiddelde druk in het longcapillair. Gemiddeld is deze 11mmHg en zorgt voor een diffusie van 231 ml zuurstof per minuut door het respiratoire membraan. Proces van koolstofdioxide en zuurstof gaat over hetzelfde en heeft te maken met het drukgradiënt. Transport zuurstof; (interne respiratie) Via het bloed door middel van het hemoglobine, per liter plasma gaat er ongeveer 3ml zuurstof mee. Bij 3 tot 5 liter plasma moet je denken aan slechts 9 tot 15 ml zuurstof in opgeloste toestand. Dit kan de behoefte van het lichaam niet voldoen en zal hemoglobine zorgen dat er een eiwit lost komt dat 70keer meer zuurstof kan meenemen dan in plasma is opgelost. Saturatie van hemoglobine; Verzadiging van hemoglobine, dus het bloed dat samengaat met zuurstof. Als zuurstof met hemoglobine wordt gebonden spreken we van oxyhemoglobine. Dit is afhankelijk van het PO2 waarde(partiële druk zuurstof) in het bloed en de bindingsaffiniteit of kracht tussen de hemoglobine en zuurstof. De zuurstof transportcapaciteit van bloed is de maximale hoeveelheid zuurstof die het bloed kan transporteren. Deze is afhankelijk van de hoeveelheid hemoglobine in het bloed. Elke 100ml bloed bij mannen bevat gemiddeld 14 tot 18 gram hemoglobine. Bij vrouwen ligt dat 12 tot 16 gram.1 gram staat gelijk aan 1,34 ml zuurstof. Transport van kooldioxide gaat op 3 manieren. - Door bicarbonaationen uit de dissociatie van koolzuur (60 tot 70%)

- Opgelost in plasma (7% tot 10%) - Gebonden aan hemoglobine(crabaminohemoglobine) (20 tot 33%) Gemengd arterioveneus verschil, geeft aan het verschil in zuurstofinhoud tussen arterieel en veneus bloed. Gaswisseling bij de spieren; (interne respiratie) Uitwisseling van stoffen tussen het capillaire bloed en de metabool actieve weefsels(spieren). Zuurstof wordt in de spier opgenomen door myoglobine en richting de mitochondria. De myoglobine aantrekkingskracht op het zuurstof is groter dan die van het hemaglobine, zo kan het zuurstof zich binden aan het myoglobine. En laat alleen los het in een situatie komt waar de PO2 waarde erg laag uitkomt. Invloedfactoren op zuurstofafgifte en opname; - Hoeveelheid zuurstof in het bloed - Hoeveelheid stromend bloed - Lokale omstandigheden(warmte en PH waarde) Door training zal de zuurstofafgifte efficiënter verlopen, dat komt door het toegenomen aantal zuurstofopnamen in de longen en de verdeling van vaten over de spier. Hierdoor zal de spier makkelijker opnamen en afgifte kunnen realiseren. Regulatie van longventilatie; De ademhalingspieren staan onder directe controle van de motorneuronen. Deze zorgen voor het inspanning en ontspanning van de spier. Deze worden weer bestuurd door de ademhalingscentra, die zich gevestigd heeft in de hersenstam. De cortex zal ook ingrijpen als het nodig is en de ademhalingscentra moeten passeren. Het inspiratiegebied verloopt intrinsiek en automatisch aan het ritme van ademhalen. De expiratie zal dan niet werken alleen als dat nodig is bij inspanning, waarbij het ademhalen zwaarder wordt. Twee hersencentra die helpen bij het ademhalen zijn; - Apneutische centrum o Die heeft het excitatoir effect op het inspiratiecentrum, wat zorgt voor het blijven sturen van impulsen naar de inspiratoire neuronen. - Pneumotaxisch centrum o De inspiratie en help daarmee het inspiratie volume te reguleren, de hoeveelheid lucht die wordt ingeademd. De ademhalingscentra werken niet alleen maar bij het sturen van de ademhaling. Ze reageren ook met de chemische omstandigheden die veranderen. Om te

zorgen dat de diffusie goed verloopt, van zuurstof, kooldioxide en overige stoffen. Notulen SGL 13-09-2011 Voorzitter; Wouter Bouman Notulist; Robert-Jan Greup Afwezig; 0 OWE; SGL week 3 Respiratoire systeem 3.1. Anatomie longen - Trachea -> luchtpijp -> transport van zuurstof - Primaire -> Linker en rechter bronchiën, transport zuurstof - Bronchi -> transport zuurstof - Bronchioli & Alveoli -> longblaasjes -> gasuitwisseling - Lobes -> Longen - Pleurale zakken -> long zakken -> bescherming - Pleur afluid -> longzak vocht > zorgt voor minder wrijving tussen long en longzak - diafragma -> middenrif -> zorgt bij het in en uitademen (inspiratie, exspiratie) 3.2. Zuurstofcirculatie A. Zuurstof via de luchtpijp(trachea) -> door de primaire bronchiën -> A: lucht komt de luchtpijp (trachea) binnen en gaat zo verder naar de bronchiën. Van daar gaat het verder naar de longblaasjes (alveoli). Hier word zuurstof in het bloed getransporteerd in combinatie met hemoglobine in de rode bloedcellen. Van daar uit komt het in de longader terecht, die gaat verder naar het linker atrium (boezem) naar het linker ventrikel (kamer) en dan komt het bloed in de aorta terecht. De aorta brengt het bloed naar alle delen en systemen van het lichaam. Van de aorta gaat het bloed naar de slagaders toe daarna komt het in de haarvaten. In de haarvaten vind bijna alle uitwisseling tussen bloed en weefsels plaats. Doordat haarvaatjes dun zijn stroomt het bloed daar langzaam doorheen. Hierdoor kan er uitwisseling plaatsvinden van zuurstof, voedingsstoffen en afvalstoffen met de weefsels waar deze haarvaten doorheen lopen. Na de haarvaten komt het bloed in de venulen (kleine adertjes) het bloed is hier zuurstofarm. Hierdoor kan weefsel makkelijk CO2 afgeven. Na de venulen komt het bloed in de aders daarna in de holle ader (vena cava). De holle ader komt uit in een rechter hartboezem. (rechter atrium) daarna komt de rechter

hartkamer (rechter ventrikel). Deze komt weer uit in de longen. CO2 wordt uiteindelijk uitgeademd. B. Cardiopulmonaire systeem is -> hart long systeem -> samenwerken tussen hart en longen ivm zuurstofopname in het bloed. C. Inspiratie -> Inademing druk wordt lager in de longen, zodat er lucht in komt en het middenrif gaat naar beneden om ruimte te maken. Expiratie -> uitademing druk wordt hoger in de longen om lucht eruit te blazen vervolgens middenrif dat omhoog gaat. (zie ook wet van boyle) 3.3. Luchtweg aandoeningen. - Astma -> erfelijkheid, allergieën, te vroeg geboren, inademing chemische stoffen, overgewicht -> kortademigheid, benauwdheid, hoesten -> aanpassen levensstijl, medicijnen(combi, pufje) -> half miljoen waaronder 115.000 kinderen - COPD -> erfelijke ziekte, geen alpha 1 eiwit(bescherming longen), vaak longontsteking -> rokers grote kans (80%), hoesten -> slijmoplosser, luchtverwijder, antibiotica, gezondere leefstijl aannemen (voeding, sport, stoppen met roken) -> 320000 mensen diagnose - Longontsteking -> aandoening aan de longblaasjes -> hoesten, koorts, kortademigheid, pijn in de borst bij springen, bloed ophoesten -> antibiotica, stoombaden om slijm los te maken -> 10 of 20 op de 2000 mensen per jaar - Asbestose -> blootstelling asbest, giftige stof, komt voor in de bouw -> kortademigheid, droge pijnlijke kuch, hartfalen -> niet te genezen, medicijnen, long transplantatie -> 1600 mensen diagnose - hyperventilatie -> stress -> kortademigheid, angstig -> kalmeren (opzoeken internet) B. Informatie luchtwegproblemen. Jaren 60 uitzondering aandoening luchtwegen. Jaren 80 opkomst komst steeds meer voor Jaren 90 stijging van 10% Nu stijging van 20% Sterfte omhoog Ziektecijfer omhoog Leeftijdsverwachting verlaagd Ervaren gezondheid omlaag 3.4. Bewegen en longproblemen

A. Het hart wordt groter en sterker, elastische tijd van de longen word beter en de longinhoud wordt groter. Doorstroming van de aderen wordt verbeterd en word de gaswisselingen beter, training zorgt ervoor dat de ademhalingspieren sterk worden. Lagere bloeddruk zorgt voor betere diffusie. b. Motieven - Werk voor gaat -> gezondheid gaat voor, tijd maken - Sport te duur -> Sport hoeft niet duur te zijn genoeg alternatieven. - Weinig energie -> oververmoeid, motiveren om te gaan sporten. - Niet weten -> Slechte voorlichting, weten niet goed wat te doen. - Schaamte -> COPD groepen maken C. Gymles Lola. - Deelname aan de les is bevorderend voor de longen, het zorgt voor een gedoseerd les/niveau. Eventueel verstandig om pufje bij de hand te hebben mocht het toch te zwaar worden. Door te sporten gaan de longen beter functioneren en zo zal het uitwisselen van zuurstof beter verlopen en dit zorgt ervoor dat ze steeds meer en langer mee kan doen aan de les. 3.5 Longmeting A. Longfunctie meten; - Spirometer, adem diep inademen en hard uitademen. Vervolgens medicatie en hetzelfde uitvoeren om te kijken naar verschillen. B. Tidal Volume -> De hoeveelheid lucht die in of uitgeademd Vital Capacity -> maximale in en uitademing Residual volume -> wat er achter blijft in de longen na een diepe uitademing Total long capacity -> Som van vitale capaciteit en rest volume Sporter inademing tijdens sport groter en dieper inademen. Achterblijven van de lucht wordt minder zodat er meer opgenomen kan worden. C. Diagnose Astma - Tidal volume wordt kleiner - Vidal Capaciteit neemt af - Residual volume vergroot - Total long capacity is kleiner

Week 4 Thema: Diabetes Mellitus Historie: Etiologie ontstaanswijze (volgens oude Grieken) Chronische stofwisseling ziekte - Tekort aan insuline - Afwijkende reactie op insuline Suikerziekte komt veel voor bij ouderdom, daarom ook ouderdomsaandoening Gevallen van diabetes - Vrouwen 60 jarige leeftijd gemiddeld 100 gevallen bij man en vrouw. - Mannen 60 jarige leeftijd gemiddeld 100 gevallen bij man en vrouw. Pancreas werking; Endocriene Afgeven aan bloed bloed glucose spiegel handhaven Exocriene Darm verwerken van voedsel Endocriene functie; - Eilandjes langerhans o Alpha cellen glucagon uitscheiden o Betta cellen Insuline uitscheiden Insuline functie; - Stimuleert bloedglucose in de spier en lever glycogeen (koolhydraten/spier en leverzetmeel) - Bevorderd opname glucose in lichaamscellen - Stimuleert eiwitsynthese, verhoging van aminozuur (synthese smaken) eiwit uit aminozuren Lipolyse Afbraak van vetten (triglyceriden verzuren en glycerol) insuline steunt dit proces. Gluconeogenese nieuwvorming van glucose uit niet koolhydraten (insuline remt dit proces) Organen invloed op bloedsuiker spiegel; - Lever glucose maakt glycogeen, insuline remt afbraak en afgifte - Spier insuline stimuleert opname glucose, remt afbraak glycogeen - Vetcel insuline remt vetten naar glycerol en stimuleert opbouw. Stimuleert vetdruppels in de spier. Anabool zorgt voor opbouw van weefsel en stoffen

Katabool zorgt voor afbraak van weefsel en stoffen Diabetes en type; Type 1 ook wel insuline afhankelijk diabetes mellitus IADM - Komt vooral voor bij jeugd ook wel juveniele diabetes Type 2 ook wel niet insuline afhankelijk diabetes mellitus NIADM - Komt vaak bij ouderdom in combinatie met overgewicht/zwaarlijvigheid Mono Sacharide enkelvoudige suikers Preparaat Di Sacharide meervoudige suikers Tafelsuiker Poly Sacharide Verzameling van suikers Spierzetmeel Bloedsuikerwaarden; - Nuchter tussen de 4 en 6 mmol - Na maaltijd tot 8 mmol Diabeet waarden - Nuchter meer dan 7 mmol - Na maaltijd meer dan 11 mmol Diabetes, gevolgen en kenmerken; - Hyper een zwaar verhoogde bloedsuikerspiegel o Glucosesurie glucose in de urine (zoete urine) o Polyurie vaak en veel plassen o Plydisie veel dorst en drinken o Coma o Dood o Cellulaire energie tekorten geen glucose in de cel door insuline tekort, waardoor geen ATPvorming mogelijk is. o Dehydratie uitdroging o Polyfagie veel honger, enorme eetlust o Katabolisme afbraak van lichaamsvoorraden en weefsel - Hypo een te lage bloedsuikerspiegel (komt vooral voor bij juveniele diabetes) o Bloedglucose lager dan 3 mmol o Te veel insuline toegediend o Grote inspanning verlaagde insuline behoefte (wegvallen, stress) Ketoacidose verzuring door onvolledige vetafbraak. o Geur en adem ruiken dan naar aceton(nagellak remover) o Dit komt door verhoogde uitscheiding van natrium kalium en bicarbonaat. Complicaties op lange termijn;

- Microvasculair toegenomen capillaire permeabiliteit bloeding en lekkages blind en nierfalen - Macro vasculair aantasting kransslagader, aorta hersenslagaders en perifere vaten. Retinopathie; - Zichtverlies door diabetes Behandeling van NIADM (type2) - Voeding - Actievere leefstijl aannemen Medicatie - Voor het stimuleren van insuline productie, gevoeligheid, glucose opname zorgen voor een remmend honger gevoel Soorten medicijnen; - Metfamine - Sulfanylure underivaten - T&D - DPP4 remmers Bewegen; - Gericht op het verhogen van dagelijkse inspanning ongeveer 60 minuten. - Matig tot intensieve training per dag, zorgt voor een verbruik extra 2000kcal per week ongeveer. Behandeling van IADM (type1) - Voeding gericht op gezond met spreiding van koolhydraten Bewegen bij IADM(type1) - Gericht op verhogen van dagelijkse inspanning met regelmaat geen extreme sporten tov genezing, dat langzamer gaat. Medicatie bij IADM(type1) - Ultra kort werkend insuline of lang werkende insuline Opdrachten week 4; Notulen dinsdag 20 september 2011 Studieopdracht 4.1 Typen diabetes a) Verhelder onduidelijke begrippen in bovenstaande tekst.

b) Wat is diabetes precies? Breng de aandoening in kaart. Doe dit met behulp van de volgende begrippen: alvleesklier, eilandjes van langerhans, koolhydraten, glucagon. Diabetes is een ander woord voor suikerziekte. Het is een aandoening die wordt gekenmerkt door een hoge bloedsuikerspiegel die ontstaat als er onvoldoende insuline word geproduceerd door de pancreas of als insuline het transport van glucose naar de cellen onvoldoende mogelijk maakt. Type 1 diabetes wordt veroorzaakt door het onvermogen van de pancreas om voldoende insuline te produceren door storing in de B-cellen in de pancreas. De alvleesklier maakt insuline, die in het bloed komt. Glucagon= is een stof dat in de alvleesklier word aangemaakt. Glucagon is de tegenhanger van insuline. c) Hoe wordt diabetes herkend? Leg uit welke symptomen er zijn. Symptomen diabetes. * Vaak plassen. * Gewichtsverlies *Overmatige dorst, * Onverklaarbaar gewichtsverlies. * Extreme honger * Plotse veranderingen in gezichtsvermogen * Tintelingen of ongevoeligheid in handen of voeten * Vaak zeer moe zijn * Snel geïrriteerd zijn. * Langzaam genezende pijnlijke plekken * Meer infecties dan normaal. Type 1: Wazig zien, Rode brandingen ogen, droge mond, droge tong, meer honger of juist niet. Type 2: Vaak dorst, veel plassen, pijn bij hun benen bij het lopen, Vaak terug kerende infecties zoals een blaasontsteking. d) Zoals je in bovenstaande tekst kunt lezen zijn er 2 typen diabetes: type 1 en type 2. Leg de twee verschillende typen diabetes uit. De volgende begrippen dienen minimaal naar voren te komen: rol van insuline, wijze van optreden ziekte, leeftijd wanneer ziekte ontstaat, erfelijkheid, lichaamsgewicht, opvallende klachten en medicatie. Diabetes 1 kan je herkennen aan jeugd, alvleesklier produceert geen, erfelijk, toedienen van insuline is belangrijkste. Maakt onvoldoende/geen insuline aan. Insuline wordt ingespoten een paar keer per dag en is snel werkend. Gebruiken vaak spuiten of pompen. Diabetes 2 veel bij volwassenen, veroorzaakt door ongevoeligheid voor insuline, je lichaam heeft meer glucose nodig. De b cellen zijn voldoende aanwezig maar het lichaam reageert er niet op. Het komt voor op alle leeftijden, maar meer bij ouderen. Je kunt hierbij het diabetes beter reguleren door bewegen etc. Krijgen vaak medicatie voorgeschreven, als het heel erg is maken ze gebruik van spuiten.