Voornaam: ACHTERNAAM: Studentennummer: Scores: 1 2 3 4 5 Tot. Inleiding tot de Macro-economie Examen juni 2015 Lees dit eerst: Het examen duurt maximaal 2,5 uur. Je mag het examen niet verlaten tijdens het eerste uur. Ga indien nodig naar het toilet voor je aan het examen begint. Tijdens het examen mag je het lokaal niet verlaten. Schrijf voor je begint je naam en studentennummer in de voorziene ruimte bovenaan deze pagina. Elke vraag telt voor 10 punten. Er zijn 5 vragen, dus 50 punten in totaal. Wij rekenen de score achteraf om naar een score op 20. Maak de bladen niet los. Gebruik geen eigen papier. Je mag de achterzijde van de antwoordbladen gebruiken als kladpapier. Doorstreep alle kladmateriaal als je gedaan hebt. Gebruik geen rode inkt (wij verbeteren met rode inkt). Als je antwoord niet past in de voorziene ruimte, schrijf (vervolg op achterzijde) en ga verder op de achterzijde. Geef aan waar je antwoord op delen a, b, c,... begint. Structureer je antwoorden op een logische manier. Leg uit betekent onder andere: schrijf volledige zinnen. Sla een blad om als je gedaan hebt en op een volgend blad begint. Je mag geen rekenmachine of andere electronische toestellen (zoals GSM, smartphone, of smartwatch) gebruiken. Rekenen met percentages zonder rekenmachine: 5 Percent betekent per honderd. 5% is dus 100, of 0,05. 5% van 22 betekent: 5% 22. Vermenigvuldigen met een percentage doe je zo: 5% 22 = 5 5 22 22 = =... 100 100 Delen door een percentage (bijvoorbeeld 35 5%) doe je zo: 35 5% = 35 5 100 = 35 100 5 =... 1
1 Definieer bondig de volgende termen (geen grafieken, geen formules) (10 punten). (a) beroepsbevolking (b) efficiëntielonen (c) efficiënte-markthypothese (d) neutraliteit van geld (e) optimale muntzone 2
2 Los volgende korte vragen op (10 punten). (a) Enkele recente cijfers uit The Economist over de economie van Denemarken : groei inflatie werkloosheid rente (overheidsvan het bbp obligaties op 10 jaar) 1,5% 0,5% 4,9% 0,7% Bereken de reële rentevoet en toon je werk. (b) Je zet 100 euro op een spaarrekening met een rentevoet van 2%. Als de rente onveranderd blijft, hoe lang duurt het dan bij benadering voor er 200 euro op je rekening staat? Toon je berekening. (Hint: je kan deze vraag oplossen zonder ingewikkelde berekeningen.) (c) Stel dat een Duitse overheidsobligatie (met een hoofdsom van 100 euro) een coupon heeft van 3 euro en een prijs van 100 euro. Wat is het rendement (yield) in percent? Toon je berekening en leg uit. (d) Stel nu dat, door een grote vraag naar obligaties, de prijs van de Duitse overheidsobligatie uit (c) stijgt tot 105 euro. Stijgt of daalt het rendement? Leg uit. (1 bonuspunt voor wie de rente berekent tot op twee decimalen na de komma.) (e) Onderstaande tabel geeft de index der consumptieprijzen: jaar 1980 1990 2000 2010 2015 CPI (basisjaar = 2013) 40 62 76 93 101 In 1980 kostte een pakje sigaretten (omgerekend) ongeveer 1,5 euro. Hoeveel is dat in geld van 2015? Toon je berekeningen en leg uit. 3
3. De markt der leenfondsen (10 punten). 3a. (5 punten) Maak een diagram van de wereldmarkt van leenfondsen (aangezien het om de wereldmarkt van leenfondsen gaat is de netto-uitstroom van spaargeld gelijk aan nul). Leg uit wat de twee curves voorstellen en leg het economisch mechanisme uit waardoor zij een positieve of negatieve richtingscoëfficiënt hebben. 4
3b. (5 punten) Eén van de opvallende trends van de laatste jaren is de wereldwijde daling van de reële rente. Volgens vele economen is de lage reële rente geen cyclisch fenomeen, maar een kenmerk van de economie op de lange termijn (zie o.a. Martin Wolf, Strong currents that keep rates down, Financial Times, 18 maart 2015, p. 9; en Scott Sumner on Interest Rates, EconTalk-podcast, 20 april 2015). Martin Wolf schrijft: The meest plausibele verklaring [voor de lage reële rentevoet] is het grote aanbod van spaargeld en het gebrek aan goede investeringsprojecten. Maak een nieuw diagram van de wereldmarkt voor leenfondsen en illustreer het argument van Martin Wolf. Leg uit wat er gebeurt in het diagram (je hoeft niet te gissen naar redenenen waarom het aanbod van spaargeld groot is en waarom er een gebrek is aan goede investeringsprojecten). 5
4. De invloed van geldbeleid (10 punten). Roger Blitz en Claire Jones bespreken het beleid van kwantitatieve versoepeling (Quantative Easing, QE) van de Europese Centrale Bank ( QE and US rate expectations push euro to 12-year low, Financial Times, 9 maart 2015, p. 1). 4a. (1 punt) Dit is de T-balans van Banco Caixa Geral, een Spaanse bank: Banco Caixa Geral Activa Passiva Reserves 50 Deposito s 1000 Leningen 950 Hoeveel bedraagt de reserveratio van Banco Caixa Geral? Leg uit. 4b. (4 punten) De post leningen in de T-balans bevat onder andere overheidsobligaties die eerder door Banco Caixa Geral werden aangekocht op de obligatiemarkt (een overheidsobligatie vertegenwoordigt immers een lening aan de overheid). Stel dat de Europese Centrale Bank in het kader van de kwantitatieve versoepeling een overheidsobligatie van 100 euro rechtstreeks aankoopt van Banco Caixa Geral. Geef weer hoe de T-balans van Banco Caixa Geral er onmiddellijk na de transactie uitziet: Banco Caixa Geral Activa Passiva Reserves Deposito s Leningen Met hoeveel verandert in deze stap de geldvoorraad? Leg uit. Wat zal Banco Caixa Geral vervolgens doen? (Je hoeft de nieuwe T-balans niet weer te geven.) Met hoeveel verandert in deze stap de geldvoorraad maximaal? Leg uit. Met hoeveel neemt de geldvoorraad maximaal toe als het geldscheppingsproces voortgaat en alle banken dezelfde reserveratio hebben als Banco Caixa Geral? Welke formule heb je gebruikt? 6
(Ook als je vragen 4a en 4b niet kon beantwoorden, kan je mogelijk vragen 4c en 4d wel beantwoorden.) 4c. (3 punten) Bij kwantitatieve versoepeling verruimt de centrale bank de geldvoorraad. Wat is het effect op de markrente? Illustreer in een model van de geldmarkt op de korte termijn en leg uit. 4d. (2 punten) Roger Blitz en Claire Jones leggen een verband tussen het beleid van kwantitatieve versoepeling en de wisselkoers van de euro. Leg, aan de hand van je antwoord op (4c), uit welk effect kwantitatieve versoepeling in het eurogebied op de korte termijn heeft op de nominale wisselkoers van de euro (geen grafiek nodig). 7
5. Schokken in het AA-AV-model (10 punten). 5a. (3 punten) Het bbp van het eurogebied ligt ongeveer 3 percent onder het lange-termijnniveau, en de werkloosheidsgraad (11,3 percent) in het eurogebied is hoger dan de natuurlijke werkloosheidsgraad (9,7 percent). Maak een grafiek met de aggregatieve vraag (AV), het aggregatieve aanbod op de korte termijn (AA), en het aggregatieve aanbod op de lange termijn (AA op LT) die deze begintoestand weerspiegelt. Geeft de begintoestand aan met de letter A. Vergeet niet om de assen te benoemen. 5b. (4 punten) De olieprijs daalde van zowat 90 dollar per vat een jaar geleden tot 60 dollar per vat vandaag. Dit stemde de Belgische minister van financiën Johan Van Overtveldt in een radio-interview vrolijk. Illustreer het korte-termijneffect van de lagere olieprijs op de economie van het eurogebied in de grafiek van 5a. Welke curve verschuift, en waarom? Teken de curve die verschuift in een andere kleur (maar niet rood). Geef het nieuwe korte-termijnevenwicht aan met de letter B. Wat gebeurt er met de variabelen op de assen? Leg uit. 8
5c. (3 punten) Als de ene curve in (5b) verschuift en de economie naar een nieuw evenwicht gaat, beweegt de economie langsheen de andere curve van A naar B. Langsheen welke curve beweegt de economie op de korte termijn in (5b)? Illustreer in de grafiek. Beschrijf twee (en niet meer dan twee) mechanismes die de economie langsheen de curve doen bewegen, en leg in detail de oorzakelijke verbanden uit die voor die beweging langsheen de curve zorgen. 9