Thema Kinderen en school

Vergelijkbare documenten
Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Les 1. Bij de huisarts

Thema Kinderen en school

Thema Kinderen en school

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Op het werk. Lesbrief 12. In de pauze.

Thema Op zoek naar werk

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Lesbrief 4. Naar de apotheek.

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Thema In en om het huis

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. Bij de specialist.

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Les 4. Naar de apotheek.

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Thema Informatie vragen bij een instelling

Les 35. Een nieuw paspoort

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Thema Kinderen en school

Thema Kinderen en school

Thema Kinderen en school.

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk

Thema In en om het huis.

VERLENGEN KOPEN RUILEN BETALEN

Thema In en om het huis.

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Les 4. De fysiotherapeut.

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema In en om het huis

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Les 33. Zwangerschap

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Gezondheid Beginnerslessen

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

Thema In en om het huis

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Gezondheid. Les 3. De huisarts

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

Beginnerslessen. Lesbrief 42. Het inburgeringsexamen

Thema Op zoek naar werk

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema In en om het huis

Thema Op zoek naar werk

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema In en om het huis

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De huisarts

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Informatie vragen bij een instelling

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De huisarts

Les 6. Herhaling thema.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Les 5. In het ziekenhuis.

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Melkweg. Help je mee? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Vrijwilligerswerk

Thema Gezondheid. Les 34. Een afspraak bij de GGD.

Thema Op het werk. Les 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? Veel succes!

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Transcriptie:

http://www.edusom.nl Thema Kinderen en school Lesbrief 17. De informatieavond. Wat leert u in deze les? Informatie vragen op school. Informatie van school begrijpen. Zeggen dat iets niet zeker is. De voltooide tijd gebruiken. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI msterdam

HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 1. De dochter van meneer Osman zit in groep 7 op de basisschool. Meneer Osman gaat naar een informatieavond op school. Leerkracht: Goedenavond allemaal. Fijn dat u allemaal gekomen bent. an het begin van het schooljaar hebben we altijd een informatieavond voor de ouders. Vanavond wil ik het in ieder geval hebben over het overblijven en het schoolkamp. En als u vragen hebt, dan hoor ik dat wel. Ik denk dat we dan om een uur of 9 klaar zijn. Ouder 1: Ik wil ook iets vragen over de vakantie. Leerkracht: Dat kan straks, oké? Ouder 1: Prima. Leerkracht: Goed. Nou eerst even kort het overblijven. U weet dat de kinderen hier op school kunnen overblijven. Vorig jaar was het zo dat de kinderen het brood, het drinken en het fruit zelf mee moesten nemen. Dit jaar doen we dat anders. De kinderen krijgen van ons het drinken. Ouder 2: En wat voor drinken krijgen ze dan? Leerkracht: We zorgen voor melk en yoghurt en er is ook thee. Dit betekent wel dat het overblijven dit jaar duurder wordt. Het gaat 2 euro gaat kosten. Ouder 1: En moeten ze dat per keer betalen? Leerkracht: Nee, de kinderen kunnen een strippenkaart kopen. Een strippenkaart is voor 10 keer en kost 18 euro. Ouder 2: En wanneer kun je zo n strippenkaart kopen? Leerkracht: Iedere ochtend tussen kwart over 8 en kwart voor 9. Ouder 1: Dus ze hoeven alleen nog maar brood en fruit mee te nemen? Leerkracht: Inderdaad. Verder zoeken we nog ouders die het leuk vinden om een keer per week samen met een groep kinderen over te blijven. We hebben echt dringend ouders nodig. Ouder 1: O, maar ik heb gehoord dat je minimaal twee keer per week moet kunnen. Klopt dat? 2

DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via de website. De ouders De ouders van een kind zijn de vader en moeder van het kind. Voorbeeld: Volgende week is er een informatieavond voor de ouders van de kinderen van groep 7. Die avond is voor alle vaders en moeders. Het schoolkamp Een schoolkamp is een soort schoolreisje, dat een paar dagen duurt. Voorbeeld: Volgende week gaan we met de klas op schoolkamp. We gaan 3 dagen weg en we slapen in een tent. Duur ls een jas duur is, dan kost de jas veel geld. Voorbeeld: Het overblijven kost 2 euro. Dat vind ik niet duur. De strippenkaart Voorbeeld: Je kunt een strippenkaart kopen om over te blijven. Dan hoef je niet iedere keer apart te betalen. De ov-chipkaart Een ov-chipkaart is een kaart die je kunt gebruiken voor de tram of de bus. Voorbeeld: Ik moet mijn ov-chipkaart nog opladen, ik ga zo namelijk met de bus reizen. Tip woorden leren Zeg de woorden hardop voor u zelf. Dat is een goede manier om een nieuw woord niet te vergeten. 3

VRGEN IJ HET GESPREK Opdracht 3. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. De leerkracht vertelt eerst waar de informatieavond over zal gaan. Goed Fout 2. Ouder 1 wil iets vragen over het overblijven. 3. De kinderen krijgen eten en drinken van de school. 4. Het overblijven wordt duurder. 5. De school zoekt ouders die willen helpen met overblijven. ekijk nu de antwoorden op p. 25. 4

HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 2 Het gesprek op de informatieavond gaat verder. Leerkracht: Nee, dat is niet helemaal waar. Maar aan het einde van de avond kan ik daar wat meer informatie over geven, voor wie dat wil, goed? Het schoolkamp dan. Dit jaar gaan we weer drie dagen op schoolkamp met de kinderen van groep 7, van woensdag 22 mei tot vrijdag 24 mei. En we gaan naar Noordwijk. Het wordt vast dit jaar ook weer erg leuk. We gaan hutten bouwen, naar het zwembad, een kampvuur maken en liedjes zingen natuurlijk. Ouder 2: Dat klinkt allemaal leuk. Maar het is dus wel belangrijk dat de kinderen een zwemdiploma hebben? Leerkracht: Ja, maar ik denk dat alle kinderen in groep 7 dat wel hebben. In groep 4 hebben alle kinderen schoolzwemmen gehad. Ouder 3: En eh, moeten de kinderen mee? Leerkracht: Nee, het is niet verplicht, maar het is wel jammer als een kind niet mee gaat. We hebben echt drie hele leuke dagen met elkaar. Dus dat is echt heel jammer als een kind dat moet missen. Vorig jaar zijn alle kinderen meegegaan. We hopen dat dat dit jaar ook weer gebeurt. Ouder 2: En hoe gaat het dan met slapen? Leerkracht: Er zijn 2 grote tenten, een voor de jongens en een voor de meisjes. En we zorgen ervoor dat de kinderen op tijd gaan slapen. De afspraak is: als de tent dicht gaat moet het na een half uur stil zijn. En het is verboden om zonder toestemming de camping te verlaten. Maar u krijgt straks van mij een brief mee, waar alles duidelijk in staat. U kunt alles dan nog een keer goed nalezen. ls u dan nog vragen heeft, kunt u even naar school komen. Dan hoor ik het wel. 5

DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via de website. Schoolzwemmen ls je kind naar schoolzwemmen gaat, dan gaat je kind met school zwemmen. Voorbeeld: lle kinderen krijgen op de basisschool schoolzwemmen, ze leren dan zwemmen. Het is verplicht ls iets verplicht is, dan moet het. Voorbeeld: In Nederland moeten de kinderen vanaf 4 jaar naar school. Dat is verplicht. Het is verboden ls iets verboden is, dan mag het niet. Voorbeeld: Het is verboden om zonder te betalen met de bus mee te gaan. Dat mag niet. De toestemming ls je toestemming vraagt om op vakantie te gaan, dan vraag je of je op vakantie mag gaan. Voorbeeld: De kinderen mogen niet zomaar naar het schoolplein gaan. Ze moeten eerst toestemming vragen. Ze moeten aan de juffrouw vragen of het mag. 6

VRGEN IJ HET GESPREK Opdracht 6. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. De kinderen gaan drie dagen op schoolkamp. Goed Fout 2. Een zwemdiploma is niet nodig. 3. lle kinderen moeten mee. 4. De jongens en meisjes slapen bij elkaar. 5. lle informatie staat ook in een brief die de ouders krijgen. ekijk nu de antwoorden op p. 25. 7

HET GESPREK Opdracht 7. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK DEEL 3 Het gesprek op de informatieavond gaat verder. Leerkracht: Goed en dan nu de vakantie. Wie had daar wat te vragen over? Ouder 1: Wij gaan in de herfstvakantie twee weken weg. Mag dat? Leerkracht: Nee, dat is echt verboden. Uw kind mag alleen langer op vakantie als u daar een hele goede reden voor heeft. Ouder 1: Wat is dan een hele goede reden? Leerkracht: Nou als u bijvoorbeeld door uw werk echt niet in de gewone vakantie weg kunt. Maar dan hebben we ook een briefje van uw baas nodig. En u moet dat 2 maanden van tevoren aanvragen. Ouder 1: Maar het is maar een weekje. Leerkracht: Het spijt me, het mag niet. ls uw kind zo maar weg blijft dan moeten we dat doorgeven aan de gemeente. En dan kunt u een boete krijgen. Ouder 2: Ik heb ander werk en ben twee dagen per week pas om 6 uur thuis. Hoe moet dat nu? Leerkracht: Dan kunt u uw kind opgeven voor de naschoolse opvang. Ouder 2: Wat is dat precies? Leerkracht: Daar kan uw kind na school heen. Ik zal u een telefoonnummer geven. Ouder 2: O, dat is fijn, bedankt. Leerkracht: Nou, ik denk dat dat het wel was voor vanavond. Wie dat wil kan nu nog een kopje koffie drinken. Ik bedank u allemaal hartelijk voor het komen. 8

DE WOORDEN Opdracht 8. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 8. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via de website. De reden De reden van iets is waarom je het doet. Voorbeeld: Ik ben ziek. Dat is een goede reden om thuis te blijven. Van tevoren ls je van tevoren moet bellen om bij de dokter langs te gaan, dan moet je eerst bellen voordat je naar de dokter gaat. Je kunt niet zomaar langs gaan. Voorbeeld: ls u lang op vakantie wilt gaan, dan moet u dat op tijd met de school bespreken. U moet dat minimaal twee weken van tevoren vragen. Doorgeven ls je op je werk doorgeeft dat je op vakantie gaat, dan zeg je dat je op vakantie gaat. Voorbeeld: Ik wil even doorgeven dat mijn dochter vandaag niet kan komen. Ze is ziek. De naschoolse opvang Voorbeeld: ls ik werk gaat mijn kind s middags naar de naschoolse opvang. Hij kan dan met andere kinderen spelen of huiswerk maken. 9

VRGEN IJ HET GESPREK Opdracht 9. Klopt dat? Schrijf op: Ja, dat klopt of Nee, dat klopt niet. 1. De kinderen kunnen op school overblijven? Klopt dat? 2. De juffrouw zoekt ouders die willen helpen met overblijven. Klopt dat? 3. De kinderen gaan drie dagen op schoolkamp. Klopt dat? 4. De kinderen krijgen zwemles. Klopt dat? 5. De ouders krijgen een brief van school over het schoolkamp. Klopt dat? 6. De kinderen mogen geen extra vakantie nemen. Klopt dat? ekijk nu de antwoorden op p. 25. 10

Samenvatting Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! 1 2 3 4 5 ekijk de antwoorden op p. 25. 11

GRMMTIC Opdracht 10. De oefening gaat over werkwoorden. Met een werkwoord kun je zeggen wanneer iets gebeurt. ls je wilt zeggen dat iets NU gebeurt, dan gebruik je het werkwoord in de tegenwoordige tijd. Voorbeeld: Ik PRT met de juffrouw. Dat betekent dat je het nu aan het doen bent. ls je wilt zeggen dat iets IN HET VERLEDEN, dus gisteren of vorige week, gebeurd is, dan kun je de voltooide tijd gebruiken. Voorbeeld: Ik HE met de juffrouw GEPRT. Dat betekent dat het afgelopen is. Voorbeeld: Wil je een kopje koffie hebben? Nee, ik heb al een kopje koffie gehad. 1. Is er vanavond een informatieavond? Nee, die is vorige week 2. Ga je deze week op schoolkamp? Nee, ik ben vorige maand op schoolkamp... 3. Vertelt de juffrouw vanavond iets over het schoolkamp? Nee, ze heeft op de vorige informatieavond over het schoolkamp.. 4. Koop je een strippenkaart? Nee, ik heb gisteren een strippenkaart.. 12

5. Wilt u iets vragen? Nee, ik heb al iets. 6. Ga je mee een broodje eten? Nee, ik heb al 7. Ga je de brief lezen? Nee, ik heb de brief al.. 8. Zullen we samen een kopje koffie drinken? Nee, ik heb al koffie. ekijk nu de antwoorden op p. 25. 13

SCHRIJVEN Opdracht 11. Op school helpen. U praat met de meester of juffrouw op school. U wilt iets op school doen. Op school is altijd iets te doen. Weet u wat je allemaal kunt doen op school? Voorbeeld: Ik wil komen helpen op school. Waar is er hulp nodig? Je kunt helpen in de bibliotheek. Wat moet ik dan doen? Wat moet je doen als je helpt in de bibliotheek? Je moet de boeken opruimen en in de kast zetten. En nu U! Ik wil komen helpen op school. Waar is er hulp nodig? Je kunt ook helpen bij het overblijven. Wat moet ik dan doen? Je moet tussen de middag samen met de kinderen eten. 1. Wat moet je doen als je helpt bij het overblijven? Je kunt ook helpen met de schoolkrant. O, dat lijkt me leuk. Wat moet ik dan precies doen? Dan moet je verhaaltjes schrijven en de schoolkrant in elkaar zetten. 2. Wat moet je doen als je helpt met de schoolkrant? Je kunt ook in de ouderraad gaan zitten. De ouderraad, wat moet ik dan doen? De ouderraad kijkt of alles goed gaat op school. 3. Wat moet je doen als je in de ouderraad gaat zitten? 14

Je kunt ook leesmoeder of leesvader worden. Wat moet ik dan doen? Dan ga je samen met een paar kinderen een boekje lezen. 4. Wat moet je doen als je helpt met lezen in de klas? U kunt ook af en toe helpen bij een feest. Wat moet ik dan doen? Dan moet je eten koken of de klas versieren. 5. Wat moet je doen als helpt bij een feest? U kunt ook meegaan op schoolreisje. Wat moet ik dan doen? Van alles, spelletjes doen, op de kinderen letten. 6. Wat moet je doen als je mee op schoolreisje gaat? ekijk nu de antwoorden op p. 26. 15

OEFENING Opdracht 12. Wat kunt u vragen? U heeft een gesprek met de juffrouw op school. Wat kunt u vragen? Streep het foute antwoord door. Kijk eerst goed naar het voorbeeld. Voorbeeld: U wilt weten of het goed gaat op school. Wat vraagt u? - Hoe gaat het op school? - Waar is de naschoolse opvang? Nu zelf. Wat vraagt u? Streep het foute antwoord door. 1. U wilt weten hoeveel het overblijven kost. Wat vraagt u? - Hoe duur is de overblijf? - Hoe lang duurt de vakantie? 2. U wilt weten wanneer de kinderen vrij zijn. Wat vraagt u? - Wanneer is het schoolzwemmen? - Wanneer begint de vakantie? 3. U wilt weten of de kinderen na school kunnen worden opgevangen. Wat vraagt u? - Is er ook naschoolse opvang? - Hoe lang duurt de vakantie? 4. U wilt weten of uw kind mee moet op schoolkamp. Wat vraagt u? - an wie moet ik doorgeven dat mijn kind mee gaat? - Is het schoolkamp verplicht? 5. U wilt weten of er vaders en moeders meegaan met het schoolkamp. Wat vraagt u? - Gaan er ouders mee naar het schoolkamp? - Gaan er leraren mee naar het schoolkamp? 6. U wilt weten op welke dag de informatieavond is. Wat vraagt u? - Wanneer is de informatieavond? - Hoe laat is de informatieavond? 7 U wilt weten of uw kind extra vakantie mag. Wat vraagt u? - Kan mijn kind na de zomervakantie een week later komen? - Kan mijn kind zomaar wegblijven? ekijk nu de antwoorden op p. 26. 16

SCHRIJVEN Opdracht 13. Verboden of verplicht? Schrijf onder elke zin of het verplicht of verboden is. Kies uit: Dat is verplicht of Dat is verboden. 1. Doorrijden als het stoplicht op rood staat. 2. Een brood stelen bij de bakker. 3. Een identiteitsbewijs meenemen als u op straat bent. 4. elasting betalen. 5. Stoppen bij een rood stoplicht. 6. Fietsen op de stoep. ekijk nu de antwoorden op p. 26. 17

DE WOORDEN Opdracht 14. Schrijf het goede woord onder elk plaatje. Kies uit: Verplicht / schoolkamp / ouders / verboden / ov-chipkaart / schoolzwemmen...... ekijk nu de antwoorden op p. 26. 18

DE WOORDEN Opdracht 15. Wat is een goed antwoord? Kruis het goede antwoord aan. 1. Wat is de reden dat u te laat bent? Ik kan helaas niet komen. Ik was de tijd vergeten. 2. Kunt u dat van tevoren melden? Ja, ik zal het op tijd melden. Ja, ik zal het melden als het klaar is. 3. U moet uw naam doorgeven en telefoonnummer doorgeven. Kan ik dat doen via de telefoon? Dank u wel, dat zal ik maandag melden. 4. Gaat uw kind naar de naschoolse opvang? Ja, op maandag en woensdag. Ja, in het weekend gaan we altijd zwemmen. 5. Is de naschoolse opvang duur? Daarvoor moet u toestemming vragen. Dat weet ik niet. 6. Van wie heeft u toestemming gekregen voor een vrije dag? Van mijn chef. Van mijn moeder. ekijk nu de antwoorden op p. 26. 19

SPREKEN Spreek samen! Doe samen met uw Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest, de ander. Opdracht 16. Lees samen met uw taalvriend: Wie heeft er vragen? Wie heeft er vragen? Ja ik! Ja ik! C Ik ook! Ik ook! U eerst. U eerst. Wanneer is het schoolkamp? Wanneer is het schoolkamp? an het einde van het jaar. an het einde van het jaar. En hoe lang duurt het kamp? En hoe lang duurt het kamp? Van woensdag tot vrijdag Van woensdag tot vrijdag Hoeveel leraren gaan mee? Hoeveel leraren gaan mee? Vier leraren en vier ouders. Vier leraren en vier ouders. Waar gaan de kinderen slapen? Waar gaan de kinderen slapen? In een grote boerderij. In een grote boerderij. 20

SPREKEN Spreek samen! Opdracht 17. Lees samen met uw taalvriend: C Mag ik nu ook wat vragen? Mag ik nu ook wat vragen? Natuurlijk, ga uw gang. Natuurlijk, ga uw gang. C Wat gaan ze daar doen? Wat gaan ze daar doen? Zwemmen, bouwen, zingen Zwemmen, bouwen, zingen C En wat nog meer? En wat nog meer? Rennen, lachen, springen. Rennen, lachen, springen. C Is het schoolkamp verplicht? Is het schoolkamp verplicht? Nee, dat niet. Nee, dat niet. Maar het is goed om mee te gaan. Maar het is goed om mee te gaan. Zijn er nog vragen? Zijn er nog vragen? Wat kost de overblijf? Wat kost de overblijf? 18 euro voor 10 keer 18 euro voor 10 keer Wannéér komt het rapport? Wannéér komt het rapport? Dát kunt u in de schoolgids lezen. Dát kunt u in de schoolgids lezen. 21

LEZEN Opdracht 18. Lees. DE INFORMTIE. ctiviteiten op de basisschool. De groepen op de basisschool worden verdeeld in de onderbouw, de middenbouw en de bovenbouw. De onderbouw bestaat uit groep 1, 2 en 3. In de onderbouw zitten de kinderen van 4 tot 6 jaar. De middenbouw bestaat uit groep 4, 5 en 6. En de bovenbouw bestaat uit groep 7 en 8. In groep 1 en 2 spelen de kinderen veel met elkaar. Verder bouwen, tekenen en knutselen ze. Ze kijken in boekjes en zingen liedjes. Daar leren ze heel veel van. Op sommige scholen kunnen kinderen in groep 2 al beginnen met leren lezen en schrijven. Vanaf groep 3 leren de kinderen lezen, schrijven, rekenen en taal. Later krijgen ze ook andere vakken, bijvoorbeeld geschiedenis, aardrijkskunde en biologie. Op school worden er naast de gewone lessen, ook veel andere activiteiten georganiseerd. In de onderbouw en de middenbouw gaan de kinderen een keer per jaar op schoolreisje. Ze gaan dan een dag met de hele klas iets leuks doen, bijvoorbeeld naar een speeltuin, een zwembad, of de dierentuin. In de bovenbouw gaan de kinderen vaak een paar dagen met de hele klas weg. Ze gaan op schoolkamp. De kinderen logeren dan in tenten of een kampeerboerderij. De meeste kinderen vinden dit heel erg leuk. In de middenbouw krijgen de kinderen schoolzwemmen. Een keer per week gaan ze dan met de hele klas naar het zwembad. lle kinderen leren dan zwemmen. Verder worden er op school ook andere activiteiten georganiseerd, maar dat hangt van de school af. Vaak is er een sportdag. Of de kinderen gaan iets buiten school doen: bijvoorbeeld naar een museum of de kinderboerderij. In Nederland is het basisonderwijs gratis. oeken, schriften en andere onderwijsmaterialen worden door de overheid betaald. Extra activiteiten als een schoolreisje of een museumbezoek moeten door de school zelf worden betaald. Daarvoor moet u de ouderbijdrage betalen. Deze ouderbijdrage is niet verplicht, maar wel nodig om extra activiteiten te kunnen organiseren. Voor een schoolreisje of een schoolkamp moet meestal wel iets extra s worden betaald.?? VRG VN DE LES?? Op 12 augustus begint de school weer. Uw kind komt pas weer op 23 augustus op school. Mag dat? 22

TIP VN DE WEEK 1 ls u praat over vroeger, over iets dan al gebeurd is, zeg dan: Ik ben naar de informatieavond geweest. Ik heb een afspraak met de juffrouw gemaakt. Heb je een strippenkaart voor de overblijf gekocht? Ik heb de meester gebeld. Ik heb mijn kind voor de naschoolse opvang opgegeven. Ik heb met de juffrouw gepraat. Ik heb het rapport gekregen. De kinderen hebben veel op school geleerd Ze hebben veel gerekend Ze hebben veel gelezen. In de pauze hebben ze buiten gespeeld. TIP VN DE WEEK 2 Op school helpen Heeft u kinderen op school en géén baan? Misschien kunt u op school helpen. Er zijn vaak ouders nodig om op school te helpen, bijvoorbeeld bij de overblijf, bij een schoolreisje, bij een feest of bij de schoolkrant. Vraag het aan de meester of juffrouw van uw kind. TIP VN DE WEEK 3 Op ETV en de website ETV.nl. zijn maar liefst zestien programma s over onderwijs te vinden. ijvoorbeeld: Kijk op onderwijs en De kamer van KO. Opdracht 19. Kijk in de praktijk. PRKTIJKOPDRCHT VRGEN EDENKEN U gaat naar een informatieavond op school. edenk waar u iets over wilt vragen, bijvoorbeeld het schoolreisje, het overblijven of u wilt helpen op school. Wat kunt u vragen aan de juffrouw of meester? edenk twee vragen. 23

HOE GT HET? Opdracht 20. Kent u de woorden? Kruis aan. De ouders Het schoolkamp Duur De strippenkaart Schoolzwemmen Het is verplicht Het is verboden De toestemming De reden Van tevoren Doorgeven De naschoolse opvang Opdracht 21. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over de informatieavond. U heeft geleerd om informatie te vragen op school en om informatie van school te begrijpen. U heeft ook geleerd hoe u kunt zeggen dat iets niet zeker is en u heeft geleerd om de voltooide tijd te gebruiken. En u? Kunt u informatie vragen op school en informatie begrijpen van school? Kunt u zeggen dat iets niet zeker is. En kunt u de voltooide tijd gebruiken? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik kan informatie vragen op school. Ik kan informatie van school begrijpen. Ik kan zeggen dat iets niet zeker is. Ik kan de voltooide tijd gebruiken. 24

NTWOORDLD Opdracht 3. 1. Goed, de leerkracht vertelt eerst waar de avond over zal gaan. 2. Fout, Ouder 1 wil iets vragen over de vakantie, niet over het overblijven. 3. Fout, de kinderen krijgen alleen het drinken van de school. 4. Goed, het overblijven wordt duurder. 5. Goed, de school heeft ouders nodig die willen helpen met overblijven. Opdracht 6. 1. Goed, de kinderen gaan drie dagen op schoolkamp. 2. Fout, alle kinderen moeten een zwemdiploma hebben. 3. Fout, het is niet verplicht dat de kinderen meegaan. 4. Fout, de jongens en de meisjes slapen apart. 5. Goed, alle informatie staat ook in een brief die ouders krijgen. Opdracht 9. 1. Ja, dat klopt. De kinderen kunnen overblijven op school. 2. Ja, dat klopt. De juffrouw zegt dat ze dringend ouders nodig heeft om te helpen bij het overblijven. 3. Ja, dat klopt. De kinderen gaan drie dagen op schoolkamp. 4. Nee, dat klopt niet. De kinderen in groep 7 krijgen geen zwemles. 5. Ja, dat klopt. an het einde van de avond krijgen ze van de juffrouw een brief met informatie over het schoolkamp. 6. Ja, dat klopt. De kinderen mogen niet zo maar langer op vakantie. Samenvatting Let op! Dit is een samenvatting van het gesprek, hierin staan de belangrijkste dingen uit het gesprek. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn! Meneer Osman gaat naar een informatieavond op school. De informatieavond is voor de ouders van de kinderen van groep 7. Op de informatieavond geeft de leerkracht informatie over verschillende onderwerpen. Ze vertelt dat het overblijven dit jaar duurder wordt. Maar de kinderen hoeven dan zelf geen drinken meer mee te nemen. Verder vertelt ze dat alle kinderen van groep 7 drie dagen op schoolkamp gaan. Daarna mogen de ouders zelf vragen stellen. Eén vader vraagt of de kinderen ook extra vakantie kunnen krijgen. De leerkracht zegt dat dat verboden is. Tot slot vertelt een vader dat hij twee dagen per week pas om zes uur thuis is. Hij wil weten hoe dat nu met zijn kind moet, want de school duurt tot half 4. De leerkracht geeft de vader het telefoonnummer van de naschoolse opvang. Opdracht 10. 1. Geweest 2. Geweest 3. Verteld 25

4. Gekocht 5. Gevraagd 6. Gegeten 7. Gelezen 8. Gedronken Opdracht 11. 1. Je moet tussen de middag samen met de kinderen eten. 2. Dan moet je verhaaltjes schrijven en de schoolkrant in elkaar zetten. 3. Kijken of alles goed gaat op school. 4. Dan ga je samen met een paar kinderen een boekje lezen. 5. Dan moet je eten koken of de klas versieren. 6. Van alles, spelletjes doen, op de kinderen letten. Opdracht 12. 1. Hoe duur is de overblijf? 2. Wanneer begint de vakantie? 3. Is er ook naschoolse opvang? 4. Is het schoolkamp verplicht? 5. Gaan er ouders mee naar het schoolkamp? 6. Wanneer is de informatieavond? 7. Kan mijn kind na de zomervakantie een week later komen? Opdracht 13. 1. Dat is verboden. 2. Dat is verboden. 3. Dat is verplicht. 4. Dat is verplicht, 5. Dat is verplicht. 6. Dat is verboden. Opdracht 14. Schoolzwemmen ov-chipkaart Verboden Verplicht De ouders Schoolkamp Opdracht 15. 1. Ik was de tijd vergeten. 2. Ja, ik zal het op tijd melden. 3. Kan ik dat doen via de telefoon? 4. Ja, op maandag en woensdag. 5. Dat weet ik niet. 6. Van mijn chef. Vraag van de les: Nee, dat mag niet. ls uw kind te lang op vakantie gaat, dan geeft de school dat door aan de gemeente. U krijgt u een boete van de gemeente. 26

Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Kijk naar T5 en Leef & Leer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de O gaan. Veel leerplezier! 27

Kijk naar films van ETV Op de website ETV.nl vindt u films die gaan over meedoen op school. Opdracht 1. ekijk de film van het programma Gewoon, hoezo gewoon? op: http://www.etv.nl/index.cfm?act=programma.speel&flm=&pid=63&aid=877 Opdracht 2. eantwoord de vragen. 1. Wat is ouderparticipatie? 2. Waarom is ouderparticipatie nodig? Opdracht 3. eantwoord de vragen. 1. Hoe kunt u als ouder kunt helpen op school? Noem drie manieren. 1 2 3 2. Hoe zou u zelf willen helpen? Waarom? 28

NTWOORDEN EXTR OEFENEN Opdracht 2. 3. Wat is ouderparticipatie? Het meehelpen van ouders op de school van hun kind. 4. Waarom is ouderparticipatie nodig? Je ziet wat er gebeurt op school en je helpt de leerkrachten. Opdracht 3. 1. Noem drie manieren hoe u als ouder kunt helpen op school. Let op dit zijn voorbeelden, uw antwoord kan anders zijn. - ls leesouder - ls verkeersouder - ls overblijfouder (helpen bij het eten) - Helpen bij buitenschoolse activiteiten - ij creatieve middagen - In de ouderraad - ij het schoolreisje - ij de schooltuintjes 2. Hoe zou u willen helpen? Waarom? Eigen antwoord. espreek met uw taalvriend. 29