Groeicurve Bintje en Fontane 2014

Vergelijkbare documenten
Groeicurve Bintje en Fontane 2015

Groeicurve Bintje en Fontane 2016

Groeicurve Amora en Anosta (2015)

Groeicurve Première en Sinora (2016)

Groeicurve Première en Anosta

Jolien Bode, Technisch onderzoeksmedewerker

Evolutie van de Belgische voorraden

DOORWAS EEN PROBLEEM IN 2015?

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen

9.1 Kiemremming van in het veld

Het gebruik van humuszuren bij de bemesting van aardappelen

Evolutie van de Belgische voorraden

Rassenproef CONSUMPTIEAARDAPPELEN 2012

Overzicht van de waarschuwingsdienst van Carah (2015)

Fractioneren van de stikstofbemesting in aardappelen 6 jaar proeven

Rassenevolutie Vlaanderen

Opbrengst en kwaliteit van (half)vroege en late rassen in Vlaanderen

Aanaarden in één of twee werkgangen

Opbrengst en kwaliteit van (half)vroege en late rassen

Seizoen Droogte, hitte, lage opbrengsten, doorwas,

8.1 Stikstofbemesting en gebruik chlorofylmeter in aardappelen in Wallonië (2011)

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt?

Oogsttijdstip en kwaliteit bij plaagresistente biologische aardappel 2015

Opbrengst en kwaliteit van halfvroege en late aardappelrassen

1 Rassenproeven aardappelen Rassenproef te Tongeren Proefveldgegevens Opbrengst en sortering LCA rassenproef 9

Opbrengst en kwaliteit van (half)vroege en late rassen

Aanaarden in één of twee werkgangen

9.4 Invloed koude tijdens bewaring pootgoed K. Demeulemeester (Inagro)

Hoofdstuk Opbrengst en kwaliteit van halfvroege en late rassen

Copyright Boerenbond. Aardappelrassen vergeleken

Stikstofbemesting bij biologische aardappelen

Rassenonderzoek. Veerle De Blauwer, Inagro/PCA. Landbouwcentrum Aardappelen

Variabel aardappelen poten

10.2 Rassenproef biologische aardappelen

1 Rassenproeven aardappelen Rassenproef te Tongeren Proefveldgegevens Ontledingsuitslag bouwlaaganalyse 8

pca Bewaarproblemen oogst 2014

Aardappelseizoen Ilse Eeckhout, PCA

STUDIEAVOND AARDAPPELEN Land- en tuinbouw Poperinge

Belgisch areaal aardappelen 2015

9.2 Ervaringen met niet-kerende grondbewerking in aardappelen ( )

Rest-N praktijkpercelen. Ondiep en lui wortelstelsel. Rijenbemesting en/of fractioneren? Dé oplossing? Stikstof plaatsen in de rij.

Overzicht van de waarschuwingsdienst van Carah (2012)

Aardappelpraatje door Guy Depraetere

CRITERIA VOOR HET ONDERZOEK VAN DE RASSEN MET HET OOG OP HUN TOELATING TOT DE CATALOGUS AARDAPPELEN (Solanum tuberosum L.

C. Meijer BV Lady Anna. Willem in t Anker

5.1 Opbrengst en kwaliteit van halfvroege en late rassen

Raseigenschappen biologische aardappelen. Vermeerdering Biologisch Uitgangsmateriaal (VBU) KW0826 Door: Douwe Werkman

8.3 Doorwas in aardappelen voorkomen? Proefervaringen in 2010 A. Demeyere (ADLO), D. Cauffman (PIBO), V. De Blauwer (PCA), E.

10.2 Rassenproef biologische aardappelen

Programma voor vandaag:

9.5 Drempels tussen de aardappelruggen

5.1 Opbrengst en kwaliteit van halfvroege en late rassen

Rijenbemesting en fractioneren 2012

Maaimeststof: een volwaardig alternatief voor stalmest? Inleiding Doel en context Proefopzet Inagro ILVO (a) (b) Figuur 1 Tabel 1

RASSENKEUZE BIOLOGISCHE AARDAPPELEN. Lieven Delanote, Karel Dewaele - Inagro

Het gebruik van ammoniumpolyfosfaat (Hydro Terra) en zwavel in pootaardappelen

Nieuwe rassen dienen zich aan

Opbrengst en kwaliteit van halfvroege en late rassen

AARDAPPELEN. nr variëteit maat zaadhuis. 1 Agria Bioselect Agrico/Binst. 2 Biogold Van Rijn. 3 Charlotte Bio Terra (Binst)

Waarschuwingsdienst aardappelziekte PCA

sumptieaardappelen KW 406, KW 407 Door: ing H.W.G.Floot

Agrometeorologische Berichten Situatie op 1 september 2017

AGRITON Inhoudsopgave:

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

Proefresultaten zoete aardappel 2017

Proefresultaten zoete aardappel 2016

Proefopzet In tabel 1 zijn enkele gegevens over het proefveld weergegeven.

BEMESTING WINTERTARWE (Tekst uit LCG-Brochure Granen Oogst 2009)

Rassenproef biologische aardappelteelt (2016)

Sterke rassen weerstaan hoge plaagdruk (2014)

3. Rassenproef knolvenkel voorjaarsteelt

Aardappelen: meer dynamiek, minder nutriënten

Zaaibed of tray: ga uit van een kwalitatieve plant

Resultaten praktijkproeven AARDAPPELEN 2018

Het beste tijdstip om grasland te vernieuwen

Agrometeorologische Berichten Situatie op 1 september 2019

Bemesting in pootaardappelen

Effecten van zwavel, borium en mangaan bij de teelt van zetmeelaardappelen

DOPERWT vergelijking efficiëntie fungiciden tegen valse meeldauw

1/25/2018. Resultaten druppelirrigatie diverse gewassen. Inleiding. More crop per drop. Wie ben ik en wat is mijn rol

GROEICURVE VAN EEN TWEEDE VRUCHT BLOEMKOOL

Diepte (cm) Stikstofanalyse totaal Kort voor aanleg 16/06/ Bij aanleg proef 03/07/

Rijenbehandeling in aardappel met Amistar

Verslag. Voorkiemproef aardappelen biologische teelt 2004 (1)

Resultaten praktijkproeven AARDAPPELEN 2017

Resultaten praktijkproeven AARDAPPELEN 2015

Invloed van stikstofniveau en -deling op eiwitgehalte en opbrengst van zetmeelaardappelen.

Rassenproef aardappelen biologische teelt 2016: Plaagresistent aanbod breidt fors uit

Inhoudsopgave: AGRITON

Rassenproef biologische triticale : Droogte staat goede opbrengst niet in de weg

Verslag rassenproeven biologische wintergerst, wintertarwe en triticale

Bodembevochtiging Transformer. Aaldrik Venhuizen

Rhizoctoniabestrijding in de teelt van biologische pootaardappelen KW0721 Door: Ing. W.S. Veldman

Knolbeschadiging reduceren met de elektronische aardappel. Ilse Eeckhout

Effectiviteit en toepasbaarheid van Pentakeep Super in een vollegrondsteelt aardbeien

PROEFSTATION VOOR DE GROENTEN- EN FRUITTEELT ONDER GLAS, TE NAALDWIJK.

Rassenkeuze erwten en veldbonen in combinatie met triticale

Invloed plantversterkers op opbrengst en gezondheid gewas in de teelt van pootaardappelen

Karakterisatie van stammen van de aardappelziekte in Wallonië (2012)

Transcriptie:

Groeicurve en 2014 V. De Blauwer (Inagro), D. Florins (FIWAP), H. Rasmont (CARAH) Samenvatting Net zoals de vorige jaren werd tijdens het groeiseizoen van 2014 de groei van opgevolgd op 29 praktijkpercelen. Voor het eerst werd ook elke veertien dagen bemonsterd in Vlaanderen op 8 velden (voorbije jaren 2 staalnames). Het planten lag rond half april. Door het mooie voorjaar kende het aardappelgewas een vlotte start. Reeds bij het begin van de proefrooiingen werden mooie opbrengsten gevonden. Door de gunstige groeiomstandigheden bleef de voorsprong op het meerjarig gemiddelde behouden. Bij beide rassen viel het onderwatergewicht lager uit dan gewoonlijk maar waren de knollen toch (zeer) blauwgevoelig. De frietkwaliteit was wel op alle bemonsterde percelen (zeer) goed. Proefopzet Tijdens het groeiseizoen werden om de 14 dagen proefrooiingen uitgevoerd in Vlaanderen (Inagro, PCA en Vlaamse Overheid) en Wallonië (FIWAP en CARAH). In Vlaanderen werden elke veertien dagen stalen genomen op 13 percelen met en 9 met. In Wallonië werden 16 percelen s elke twee weken bemonsterd. Ook in werd stalen genomen namelijk 5 percelen half augustus en na loofdoding 6 percelen. De staalnames gebeuren steeds midden in het perceel. Deze gemeten opbrengst (onder ideale omstandigheden) werd verminderd met 20% om vergelijkbaar te zijn met de praktijk (verlies kopakkers, spuitsporen, ). Het is deze opbrengst die hier verder in dit artikel aan bod komt. Start groeiseizoen De percelen werden geplant tussen 7 en 30 april, wat een gemiddelde plantdatum oplevert van 15 april. Over de laatste 10 jaar werd enkel in 2011 nóg vroeger geplant (10 april). De voorbije 10 jaar lag de plantdatum rond 23 april. Op meer dan de helft van de percelen werd de potermaat 35/45 mm gebruikt. Deze poters werden geplant op gemiddeld 43 cm in de rij en resulteerde in zo n 15 stengels per m² en 23 knollen per struik. Op bijna een derde van de percelen werd 28/35mm geplant op 41 cm in de rij. Hiermee werden 12 stengels per m² bekomen met 21 knollen per struik. Voor deze twee courante potermaten ligt het knolaantal gelijk of net iets hoger dan we normaal verwachten. De bemonsterde percelen werden geplant tussen 7 en 28 april, wat een theoretisch gemiddelde oplevert van 15 april. De voorbije vijf jaar lag de plantdatum 10 dagen later. Er zijn 7 percelen geplant met de potermaat 28/35 mm met een gemiddelde plantafstand van 31 cm. De percelen met 35/45 of 35/50 werden op 38 cm geplant (advies 36 cm). De kleine maat (28/35 mm) resulteerde in gemiddeld 11 stengels per m² met 13 knollen per struik. Bij de grote maten werden 13

stengels per m² en 15 knollen per struik geteld. Net zoals bij ligt het knolaantal van op hetzelfde aantal of net iets hoger dan gemiddeld van de voorbije jaren. Tabel 1 Aantal stengels per m² en aantal knollen per struik voor en Potermaat Aantal Stengels/m² Knollen Aantal Stengels/m² Knollen percelen* per m² per struik percelen* per m² per struik 25/28 mm 2014 1 13 11 - - - Gemidd. voorbije jaren 10 12 18 2-10 28/35 mm 2014 9 12 21 7 11 13 Gemidd. voorbije jaren 77 14 19 25 11 10 35/45 mm en 35/50 mm 2014 16 15 23 8 13 15 Gemidd. voorbije jaren 103 16 23 23 15 15 +45 mm () en +50 mm () 2014 3 17 29 - - - Gemidd. voorbije jaren 4 16 23 8 * 'Aantal percelen' bij 'gemiddelde voorbije jaren' is het totaal aantal percelen tijdens de voorbije jaren met de desbetreffende potermaat Verloop groeiseizoen De eerste proefrooing vond plaats op 22 juli. Op dat moment hadden de referentiepercelen al een kleine 100 groeidagen achter de rug. Zowel op aantal groeidagen en zeker op datum haalde met 32 ton/ha (+35mm, zonder afval) al meteen een hogere opbrengst in vergelijking met het tienjarig gemiddelde. (Vlaanderen) had al een opbrengst van 39 ton/ha. Ondanks het vroege seizoen bleef het onderwatergewicht van beide rassen wel nog laag. Op iets meer dan de helft van de percelen werd doorwas aangetroffen met in hoofdzaak popperige knollen. Vooral de twee percelen in de kustpolder hadden wel te kampen met secundaire knollen. is duidelijk minder gevoelig voor doorwas. De weken daarna werden gekenmerkt door een vlotte groei met (meer dan) voldoende neerslag. De opbrengst van bleef boven het meerjarig gemiddelde en volgde tot begin september de curve van 2011 (met topopbrengsten). Het onderwatergewicht bleef in 2014 echter hangen op een te laag niveau. Verschillende percelen haalden niet of nauwelijks de norm van 360 g/5kg. haalde steeds een opbrengst die zo n 6 ton/ha hoger lag dan van. Ook het onderwatergewicht bleef lager dan we van dit ras gewoon zijn. De frietkwaliteit was al meteen (zeer) goed. De symptomen van doorwas breidden zich niet verder uit.

Grafiek 1 Groeicurve sortering +35mm en onderwatergewicht (België) en (Vlaanderen) - 2014 Resultaten bij de laatste proefrooiing Om de Belgische eindopbrengst te berekenen werden de resultaten gebruikt van 15 september. De referentiepercelen werden geloofdood tussen 24 augustus en 14 september. De bruto-opbrengst (alle sorteringen, met afval) in Vlaanderen en Wallonië bedroeg respectievelijk 53,5 en 53,6 ton/ha. Samen komt dit neer op een Belgische bruto-opbrengst van 53,5 ton/ha. De praktijkopbrengst (+35mm, mét afval) klopte af op 51,8 ton/ha. Het 10-jarig gemiddelde bedraagt zo n 49 ton/ha (+35mm mét afval). Tijdens de afgelopen tien jaar lag enkel in 2011 de opbrengst nog net iets hoger (56,5 ton/ha). Er zat gemiddeld 39 ton/ha in de sortering +50mm of 76%. Het 10-jarig gemiddelde ligt op 33 ton/ha. De hoeveelheid tarra (rot, gekloven, misvormd, groen) bleef beperkt tot gemiddeld 4% (op de fractie +35 mm) of 1,8 ton/ha. De meeste percelen bleven ruim onder 3 ton/ha aan afval. Twee Waalse percelen hadden 5 à 6 ton afval door misvormde knollen. De twee percelen in de kustpolder hadden zelfs respectievelijk 7 en 11 ton/ha aan misvormde knollen ten gevolge van doorwas. Het onderwatergewicht strandde op 371 g/5kg. Eén derde van de opgevolgde percelen haalde de norm van 360 g/5kg niet terwijl één derde boven 380 g/5kg uitkwamen. In de praktijk werden soms nog lagere onderwatergewichten genoteerd waarbij er vaak geen duidelijke verklaring was voor het probleem. In sommige gevallen lag een te hoge stikstofgift in combinatie met een zeer goede mineralisatie aan de basis. De enkele percelen met doorwas waaronder secundaire knollen, haalden toch een voldoende hoog onderwatergewicht (geen drijvers). Al vanaf begin augustus was de frietkwaliteit op elk van de percelen (zeer) goed. De opgevolgde percelen met werden geloofdood tussen 3 en 17 september. Ook in Wallonië werd de eindopbrengst (na loofdoding) bepaald. De opbrengst met alle sorteringen én afval eindigde in Vlaanderen op 61,7 ton/ha en in Wallonië op 65,6 ton/ha. Voor België betekent dit een bruto-opbrengst van 63,1 ton/ha. De -35 mm buiten beschouwing

gelaten komen we op een praktijkopbrengst (met afval) van 62,1 ton/ha. Dit is veruit de hoogste opbrengst van de afgelopen 6 jaar voor dit ras. Het meerjarig gemiddelde ligt op 51,4 ton/ha. De partijen waren ook grof met 55 ton/ha of 88% in de sortering +50mm en zelfs 15 ton/ha in de sortering +70mm. De hoeveelheid tarra (rot, misvormd, gekloven, groen) was maximaal 4,6 ton/ha of gemiddeld 1,5 ton/ha. Bij de percelen met de meeste tarra ging het om groene en/of misvormde knollen. Holle knollen werden niet gevonden. Het onderwatergewicht van lag wel voldoende hoog namelijk tussen 376 en 448 g/5kg De voorbije jaren schommelde het onderwatergewicht na loofdoding tussen 381 g/5kg (in 2010) en 471 g/5kg (in 2009). De frietkwaliteit was het hele groeiseizoen uitstekend. Tabel 2 Opbrengst en kwaliteit laatste proefrooiing half september (België) Ras Totaal aantal Opbrengst (ton/ha) 1 Sortering 2 Afval 3 OWG Frietindex 4 (aantal percelen) groeidagen + 50 mm +70 mm totaal +35 mm + 50 (%) (%) g/5kg (0-6) (29) 143 39 4 52 76 4 371 2,0 minimum 132 21 0 33 55 0 337 1,6 maximum 154 56 13 71 87 16 410 3,0 Gemiddelde ('04-'13) 147 33-49 69-380 2,1 (15) 149 55 15 62 88 2 397 1,8 minimum 159 79 39 86 94 0 448 1,5 maximum 139 38 1 48 78 6 376 2,0 Gemiddelde ('07-'13) 153 45 7 51 88 3 417 1,8 1 Opbrengsten werden reeds met 20% verminderd om rekening te houden met verliezen door LCA 2014 kopakkers, spuitsporen, 2 Aandeel +50mm van de fractie +35mm 3 Aandeel afval (rot, misvormd,gekloven, groen) op de fractie +35mm 4 Frietkleur op een schaal van 0 tot 6 met < 2,5 = zeer goed; 2,5-3,0 = goed; 3,0-3,5 = aanvaardbaar; 3,5-4,0 = matig; > 4,0 = onvoldoende Blauwgevoeligheid De monsters van de groeicurvepercelen in Vlaanderen werden begin en half september ook onderworpen aan een test voor blauwgevoeligheid. Bij deze blauwschudtest worden de aardappelen maximaal belast volgens een standaardprocedure en daarna beoordeeld op de aanwezigheid van blauwe plekken. De resultaten geven de gevoeligheid weer voor stootblauw na maximale belasting van de knollen (knoltemperatuur 8 C, hard schudden gedurende 1 minuut). De blauwgevoeligheid van de opgevolgde percelen bedroeg begin september gemiddeld 232 voor en 185 voor. Half september was de gevoeligheid nog gestegen tot respectievelijk 256 en 226 voor en. De blauwgevoeligheidsindex wordt uitgedrukt op een schaal van 0 tot 400, waarbij 0 = niet blauwgevoelig en 400 = zeer blauwgevoelig. Algemeen geldt dat hoe hoger het onderwatergewicht, hoe hoger de blauwgevoeligheid. De blauwgevoeligheid lag dus (zeer) hoog zeker als we rekening houden met de algemeen lagere onderwatergewichten. Het onderwatergewicht is dus zeker niet de enige factor die de gevoeligheid bepaalt. Ook de celspanning speelt een rol. Hoe droger de bodemomstandigheden, hoe lager de celspanning en hoe groter de kans op stootblauw. Op het moment van staalname was er geen grote droogte en kan de celspanning dus niet meteen een verklaring zijn voor de hoge blauwgevoeligheid. Ook de temperatuur van de knollen beïnvloed de blauwgevoeligheid. Bij de analyse van de blauwschudtest werden alle knollen gelijk behandeld (zelfde temperatuur, zelfde belasting). Deze temperatuur speelt echter wel een belangrijke rol tijdens de oogst: hoe hoger de temperatuur, hoe minder kans op knolbeschadiging.

Uiteindelijk speelt ook de kaliuminhoud een rol. Een gehalte van 1,9% of lager (op droge stof) wijst op een hoger risico voor blauw. Bij de laatste staalname werd de kaliuminhoud bepaald. Hieruit bleek dat slechts één staal voldoende kalium in de knollen had. Bij al de andere stalen konden we spreken van een verhoogd risico op blauw omwille van een lagere hoeveelheid kalium in de aardappelen. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn een lagere beschikbaarheid aan kalium voor de plant door een dalende bodemvoorraad en/of lagere bemesting. Anderzijds zouden de weersomstandigheden een rol kunnen spelen in het transport van kalium van het loof naar de knollen. Tabel 1 Onderwatergewicht, blauwgevoeligheid en kaliuminhoud van de knollen (Vlaanderen) Ras OWG Blauwgevoeligheid Kalium in de knol (g/5kg) (0-400) (% DS) 15/sep 1/sep 15/sep 15/sep Gemiddelde 371 232 256 1,8 Minimum 337 120 129 1,6 Maximum 396 326 340 2,1 Gemiddelde 392 185 226 1,7 Minimum 376 119 160 1,5 Maximum 416 266 300 1,8 Blauwgevoeligheid: 0 = niet blauwgevoelig; 400 = zeer blauwgevoelig Besluit Het planten van late aardappelen zoals en startte in 2014 een tiental dagen vroeger dan gewoonlijk. Er werden eenzelfde aantal of net iets meer knollen per struik gevormd dan het gemiddelde van de voorbije jaren (rekening houdend met de potermaten). De vroege lente zorgde meteen voor een goede start met tweede helft juli al opbrengsten die iets hoger lager dan het meerjarig gemiddelde. Het onderwatergewicht bleef echter aan de lage kant. De zomer was ook gekenmerkt door overwegend groeizaam weer. Dit leidde tot hoge opbrengsten. eindigde op een praktijkopbrengst (+35mm, met afval) van 51,8 ton/ha. Tijdens de afgelopen tien jaar lag enkel in 2011 de opbrengst nog hoger. haalde een opbrengst van 62,1 ton/ha wat veruit de hoogste opbrengst van de afgelopen 6 jaar was voor dit ras. Het onderwatergewicht bleef wel aan de lage kant, vooral bij. Maar ook haalde niet zijn gebruikelijke niveau. Toch werden (zeer) hoge blauwgevoeligheden genoteerd. De frietkwaliteit was wel overal (zeer) goed.