Zaaknummer: CBHO 2014/127. Datum uitspraak: Z9 augustus Uitspraak in de zaak tussen: wonende -- appellant,

Vergelijkbare documenten
U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/247.5 Rechter(s) : mrs. Borman, Lubberdink en Streefkerk Datum uitspraak : 6 juni 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/228 : mrs. Nijenhof, Borman, Verheij Datum uitspraak : 4 februari 2015 : Appellant en CBE Hogeschool Rotterdam

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/047 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

Zaaknummer : CBHO 2013/233 Rechter(s) : mr. Lubberdink Datum uitspraak : 13 juni 2014 Partijen : Appellant tegen de Hogeschool Inholland Trefwoorden

Zaaknummer : 2014/001/CBE en 2014/001.1

Zaaknummer : CBHO 2016/180.5 Rechter(s) : mr. Streefkerk Datum uitspraak : 2 november 2016 Partijen : appellant en CBE Hogeschool Inholland

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2014/060 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juni 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden

Zaaknummer : 2013/261

Bij beslissing van 28 augustus 2013 heeft de examencommissie van de opleiding Informatica appellant een negatief bindend studieadvies gegeven.

het College van Beroep voor de Examens van de Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Universiteit van Amsterdam (hierna: CBE), verweerder.

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant,

Bij beslissing van 9 juli 2014 heeft het CBE het door appellante daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/153

Zaaknummer : 2014/069 Rechter(s) : mr. Nijenhof. Datum uitspraak : 23 juli 2014 Partijen : Appellante tegen het CBE van de Hogeschool Rotterdam

het college van beroep voor de examens van de Saxion Hogeschool (hierna: CBE), verweerder.

Zaaknummer : 2013/235

het college van beroep voor de examens van Fontys Hogescholen (hierna: CBE), verweerder.

College van Beroep voor het Hoger Onderwijs

Zaaknummer : 2013/129

U I T S P R A A K

3 oktober 2012 heeft plaatsgevonden, leidt niet tot een ander oordeel.

Zaaknummer : CBHO 2015/089 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 18 augustus 2015 Partijen : Appellante en CBE Erasmus Universiteit Rotterdam

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2013/207 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 18 juli 2014 Partijen : Appellant tegen CBE Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

Zaaknummer : 2012/220 en 220.1

Regeling rond fraude en plagiaat 1 27 maart 2019 (aangepast, examencommissie FHTL)

Zaaknummer : 2013/136

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool Utrecht (hierna: het CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/254 Rechter(s) : mr. B.K. Olivier Datum uitspraak : 13 januari 2016 Partijen : appellante en CBE Hogeschool Inholland

Zaaknummer : CBHO 2016/024 Rechter(s) : mrs. Lubberdink, Streefkerk en Drop Datum uitspraak : 4 juli 2016 Partijen : Appellante en CBE ArtEZ

U I T S P R A A K

het college van beroep voor de examens van de Hogeschool Utrecht, verweerder.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de HZ University of Applied Sciences, gevestigd te Vlissingen, verweerder.

Zaaknummer : CBHO 2018/215 Rechter(s) : mr. Troostwijk, Verheij en De Moor van Vught Datum uitspraak : 11 juni 2019 Partijen : appellant en CBE van

Voor zover appellant aldus beoogt te betogen dat de bachelor- en masteropleiding Geneeskunde als één opleiding

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (hierna: het CBE), verweerder.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2015/297 Rechter(s) : mr.borman Datum uitspraak : 28 april 2016 Partijen : appellante en CBE Rijksuniversiteit Groningen

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/159 en Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 17 oktober 2014 Partijen : Verzoekster tegen Hogeschool voor de Kunsten

U I T S P R A A K

Bij beslissing van 5 juni 2018 heeft het CvB het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Trefwoorden : fraude, onregelmatigheid, strafverzwaring Datum uitspraak : 12 april 2006

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS. Uitspraak van het College van Beroep voor de Examens van Tilburg University

Zaaknummer : CBHO 2015/083 Rechter(s) : mr. Olivier Datum uitspraak : 26 januari 2016 Partijen : appellant en Hogeschool van Amsterdam Trefwoorden :

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2018/074 Rechter(s) : mrs. Verheij, Streefkerk en Daalder Datum uitspraak : 18 juli 2018 Partijen : appellant en CBE Universiteit

Zaaknummer : CBHO 2016/087 Rechter(s) : mrs. Van der Spoel, Verheij en Streefkerk Datum uitspraak : 4 januari 2017 Partijen : Appellante en CBE

U I T S P R A A K

het College van Beroep voor de Examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE), verweerder.

het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool (hierna: het CBE), verweerder.

Reglement van Orde bij Toetsen

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

het college van bestuur van de Vrije Universiteit van Amsterdam, verweerder.

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/145

U I T S P R A A K

Reglement van Orde bij Toetsen, september 2014

De examencommissie van de Academie voor Veiligheid en Bestuur van de Avans Hogeschool te s-hertogenbosch, nader te noemen: verweerster.

Zaaknummer : 2014/150 : mrs. Olivier, Borman, Hoogvliet Datum uitspraak : 16 december 2014 : Appellante en Vrije Universiteit Amsterdam

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

FRAUDE EN PLAGIAAT REGELING STUDENTEN UvA. Vastgesteld door het College van Bestuur in 2008, laatstelijk gewijzigd mei 2010.

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van: appellant

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2013/020 en 020.1

Zaaknummer : CBHO 2014/165 Rechter(s) : mrs. Olivier, Scholten-Hinloopen en Verheij Datum uitspraak : 14 januari 2015 Partijen : appellant en CBE

Reglement van Orde bij Toetsen

SECTIE 1. REGELS MET BETREKKING TOT TENTAMEN PROCEDURE DE AANMELDING VOOR EEN SCHRIFTELIJK TENTAMEN OF TENTAMENONDERDEEL

U I T S P R A A K

Zaaknummer : CBHO 2014/302 Rechter(s) : mrs. Borman, Troostwijk en Kleijn Datum uitspraak : 23 september 2015 Partijen : Appellant en Hogeschool van

U I T S P R A A K

U I T S P R A A K

Zaaknummer : 2014/038 Rechter(s) : mr. Kleijn Datum uitspraak : 28 juli 2014 Partijen : Appellant tegen het CvB van Hogeschool van Amsterdam

U I T S P R A A K

COLLEGE VAN BEROEP VOOR DE EXAMENS

ECLI:NL:RVS:2004:AR4275

Het College van Beroep voor de Examens van de Radboud Universiteit Nijmegen doet hierbij uitspraak inzake het beroep van:

Zaaknummer : CBHO 2015/033 Rechter(s) : mrs. Olivier, Lubberdink en Troostwijk Datum uitspraak : 7 augustus 2015 Partijen : Appellant en

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellante,

Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, het College van Beroep voor de Examens van Hogeschool Inholland, verweerder.

U I T S P R A A K

Transcriptie:

' '~S,~~.,)' i ~ i '~,~.~; 1~;1 ~'';...,t ~ ~, ~ 1 ~ j~,i. iii }~ V ' +~~,. i j,~'`,' I ti '...~ )` - S Zaaknummer: CBHO 2014/127 Datum uitspraak: Z9 augustus 2014 Uitspraak in de zaak tussen: appellant, -.---- wonende -- en het coalege van beroep voorde examens van Maastricht University (hierna: CBE}, verweerder.

CBHO 2014/127 Datum uitspraak: 29 augustus 2014 1. Procesverloop Bij beslissing van 1Y februari 2014 heeft de examencommissie van de Faculty of Psychology and Neuroscience (hierna: de examencommissie) het resultaat van de door appellant afgelegde toets `Complexe Cognitie' (hierna: de toets) ongeldig verklaard. Bij beslissing van 13 mei 2014 heeft het CBE het door appellant daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft appellant beroep ingesteld. Het CSE heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft het beroep ter zitting van 7 augustus 2014 behandeld, waar het CBE, vertegenwoord gd door mr. M.B.F. Latour-Douven, werkzaam bij de universiteit, is verschenen. 2. Overwegincaen 2.1. Ingevolge artikel 7.12b, tweede [id, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW) kan de examencommissie, indien een student of extraneus fraudeert, de betrokkene het recht ontnemen êén of meer door de examencommissie aan te wijzen tentamens of,examens af te leggen, gedurende een door de examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. Bij ernstige fraude kan het instellingsbestuur op voorstel van de examencommissie de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene definitief beëindigen. Ingevolge het derde lid stelt de examencommissie regels vast over de uitvoering van de taken en bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, en het tweede lid, en over de maatregelen die zij in dat verband kan nerven. Ingevolge artikel 4.4, eerste lid, onder c, van de Onderwijs- en Examenregeling (hierna: OER), is het tijdens de toets niet toegestaan mobiele telefoons of andere communicatiemiddelen te gebruiken of binnen handbereik te hebben, ook al zijn ze uitgeschakeld, behoudens wanneer dit is toegestaan door de examinator. Als een student zich niet aan deze regel houdt, wordt de frauderegeling toegepast en zal de toets ongeldig worden verklaard, zoals beschreven in de Regels en Richtlijnen. Ingevolge artikel 4.11, eerste lid, wordt onder fraude, waaronder ook plagiaat wordt begrepen, verstaan het handelen of nalaten van een student waardoor een juist oordeel over zijn of haar kennis, inzicht en vaardigheden geheel of gedeeltelijk onmogelijk wordt. Ingevolge het derde lid kan de examencommissie, indien zij vaststelt dat een student bij een toets of toetsonderdeel fraude heeft gepleegd, passende maatregelen opleggen. Ingevolge het vijfde lid wordt in de Regels en Richtlijnen nader uitgewerkt wat onder fraude wordt verstaan en welke maatregelen de examencommissie kan opleggen. Ingevolge artikel i0, eerste lid, van de Regels en Richtlijnen wordt onder fraude verstaan indien de examencommissie vaststelt dat een student bij enig toets of toetsonderdeel: a. ongeoorloofde hulpmiddelen, teksten of aantekeningen voor handen heeft gehad, dan wel gebruik maakt of heeft gemaakt van ongeoorloofde elektronische hulpmiddelen en/of communicatiemiddelen. Ingevolge het derde lid kan de examencommissie, indien zij vaststelt dat een student bij enig toets of toetsonderdeel zich anderszins aan fraude schuldig heeft gemaakt, een maatregel opleggen als genoemd in het vierde lid.

CBHO 2014/127 Datum uitspraak: 29 augustus 2014 Ingevolge het vierde fid kan de examencommissie in de onder het eerste tot en met het derde lid bedoelde gevallen, het resultaat van de desbetreffende toets ongeldig verklaren en voors de volgende maatregelen opleggen: - berisping; - uitsluiting van (verdere) deelname aan een of meer toetsen van de opleiding voor een periode van ten hoogste één jaar. Ingevolge artikel Y6, aanhef en ander d, van het Reglement van Orde bij toetsen (hierna: het Reglement) is sprake van een vermoeden van fraude, onder meer wanneer de student communicatiemiddelen (mobiele telefoons e.d.), (woorden boeken, teksten, andere informatiedragers (calculators, palmtops e.d.) en aantekenmateriaal (aantekeningen kunnen worden gemaakt op de lege pagina's in het Poetsboekje of op de daar de toetsorganisatie verstrekte kladvellen), binnen bereik heeft, anders dan op het voorblad bij toegestane hulpmiddelen staat aangegeven. Ingevolge artikel 17, eerste lid, stelt de (hoofd)surveiflant de student op de hoogte van de geconstateerde mogelijke onregelmatigheid of fraude. Niet toegestane hulpmiddelen worden ingenomen. De student kan het tentamen in beginsel verder afleggen. Ingevolge het tweede lid kan de student, indien hij zich verzet tegen Inname van hulpmiddelen, door de hoofdsurveillant worden uitgesloten van verdere deelname aan de toets. De ingenomen hulpmiddelen worden aan de student geretourneerd op een door de examencommissie te bepalen datum/tijdstip. 2.2. Bij beslissing van 11 februari 2014 heeft de examencommïssie het resultaat van de door appellant gemaakte toets ongeldig verklaard, omdat appellant tijdens dïe fioets een mobiele telefoon binnen handbereik heeft gehad. Dat is in strijd met artikel 4.4 van de OER en wordt gekwalificeerd als fraude, aldus de examencommissie. Het CBE heeft in zijn beslissing van 13 mei 2014 overwogen dat vaststaat dat appellant tijdens de toets een uitgeschakelde mobiele telefoon in zijn broekzak had. Het is niet toegestaan een mobiele telefoon binnen handbereik te hebben, anders dan op het voorblad van de toets bij toegestane hulpmiddelen is omschreven en appellant heeft in strijd met dit voorschrift gehandeld, aldus het CSE. Volgens het CBE mocht van appellant worden verwacht dat hij op de hoogte was van het Reglement. Dat appellant zijn mobiele telefoon, naar hij stelt, niet met opzet bij zich had, leidt dan ook niet tot vernietiging van de beslissing van de examencommissie. Volgens het CBE leidt de vaststelling dat de mobiele telefoon was uitgeschakeld, evenmin tot een verníetïging van de beslissing van `~ 11 februari 2014, omdat reeds het binnen handbereik hebben van de mobiele telefoon, ook a1 is deze uitgeschakeld, is te kwalificeren als fraude. Gelet hierop is de examencommissie in redelijkheid tot haar beslissing gekomen, aldus het CBE. 2.3. Appellant betoogt dat de termbinnen handbereik' als bedoeld in artikel 16, aanhef en onder d, van het Reglement onduidelijk is, nu het hebben van een mobiele telefoon in de broetczak niet is toegestaan, terwijl het hebben van een mobiele telefoon in een tas onder de tafel wel is toegestaan. Appellant betoogt verder dat hij uitvoerig heeft betoogd en, voor zover mogelijk, met stukken heeft gestaafd dat hij geen fraude heeft gepleegd. De mobiele telefoon is de gehele tijd uitgeschakeld geweest en er heeft geen mobiel (data verkeer plaatsgevonden. Hij heeft de telefoon bovendien vrijwillig ingeleverd voorafgaande aan een toiletbezoek. Daar komt volgens appellant bij dat hij op de examenlocatie zodanig was gepositioneerd dat de surveillanten hem goed in de gaten konden houden en dat hij zeer waarschijnlijk zou zijn betrapt op het daadwerkelijk gebruik van zijn telefoon tijdens de toets. Volgens appellant is geenszins komen vast te staan dat hij fraude heeft gepleegd. In dit verband is volgens appellant bovendien van belang dat de vermeend gepleegde fraude had kunnen worden vastgesteld indien de surveillant de telefoon had onderzocht na de inbeslagname. In dat geval had kunnen worden vastgesteld of een will-hotspot was ingesteld, of de telefoon anderszins in gebruik is geweest en of appellant documenten op zijn telefoon had opgeslagen. Zo'n controle had op de weg van de surveillant gelegen,

CBHO 2014/127 4 Datum uitspraak: 29 augustus 2014 omdat een vermoeden van fraude zeer ernstige en zwaarwegende gevolgen kan hebben, aldus appellant. 8ovendíen had de telefoon, gelet op artikel 17, tweede fid, van het Reglement, aan de examencommissie overhandigd moeten worden, omdat zij ook het moment van teruggave van de mobiele telefoon bepaalt. Volgens appellant is deze bepaling nu juist in het Reglement opgenomen om de examencommissie in de gelegenheid te stellen te onderzoeken of daadwerkelijk fraude is gepleegd. Appellant is door de handelwijze van de surveillant in zijn belangen geschaad. Appellant betoogt ten slofite dat de opgelegde sanctie buitensporig is. Volgens appellant had, voor zover het opleggen van een sanctie al geboden was, kunnen worden volstaan met bijvoorbeeld puntenaftrek dan wei een andere sanctie. Daarbij is van belang dat hij al 35 minuten na aanvang van de toets het toilet heeft bezocht en zijn telefoon vrijwillig heeft overhandigd. Bovendien leidt de ongeldigverklaring van het resultaat van de toets ertoe dat hij een heel jaar studievertraging oploopt en hij niet met zijn vervolgopleiding kan aanvangen. Daarmee wordt hij onevenredig zwaar in zijn belangen getroffen, aldus appellant. 2.3.1. Het College gaat uit van de volgende -onbetwist gebleven -feiten en omstandigheden. Op 24 januari 2014 vond de herkansing plaats van de module PSYZ0121 'Complexe Cognitie'. Appellant heeft tijdens de toets te kennen gegeven naar het toilet te moeten. Appellant heeft vervolgens een mobiele telefoon -die hij in zijn broekzak had -vrijwillig aan de surveillant afgestaan. De surveillant heeft een meldingsformulier opgemaakt overeenkomstig artikel 15, eerste lid, van het Reglement. Appellans heeft dit formulier ondertekend. 2.3.2. In de OER is - zoals het CBE ter zitting van het College heeft bevestigd -wat het in het bezit hebben van een mobiele telefoon tijdens examinering betreft, genormeerd wat onder fraude wordt verstaan als bedoeld in artikel 7.12b, tweede lid, van de WHW. Deze normering is bovendien opgenomen in artikel 10, eerste lid, van de Regels en Richtlijnen. Ter zitting van het College heeft het CBE verklaard dat het Reglement als gedragscode wordt gehanteerd gedurende een tentamen. Bij het aantreffen van een ongeoorloofd communicatiemiddel binnen handbereik wordt, aldus het CBE ter zitting, een formulier opgemaakt en bestaat een vermoeden van fraude. Vervolgens wordt de betrokken student uitgenodigd voor een gesprek bij de examencommissie. De examencommissie neemt vervolgens een beslissing op grond van de toepasselijke bepalingen, neergelegd in de OAR en de Regels en Richtlijnen, aldus het CBE. 2.3.3. Naar het oordeel van het College, heeft het CBE terecht het bepaalde in artikel 4.4, eerste lid, onder c, van de OER en artikel 10 van de Regels en Richtfijnen als toetsingskader gehanteerd. Vaststaat dat appellant gedurende de toets een uitgeschakelde mobiele telefoon in zijn broekzak had. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat een mobiele telefoon een ongeoorloofd hulpmiddel is in de zin van artikel 4.4, eerste lid, onder c, van de OER en artikel 10, eerste lid, van de Regels en Richtlijnen. Naar het oordeel van het College is - anders dan appellant betoogt - de term `binnen handbereik' nïet dusdanig ruim dal studenten redelijkerwijs niet zouden kunnen begrijpen wat onder `binnen handbereik' wordt verstaan. In dat verband heeft het CBE voorts op goede gronden het hebben van de mobiele telefoon in de broekzak gekwalificeerd ais het hebben `binnen handbereik' in de zin van artikel 4.4, eerste lid, onder c, van de OER. Daar komt bij dat op het voorblad van de toets duidelijk is vermeld dat een mobiele telefoon zich niet in een (broek zak mocht bevinden, maar dat deze in de tas onder de tafel moet warden opgeborgen of op de vloer gelegd. Bovendien is dat bij de aanvang van de toets ook nog eens mondeling medegedeeld aan de deelnemers. Appellant kon er dan ook redelijkerwijs van op de hoogte zijn dat het hebben van een mobiele telefoon in de broekzak niet was toegestaan. Dat de mobiele telefoon zich wel mocht bevinden in een tas onder de tafel of op de grond, leidt Hief tot een ander oordeel.

CBHO 2014/127 5 Datum uitspraak: 29 augustus 2014 Het CBE heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de situatie waarin appellant een uitgeschakelde mobiele telefoon in zijn broekzak had, reeds ís te kwalificeren ais fraude in de zin van artikel 4.4, eerste fid, onder c, van de OER en artikel 10, eerste lid, van de Regels en Richtlijnen. Onder de gegeven omstandigheden heeft het CBE zich naar het oordeel van het College daarom terecht bevoegd geacht een maatregel op te leggen. Qat appellant -naar hij betoogt -geen gebruik heeft gemaald van die mobiele Telefoon en dat met stukken heeft gestaafd, leidt, gelet op het oordeel dat de gegeven omstandigheden reeds leiden tot de kwalificatie van fraude, niet tot vernietiging van de beslissing van het CBE van 13 mei 2014. Het betoog dat de surveillant de mobiele telefoon na de toets onmiddellijk heeft geretourneerd en niet aan de examencommissie heeft overhandigd, leidt evenmin tot het oordeel dat het CBE aanleiding had moeten zien de beslissing van 11 februari 2014 van de examencommissie te vernietigen. Uit artikel 17, tweede lid, van het Reglement, dat gedurende de toets als gedragscode heeft gefungeerd, volgt slechts dat de examencommissie het moment van teruggave van de ingenomen hulpmiddelen bepaalt. Uit die bepaling volgt niet dat de examencommissie de beschikking over de telefoon zou moeten hebben, zoals appellant meent. 2,3.4. Wat het opleggen van een maatregel wegens fraude beireft, heeft de examencommissie gelet op artikel 4.4, eerste lid, onder c, van de OER, gelezen in samenhang met artikel 10, vierde lid van de Regels en Richtlijnen, de bevoegdheid om het resultaat van de desbetreffende toets ongeldig verklaren, een berisping te geven, dan wel een student uit te sluiten van (verdere) deelname aan een of meer toetsen van de opleiding voor een periode van ten hoogste één jaar. Het College is van oordeel dat het CBE in de zwaarte van de maatregel, tot ongeldigverklaring van hei resultaat van de door appellant afgelegde toets, geen aanleiding heeft hoeven zien de daartoe strekkende beslissing van de examencommissie te vernietigen. Het CBE heeft zich in dit verband op het standpunt mogen stellen dat appellant met deze maatregel niet onevenredig wordt getroffen in verhouding tot het daarmee te dienen belang. Ter zitting van het College heeft het CBE in dit verband nog verklaard dat appellant als gevolg van het niet-behalen van een ander vak, waarvan de herkansing ook in het volgend studiejaar zal plaatsvinden, niet onevenredig veel studievertraging oploopt als gevolg van de opgelegde maatregel. Z.4. Het beroep is ongegrond. r~ 2.5. Voor een proceskostenveroordeling besfiaat geen aanleiding.

CBHO 2014/127 6 Datum uitspraak: 29 augustus 2014 3. Beslissing Het College Rechtdoende: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr..7,voorzitter, en mr. f~-~ 'en mr. ~ _ " ~ ~ ~a êt, leden, in tegenwoordigheid van mr. Ft:~ ~, als secretaris. voorzitter J wnd, secretaris ~`~~el ie,~^ ~~ Uit~esrro[cen in het o'enbaar ~r 2~ augustus 214 ~ ~ '~ Verzonden: 9 september 2014 Voor ë~nslu~dend afschrift: de secretaris van het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs