Verslag Excursie Natuurwerkgroep St. Studiegroep Leudal e.o.



Vergelijkbare documenten
Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare)

RESTANT PRESENTATIES LEERLINGEN SOORTENKENNIS

Basterdwederik (Epilobium)

Boterbloem (Ranunculus)

Nachtschade (Solanum)

LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten. Klokje (Campanula)

Examenlijst onkruiden open teelten. Beeldenbank

Rupsklaver (Medicago)

Dovenetel (Lamium) ALGEMENE SLEUTEL

GROEP 1 GROEP 2 GROEP 3 GROEP 4 GROEP 5 GROEP 6

Toorts (Verbascum) LPW-Florasleutel samengesteld door Johan Geusens

Vergeet-mij-nietje (Myosotis)

d. (insnijdingen) Hoef je niet te kennen.

KNNV Utrecht PWG Nieuws 85 (augustus 2017)

Wespenorchis (Epipactis)

Ooievaarsbek (Geranium)

Determineren van planten

Bies. Bolboschoenus (Zeebies-Heen) Scirpoides (Kogelbies)

Ganzenvoeten? Amarentenfamilie Amaranthaceae

Tandzaad (Bidens) Veerdelig tandzaad (B. tripartita) Smal tandzaad (B. connata) 3-5 tallig met gesteelde blaadjes. 3-5 tallig, donkergroen

LPW-Florasleutel samengesteld door Liliane Dedroog. Vetkruid (Sedum)

SOORTENKENNIS M41B 2 E DEEL PRESENTATIES LEERLINGEN

Cypergrassen Cyperaceae. Meestal kantig, vol, zonder knopen

Soortenkennis O43. Bloemplanten

Warkruid (Cuscuta) LPW-Florasleutel samengesteld door Bert Berten

Alsemambrosia Ambrozijn Ambrosia artemisiifolia

Paardenstaart (Equisetum)

Plantenkennis. Bomen. lijst 1. Deel 2 G41-G31-GB1+2

Plantenkennis. Bladverliezende heesters. lijst 1. Deel 3 G41-G31-GB1+2

Pinus nigra, Oostenrijkse den. Aantal: 19 stuks Maat:

Smeerwortel (Symphytum)

Plantekennis. Naam: Teun Laureijs. Klas: G42. Vak: Plantenkennis.

Beschrijving. Rubus-bastaarden II. Lindley. Afkortingen: c = van caesius, s zz van saltuum, opgaande, de spits gebogen (f),

planten Akkerhoornbloem Cerastium arvense fenofase Bloei (april-mei).

Plantenkennis. Bomen. lijst 1. Deel 1 G41-G31-GB1+2

Vrouwenmantel (Alchemilla)

Plantenkennis. Bladverliezende heesters. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Gele bloemen in het grasland

Van Hallstraat. Prunus avium Plena

Struweel aanplant. Struweel voor akkervogels. Voedsel (besjes), dekking en nestgelegenheid.

Moraceae. Grote familie (48 geslachten, soorten) Broussonetia Ficus Maclura Morus

Plantenkennis. Coniferen. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Plantenfamilies leren herkennen

Wolfsmelk (Euphorbia)

Hoornblad (Ceratophyllum) & Vederkruid (Myriophyllum)

Plantenkennis. Klim, slinger en leiplanten. lijst 1 G41-G31-GB1+2

LPW-Florasleutel samengesteld door Veerle Cielen. Linde (Tilia)

Nederlandse bomen herkennen een eenvoudige handleiding v0.4 J Holtman

Te planten boomsoorten

Voetstap der blanken. Achtergrondinformatie

Plantenkennis. Ericaceae. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Biotoop heide. Cursus natuurmanagement, 2019

WORD EEN ECHTE bomenkenner!

Les 3 (werkcollege) Determineren van planten / maken van een determinatietabel

RESTANT SOORTEN PRESENTATIES SOORTENKENNIS

In de Scheldevrijstraat maken we in het nieuwe ontwerp een onderscheid tussen de laanbomen en de pleinbomen.

5.7. Werkstuk door een scholier 1414 woorden 3 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1 Planten in het algemeen.

INHOUD. 1. Zwammen 02 - Vliegenzwam 03 - Eekhoorntjesbrood 03 - Aardappelbovist 04 - Stinkzwam Beuk Eik 06

Cercis canadensis. rond tot afgeplat bolvormig

Waterlepeltje (Ludwigia)

Plantenkennis. Bladhoudende heesters. lijst 1 G41-G31-GB1+2

Klaproos (Papaver) Grote klaproos (P. rhoeas ) afstaand of. aangedrukt behaard bleek rood, soms donkerrood, soms aan de voet zwart gevlekt

KNNV Utrecht PWG Nieuws 86 (augustus 2017) 1 Teleflora. 2 Amelisweerd Helweide. Inhoud

De Wiershoeck-Kinderwerktuin, dinsdag 15 december Beste natuurliefhebber/-ster,

De Groenzoom Planten 1

Overzicht haagconiferen

Soortenlijst Flora faunawet. Bestendig beheer gemeentelijke groenvoorziening

Bloemen. Duinroosje. Bloemen

Acer freemanii Armstrong

Anatomie en Morfologie. Wortel. Plantencel. Stengel. Delen van een zaadplant

Oefenbestand Soortenkennis O41. April 2016

Bosopdrachten. Praktijkopdrachten groep 7/8

Boterbloemen in het gras

Plantenkennis. Coniferen. lijst 1. Deel 2 G41-G31-GB1+2

Plantenkennis. Bladverliezende heesters. lijst 1. Deel 2 G41-G31-GB1+2

Sapindaceae. Grote familie (140 geslachten, soorten) Acer Aesculus Dipteronia Koelreuteria Litchi

SOORTENKENNIS GROTENDEELS SPORENPLANTEN

Munt: Methol wordt gebruikt in smaak- en geurstoffen als snoep thee en tandpasta Muntolie wordt gewonnen uit Pepermunt of Groene munt

Bouw zaadplanten. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Werkgroep KNNV IJssel en Lek. Blauwe passiebloem (Passiflora caerulea)

Bomen in drie seizoenen

Vakdag centraal niveau 4. Lijst coniferen leerjaar 1

grijze afschilferende stam, oranjebruine onderschors onopvallend, eenslachtig, eenhuizig, groen, april/mei

Handboek Boomteelt, Druk 3. Handboek Tuinplanten. Bomen & Struiken > 4,5 m

hoofdjes, dat langer is dan deze (Rijksherbarium, Leiden) Bij het gereedmaken van het verspreidingskaartje van Filago pyramidata L.

Deel 2. Bomen. Lijst 2

Bijlage VMBO-GL en TL-COMPEX 2006

Natuurbegraven. Presentatie Nationaal Groenfonds 24 november Rest In Nature

Achtergrondinformatie

Plattegrond Oranjesingel Oranjesingel Beek

BOETELERVELD. ROUTE 4,3 km

Parken en groenstroken Brede straten Tuinen

NIEUWSBRIEF FLORON-FWT, NR.2, APRIL 1990

Acer platanoides (noorse esdoorn) Zoals al in de rij langs de Willy Sluiterweg.

Plantenkennis Bos en haagplantsoen

Infobrief Bomen in Maalbootstraat,

Boom nummer t/m Schouw commissie MH 25 augustus /71

De grond waarop wij wonen.

Antwoorden Biologie Planten

Transcriptie:

Verslag Excursie Natuurwerkgroep St. Studiegroep Leudal e.o. Terrein: Heideterrein nabij Kloosterhof/Leudal Datum: 6 augustus 2013 Weer: Zomeravond met aflopende temperaturen van ca. 22 naar 20 C. Droog. Deelnemers: Jan, Joke, Lies, Grad, Jos, Thieu, Ben, Bart, Lei, Phlip Doel van de excursie: bezoek van het heideterrein nabij Kloosterhof. Algemeen Het heideterrein nabij Kloosterhof is één der laatste stukjes heide in het Leudal. Voorheen (zie o.a. Tranchot-kaart) bestond het Leudal uit een veel grotere oppervlakte heide dan thans nog het geval is. De oppervlakte heide van voorheen dankte haar bestaan aan het ontbossen van het gebied t.b.v. brand- en bouwhout en vervolgens aan de zogenaamde potstal-economie. Daarbij werden plaggen, gestoken op de heide, vermengd met de mest van vee, dat gedurende het winterhalfjaar op stal stond (de potstal). Het daarbij ontstane mengsel van mest, zand, en organische delen, werd gebruikt om het akkerland te bemesten. De vuistregel is dat 1 ha. akkerland ongeveer 6 ha. heidegrond nodig had om de vruchtbaarheid in stand te houden. De heide verschraalde daardoor, waarbij op veel plaatsen stuifzand ontstond. Dat laatste is niet bekend van het Leudal, maar het is zeer waarschijnlijk dat zich hier ook plekken met stuifzand hebben voorgedaan. Het potstalsysteem viel weg als gevolg van de industriële fabricage van kunstmest en de bebossing van het Leudal t.b.v. de mijnhoutproductie. Het heidelandschap verdween daardoor grotendeels. Slechts enkele kleinere stukjes heide resteren nog in het Leudal, waarvan de heide bij Kloosterhof het grootste is. Heide Kloosterhof.

Beheer De instandhouding van de heide is, gezien het wegvallen van een economisch gebruik, voor de beheerder een lastige klus geworden. De kosten zijn hoog en er zijn geen opbrengsten. In de jaren zestig van de vorige eeuw is het terrein een keer afgebrand, daarna is er een mislukte poging geweest het deels te bebossen, waarna toch besloten werd om het heidelandschap in stand te houden, omdat het als cultuurhistorisch fenomeen sterk bijdraagt aan de beleving van de bezoekers van het Leudal. Daarnaast kent de heide ook een aantal specifieke planten en dieren, waarvoor het milieu in stand gehouden wordt. Voor de instandhouding is het van belang dat de heide van tijd tot tijd verjongd wordt, hetzij door maaien, hetzij door begrazing. Als gevolg van luchtverontreiniging (depositie van vooral Stikstof) dreigt de heide zich te snel te ontwikkelen, wordt sneller dan vroeger een dikke strooisellaag gevormd, waardoor vermossing en vergrassing ook veel sneller optreden. Bovendien verzuurt de bovengrond, waardoor specifieke soorten uit het heidemilieu verdwijnen. In de vergraste heide is ook de kans op plaagvorming door insekten veel groter. Het Heidehaantje (Lochmea saturalis) is een kevertje, dat in korte tijd de heide vrijwel geheel te gronde kan richten. Om dit proces tegen te gaan is de meest geschikte methode het terrein te plaggen. De hele bovenlaag wordt verwijderd, dus planten en eerste paar centimeters van de bodem, inclusief strooisellaag. Hoewel men aanvankelijk in het natuurbeheer de gewoonte had om hele heideterreinen in één keer af te plaggen, bleek dat daarmee ook restanten van populaties van dieren en planten verdwenen, Daarom is de strategie nu, om in een soort patch-work-achtig patroon de heide te plaggen. In het geval van de heide bij Kloosterhof is kris-kras door het terrein in 2011 een aantal stroken geplagd, die nu eerst tot ontwikkeling worden gebracht, waarna weer een reeks nieuwe plagstroken wordt gemaakt, totdat het hele heideveld aan de beurt is geweest. Tijdens het terreinbezoek werd geconstateerd, dat in de plagstroken het proces van heideverjonging goed op gang is gekomen, gezien het veelvuldig optreden van fraaie jonge heideplantjes. Aangetroffen planten In het heideterrein zijn de volgende plantensoorten aangetroffen: Struikheide Mannetjesereprijs Stekelbrem Schapegras Schapezuring Gewoon struisgras Havikskruid sp. Gewone veldbies Zomereik Ruwe berk Viltganzerik Brem Dwergviltkruid St. Janskruid Amerikaanse eik Bochtige smele Gestreepte witbol Amerikaanse vogelkers Gewone braam Gewone hoornbloem Gewoon biggenkruid Grove den Kantig hertshooi Paardenbloem Pijpenstrootje Pilzegge Rood zwenkgras Vuilboom Smalle weegbree Reukgras Jacobskruiskruid Drienerfmuur Bezemskruiskruid Duizendblad Canadese fijnstraal Tijmbladige ereprijs Vogelmuur Wilde lijsterbes Klein vogelpootje

Verwacht, maar niet aangetroffen, zijn: Grasklokje Muizenoortje Aangetroffen diersoorten: Div. zweefvliegen Sabelsprinkhaan Div. andere sprinkhanen Onbekend heide-uiltje Trechterspin Boszandloopkever Tuinhommel Verwacht, maar niet aangetroffen, zijn: Heidehaantje Levendbarende hagedis Div. zandbijen Conclusies Het heideterrein verkeert nog lang niet in een goede conditie. Het terrein is nu een mengeling van oude vergraste en vermoste heide en plagstroken met weliswaar veel jonge heideplanten, maar ook met een aantal kolonisten, die op den duur echter weer zullen verdwijnen. Het ontbreken van hagedissen en bijen wordt voorts toegeschreven aan het veel te weinig voorkomen van sprinkhanen naast de grote droogte van de afgelopen maanden. Daardoor bevat de bloeiende heide veel te weinig honing. Verwacht wordt dat de heide zich door het plag-beheer weer zal kunnen herstellen. Kenmerkende plantensoorten als Stekelbrem en Mannetjesereprijs wijzen daarop. Overige waarnemingen Behalve het heideterrein zijn ook enkele waarnemingen verricht op aangrenzende terreinen. Zo is op het geplagde (en recent op Berk gemaaide) terrein Op den Heimert aangetroffen Kruipwilg en bijzonder veel Dwergviltkruid. In de poel op het terrein komen duizenden exemplaren voor van Moeraswolfsklauw, Kleine zonnedauw en Dwergzegge. Langs een pad aan de noordzijde van het heideterrein komt Tandjesgras voor. Op het grasland bij Kloosterhof (voormalige gladiolenakker) is eveneens veel Dwergviltkruid aangetroffen, naast een flinke oppervlakte die begroeid is Leermos. Verslag: Phlip Bossenbroek 20 augustus 2013

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O.. Schapengras. Latijnse naam : Festuca lemanii Familie : Grassenfamilie Hoogte : 15 tot 80 cm Groei / Groei Mei en juni periode : Voorkomen : Nederlandse flora: 1-242 Groot schapengras heeft rechtopstaande stengels. De bladeren zijn 0,6 tot 1 mm breed met 1 tot 3 ribben. Soms zijn ze bedekt met een dun waslaagje. Met 7 of 8 vaatbundels. De bladscheden zijn voor het grootste deel open. Bloem.. Een 4 tot 7 cm lange, open pluim. Bloemen met 3 helmknoppen Overblijvend. Hemikryptofyt (winterknoppen op of iets onder de grond). Bodem: Zonnige, droge plaatsen. Groeiplaatsen: Grasland (rivierbegeleidend grasland). Vrij zeldzaam. Het meest in het rivierengebied langs de Maas bij Nijmegen en langs de Rijn en de IJssel.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O. Dwergviltkruid. Hei Kloosterhoeve 6 aug. 2013 Latijnse naam : Filago minima Familie : Composietenfamilie Hoogte : 2 tot 15 cm Groei / bloei periode : Juli, augustus, september. Voorkomen : Nederlandse flora: 1-242 De dunne, rechtopstaande stengels zijn witgrijs viltig en vanaf de voet of boven het midden afstaand vertakt. De hoofdas loopt niet tot boven in de plant door. De platte bladeren zijn smal langwerpig tot lijnvormig en 0,4 tot 1 cm lang. Bloem. Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen kleine kluwens (van hoogstens 6 bloemhoofdjes), die langer zijn dan de bladeren aan de voet. De hoofdjes zitten aan het eind van de stengels of in de oksels van de zijtakken. De bloemen zijn witachtig, 2 tot 3,5 mm groot en 5-kantig piramidevormig. De omwindselbladen zijn geelachtig en bovenaan kaal. De middelste is viltig aan de voet en uitgezakt. Een eenzadige dopvrucht of nootje. Zaden die in de oksels zitten zijn gekromd, de zaden in het midden van het hoofdje zijn recht. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). Worteldiepte tot 20 cm. Eenjarig. Therofyt (geen winterknoppen). Bodem: Zonnige, open, kale plaatsen (pioniervegetatie) op droge, voedselarme, zwak zure, humusarme grond (niet stuivend zand, grind en gruis). Groeiplaatsen: Akkers, braakliggende grond, opgespoten grond, afgravingen (zand- en grindgroeven), grasland (open plekken in droog, zuur en schraal grasland), bermen (open plekken), wegranden (langs fietspaden en halfverharde wegen), langs spoorwegen (spoorwegterreinen), heide (vastgelegd stuifzand en open plekjes aan de rand van heide) en zeeduinen (zuidhellingen). Vrij zeldzaam in het oosten en midden van het land en zeer zeldzaam in Zuid-Limburg, in de duinen en langs het IJsselmeer.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O. Bochtige smele. Heide Kloosterhoeve 6 aug. 2013 Latijnse naam : Deschampsia flexuosa Familie : Grassenfamilie, Hoogte : 30 tot 70 cm Groei / Groei Juni en juli periode : Voorkomen : Nederlandse flora: 5-150 De stengels worden, op zonnige plaatsen, na de bloei rood. Het gras vormt losse zoden. De donkergroene, draadvormige, 0,3 tot 1 mm brede bladeren zijn borstelvormig opgerold. Alleen naar de top zijn ze ruw. Het tongetje is vrij stomp en 0,5 tot 3 mm lang. Bloem.. Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen groeien in een wijd uitstaande, ijle pluim met gekronkelde, fijne takken. De as van het aartje tussen de onderste en de bovenste bloem is zeer kort. De aartjes zijn lichtbruin en, evenals de pluimtakken, paarsig aangelopen. De naald van het onderste kroonkafje is knievormig gebogen en steekt uit het aartje. Een graanvrucht. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met een kiemblaadje). Met korte wortelstokken, die van 10 tot ruim 70 cm diep gaan (soms tot 1 meter). De grasuil en de Phegea vlinder Overblijvend. Hemikryptofyt (winterknoppen op of iets onder de grond). Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochthoudende, voedselarme tot matig voedselrijke, humeuze, zwak zure tot zure, meestal zandige grond (zand, fijn grind, uitgeloogde leem en uitgedroogd veen). Groeiplaatsen: Bossen (loofbossen en naaldbossen), kapvlakten, storm- en brandplekken, grasland (schraal hooiland en weiland), bermen, zeeduinen (ontkalkte plekken) en heide.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O. Pijpenstrootje. Heide Kloosterhoeve 6 aug. 2013 Latijnse naam : Molinia caerulea Familie : Grassenfamilie, Hoogte : 30 cm tot 1,2 meter. Groei / Groei Juli, augustus en september periode. Voorkomen : Nederlandse flora: 5-206 De rechtopstaande stengels hebben alleen aan de voet 1 of enkele knopen. Ze zijn hier bolvormig verdikt. Het onderste stengellid is ongeveer 5 cm lang en vaak naar de top verdikt. Pijpenstrootje vormt dichte pollen. De dof blauwachtig groene bladeren zijn 0,3 tot 1 cm breed. Voor ontplooiing zijn ze ingerold. Verder zijn ze vlak, ruw, verspreid behaard tot kaal en hebben op de overgang van de bladschede naar de bladschijf een dichte kraag van haartjes. Bloem.. De bloempluim is smal en tot 40 cm lang. De pluim is in de onderste helft onderbroken en heeft korte, bijna rechtopstaande zijtakken. De aartjes zijn 4 tot 9 mm lang en bevatten 1 tot 4 bloemen Ze zijn bleekgroen, leiblauw of paarsig. De helmknoppen en de stijlen zijn paars Het onderste kelkkafje heeft 1 nerf, is 3 tot 4 mm lang en iets kleiner dan het bovenste kelkkafje dat 1 of 3 nerven heeft. Ze zijn niet genaald. Lange, vrij dikke wortels. Overblijvend. Hemikryptofyt (winter knoppen op of iets onder de grond). Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op vochtige tot natte, voedselarme, zwak zure tot zure, kalkarme, humeuze tot venige grond (zand, leem of veen). Groeiplaatsen: Heide, waterkanten (langs greppels en vennen), moerassen (veenmoerassen en veenmosrietland), zeeduinen (duinvalleien), bermen, grasland (schraal grasland), bossen (moerasbossen en broekbossen) en kapvlakten. Algemeen in het oosten en midden van het land, op de Waddeneilanden en vrij algemeen tot vrij zeldzaam in de Hollandse en Zeeuwse duinen, de laagveengebieden en in Zuid-Limburg. Vrijwel niet in kleistreken

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL e.o Jacobs kruiskruid. Latijnse naam : Jacobaea vulgaris Familie : Composietenfamilie Hoogte : 30 cm tot 1,5 meter. Groeiperiode : Juni t/m oktober. Voorkomen : Zonnige tot soms licht beschaduwde, open tot grazige plaatsen op droge tot matig vochtige, matig voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkrijke grond. Grasland, duinen, rivierdijken, spoorbermen, kanaaldijken, bermen, langs zandpaden, spoorwegterreinen, bij havens, industrieterreinen, tussen bestrating, plantsoenen, braakliggende grond, akkerranden, langs bospaden, bosranden, doornheggen en afgravingen. Determineergegevens. Rechtop, groen tot roodpaars, alleen boven het midden vertakt, eerst iets spinragachtig behaard, later kaal. Stengel gegroefd of meerkantig en massief. Onderste bladeren veerdelig, een kleine eindslip, tijdens de bloei meestal verdord, bovenste bladeren vaak dubbel veerdelig, de eindslip klein, half-stengelomvattend. Bloem. Grote schermvormige pluimen, bloemen 1½ tot 2½ cm, 12 tot 15 gele lintbloemen, binnenste omwindselbladen met een donkere top, het buitenomwindsel bestaat uit 1 tot 3 blaadjes. De kelk- en kroonblaadjes zijn vergroeid. Duinkruiskruid heeft geen lintbloemen. Zaden langs de randen meer of minder dicht kortharig, de andere nootjes dicht kortharig. De oorspronkelijke penwortel verdwijnt en wordt vervangen door vele forse, taaie bijwortels vanuit de stengelbasis, de stengelbasis zwelt op tot een zeer korte, min of meer scheefliggende wortelstok. Geen uitlopers. Tweejarig of meerjarig.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O. Duizendblad. Latijnse naam : Achillea millefolium Familie : Composietenfamilie Hoogte : 15 tot 70 cm Groei / Groei Juni, juli, augustus, september en oktober. periode : Voorkomen : Nederlandse flora: 4-68 De rechtopstaande stengels zijn niet vertakt. Ze zijn taai, zacht en iets viltig behaard. De plant vormt zoden. De vrij sterk geurende, 2 tot 3 cm brede bladeren zijn langwerpig met korte, smalle slippen. Ze zijn 2 tot 3-voudig geveerd en van boven behaard. De onderste bladeren zijn gesteeld, de hogere omvatten de stengel vaak enigszins. Bloem.. Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). De bloemen vormen een dichte, schermvormige pluim met veel hoofdjes. De bloemen zijn 3 tot 6 mm breed. De buisbloemen zijn geelwit tot roze. De 3 tot 5 lintbloemen zijn wit of soms paarsachtig roze en worden ongeveer 2 mm lang. Het omwindselblad is bruin gerand. Een eenzadige dopvrucht of nootje. De zaden zijn zeer kortlevend (< 1 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). Met ondergrondse uitlopers. Worteldiepte 20 cm tot 1 meter. Overblijvend. Hemikryptofyt (winterknoppen op of iets onder de grond). Bodem: Zonnige of soms half beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, grazige, vrij humusarme, zwak zure tot kalkhoudende grond. De plant verdraagt matige betreding (het meest op zand, maar ook op leem, klei en op stenige plaatsen, weinig op veen). Groeiplaatsen: Grasland (hooiland, weiland, vochtig, bemest grasland en gazons), bermen, dijken, waterkanten (slootkanten en steenglooiingen van b.v. kanalen), enigszins ruderale plaatsen, tussen straatstenen, heggen, struwelen (beweid jeneverbesstruweel) en zeeduinen. Zeer algemeen. Rode lijst 2012. Thans niet bedreigd. Trend sinds 1950: stabiel of toegenomen. Algemeen. Oorspronkelijk inheems.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O.. Vogelmuur. Latijnse naam : Stellaria media Familie : Anjerfamilie, Hoogte : 10 tot 40 cm. Groei / Groei Na de vorst het hele jaar door., periode : Voorkomen : In heel Nederland Nederlandse flora: 1-185 De ronde, stengels liggend op de grond. Onder de knopen groeit 1 rij haren. De plant groeit in plakkaten. De wintergroene blaadjes zijn eirond tot elliptisch, spits en meestal langer dan 7 mm. Ze hebben een lange steel, maar de bovenste blaadjes zijn niet gesteeld. Bloem.. De witte bloemen zijn 0,8 tot 1 cm groot. De kroonbladen zijn diep 2-delig en bijna even lang dan de kelkbladen, soms ontbreken de kroonbladen echter. De kelkbladen zijn 3 tot 5 mm. Er zijn 3 stijlen en meestal 3 (soms meer) meeldraden. De bloemstelen zijn kleverig beklierd. De 0,8 tot 1,4 mm grote zaden zijn meestal donker roodbruin. De vruchtstelen zijn afstaand of teruggeslagen. Vogelmuur heeft één wortelstelsel, bijwortels kunnen ontstaan op in leven gebleven stukken van bevroren stengels. Eenjarig, zelden overblijvend. Therofyt (geen winterknoppen Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde, open plaatsen op droge tot vochtige, voedselrijke, met name stikstofrijke, vaak bemeste en omgewerkte grond. Groeiplaatsen: Akkers, tuinen, wijngaarden, braakliggende grond, waterkanten (slootkanten), in goten, tussen straatstenen tegen huizen, ruderale plaatsen, heggen, boomgaarden, plantsoenen, grasland (pas gescheurd weiland en overbemest of stukgereden weiland) en bermen (bijv. open plaatsen langs verontreinigde sloten). Zeer algemeen

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O. Mannetjes ereprijs. Hei kloosterhoeve 6 aug. 2013 Latijnse naam : Veronica officinalis Familie : Helmkruidfamilie Hoogte : 10 tot 50 cm. Groei / Groei Mei, juni, juli en augustus. periode : Voorkomen : Nederlandse flora: 3-214 De ruw behaarde stengels liggen op de grond en wortelen aan de basis. Alleen de bloeiende toppen richten zich op. De wintergroene bladeren zijn eirond tot spatelvormig, kort gesteeld, donkergroen, stomp gekarteld en behaard. De schutbladen zijn lijnvormig. Bloem.. De 6 tot 8 mm brede bloemen groeien in piramidevormige, langgesteelde trossen in de bladoksels. Ze zijn lichtblauw en donkerder geaderd, zelden zijn ze donkerblauw, roze of wit. De kelk heeft 4 bladen. De doosvruchten zijn afgeplat, omgekeerd driehoekig, aan de top zwak hartvormig, olijfbruin en langer dan de kelk. Overblijvend. Chamaefyt (winterknoppen tot 50 cm boven de grond). Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge, matig voedselarme, onbemeste, humushoudende, vaak zwak zure tot basische (kalkhoudende) grond (zand en leem, zelden op uitgedroogd veen). Groeiplaatsen: Heide (grazige plaatsen en heidebermen), grasland (schraal grasland), bermen (schrale plaatsen), zeeduinen, bossen (bosbermen), bosranden en kapvlakten. Algemeen in de duinen en plaatselijk vrij algemeen in het oosten en midden van het land en in Zuid-Limburg. Elders zeer zeldzaam.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL e.o. Schapenzuring. Latijnse naam : Rumex acetosella Familie : Lidstengfamilie Hoogte : 5 tot 20 cm. Groeiperiode : Mei tot augustus. Voorkomen : Vrij algemeen op voedselarme en zure zanderige bodems, in vrij droge graslanden, in schrale bermen en op kapvlakten. Determineergegevens. De stengel is massief, rolrond met een glad en kaal stengeloppervlak De bladeren kunnen rond tot spiesvormig zijn en heb- Ben bijna allemaal een oortje. Zie figuur. Soms zijn de oortjes gespleten. De bladrand is gaaf. Bloem. Het mannelijk bloemdek is vrijwel vlak, de bloemen zijn bloedrood, de vrouwelijke bloemen zijn rood tot groen. De bloem heeft zes meeldraden en drie stijlen met één stempel per stijl. De bloem is radiair symmetrisch. De vruchtkleppen zijn ongetand, niet geknobbeld, met een bovenstandig vruchtbeginsel. De plant heeft lange, in verhouding tot de grootte van de plant, taaie en uitgebreide wortelstokken die de grond vasthouden en winderosie tegengaat. De schapenzuring is een pioniersplant en bevat veel oxaalzuur. De plant is tweehuizig, mannelijke en vrouwelijk bloemen komen voor op verschillende planten, en wordt bestoven met behulp van de wind. Het is een lastig onkruid omdat ieder stukje wortelstok weer een nieuwe plant kan opleveren.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL e.o. Gewone veldbies. 28 mei 2009 Langeven. Latijnse naam : Luzula campestris Familie : Russenfamilie Hoogte : 5 tot 20 cm. Groeiperiode : Maart t/m mei. Voorkomen : Zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen op droge tot matig vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, weinig of niet bemeste, meestal zwak zure, maar soms kalkrijke grond. Schraal grasland, schrale gazons, bermen, dijken, wallen, grazige heide, greppelkantjes, begraafplaatsen (op klei), duingrasland en duinberkenbos. Determineergegevens. De stengels vormen losse groepjes of staan soms afzonderlijk. Vooral na de bloei staan de stengels vaak schuin omhoog. De lichtgroene bladeren zijn vlak en 2 tot 4 mm breed. Aan de randen groeien enkele lange wimperharen. Bloem. De dichte, eivormige, bruine bloemhoofdjes staan met hoogstens 7 bij elkaar in een schermvormige, verder niet vertakte bloeiwijze 1 hoofdje groeit aan de stengeltop te midden van de andere hoofdjes. De bloemen hebben meestal vrij lange stelen, die later vaak terugbuigen. Ze hebben 6 bruine bloembladen van 3 tot 4 mm met een doorschijnende rand. Het schutblad van de bloeiwijze is meestal minder hoog dan de gesteelde aartjes. De helmknoppen zijn 1 tot 2 mm lang, minstens 2 keer zo lang als de helmdraden. De zaden hebben aan de voet een aanhangsel, dat minstens half zo lang als de rest van het zaad. Zonder de aanhangsels zijn de zaden bijna bolvormig. Overblijvend. Algemeen, maar vrij zeldzaam in het rivierengebied, Flevoland en de zeekleigebieden. Andere Veldbiezen: de grote veldbies, de ruige veldbies en de witte veldbies.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O.. Viltganzerik. Hei kloosterhoeve 6 aug. 2013 Latijnse naam : Potentilla argentea Familie : Potentilla argentea Hoogte : 15 tot 30 cm. Groei / Groei Juni en juli. periode : Voorkomen : Nederlandse flora: 2-83 De meestal opstijgende stengels zijn taai. Op betreden plaatsen liggen ze op de grond. De gesteelde bladen zijn handvormig, meestal 7-tallig of soms 5-tallig. Aan de bovenkant zijn ze dofgroen en van onderen wit door een ]viltige beharing van gekromde haren. De deelblaadjes zijn veervormig gelobd met hoogstens 9 lobjes. De, bladrand is iets naar omlaag gebogen. Bloem.. Een wijd, rijkbloemig bijscherm met gele, 5-tallige, 1 tot 1,5 cm grote bloemen. De kroonbladen zijn nauwelijks langer dan de kelk. De kelk en de bijkelk zijn witviltig. Een forse penwortel, die aan de top overgaat in een houtige wortelstok. Overblijvend. Hemikryptofyt (winterknoppen op of iets onder de grond). Bodem: Zonnige, min of meer open plaatsen op droge, zwak zure, kalkarme tot iets kalkhoudende, vaak omgewerkte, voedselarme en humusarme grond (zand, grind en andere stenige plaatsen). Op plekken met een laag blijvende vegetatie en is bestand tegen enige betreding. Groeiplaatsen: Bermen (langs paden), dijken, grasland (weinig of niet bemeste weiland), verlaten akkers, zeeduinen, afgravingen (zand- en steengroeven), langs spoorwegen (spoorwegterreinen), langs of op oude muren, hellingen, molenbelten, oude mijnterreinen en rotsachtige plaatsen. Vrij zeldzaam op de zandgronden in Midden-Nederland en zeldzaam in het rivierengebied, in Noord-Brabant en in de Hollandse duinen. Elders zeer zeldzaam.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O. Gestreepte witbol. Latijnse naam : Holcus lanatus Familie : Grassenfamilie Hoogte : 30 tot 90 cm. Groei / Groei Mei, juni, juli, augustus, september periode : Voorkomen : Nederlandse flora: 5-157 De stengels zijn dicht en zacht behaard. De soort groeit in dichte pollen. De bladeren zijn grijsgroen. De bladrand draagt afstaande haren. De bladscheden hebben vaak paarsrode strepen. Het 2 mm lange tongetje is ingesneden. Bloem.. Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De rood aangelopen pluim is 6 tot 12 cm lang. De aartjes zijn 4 tot 5 mm lang. De kelkkafjes zijn iets wit, bovenaan iets rood en op de kiel en langs de rand gewimperd. Het onderste kroonkafje is glanzend wit. Mannelijk bloemen hebben een korte, net uit het aartje stekende naald. Een graanvrucht. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Eenzaadlobbig (kiemend met een kiemblaadje). Geen wortelstokken. Worteldiepte 10 cm tot 1 meter. Overblijvend. Hemikryptofyt (winterknoppen op of iets onder de grond). Bodem: Zonnige tot licht beschaduwde, grazige tot open plaatsen op matig droge tot natte, matig voedselrijke tot voedselrijke, humeuze, meestal zwak zure grond. Ook in brak milieu (alle grondsoorten, maar het meest op zand en veen). Groeiplaatsen: Grasland (vochtig, bemest grasland), dijken, bermen, houtwallen, struwelen, hakhout, kapvlakten, bossen (open plekken en langs paden in loofbossen, bossen op min of meer verstoorde of bemeste grond en moerasbossen bij beginnende verdroging), langs spoorwegen (spoorwegbermen), zeeduinen (duinbossen en duinvalleie), afgravingen (leemgroeven), omgewerkte grond, braakliggende grond en waterkanten (slootkanten). Zeer algemeen. Rode lijst 2012. Thans niet bedreigd. Trend sinds 1950: stabiel of toegenomen. Algemeen. Oorspronkelijk inheems.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O. Gewone hoornbloem. Latijnse naam : Cerastium fontanum subsp. vulgare Familie : Anjerfamilie Hoogte : 5 tot 45 cm Groei / Groei April, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, periode : november. Voorkomen : Nederlandse flora: 1-190 De vaak paarsachtige stengels zijn rondom behaard, maar zonder klierharen. Ze zijn dus niet kleverig. De plant is enigszins polvormend, met korte niet bloeiende scheuten aan de voet en zijstengels in de oksels. De donkergroene, langwerpige bladeren zijn aan beide kanten behaard. Ze worden 1 tot 3 cm lang en hebben geen steel. De schutbladen hebben meestal met witte randen. Bloem.. Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De witte, 0,4 tot 1 cm grote bloemen groeien in ijle bloeiwijzen. De kroonbladen zijn diep uitgerand (2-lobbig) en even lang of iets langer dan de kelkbladen. De 4 tot 7 mm lange kelkbladen dragen spitse haren. Een doosvrucht. De gekromde vruchten worden 0,8 tot 1,2 cm lang. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). Worteldiepte 10 tot 20 cm Overblijvend. Chamaefyt (winterknoppen tot 50 cm boven de grond). Bodem: Zonnige, open tot grazige plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak humeuze, zwak zure tot kalkhoudende grond (vrijwel alle grondsoorten). Groeiplaatsen: Grasland (o.a. grasvelden en vochtig, bemest grasland), bermen, dijken, tuinen, akkers, afgravingen (leemgroeven), bossen (langs boswegen), waterkanten (rivieroevers), zeeduinen (duinvalleien), op de bovenrand van schorren, hellingen, open plantsoenen en tussen straatstenen. Zeer algemeen. Rode lijst 2012. Thans niet bedreigd. Trend sinds 1950: stabiel of toegenomen. Algemeen. Oorspronkelijk inheems.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O.. Kantig hertshooi. Latijnse naam : Hypericum maculatum subsp. obtusiusculum Familie : Hertshooifamilie Hoogte : 20 tot 80 cm Groei / Groei Juni, juli, augustus, september periode : Voorkomen : Nederlandse flora: 1-242 De rechtopstaande stengels zijn 4-kantig met 4 ongeveer even smalle lijsten. Ze zijn hol, hebben geen vleugels en zijn aan de voet uitgespreid. Ze kunnen daar gaan wortelen. Vaak groeien de planten in dichte groepen. De donkergroene bladeren zijn langwerpig-eirond met weinig of geen doorzichtige punten. Aan de rand zitten zwarte klieren. Bloem.. Een losse, breed kegelvormige bloeiwijze met veel bloemen. De gele bloemen zijn 1,8 tot 2 cm groot. Ze hebben zwarte hoogtestrepen en op de rand vaak enige zwarte punten. De kelkbladen zijn elliptisch tot langwerpig met een vrij stompe, enigszins getande top, vaak met zwarte klierpunten. Door te wrijven pers je uit de bloemknoppen een paars vocht. Kantig hertshooi onderscheidt zich doordat de kelkbladen 2 keer zo lang als breed zijn en aan de top zijn ze onregelmatig getopt. De bloeiwijzetakken staan onder een hoek van 50 af. De vaak paars aangelopen vruchten hebben hoogtestrepen. Een kruipende wortelstok Overblijvend. Hemikryptofyt (winterknoppen op of iets onder de grond. Bodem: Zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke. grazige grond (leem en zand). Groeiplaatsen: Grasland (hooiland en weiland), bossen (lichte bossen), bosranden, struwelen, bermen (o.a. op taluds van nieuwe wegen), waterkanten (o.a. langs greppels), braakliggende grond, afgravingen (zandgroeven en leemgroeven) en langs spoorwegen (spoordijken). Vrij algemeen in Zuid-Limburg, in het oosten en midden en in het rivierengebied. Zeldzaam in Zeeland, in laagveengebieden en in het noordelijk zeekleigebied. Elders zeer zeldzaam.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL e.o. Pilzegge. 28 mei 2009 Langeven Latijnse naam : Carex pilulifera Familie : Cypergrassenfamilie Hoogte : 10 tot 40 cm. Groeiperiode : April en mei. Voorkomen : Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge, voedselarme, onbemeste, humeuze, zure tot zwak zure grond. De plant is goed bestand tegen betreding. Schraal grasland, bossen, boswegen, wallen, wortelkluiten van omgewaaide bomen, kapvlakten, stormvlakten, brandvlakten, heide (paden en plagplekken), omgewoelde grond, schrale bermen en duinvalleien. Determineergegevens. Taai, scherp driekantig, in de loop van de bloei langer, tijdens de vruchtzetting vaak boogvormig, tenslotte vaak liggend, onderste scheden glanzig roodbruin, vezelend, dichte pollen vormend. Iets naar beneden omrollende randen. Bloem. Een compacte bloeiwijze met 1 mannelijke topaar en 2 of 3 kor tere eivormige tot bolronde dicht bij elkaar zittende rechtop staande niet gesteelde vrouwelijke aren, tot 7 mm, tot 5 mm breed, 3 stempels, schutbladen zonder schede, tenslotte afstaand, onderste schutblad meestal niet langer dan de bloeiwijze. Urntjes grijsgroen, peervormig, 2 tot 3 mm, behaard, 2 randnerven, een zeer korte snavel. Een korte, verhoutende wortelstok. Overblijvend. Vrij algemeen in het oosten en midden van het land en in Zuid-Limburg, vrij zeldzaam op de Waddeneilanden, zeldzaam in de Hollandse duinen.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O.. Drienerfmuur. Latijnse naam : Moehringia trinervia Familie : Anjerfamilie, Hoogte : 15 tot 30 cm. Groei / Groei Mei en juni. periode : Voorkomen : Nederlandse flora: 1-242 De vrij slappe, liggende of opstijgende stengels zijn rondom behaard. De soort groeit in polletjes. De eironde, spitse bladeren worden tot 2½ cm lang. Ze hebben 3 of 5 parallelle nerven en zijn vaak paars aangelopen. De onderste bladeren zijn gesteeld. Bloem.. Tweeslachtig (een bloem met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen). De witte, 4 tot 7 mm grote bloemen staan alleen of met enkele bij elkaar op ranke, behaarde stelen. Ze hebben 3 stijlen en 5 niet ingesneden kroonbladen, die korter zijn dan de kelkbladen. De kelkbladen zijn langwerpig en spits en hebben een behaarde rand. Een doosvrucht. De zwarte, gladde zaden zijn voorzien van een aanhangseltje. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). Eenjarig, maar soms overblijvend. Therofyt (geen winterknoppen). Bodem: Halfbeschaduwde plaatsen op droog tot matig vochtig, matig voedselarm tot voedselrijke, humusrijk, zwak zuur tot kalkrijk zand. Op plaatsen met een snelle afbraak van veel plantaardig materiaal door kalk of plotseling veel licht. Groeiplaatsen: Bossen (loofbossen, droge, voedselrijke bossen), struwelen, zeeduinen (duinstruweel), kapvlakten, op boomstompen, hakhout, houtwallen en waterkanten (langs beken). In vrijwel heel Europa en in Midden-Azië en Noordwest-Afrika. ook in Japan.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL e.o.. Canadese fijnstraal. Latijnse naam : Conyza canadensis Familie : Composietenfamilie Hoogte : 15 cm tot 1,5 meter. Groei / Groei Juli, augustus en september periode Nederlandse flora: 4-44 De vrij ruwe stengel is vooral in de bovenste helft vertakt en verspreid behaard. De rozetbladen zijn spatel- tot ruitvormig en naar de top verwijderd gekarteld tot grof getand. De stengelbladen staan verspreid en zijn lijnvormig tot langwerpig. Ze hebben een gave rand of zijn fijn getand. Ze zijn 2 tot 5 cm lang, gesteeld en behaard. Bloem.. Polygaam (bloemen met zowel mannelijke als vrouwelijke geslachtsorganen en bloemen met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). De vele bloemhoofdjes vormen samen een sterk vertakte, pluimvormige bloeiwijze. De bloemhoofdjes zijn eivormig en 2 tot 5 mm groot. De lintbloemen zijn wit of soms vuilroze en weinig langer dan de gele schijfbloemen. Het omwindsel is meestal kaal en lijnvormig. De binnenste omwindselbladen zijn 4 tot 4½ mm lang. Een eenzadige dopvrucht of nootje. De 1 tot 1,5 mm lange zaadjes met vruchtpluis zijn zeer licht en worden door de wind ver verspreid. De zaden zijn langlevend (> 5 jaar). Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). Een vrij dunne, stevige penwortel. Bovenaan zitten horizontale zijwortels en onderaan aftakkende zijwortels die naar beneden gaan. Worteldiepte tot 1 meter. Eenjarig of tweejarig. Therofyt (geen winterknoppen). Bodem: Zonnige, open plaatsen (pionier en tredplant) op droge, matig voedselrijke tot zeer voedselrijke, omgewerkte of braakliggende, min of meer humusarme, matig zure tot kalkhoudende grond (zand en stenige plaatsen). Groeiplaatsen: Tussen straatstenen, aan de rand van trottoirs langs gevels en muren, wegranden, braakliggende grond, braakliggende akkers, afgravingen (zandafgroeven), haventerreinen, industrieterreinen, bouwterreinen, langs spoorwegen (spoorwegterreinen), plantsoenen, oude muren, verwaarloosde tuinen, langs heggen, zeeduinen (buitenste duinen en randen van zandige strandvlakten), drooggevallen zandplaten, ingedijkte zandige schorren en puinhopen. Zeer algemeen, maar wat minder algemeen in het noordoosten van het land. Rode lijst 2012. Thans niet bedreigd. Trend sinds 1950: stabiel of toegenomen. Algemeen. Ingeburgerd in de 18de eeuw.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O.. Stekelbrem. Latijnse naam : Genista anglica Familie : Vlinderbloemenfamilie. Hoogte : 15 tot 60 cm, zelden tot 90 cm. Groei / Groei April, mei en juni, maar soms ook in juli, periode : augustus en september. Voorkomen : Heykersbroek 16 juli 2013 De liggende tot rechtostaande stengels zijn sterk vertakt, vri wel kaal en meestal stekelig. De stekels zijn meestal niet vertakt. De blauwachtig groene blaadjes aan de niet-bloeiende takken zijn langwerpig tot lijnvormig, die aan de bloeiende takken zijn eirond, kleiner dan 1 cm en spits. De schutblaadjes zijn ongeveer even groot als de bladeren, maar langer dan de bloemstelen. Bloem. Korte, bebladerde trossen met gele, 0,6 tot 1 cm grote bloemen. De vlag is 6 tot 8 mm, korter dan de kiel. De kelk heeft vaak aan beide kanten 2 steelblaadjes. De 1,2 tot 1,5 cm lange peulen zijn smal, gekromd, kaal en iets opgeblazen. Overblijvend. Fanerofyt (winterknoppen minstens 50 cm boven de grond, heester) of chamaefyt (winterknoppen tot 50 cm boven de grond). Bodem: Zonnige plaatsen op droog tot matig vochtig, voedselarm, onbemest, kalkarm lemig zand (zand, leem of veen). Groeiplaatsen: Heide (o.a. dopheidevelden op leem), grasland (laagblijvend schraal grasland), bermen, struwelen (laagblijvend), zeeduinen (duinvalleien) en langs spoorwegen (spoorwegterreinen). Vrij algemeen in het oosten en midden van het land, in Noord- Brabant, op de Waddeneilanden en in de kalkarme duinen van noordelijk Noord-Holland. Zeer zeldzaam in Zuid-Limburg en in de Zuid-Hollandse duinen. Rode lijst 1. Zeer sterk afgenomen.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL Bezemkruiskruid. 20-08-08 In de Meinweg Latijnse naam : Senecio inaequidens Familie : Composieten Hoogte : 20 tot 110 cm Groeiperiode : Juni t/m december Voorkomen : Zonnige, zelden licht beschaduwde, vrij open plaatsen op matig droge tot vochtige, matig voedselrijke grond. Determineergegevens. De opstijgende, kantige stengels zijn meestal glanzend rood en weinig of niet behaard. Ze zijn sterk bezemvormig vertakt. Het onderste deel is houtig. De donkergroene, iets vlezige bladen zijn zeer smal, lijnvormig en 1 tot 7 mm breed. De randen zijn gaaf tot meestal getand. Ze hebben een geoorde voet en zijn halfstengelomvattend. Bloem. De bloemen vormen samen een losse pluim, die voor de bloei over hangt. De 10 tot 14 lintbloemen zijn glanzend heldergeel of zelden bleekgeel. De buitenkrans van het omwindsel telt 10 of meer blaadjes, die naar boven toe uitlopen in een witte, franjeachtig getande rand. De zaden zijn behaard. Het vruchtpluis is sneeuwwit. Wortelpol die diep wortelt en zodoende droge periodes kan overbruggen. Plant oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-Afrika en in 1939 waarschijnlijk per ongeluk in wolbalen naar Europa gekomen. Plant bloeit tot vaak tot de winter.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL e.o. Thijmbladige ereprijs. 28 mei 2009 Langeven. Latijnse naam : Veronica serpyllifolia Familie : Helmkruidfamilie Hoogte : 5 tot 25 cm. Groeiperiode : April t/m september. Voorkomen : Zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige, matig voedselrijke tot voedselrijke, vaak verdichte, humushoudende, zwak zure tot neutrale grond. Weinig bemeste weilanden, gazons, bospaden, akkers, zandwegen in bosgebieden en zandafgravingen. Determineergegevens. Kruipend, aan de top opstijgend, behaard. Tegenover elkaar, kaal, bijna rond tot eivormig, 0,5 tot 2½ cm, een afgeronde top, bladrand gaaf tot zwak gekarteld, schutbla den zijn duidelijk kleiner. Bloem. Een korte steel, bebladerde eindelingse trossen, bloemen wit of lichtblauw met donkere, paarsblauwe nerven, 6 tot 8 mm. Doosvruchten hartvormig, 4 tot 5 mm, behaard, een stomphoekige topinsnijding waar de stijl ver buiten uitsteekt. Wortelend op de knopen. Overblijvend.

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O.. Smalle weegbree. Latijnse naam : Plantago lanceolata. Familie : Weegbree / plantaginaceeën Hoogte : 10 tot 40 cm. Groei / Groei Maart tot oktober. periode : Voorkomen : Nederlandse flora: 1-242 De stengels staan rechtop. De bladeren vormen een wortelrozet. Ze zijn al dan niet behaard, gesteeld, hebben 3 tot 7 nerven en zijn lijnvormig tot langwerpig. Ze zijn niet of nauwelijks getand en sterk geribd. De schutbladen zijn meestal droogvliezig, eirond, toegespitst en kaal. Bloem.. De bloemen vormen een korte, eivormige tot cylindrische aar die op een geribde, 5-kantige steel staat. De bloemen zijn 4-tallig en doorschijnend. De slippen zijn spits, bruinig en 2 tot 4 mm lang. D e lange meeldraden zijn lichtgeel. Er zijn 4 kelkslippen, maar het lijken er 3, doordat de beide voorste vergroeid zijn. De doosvruchten bevatten 2 of 3 zaden. De wortelstok heeft vaak meer koppen (1 plant heeft dan verscheidene rozetten). Overblijvend. Hemikryptofyt (winterknoppen op of iets onder de grond). Bodem: Zonnige, open tot grazige plaatsen op droge tot vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot kalkhoudende grond (vrijwel alle grondsoorten). Groeiplaatsen: Dijken, dijkbeschoeiingen, zeeduinen (grazige duinvalleien), waterkanten, omgewerkte grond, braakliggende grond, akkers, plantsoenen, ruderale plaatsen, tussen straatstenen (o.a. tussen stoeptegels), bermen en grasland (niet te zwaar bemest hooiland en weiland, o.a. zinkweiden). Zeer algemeen

PLANTENWERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL E.O. Sint Janskruid. Latijnse naam : Hypericum maculatum subsp. obtusiusculum Familie : Hertshooifamilie Hoogte : Groei / Groei 20 tot 80 cm. periode : Juni, juli, augustus, september. Voorkomen : Nederlandse flora: 2-192 De rechtopstaande stengels zijn 4-kantig met 4 ongeveer even smalle lijsten. Ze zijn hol, hebben geen vleugels en zijn aan de voet uitgespreid. Ze kunnen daar gaan wortelen. Vaak groeien de planten in dichte groepen. De donkergroene bladeren zijn langwerpig-eirond met weinig of geen doorzichtige punten. Aan de rand zitten zwarte klieren Bloem.. Een losse, breed kegelvormige bloeiwijze met veel bloemen. De gele bloemen zijn 1,8 tot 2 cm groot. Ze hebben zwarte hoogtestrepen en op de rand vaak enige zwarte punten. De kelkbladen zijn elliptisch tot langwerpig met een vrij stompe, enigszins getande top, vaak met zwarte klierpunten. Door te wrijven pers je uit de bloemknoppen een paars vocht. Kantig hertshooi onderscheidt zich doordat de kelkbladen 2 keer zo lang als breed zijn en aan de top zijn ze onregelmatig getopt. De bloeiwijzetakken staan onder een hoek van 50 af. De vaak paars aangelopen vruchten hebben hoogtestrepen. Een kruipende wortelstok Overblijvend. Hemikryptofyt (winterknoppen op of iets onder de grond). Bodem: Zonnige of soms licht beschaduwde plaatsen op droge tot vochtige, matig voedselrijke. grazige grond (leem en zand). Groeiplaatsen: Grasland (hooiland en weiland), bossen (lichte bossen), bosranden, struwelen, bermen (o.a. op taluds van nieuwe wegen), waterkanten (o.a. langs greppels), braakliggende grond, afgravingen (zandgroeven en leemgroeven) en langs spoorwegen (spoordijken). Vrij algemeen in Zuid-Limburg, in het oosten en midden en in het rivierengebied. Zeldzaam in Zeeland, in laagveengebieden en in het noordelijk zeekleigebied. Elders zeer zeldzaam.

NATUUR WERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL e.o. Bomen en struiken Amerikaanse eik. Latijnse naam : Quercus rubra (Quercus borealis) Familie : Napjesdragersfamilie, Fagaceae (Beukenfamilie) Quercus, Eik Hoogte : 10 tot 25 meter. Beschrijving : De Amerikaanse eik (Quercus rubra) is een snelgroeiende boom uit de napjesdragersfamilie (Fagaceae). De soort komt oorspronkelijk uit het oosten van Noord-Amerika, maar wordt in Europa aangeplant als sierboom. Voorkomen : Zonnige tot licht beschaduwde plaatsen op droge tot vrij vochtige, voedselarme tot matig voedselrijke, zwak zure tot matig zure grond (zand en leem). Bossen (loofbossen) en bosranden. Andere informatiebronnen : Wikipedia; www.wilde-planten.nl Schors. Een brede, koepelvormige kroon. De boom heeft een korte, rechte stam. De schors is glad zilvergrijs, maar soms wrattig en gegroefd. Takken: De glimmend roodbruine twijgen zijn kaal en wrattig, maar worden op latere leeftijd dof glimmend en grijsachtig. De spitse knoppen zijn donkerrood tot bruinachtig. De bladeren zijn langwerpig en kunnen soms wel 20 cm lang worden. Ze hebben een wigvormige bladvoet en zijn van een derde tot bijna tot op de helft ingesneden met 4 tot 6 (soms meer) spitse, getande lobben. De bladstelen zijn geel en 2 tot 5 cm lang. In de herfst zijn de bladeren dofrood of roodbruin. De strooiselvertering is matig en door de omvangrijke bladproduktie en de grote bladeren ligt er altijd een dikke laag van niet vergaan blad onder deze boom. Bloem / knop. Eenslachtig (een bloem met alleen mannelijke of alleen vrouwelijke geslachtsorganen). Eenhuizig (mannelijke en vrouwelijke bloemen op dezelfde plant). De hangende katjes zijn geelgroen. Vrucht. Een eenzadige dopvrucht of noot. De Amerikaanse eik heeft donkere, roodbruine, eivormige eikels (1½ tot 2 cm) met een scherpe punt en een afgeplatte voet. Ze zitten in ondiepe napjes. De napjes zijn voorzien van dunne schubben die aan de randen naar binnen gekromd zijn. De steeltjes zijn circa 1 cm lang. De eikels zijn pas in het tweede jaar na de bloei rijp en kiemen daarna na de winter als ze een koude periode achter de rug hebben. Tweezaadlobbig (kiemend met twee kiemblaadjes). Insecten Vogels. De eikels zijn een belangrijke voedingsbron voor verschillende soorten spechten, wilde kalkoenen, de Vlaamse gaai, mezen, kwartels, fazanten, kraaien, en korhoenders Belagers en Ziektes In Nederland worden al 200 jaar veel Amerikaanse eiken aangepland, omdat die hier nauwelijks last had van schadelijke insecten, en voor geen van deze was het de primaire voedselbron. De Amerikaanse ooglapmot (Bucculatrix ainsliella) wordt nu echter al enkele decennia in Nederland gesignaleerd. [1] De rupsen

van deze mot voeden zich met de bladeren van de Amerikaanse eik. Ze eten alleen het groen en laten kale nerven achter. Leeftijd.Gebruik hout. Het hout is minder duurzaam en heeft een grovere structuur dan dat van de zomereik. Het harde en taaie kernhout heeft een roodbruine kleur. Het hout wordt gebruikt voor vloeren en meubels. In de Verenigde Staten gebruikte men vroeger de aan looistof rijke bast voor het looien van leer. Amerikaanse eik heeft een uitgebreid wortelstelsel. De soort is in Nederland in gebruik sinds 1825 en ook in bossen op grote schaal aangeplant. Een nadeel van de soort is dat deze boom een brede en dichte kroon vormt en daardoor andere boomsoorten verdringt en geen ondergroei toelaat.

NATUUR WERKGROEP STUDIEGROEP LEUDAL e.o. Bomen en struiken Grove Den. Latijnse naam : Pinus sylvestris Familie : Dennenfamilie, Pinaceae Pinus, Den Hoogte : Tot 25-35 meter. Beschrijving : De grove den (Pinus sylvestris) is een soort van het geslacht Den uit de dennenfamilie (Pinaceae). De grove den wordt ook wel 'pijnboom' genoemd. Een vliegden is een door natuurlijke uitzaaiing verspreide grove den. Voorkomen : In Europa, Klein-Azië en een groot deel van Siberië. Zonnige plaatsen op droge tot natte, voedselarme, zure grond (zand en hoogveen). Heide, zandverstuivingen, hoogvenen, bossen (dennenbossen) en soms in de zeeduinen. Van nature ontbreekt de boom vrijwel in het West-Europese kustgebied, afgezien van Schotland. Andere informatiebronnen : Wikepedia; www.wilde-planten.nl/ Schors.. In bossen hebben de bomen een hoge rechte stam, vrijstaande bomen zijn vaak grillig gevormd. De afschilferende schors is roodbruin, maar onderaan donkerbruin. Takken met knoppen zonder hars. De schubben zijn aan de top teruggebogen. De wintergroene naalden groeien in paren en zijn 3 tot 7 cm lang. De naalden zitten eerst in een omhulling van vliezige schubben. Ze zijn halfrond, van onderen grijsgroen, van boven donkergroen, gestreept en aan de top toegespitst. Bloem / knop. Aan de top van de jongste takken groeien 1 of enkele rozerode vrouwelijke kegels, aan de voet van dezelfde of andere jonge takken staan veel geelbruine mannelijke kegels dicht bij elkaar. Vrucht. De rijpe, houtige kegels houtig worden tot 7 cm en hebben een korte steel. Insecten Vogels: Geen bijzonderheden Belagers :Geen bijzonderheden Ziektes : Geen bijzonderheden Leeftijd. Meestal 80-120 jaar. In Zweden staat een boom die 700 jaar is. Gebruik hout. Van de stammen werden vroeger scheepsmasten gemaakt. Ook leverde de boom terpentijn, hars en teer. Het hout noemt men grenen, het is sterk, zacht en gemakkelijk te bewerken. Het hout werd vooral voor het stutten van de gangen in de Nederlandse kolenmijnen gebruikt. (Hout van de Fijnspar (kerstboom) noemt met vuren.) Flora Batava, Jan Kops en F. W. van Eeden. Deel 14 (1872)