1 Bijlage 1: Model om schoolse taalvaardigheden te observeren en te reflecteren Als een leraar op zoek is naar een mogelijk instrument om schoolse taalvaardigheid bij zijn leerlingen te observeren, dan kan dit observatieformulier inspiratie bieden. Het is echter niet de bedoeling alle leerlingen te observeren. Als al snel blijkt dat bepaalde leerlingen voor de schoolse taalvaardigheid wat extra ondersteuning nodig hebben, dan kan een leraar daarop een specifieker zicht krijgen door gericht te observeren. Het eerste deel is een beperkt document, en kan door alle leraren ingezet worden. Als een leraar Nederlands meer gegevens in kaart wil brengen, dan kan dat met het tweede deel van deze eerste bijlage. Die observatiegegevens van de leraar kunnen aangevuld worden door de leerlingen. Bijlage 2 is daarvoor een mogelijk instrument. 1 OBSERVEREN voor alle vakleraren We stellen voor om bij de observatie een soortgelijk observatieformulier te gebruiken als de leraren van het zesde leerjaar in de naburige scholen voor bv. leerlingen met extra noden voor taal. Dat geeft extra mogelijkheden bij een eventueel overleg tussen basis- en secundair onderwijs 1. Sommige delen van die observatie worden duidelijker als de leerling zijn werkwijze kan toelichten in een nagesprek. We geven een model. Lezen 1 2 3 4 5 Toelichting De leerling begint zelfstandig de tekst te lezen. De leerling is gemotiveerd om de leesopdracht uit te voeren. De leerling kan een aantekening maken en/of sleutelwoorden markeren. Luisteren 1 2 3 4 5 Opmerking De leerling begrijpt een mondelinge opdracht. De leerling weet na een uiteenzetting van een medeleerling of een leraar wat er verteld is. Spreken De leerling 1 2 3 4 5 Opmerking Alleen kan vragen stellen en/of vragen beantwoorden. Per twee kan een uiteenzetting houden over een deel van de leerinhoud voor de andere leerlingen. een instructie geven aan de andere leerlingen. kan een gesprek voeren met iemand. In gesprek neemt deel aan het gesprek als men het vraagt. neemt spontaan deel aan het gesprek. laat anderen uitspreken en luistert aandachtig. durft een vraag stellen in het gesprek. Taalgebruik 1 2 3 4 5 Opmerking 1 www.vvkso.be - Praktijkvoorbeeld van een stappenplan voor een geïntegreerde werking (M-VVKSO-2008-014-B02)
2 Wat? Hoe? Vlot Taalgebruik spreekt over wat er gevraagd wordt. spreekt begrijpelijk en voldoende. spreekt goed verstaanbaar, vloeiend en aangenaam. spreekt met veel en verschillende woorden. past zijn taalgebruik aan de situatie aan. Schrijven 1 2 3 4 5 Toelichting De leerling kan schriftelijk antwoorden op vragen. (=structureren) De leerling kan (zelfstandig) aantekeningen kopiëren of maken bij de les. 2 OBSERVEREN voor de leraar Nederlands We stellen voor om bij die observatie een soortgelijk observatieformulier te gebruiken als bijvoorbeeld de leraren van het zesde leerjaar in de naburige scholen kunnen gebruiken voor bv. leerlingen met extra noden voor taal. Dat geeft meer mogelijkheden bij een eventueel overleg tussen basis- en secundair onderwijs 2. Sommige delen van die observatie worden duidelijker als de leerling zijn werkwijze kan toelichten in een nagesprek. We geven enkele modellen voor de vaardigheden lezen, spreken en luisteren, en schrijven. Lezen 1 2 3 4 5 Toelichting De leerling begint zelfstandig de tekst te lezen. De leerling is gemotiveerd om de leesopdracht uit te voeren. De leerling leest de tekst in een te verwachten leestempo? Wat zijn oorzaken van een te laag leestempo? (dyslexie, begrip, leestechniek, aandacht/concentratie ) Welke leerlingen lezen sneller dan een te verwachten leestempo en welke band heeft dat met de leesresultaten? Strategieën Voor het lezen: de leerling oriënteert zich op de tekst: o.a. door de voorkennis te activeren zichzelf vragen te stellen de tekst te scannen. Tijdens het lezen: de leerling maakt gebruik van sturings- en herstelstrategieën: teruglezen van een (moeilijke) passage herlezen n.a.v. een opdracht nagaan of een moeilijk woord begrepen moet worden een woord opzoeken of vragen een aantekening maken of sleutelwoorden markeren de leerling blijft zelfstandig aan de (lees)taak werken Tijdens en/of na het lezen: de leerling kan na het lezen een samenvatting geven van het thema en de hoofdgedachte - de leerling kan een structureringsvorm invullen of maken (kan ook in een verwerkingsopdracht zitten) de leerling gebruikt de juiste leesstrategieën en brengt de opdracht tot een (goed) 2 Zie Bijlage bij de Mededeling M-VVKSO-2008-014-B02 Praktijkvoorbeeld van een stappenplan voor een geïntegreerde werking.
einde - de leerling gaat na het lezen na of de opdrachten goed werden uitgevoerd en doet daarbij beroep op de tekst.- Productevaluatie (na verbetering opdracht) De leerling is in staat om de opdrachten bij de tekst tot een goed einde te brengen: hij kan de tekst begrijpen, interpreteren, beoordelen. Nagesprek De leerling kan aangeven (= reflecteren) hoe of waarom een bepaalde moeilijkheid tijdens het lezen (niet) kan verholpen worden. 3 Spreken en luisteren De leerling Alleen kan vragen stellen en/of vragen beantwoorden. 1 2 3 4 5 Opmerking Per twee In gesprek kan een praatje houden voor de andere leerlingen. kan een praatje houden voor de leraar. kan reageren op iemand. kan een gesprek voeren met iemand. neemt deel aan het gesprek als men het vraagt. neemt spontaan deel aan het gesprek. laat anderen uitspreken en luistert aandachtig. durft een vraag stellen in het gesprek. Taalgebruik 1 2 3 4 5 Opmerking Ideeën slaagt erin om voldoende ideeën te verzamelen om te kunnen spreken. Wat? spreekt over wat er gevraagd wordt. Hoe? spreekt begrijpelijk en voldoende. Vlot spreekt goed verstaanbaar, vloeiend en aangenaam. Taalgebruik spreekt met veel en verschillende woorden. variatie Taalgebruik correct drukt zich correct uit: met juiste woorden, in zinnen. Schrijven 1 2 3 4 5 Toelichting De leerling kan een tekst op- en overschrijven: overzicht, aantekening, mededeling, tekst. (=kopiëren) De leerling is gemotiveerd om de schrijfopdracht uit te voeren. De leerling kan schriftelijk antwoorden op vragen. (=structureren) Strategieën De leerling houdt rekening met de communicatieve situatie. Voor het schrijven: de leerling oriënteert zich op de tekst en kan
volgende strategieën toepassen: verzamelen selecteren ordenen Tijdens het schrijven: de leerling maakt gebruik van sturings- en herstelstrategieën: teruglezen van een zin of passage een woord opzoeken of vragen het schrijfplan gebruiken - de leerling blijft zelfstandig aan de (schrijf)taak werken Na het schrijven: de leerling kan volgende strategieën toepassen: herlezen verbeteren verzorgen. De leerling controleert de spelling via het Groene Boekje of een woordenboek of een spellingcorrector. De leerling maakt gebruik van woordenboeken e.d. (FT54) Productevaluatie (na verbetering opdracht) De leerling kan een boodschap neerschrijven in teksten zoals: - oproepen, uitnodiging, instructies (=beschrijven) - brieven (=structureren) - verslagen van verhalen (=structureren) - verslagen van informatieve teksten (=structureren) - verslagen van gebeurtenissen (=structureren) - formulier met informatie over zichzelf (=structureren) - andere: Nagesprek De leerling kan aangeven (= reflecteren) hoe of waarom een bepaalde moeilijkheid tijdens het schrijven (niet) kan verholpen worden. 4 Met die gegevens (observatie leesresultaten nagesprek) analyseert de leraar bijvoorbeeld het leesgedrag van de leerling(en). In de analyse houdt de leraar rekening met vier mogelijke verbanden: - de leerling kent een sterk proces en behaalt goede leesresultaten bij de opdrachten. - de leerling kent een sterk proces, maar behaalt geen goede leesresultaten bij de opdrachten. - de leerling kent een zwak proces, maar behaalt wel goede leesresultaten bij de opdrachten. - de leerling kent een zwak proces en behaalt ook zwakke leesresultaten bij de opdrachten
5 Aanpak na de observatie Uiteindelijk is het de bedoeling dat toetsen, opdrachten, observatie en screening leiden tot bijsturing van het onderwijs aan de groep of enkele leerlingen. We geven enkele didactische tips voor lezen als voorbeeld: Denk tijdens het lezen wat er gebeurt en probeer het je voor te stellen. (Goede lezers gebruiken strategieën om de tekst te begrijpen: voorspellen wat je gaat lezen, voorspelling controleren, voorspelling aanpassen, vragen stellen, samenvatten) Verbind wat je leest met je eigen leven en al weet om de tekst beter te begrijpen. (Goede lezers maken verbindingen tussen wat ze lezen en wat ze zelf meemaken of al weten, leggen dus relaties met de voorkennis. Goede lezers hebben veel achtergrond.) Lees meer, minstens dertig minuten per dag. (Goede lezers lezen veel en dat heeft effect op het leesbegrip, de leesmotivatie, de leestechniek, grammatica, spelling en de ontwikkeling van de woordenschat.) Lees een stukje tekst of zin opnieuw als iets moeilijk of onbegrijpelijk is. (Goede lezers monitoren het lezen om na te gaan of ze de tekst nog kunnen begrijpen en volgen) Als je een moeilijk woord dat belangrijk is niet begrijpt, lees dan de zinnen ervoor en erna. (Goede lezers gebruiken de context om woorden te begrijpen.) Gebruik de tekeningen, foto s en illustraties om een beter begrip te krijgen. (Goede lezers maken gebruik van de niet-talige boodschappen en schema s om de tekst beter te begrijpen: bij fictie en non-fictie.)