Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas



Vergelijkbare documenten
U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Wie is dat? thema. Hoe heet jij? Ik weet het niet! Beatriz. Marco. Hallo, ik heet Jürgen. Dag mevrouw. Dag meneer. Hoi! Ik heet Bushra. En jij?

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

Anna en Noah starten met een opleiding in een avondschool. Ze doen een graduaat marketing. Tijdens de eerste pauze praten ze met elkaar.

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

OPZOEKEN IN HET WOORDENBOEK (1)

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Herhalingsles van het thema Op zoek naar werk

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

AANWIJZEND VOORNAAMWOORD. A) Welk woord past in de zin? Kies uit die of dat. 1. Heb je het huiswerk gemaakt? 7. Ga je naar één van onze feestjes?

CVO Tweedekansonderwijs Antwerpen NIVEAUBEPALING NEDERLANDS ASO 3

Mijn huis, mijn thuis

GESPREKKEN VOEREN NEDERLANDS AAN HET EINDE VAN DEZE UITLEG:

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Actielessen. Lesbrief 4. Samen op pad. Wat leert u in deze les? Veel succes!

HEB JE HUISWERK VANDAAG?

Hoofdstuk 1- oefening 21 Extra schrijfoefeningen. Temposchrijven - 5 schrijfopdrachten in 11 minuten. Opdracht 1:

Werkwoordoefeningen bij les 5

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Heb je iets vergeten? Vraag aan je collega of hij je kan helpen.

Studiekeuzedag CMD voorbereidingswerkboek

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Wat eten we vanavond?

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

1b nr. 1 Wie of wat?

Thema In en om het huis.

Les 1 Integratie Leestekst: Een bankrekening. Introductiefase

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

Handleiding basiswoordenschat.

EEN BRIEF NAAR DE DOCENT

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Les 3 Ik leer Nederlands

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

Nieuwsbrief CliëntAanZet

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

BEGINNERSCURSUS DAG 1

Spreken. Les 6: Wat zeg je? Telefoon OPDRACHTKAART.

Oefentoets 1 - Leesvaardigheid A1

Handboek NT2 in het volwassenenonderwijs

De Samenleving: samen of ieder voor zich? Oefening b. Alle mensen zijn anders en dat moeten we respecteren. 2 Han van Eijk - Leef

Wie ben jij? HOOFDSTUK 1 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik... Paula. a heet b naam kom je vandaan? a Hoe b Waar

Actielessen. Les 5. Feest in de buurt! Wat leert u in deze les? Veel succes!

Les 35. Een nieuw paspoort

BEGINNERSCURSUS DAG 6

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Hoofdstuk 2. Contact maken, inlichtingen verstrekken en onderhandelen

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Het taalconflict in België Vlamingen gedropt in Wallonië

Thema Op zoek naar werk

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Communiceren is teamwork

Wat weet je al? Je gaat bekijken wat je al over de overheid weet.

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

Oefenzinnen module 1. Oefenzinnen module 2. Luister goed en schrijf de zin op.

Kijk op: nt2taalmenu wordt gemaakt door: Frans Snik, Ed Kniesmeijer en René den Nijs. Brieven schrijven

Actielessen. Lesbrief 3. Leren in de bibliotheek. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Algemene instructies voor de strategie: Vragen stellen. Introductiefase bij de eerste les:

Spreken. Les 5: Wat zeg je? Gezondheid OPDRACHTKAART.

Inhoudsopgave. Luisterteksten en instructies bij de oefen-cd 201. Grammaticaoverzicht 233. Correctiesymbolen schrijfvaardigheid 269.

Thema 4 Communicatie. Taalhulp Telefoneren. Informele situaties - opbellen en opnemen. Hoi, Diana. Hallo, Diana van Someren. Hi, met. Hé, met John.

Les 1 Vragen stellen Leestekst: De tandarts

WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus.

Vragenlijst: Wat vind jij van je

Teksten bewerkt uit het gezinsboek Ons Dagelijks Brood veertigdagentijd van pastoor M. Hagen door EBP voor

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Thema In en om het huis

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

Thema Kinderen en school

Spreken. Les 3: Wat zeg je? De supermarkt OPDRACHTKAART.

De bruiloft van Simson

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Lesbrief. Fatale liefde Carry Slee

Thema Informatie vragen bij een instelling

STUDIES EN BEROEPEN. Wat moet je doen?

De sprookjesdialogen van groep 3

DE ONVOLTOOID TOEKOMENDE TIJD

In hoeverre ben jij al bezig met de keuze voor een studie na de middelbare school? (bovenbouwscholieren)

CP9. In gesprek over de toekomst

Scenario 1 Er liggen ongeopende letters op tafel. Ze liggen er al langer dan een week.

Thema In en om het huis

Dit boekje is van... Mijn naam is: Mijn gezinsvoogd heet: Het telefoonnummer van de gezinsvoogd is:

Thema Kinderen en school

CP17. het werkoverleg

Transcriptie:

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Leraar: Dag Jef. Jef: Dag mevrouw. Hoe gaat het met u? Leraar: Goed, dank je. En met jou? Jef: Ook goed. ----------- Mark: Hallo Jef. Hoe gaat het met je? Jef: Heel goed Mark, en met jou? Mark: Ook heel goed. Je bent vroeg. Jef: Ja, ik heb veel werk: ik moet een taak maken voor school. Mark: Wil je thee of koffie? Jef: Ja, graag. Ik neem een tas koffie met melk. Mark: Alsjeblieft. Jef: Dank je. Hoe laat is het? Mark: Het is tien uur. Ik moet om elf uur naar de les. Kom je ook? Jef: Ja, ik kom zo. Mark: Wat zoek je? Jef: Mijn agenda. Ik vind hem niet. Mark: Hier is jouw agenda, op mijn bank. Jef: O ja, dank je. Mark: Ik hoor de telefoon. Jef: Dat is mijn telefoon! Hallo, met Jef. Anna: Dag Jef, met Anna. Hoe laat begint de les? Jef: Om elf uur. Het is nu tien uur. Anna: Waar? Jef: In kamer acht. Anna: Oké, dan kom ik ook. Tot zo! Jef: Dat was Anna. Zij komt ook naar school. -----------

Anna: Mark: Jef: Mark: Anna: Jef: Mark: Anna: Wat is dit? Dat is mijn boek voor wiskunde. Het is al vier uur. Ik ga naar huis. Ik ook. Ik blijf nog even. De bus komt om half vijf. Tot ziens! Goede avond! Daag! Tot morgen. Vragen bij de tekst 1. Hoe gaat het met de leraar? 2. Is Jef vroeg op school? 3. Waarom? 4. Hoe laat begint de les? 5. Waar is de les? 6. Wie komt er naar de les? 7. Waar is de agenda van Jef? 8. Van wie is het boek voor wiskunde? 9. Hoe laat gaan Jef en Mark naar huis? 10. Hoe laat gaat Anna naar huis?

1. Hoe gaat het met jou? 2. Heb jij veel werk voor school? 3. Waar is jouw agenda? 4. Hoe laat ga jij naar huis? Samenvatting van de tekst Jef komt op school. Hij groet de leraar. Hij vraagt: Hoe gaat het met u? Mark is ook op school. Jef en Mark zijn vroeg op school. Ze hebben veel werk. Jef moet een taak maken. Ze drinken samen koffie. Eerst zoekt Jef zijn agenda. Mark zegt: Hier is jouw agenda, op mijn bank. Dan gaat de telefoon. Het is Anna. Zij komt ook naar school. De les begint om elf uur en is in kamer acht. Het is al vijf uur. Jef en Mark gaan naar huis. Anna wacht op de bus. Anna zegt: Tot morgen! Grammatica Het werkwoord hebben: enkelvoud meervoud ik heb we/wij hebben je/jij hebt jullie hebben Maar: heb je/jij hij ze/zij het u heeft heeft heeft heeft/ hebt ze hebben Oefening op hebben: Maak de zin opnieuw en vervoeg het werkwoord 1. Ik heb een foto. jij Jij hebt een foto. 2. Ik heb een auto. hij Hij heeft een auto.

3. Ik heb een tafel. ze (enkelvoud) 4. Ik heb een bank. wij 5. Ik heb een tas koffie. u 6. Ik heb een boek. hij 7. Ik heb een telefoon. jullie 8. Ik heb een huis. jij 9. Ik heb een bal. ze (meervoud) 10. Ik heb een agenda. zij Oefening: Antwoord op de vraag 1. Heb je een auto? Ja, ik heb een auto. 2. Hebben jullie een agenda? Ja, wij hebben een agenda. 3. Heb je een bal? 4. Hebben jullie een huis? 5. Heb je een telefoon? 6. Hebben jullie een boek? 7. Heb je een telefoon? 8. Hebben jullie een bank?

9. Heb je een foto? 10. Hebben jullie een tafel? Oefening: Stel de vraag 1. Ja, ik heb een bal. 2. Ja, wij hebben een boek. 3. Ja, ik heb een telefoon. 4. Ja, wij hebben een huis. 5. Ja, ik heb een tas koffie. Oefening: Vervoeg het werkwoord hebben 1. Zij / een auto. 2. Jij. een tafel. 3. Wij... een huis. 4. Hij een agenda. 5.. jij een foto? 6. Jullie. een boek. 7. Ik een telefoon. 8. Jij.. een bal. 9. Wij. een bank. 10. Hij. een tas koffie.

Grammatica Onbepaald lidwoord Bepaald lidwoord enkelvoud: EEN (een tafel, een agenda, een boek ) meervoud: / (tafels, agenda s, boeken ) enkelvoud: DE / HET (de tafel, de agenda, het boek ) meervoud: DE (de tafels, de agenda s, de boeken ) Oefening: Vul in met het lidwoord de of het (Zoek op in je woordenboek) Voorbeeld: een auto de auto een bureau... bureau koffie... koffie een huis... huis boeken... boeken een bank... bank een uur... uur een boek... boek auto s... auto s een bal... bal een telefoon... telefoon een adres... adres een agenda... agenda een man... man een vrouw... vrouw Grammatica Het Bezittelijk voornaamwoord je bezit iets (bezitten = hebben) ik mijn Dat is mijn boek. je/jij je/jouw Dat is je boek. Dat is jouw boek. u uw Dat is uw boek. hij zijn Dat is zijn boek. ze/zij haar Dat is haar boek. wij ons/onze Dat is ons boek. Dat is onze agenda. jullie jullie Dat is jullie boek. ze (meervoud) hun Dat is hun boek. Let op! DE auto ONZE auto HET huis ONS huis DE bank ONZE bank HET boek ONS boek

Oefening op het bezittelijk voornaamwoord: maak de zin opnieuw 1. Hier is je boek. ik Nee, dat is mijn boek. 2. Hier is je auto. hij Nee, dat is zijn auto. 3. Hier is je agenda. ze (enkelvoud) 4. Hier is je foto. ze (meervoud) 5. Hier is je boek. u 6. Hier is je leraar. ik 7. Hier is je bank. jullie 8. Hier is je school. we 9. Hier is je telefoon. u 10. Hier is je huis. wij Oefening op het bezittelijk voornaamwoord: Is het ons of onze? 1. Zie je de auto? Ja, dat is onze auto. 2. Zie je het boek? Ja, dat is ons boek. 3. Zie je het huis? 4. Zie je de foto? 5. Zie je de telefoon? 6. Zie je de leraar?

7. Zie je de school? 8. Zie je het bureau? 9. Zie je de agenda? 10. Zie je het kantoor? Oefening op het bezittelijk voornaamwoord: Maak de zin opnieuw 1. Is dit jouw agenda? Anna Nee, dit is haar agenda. 2. Is dit onze agenda? Jef Nee, dit is zijn agenda. 3. Is dit mijn agenda? Jef en Anna Nee, dit is hun agenda. 4. Is dit hun boek? Anna 5. Is dit onze telefoon? Jef en Anna... 6. Is dit jouw auto? Jef 7. Is dit onze kamer? Anna 8. Zijn dit jullie boeken? Jef 9. Zijn dit haar agenda s? Anna 10. Zijn dit mijn foto s? Jef en Anna

Oefening: Zet de woorden op de goede plaats 1. wonen Wij in Turnhout. 2. auto Mijn staat daar. 3. les begint De om elf uur. 4. gaat heel vaak De telefoon. 5. om vijf uur Jef huis gaat naar. Oefening: Vervoeg de werkwoorden 1. Mark spreekt Nederlands. u U spreekt Nederlands. 2. Mark woont in Turnhout. ik Ik woon in Turnhout. 3. Mark werkt voor school. jullie 4. Mark studeert Nederlands. jij 5. Mark heeft een auto. zij (enkelvoud) 6. Mark is Belg. u 7. Mark drinkt koffie. wij 8. Mark gaat naar huis. ik 9. Mark leest een boek. jij