Dienst water en milieu

Vergelijkbare documenten
Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest

De inrichting is gelegen aan De Schans nummers 14 en 16 te Soest, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie A, nummers 5385 en 5387.

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

I. BESLISSING DE WIJZIGING. II.A. Beschrijving van de inrichting

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Beslissing. De aanvraag

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

De inrichting is gelegen aan de Bobinestraat 2A te Veenendaal, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie E nummer 711.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR NV AREA REINIGING TE HOOGEVEEN

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Afdeling Vergunningen

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

I. SAMENVATTING BESLUIT

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

stortontheffing artikel WET MILIEUBEHEER

I. BESLISSING DE MELDING. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Als reden wordt opgegeven de aanleg van een tracé voor een nieuwe drinkwatertransportleiding.

beroepsmogelijkheid veranderingsvergunning IEH Group B.V. te Mijdrecht

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

Het werk is gelegen aan de Hoofdweg 94, 3474 JH te Zegveld, kadastraal bekend gemeente Woerden, sectie H, nummer 231.

De locatie is gelegen in Schalkwijk (gemeente Houten) kadastraal bekend: HTN04 I 414G. Het uitvlakken zal plaatsvinden op bovengenoemd perceel.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. SAMENVATTING BESLUIT

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Als reden voor de demping van de sloot wordt opgegeven rationele agrarische bedrijfsvoering.

De inrichting is gelegen aan Molensteyn 3a te De Meern, kadastraal bekend gemeente De Meern- Utrecht, sectie A, nr

Dienst water en milieu

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR DE MILIEUSTRAAT GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE, EURSING 2A TE BEILEN

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. SAMENVATTING ONTWERP BESLUIT

Afdeling Vergunningverlening

OMGEVINGSVERGUNNING BEPERKTE MILIEUTOETS. verleend aan. Franse auto?

I. BESLISSING DE WIJZIGING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de inrichting

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

Ontheffing stortverbod artikel WET MILIEUBEHEER

Beschikking Wet milieubeheer

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Besluit omgevingsvergunning beperkte milieutoets Rits Scooters T.a.v. mevr. R. Imanse Hugo de Vriesstraat CT Nieuw Vennep

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Beslissing. Dienst water en milieu

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

Afdeling Vergunningverlening

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Afdeling vergunningverlening

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR NV AREA REINIGING TE EMMEN

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) actualiseren.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Dienst water en milieu

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

25 SEP provinsje fryslân provincie fryslân. Metaalhandel de Home bv de heer S.F. Overdijk Du itslandd reef SP OUDEHASKE

Afdeling Vergunningverlening

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Definitieve beschikking

Hoarnestreek RN Tzummarum. Omgevingsvergunning

De inrichting is gelegen aan Nijverheidsweg 12 te Maarssen, kadastraal bekend onder gemeente Maarssen, sectie A, nummer 3835 gedeeltelijk.

Wet milieubeheer. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding artikel ENCI te Maastricht. Zaaknummer:

Aanmeldnotitie Besluit Mer

De inrichting is gelegen aan de Caledoniastraat 9 en 13 te Tilburg, kadastraal bekend: gemeente Tilburg, sectie F, nummer 5343 en 5191.

OMGEVINGSVERGUNNING. voor het flexibel kunnen opslaan van de hoeveelheid bodemasgranulaat. milieuneutraal veranderen van een inrichting

GEDEPUTEERDE STATEN. Alphense Puin Recycling BV. Vondelingenplaat KL VONDELINGENPLAAT. UW KENMERK BlJLAGEN DATUM

Wubben Oliebewerking BV Postbus BN ROOSENDAAL. Melding ex artikel 8.19 Wet milieubeheer.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde staten van Limburg. Van Gansewinkel B.V. te Venlo. Zaaknummer:

omgevingsdienst HAAGLANDEN

I. SAMENVATTING VERGUNNING

Het onderdeel Milieu, omgevingsvergunning beperkte milieutoets (OBM) is aangevraagd.

Wet milieubeheer. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding artikel ENCI te Maastricht. Zaaknummer:

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM FRIESLAND FOODS DOMO BEILEN TE BEILEN

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

De melding hoort bij de volgende vergunningen ingevolge de Wet milieubeheer:

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

GEDEPUTEERDE STATEN. Gebroeders Otte B.V. t.a.v. de heer T.G.M. Otte Heereweg i B 2161 AB fflllegom. UW KENMERK BlJLAGEN DATUM

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) actualiseren.

OMGEVINGSVERGUNNING WABO. Bos Recycling B.V. ten behoeve van het overslaan van bouw- en sloopafval en onverwerkte slakken voor metaal verwijdering.

Omgevingsdienst Brabant Noord

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Transcriptie:

Dienst water en milieu BESCHIKKING van GS van Utrecht Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 http://www.provincie-utrecht.nl Datum 27 maart 2007 Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer Nummer 2007WEM001361i Referentie E. Bos Uw brief van Doorkiesnummer 030-258 3107 Uw nummer Faxnummer 030-258 3981 Bijlage Voorschriften Onderwerp Wet milieubeheer; beschikking Sita Recycling Services West B.V. I Beslissing Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004 2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: de door Sita Recycling Services West B.V. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1 lid 1 onder b (veranderingsvergunning) van de Wet milieubeheer voor de duur van de vigerende vergunning, tot 3 oktober 2013, te verlenen gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; dat de voorschriften 4.3.1.1, 4.3.1.2, 4.3.1.3, 4.3.1.4, 4.3.1.5 en bijlage 2 van de revisievergunning d.d. 12 augustus 2003, nummer 2003WEM003757i, vervallen; dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in de bijbehorende voorschriften zijn opgenomen. deze beschikking bekend te maken op 4 april 2007. II De aanvraag II.A Beschrijving van de aanvraag Op 2 november 2006 hebben wij een aanvraag van (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) voor het veranderen en in werking hebben van een inrichting of het veranderen van de werking daarvan (Wm, art. 8.1, lid 1 sub b). De inrichting is gelegen aan de Nijverheidsweg 21-29 te Utrecht, kadastraal bekend gemeente Catharijne, Sectie B, Nummers 8136, 8130 en 8131 (gedeeltelijk). De Wm-vergunning wordt gevraagd voor de duur van de vigerende vergunning tot 3 oktober 2013. De aanvraag voorziet in een uitbreiding van de activiteiten met betrekking tot de op- en overslag van Afgedankte Elektrische en Elektronische Apparaten (AEEA). Het gaat om alle apparaten die worden genoemd in bijlage I B van de Europese richtlijn beheer elektrische en elektronische apparatuur met uitzondering van verlichtingsapparatuur. Op het terrein zullen maximaal 2 volle vloeistofdichte containers met AEEA aanwezig zijn. De AEEA zal worden ontvangen van detaillisten, gemeenten, reparatiebedrijven en aanbieders van professionele apparatuur. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 1 beschikking d.d. 27 maart 2007

Daarnaast wijzigt de wijze van overslag van swill. De wijziging betreft het overslaan van dichte containers swill van inzamelvoertuigen naar een afvoervoertuig. Tevens is een nieuwe acceptatieprocedure en een nieuwe beschrijving van het administratiesysteem opgesteld die leiden tot een verandering van de werking van de inrichting. De nieuwe acceptatieprocedure is daardoor van toepassing op de gehele inrichting. Op grond van categorie 28.4 onder a (sub 1 en 5) en b (sub 1 en 2) van bijlage I van het Inrichtingenen vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting. II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Aanleiding van de aanvraag is het uitbreiden van de activiteiten met betrekking tot de op- en overslag van AEEA, de wijzigingen met betrekking tot de op- en overslag van swill en het veranderen van het acceptatiebeleid. II.C Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting is gelegen op het industrieterrein Lage Weide te Utrecht. Het bestemmingsplan Cartesiusweg 1 e deel is van toepassing. De dichtstbij gelegen woning ligt op een afstand van 500 meter. In de directe omgeving bevinden zich geen milieubeschermingsgebieden. Voorts liggen in de omgeving van de inrichting geen gebieden met een bijzondere natuurwetenschappelijke waarde dan wel landschappelijke waarde. II.D Huidige vergunningsituatie Voor de inrichting zijn eerder de volgende Wm-vergunningen verleend en hebben wij de volgende meldingen van de aanvrager geaccepteerd: Soort datum Nummer Bevoegd gezag Revisievergunning 7 september 1993 Revisievergunning 12 augustus 2003 2003WEM003757i Wvo vergunning 12 augustus 2003 03.7448 Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Ambtshalve wijziging 30 maart 2004 2004WEM001148i Inschrijving VIHB 10 september 2004 VIBH nr. ZH501844 Ministerie van VROM III Procedure van de aanvraag om milieuvergunning III.A De aanvraag III.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 2 november 2006 ontvangen en is door ons ter informatie op 6 november 2006 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht; b. de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 2 beschikking d.d. 27 maart 2007

III.A.2 Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 30 november 2006 in de gelegenheid gesteld om tot 28 december 2006 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij op 19 december 2006 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort met de periode die de aanvrager nodig heeft om de aanvraag aan te vullen. In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 19 dagen (Algemene wet bestuursrecht, art. 4:15). III.B Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning Voor de aangevraagde activiteiten is geen bouwvergunning noodzakelijk. III.C Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)- vergunning Voor de aangevraagde activiteiten is geen Wvo vergunning noodzakelijk. III.D Ter inzage legging De kennisgeving over de ontwerp-beschikking en bijbehorende stukken is gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal dagblad (Stadsblad Vechtstroom) op 31 januari 2007. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerp-beschikking en bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegen, namelijk van 31 januari 2007 tot en met 14 maart 2007 bij: - de proceduremedewerker van de sector V&H/Ketenbeheer, dienst Water en Milieu van de provincie Utrecht, Pythagoraslaan 101 te Utrecht; - bij de gemeente Utrecht, Ravellaan 96 te Utrecht; - bij het Informatiecentrum Gemeente Utrecht, Vinkenburgstraat 26 te Utrecht. Naar aanleiding van de ontwerp-beschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijzen of adviezen ingekomen. IV Toetsingskaders IV.A Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn) De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Flora- en faunawet en in de Natuurbeschermingswet 1998. Bij de implementatie in de Natuurbeschermingswet is bepaald, dat de wet slechts geldt voor op te richten inrichtingen. Voor bestaande inrichtingen dienen wij als bevoegd gezag na te gaan of het in werking zijn van de inrichting significante nadelige gevolgen voor een van deze gebieden heeft. Aangezien sprake is van een bestaande inrichting dient een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet milieubeheer. Binnen de provincie Utrecht is Botshol nabij Abcoude aangewezen als Habitatgebied. Het Eemmeer, de Oostelijke Vechtplassen en het stuk van de Nederrijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen zijn aangewezen als vogelrichtlijngebied. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 3 beschikking d.d. 27 maart 2007

De inrichting ligt niet in de nabijheid van een van de genoemde gebieden, deze gebieden zijn op meer dan 5 kilometer afstand van de inrichting gelegen. De activiteiten binnen de inrichting hebben geen nadelige gevolgen voor één van deze gebieden. Een vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 is daarom niet nodig. IV.B Artikel 8.8 tot en met 8.11 Wet milieubeheer IV.B.1 Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. IV.B.2 IPPC-richtlijn/Beste beschikbare technieken Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. De aangevraagde activiteiten hebben wij getoetst aan de bijlage van de IPPC-richtlijn. De aangevraagde activiteiten worden daarin niet genoemd. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, derde lid, Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk bij voorkeur bij de bron te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste bestaande technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Ad a Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting om de op- en overslag van AEEA en Swill. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij. Er worden bestaande afvalstoffen of verder in de afvalverwijderingsketen gebracht of omgezet tot secundaire grondstoffen. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 4 beschikking d.d. 27 maart 2007

Ad b Ad c Ad d Ad e Ad f Ad g Ad h Ad i Ad j Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er worden in het proces geen gevaarlijke stoffen toegepast; er worden wel van buiten de inrichting afkomstige gevaarlijke afvalstoffen van derden voor de verdere verwerking opgebulkt. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen Binnen de inrichting worden geen stoffen uitgestoten en gebruikt; de afvalstoffen worden van derden buiten de inrichting geaccepteerd. Om deze afvalstoffen beter te kunnen inzetten voor hergebruik houdt aanvrager de ontwikkelingen in het oog en zal die in de toekomst - rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van de maatregelen - zo mogelijk toepassen. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan Binnen de inrichting worden voor het op- en overslaan van AEEA en Swill de thans beste beschikbare technieken toegepast, die ook bij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis wordt door de milieufunctionaris gesignaleerd en gerapporteerd in het milieulogboek. Dit hebben wij bepaald in het voorschrift met betrekking tot de rapportage, meet- en registratieverplichtingen. Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De aard, effecten en omvang van de emissies zijn in het hierna volgende overwogen in de paragrafen IV.C Lucht, IV.D Geur, IV.E Geluid, IV.G Bodem en IV.H Afvalwater. Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen De installaties in de inrichting zijn thans reeds in bedrijf. De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Betere technieken zijn thans niet aan de orde. Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energieefficiëntie Er is geen verbruik van grondstoffen. Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient voor de inzameling van afvalstoffen met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu maatregelen te nemen teneinde de emissies en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen we hierop terug. Ad k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen van paragraaf IV.L, Externe Veiligheid. Het gaat binnen de inrichting om de op- en overslag van AEEA en Swill. Bij de toegepaste technieken komen geen afvalstoffen vrij. Er worden reeds bestaande afvalstoffen verder voor materiaalhergebruik dan wel nuttige toepassing in de afvalverwijderingsketen gebracht. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 5 beschikking d.d. 27 maart 2007

Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: - Nederlandse richtlijn Bodembescherming (NRB) De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. IV.B.3 Algemene maatregelen van bestuur (artikel 8.44) In deze AMvB's worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van de AMvB worden afgeweken voor zover dat in de AMvB is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze AMvB's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. De aangevraagde activiteiten vallen binnen de werkingsfeer van het: - Besluit verwijdering wit- en bruingoed; - Besluit beheer elektrische en elektronische apparatuur; - Besluit ozonlaagafbrekende stoffen Wms 2003. Dit betekent dat voor deze aspecten moet worden voldaan aan het gestelde in deze besluiten. IV.C Lucht IV.C.1 Het kader voor de bescherming van de lucht De aangevraagde emissies zijn getoetst aan de Nederlandse emissie Richtlijn-Lucht (NeR-Lucht). Deze richtlijn, die de BBT voor het beperken van luchtemissies beschrijft, wordt landelijk toegepast als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de kwaliteit van de lucht in de omgeving van het bedrijf zijn door ons beoordeeld. Deze gevolgen alsmede de kwaliteit van de lucht in de omgeving van de inrichting is door ons getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit. IV.C.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht De op- en overslag van AEEA kan mogelijk emissies van CFK naar de lucht tot gevolg hebben. De op- en overslag van Swill kan geurhinder tot gevolg hebben. IV.C.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de lucht In de aanvraag is opgenomen dat containers met Swill zijn voorzien van een knevelconstructie en dat de containers niet binnen de inrichting worden geopend waardoor geurhinder niet is te verwachten. Met betrekking tot de op- en overslag van AEEA is opgenomen dat personeel de instructie krijgt om voorzichtig met de apparaten om te gaan om beschadiging van het koelcircuit te voorkomen. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 6 beschikking d.d. 27 maart 2007

IV.C.4 Besluit luchtkwaliteit (Blk 2005) Wij hebben vastgesteld dat voor zwaveldioxide, stikstofoxide (NO 2 ), koolmonoxide, lood en benzeen de grenswaarden van het Blk niet worden overschreden. Voor fijn stof en NO 2 hebben wij de omgevingswaarden vastgesteld. Referentiejaar: 2005 Locatie middelpunt terrein inrichting (X,Y) 1): (134.079, 457.289) Stof art Blk Grenswaarden Blk 2005 Achtergrond-niveau 2005 en 2010 Inclusief Zeezout correctie 2 Bijdrage aan achtergrond-niveau NO2 art 15 PM10 art 20 200 (uurgemiddelde dat 18 keer per jaar mag worden overschreden in µg/m3; geldt alleen in de buurt van wegen met min 40.000 vtgn; tot 2010 290 µg/m3) 40 (jaargemiddelde uiterlijk in 2010 µg/m3) 40 (jaargemiddelde in µg/m3) en: 35 (maximaal aantal dagen dat maximaal 50 µg/m3 is vastgesteld) 36 µg/m3 (2005) 33 µg/m3 (2010) 23 µg/m3 (2005) 21 maal overschrijding 50 µg/m3 21 µg/m3 (2010) 17 maal overschrijding 50 µg/m3 kleiner dan 1 µg/m3 kleiner dan 1 µg/m3 1 ) Conform de Rijksdriehoekcoördinaten 2 ) Zeezout-correctie Conform Meetregeling luchtkwaliteit 2005 artikel 12 lid 6 Op grond van de heersende jurisprudentie staat een mogelijke overschrijding van de grenswaarden voor fijn stof en NO 2 niet in de weg aan vergunningverlening, zolang de concentratie fijn stof en NO 2 in de buitenlucht als gevolg de aangevraagde activiteiten en de daaraan verbonden voorzieningen ten opzichte van een eerder vergunde situatie verbetert of ten minste gelijk blijft. De concentratie fijn stof en NO 2 in de buitenlucht zal ten minste gelijk blijven aan de huidige situatie aangezien de bronnen van fijn stof en NO 2 maar beperkt toenemen. De bron van deze uitstoot is het vrachtwagenverkeer van en naar de inrichting. Beoordeling en conclusie Blk-toets Omdat de luchtkwaliteit door de aangevraagde activiteiten en de daaraan verbonden voorzieningen niet verslechtert, bestaat er uit het oogpunt van het Blk 2005 geen bezwaar tegen deze activiteiten. IV.D Geur IV.D.1 Het kader voor de bescherming tegen geurhinder Het in de NeR-lucht omschreven algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van beste beschikbare technieken de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: - als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; - als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van beste beschikbare technieken afgeleid; - voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; - de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. IV.D.2 Algemene eisen van de NeR Voor de op- en overslag van Swill en AEEA is geen bijzondere regeling in de NeR opgesteld. Daarom dient er te worden getoetst aan de algemene eisen van de NeR. Geurhinder kan met name voorkomen bij de op- en overslag van Swill. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 7 beschikking d.d. 27 maart 2007

IV.D.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen het aspect geurhinder De containers Swill zijn met een knevelconstructie vergrendeld en de containers worden binnen de inrichting niet geopend. IV.D.4 Beoordeling en conclusie Aangezien de containers niet worden geopend en goed gesloten zijn, is geurhinder, veroorzaakt door de aangevraagde activiteiten, niet te verwachten. Indien onverhoopt de inrichting toch geuroverlast met zich meebrengt, dan bieden de maatregelen opgenomen in de voorschriften voldoende bescherming om eventuele geurproblemen te beperken. IV.E Geluid Als gevolg van de aangevraagde aanpassingen van de inrichting vinden geen wijzigingen plaats met betrekking tot geluidshinder. Met betrekking tot de geluidsaspecten zijn in deze veranderingsvergunning geen aanvullende maatregelen of voorschriften opgenomen. IV.F Trillingen IV.F.1 Het kader voor de bescherming tegen trillingshinder Trillingen kunnen schade veroorzaken aan gebouwen, hinderlijk zijn voor mensen en storingen veroorzaken aan apparatuur. Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de Richtlijn van de Stichting bouwresearch: Trilling: meet- en beoordelingsrichtlijnen, Deel B - Hinder voor personen in gebouwen (herdruk oktober 2003). In deze Richtlijn wordt gesproken van richtwaarden. In verband met het kunnen vaststellen van de mate van hinder hanteren wij geen trillingssterkten (Vmax) met een waarde die minder bedraagt dan 0,2. Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat de te verwachten hinder in nagenoeg afwezig is. Een onderzoek naar trillingen in woningen van derden achten wij niet nodig. IV.G Bodem IV.G.1 Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming ten behoeve van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. IV.G.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de bodem Binnen de inrichting vindt de op- en overslag van AEEA plaats en is een potentieel bodembedreigende activiteiten aangezien er CFK s aanwezig kunnen zijn in de apparaten. IV.G.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag is opgenomen dat AEEA in een vloeistofdichte container wordt opgeslagen zodat hemelwater de AEEA niet kan bereiken. Tevens zijn de containers voorzien van een opslagvoorziening voor gemorste vloeistoffen. De activiteit valt volgens de systematiek van de NRB in de bodemrisicocategorie 3.4 Op- en overslag vloeistoffen in emballage. Door de apparatuur in een vloeistofdichte container op te slaan in combinatie met algemene zorg wordt het vereiste beschermingsniveau bereikt. De handelingen met AEEA dienen boven een kerende voorzieningen plaats te vinden. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 8 beschikking d.d. 27 maart 2007

IV.G.4 Beoordeling en conclusie bodembescherming Uit de aanvraag blijkt dat voor alle bodembedreigende activiteiten het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. IV.G.5 Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Aangezien de gewijzigde activiteiten plaatsvinden binnen de inrichting waarvoor reeds eerder de nulsituatie is bepaald achten wij het niet nodig om alsnog een nulsituatie bodemonderzoek voor te schrijven. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar conform het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd. IV.H Afvalwater IV.H.1 Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater Als gevolg van de aangevraagde aanpassingen van de inrichting vinden geen wijzigingen plaats met betrekking tot lozingen van afvalwater. Met betrekking tot de afvalwater aspecten zijn in deze veranderingsvergunning geen aanvullende maatregelen of voorschriften opgenomen. IV.I Energie IV.I.1 Beoordeling en conclusie De Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Uit de aanvraag blijkt dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager minder is dan 50.000 kwh of 25.000 m 3 aardgas equivalenten ten behoeve van de aangevraagde activiteiten. Er zijn daarom geen voorschriften opgenomen met betrekking tot registratie. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 9 beschikking d.d. 27 maart 2007

IV.J Afvalstoffen IV.J.1 Preventie In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie, waarbij paragraaf 13.5 specifiek ingaat op de aanpak van afvalpreventie bij bedrijven. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling kan worden gegeven aan preventie is beschreven in de handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De totale hoeveelheid afval die binnen de inrichting vrijkomt vanwege de gewijzigde activiteiten is gering. De handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt. De totale hoeveelheid gevaarlijk en/of niet gevaarlijk afval ligt beneden de gehanteerde ondergrenzen. Wij hebben daarom in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan de preventie van afvalstoffen. IV.J.2 Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van deel 1 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is om een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting met betrekking tot de gewijzigde activiteiten geen afvalstoffen vrijkomen. IV.K Doelmatig beheer van afvalstoffen IV.K.1 Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip bescherming van het milieu is de zorg voor de doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheersplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2002-2012, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Op grond van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op aanvragen om een Wmvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in deel 1 van het LAP, het Beleidskader. De doelstellingen van het LAP zijn kortweg aan te duiden als: De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en die is samen te vatten als: het stimuleren van preventie van afvalstoffen; het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen; Door afvalscheiding wordt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en wordt de hoeveelheid afvalstoffen die moet worden gestort of in een afvalverbrandingsinstallatie (AVI) moet worden verbrand beperkt; Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 10 beschikking d.d. 27 maart 2007

het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof). In de toelichting van deel 2 van het LAP is in de paragraaf Algemene bepalingen bij vergunningverlening aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. Daarnaast bevat deel 2 de LAP Sectorplannen waarin het beleid voor 34 specifieke afvalstromen is uitgewerkt. In de Toelichting bij de sectorplannen zijn de algemene bepalingen bij vergunningverlening opgenomen. Vervolgens wordt per sectorplan in het hoofdstuk Afbakening sectorplan aangegeven voor welke afvalstromen het beleid in het sectorplan is uitgewerkt en welke daarmee verwante stromen in andere sectorplannen aan de orde komen. In het sectorplan wordt voorts een specificatie van het beleid ten aanzien van preventiemogelijk heden, inzamelen en opslaan en been verwerken voor de betreffende afvalstromen gegeven. In deel 3 van het LAP is aangegeven op welke wijze wij rekening dienen te houden met de daarin opgenomen capaciteitsplannen. Voor afvalstoffen waarvoor geen specifiek beleid in de sectorplannen is opgenomen geldt het algemeen beleid uit deel 1 Beleidskader. Een belangrijk aspect voor het bewerken van afvalstoffen is de minimumstandaard. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog vergunning verleend mag worden. Wanneer de minimumstandaard bestaat uit meerdere be- en verwerkingshandelingen bij meerdere inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een vergunning worden verleend, als door middel van sturingsvoorschriften in de vergunning verzekerd is dat de betreffende afvalstof alle noodzakelijke be- of verwerkingshandelingen doorloopt die tot de minimumstandaard behoren. IV.K.2 Toetsing aan Algemene bepalingen bij vergunningverlening Afvalstro(o)m(en) waarvoor in het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag zijn de volgende sectorplannen van het LAP van toepassing: (het getal tussen haakjes verwijst naar het betreffende nummer van het sectorplan in het LAP). wit- en bruingoed (15) Uitsluitend opslaan In de toelichting bij de sectorplannen van het LAP staat aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen (opslaan als zelfstandige activiteit) in beginsel een Wm-vergunning wordt afgegeven, met uitzondering van die afvalstoffen waarvoor een inzamelvergunning noodzakelijk is op grond van het Besluit inzamelen afvalstoffen. Aanvrager heeft aangevraagd om AEEA uitsluitend op- en over te slaan. Voor het inzamelen van AEEA is geen inzamelvergunning nodig. In de aanvraag is geen maximum voor de opslagtermijn opgenomen. In de toelichting bij de sectorplannen van het LAP staat aangegeven dat de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing van afvalstoffen drie jaar bedraagt. Wij hebben de maximale opslagcapaciteit en de maximale termijn van opslag voor AEEA opgenomen in de vergunning. Het beleid voor wit- en bruingoed is gericht op het tot stand brengen van een lekvrije afvalbeheerstructuur. De geaccepteerde afvalstoffen worden in doelmatige voorzieningen opgeslagen. De minimumstandaard voor het be- en verwerken van gescheiden ingezameld wit- en bruingoed is nuttige toepassing van de samenstellende delen, tot minimaal het percentage dat is opgenomen in de Leidraad Besluit verwijdering wit en bruingoed. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 11 beschikking d.d. 27 maart 2007

Het opslaan van wit- en bruingoed heeft geen negatief effect op het verder be- en verwerken van deze afvalstromen. Be-/verwerking Er vindt geen be- en/of verwerking plaats van wit- en bruingoed. Sturingsvoorschriften In het LAP is aangegeven dat een in een sectorplan beschreven minimumstandaard uit meerdere be- en verwerkingshandelingen kan bestaan. Het is niet noodzakelijk dat alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen binnen dezelfde inrichting worden uitgevoerd. Dat kan ook in verschillende inrichtingen plaatsvinden. Het LAP stelt dan evenwel als randvoorwaarde dat de betreffende afvalstof(fen) alle ingevolge de minimumstandaard vereiste handelingen(en) wel dient te doorlopen. Daartoe dient dan aan de vergunning van het bedrijf dat een deelbewerking van de minimumstandaard heeft uitgevoerd een zogenaamd sturingsvoorschrift te worden verbonden. Op grond daarvan dient de afgifte van de deels bewerkte afvalstof plaats te vinden aan een vergunninghouder die de volgende deelbewerking van de minimumstandaard zal uitvoeren. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting slechts een deel van de in het sectorplan Wit- en bruingoed (15) beschreven minimumstandaard wordt uitgevoerd. Daarom hebben wij een sturingsvoorschrift opgenomen, inhoudende dat AEEA, dient te worden afgegeven aan een vergunninghouder die ervoor zorgt dat het afval conform de minimumstandaard wordt verwerkt of verwijderd. Mengen van afvalstoffen Afvalstoffen dienen met het oog op hergebruik en nuttige toepassing over het algemeen na het ontstaan zoveel mogelijk gescheiden te worden gehouden van andere afvalstoffen. Onder bepaalde condities kunnen verschillende afvalstromen echter net zo goed of soms zelfs beter samengesteld worden verwerkt. Het samenvoegen van qua aard, samenstelling en concentraties niet met elkaar vergelijkbare (verschillende) afvalstoffen alsmede het samenvoegen van afvalstoffen en niet-afvalstoffen wordt mengen genoemd. Binnen de inrichting worden geen afvalstoffen gemengd. Acceptatie en verwerking (A&V-beleid) In het LAP is aangegeven dat een afvalverwerkend bedrijf over een adequaat acceptatie en verwerkingsbeleid (A&V-beleid) dient te beschikken. In het A&V-beleid dient te zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaatsvindt. Het A&Vbeleid is van toepassing op alle bedrijven die afval accepteren. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport De verwerking verantwoord, maar dat per specifieke situatie maatwerk moet worden geleverd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het A&V-beleid (versie 1.0 december 2006) gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zal vinden. Wel is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven A&V-beleid voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP en DVV zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit A&V-beleid instemmen. Administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) In het LAP is tevens aangegeven dat bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen accepteren over een adequate administratieve organisatie en een interne controle (AO/IC) dienen te beschikken. Onder administratieve organisatie wordt verstaan het complex van organisatorische maatregelen gericht op de informatieverzorging ten behoeve van het besturen en doen functioneren van een organisatie, alsmede voor het afleggen van verantwoordingen. Onder interne controle wordt verstaan het toetsen van resultaten aan normen door of namens de leiding ten behoeve van de leiding. Via de AO/IC dient een betrouwbare informatie naar het management en derden (vergunningverleners en toezichthouders) te zijn gewaarborgd. Met Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 12 beschikking d.d. 27 maart 2007

betrouwbaar wordt bedoeld een juiste, tijdige en volledige informatieverzorging die tevens controleerbaar is. In het LAP is aangegeven dat de procedures gebaseerd dienen te zijn op de richtlijnen uit het rapport De verwerking verantwoord, maar dat per specifieke situatie een oordeel dient te worden gevormd. Bij de aanvraag is een beschrijving van het AO/IC gevoegd. Daarin is, gebaseerd op DVV, een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de acceptatie en verwerking zijn vastgelegd in procedures met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC). Deze procedures zijn gebaseerd op een risicoanalyse van de handelingen die met afvalstoffen worden uitgevoerd en dienen ter formulering van interne beheersmaatregelen teneinde de risico's op een onjuiste verwerking te verminderen. Rekening houdend met de aard van de bedrijvigheid voldoet het beschreven AO/IC aan de randvoorwaarden zoals die in DVV zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met deze AO/IC instemmen. Wijzigen A&V-beleid en/of AO/IC Wijzigingen in het A&V-beleid en/of de AO/IC dienen schriftelijk aan ons te worden voorgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Registratie Naast de voorschriften voortvloeiend uit het A&V-beleid en het AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in de vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en daarbij behorende regeling, worden voldoende en juiste gegevens geregistreerd om handhaving mogelijk te maken. Vergunningtermijn Vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wet milieubeheer, art. 8.17, lid 1 en lid 2). De gevraagde veranderingsvergunning wordt verleend voor de duur van de vigerende vergunning tot 3 oktober 2013. IV.K.3 Conclusie toetsing doelmatig beheer Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheersplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen. IV.L Externe Veiligheid Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij SITA worden geen gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt. Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen. Derhalve is het aspect externe veiligheid voor de beoordeling van deze aanvraag niet relevant. IV.M Toekomstige ontwikkelingen In de directe omgeving van de inrichting zijn geen toekomstige ontwikkelingen bekend die voor het verlenen van deze vergunning relevant zijn. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 13 beschikking d.d. 27 maart 2007

V Reacties op de ontwerpbeschikking V.A Zienswijze Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen zienswijze(n) ingekomen. V.B Gedachtewisseling Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking is er geen verzoek om een gedachtewisseling bij ons ingekomen. V.C Adviezen Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn, geen adviezen ingekomen. V.D Wijzigingen ten opzichte van de ontwerpbeschikking Ten opzichte van de ontwerpbeschikking zijn geen wijzigingen aangebracht in de voorschriften behorende bij deze vergunning. VI Conclusie Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I. VII Termijn waarvoor de Wm-vergunning wordt verleend Wij verlenen een Wm-vergunning voor een termijn van ten hoogste tien jaar (Wet milieubeheer art 8.17 lid 2) indien: a. de Wm-vergunning betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen, van buiten de inrichting afkomstig, worden opgeslagen, overgeslagen, bewerkt, verwerkt, vernietigd of verbrand. In dit geval verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor een termijn overeenkomend met de einddatum van de vigerende revisievergunning d.d. 12 augustus 2003, nummer 2003WM003757i, zijnde tot 3 oktober 2013. Derhalve verlenen wij de vergunning voor een termijn zoals aangegeven onder I. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 14 beschikking d.d. 27 maart 2007

VIII Afschriften Het origineel van deze beschikking te zenden aan een afschrift te zenden aan: burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Postbus 550 3990 GJ Houten; de hoofdingenieur-directeur van het RIZA, Postbus 17, 8200 AA Lelystad. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen, ing. G.C.M. Nortier, hoofd sector Vergunningen en Handhaving/ketenbeheer a.i. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 15 beschikking d.d. 27 maart 2007

Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van terinzagelegging beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in Awb art 8:1 jo art 7:1 worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is 143,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en 285,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd. Sector V&H/Branchegericht/Ketenbeheer 16 beschikking d.d. 27 maart 2007