Bevolkingskrimp in West-Brabant: bedreiging of kans?



Vergelijkbare documenten
De bevolkings- en woningbehoefteprognoses Noord-Brabant actualisering 2011: een samenvatting

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik

De grijze golf. Demografische ontwikkeling Drechtsteden tot Figuur 1 Bevolking Drechtsteden , totaal

Artikelen. Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten. Maarten Alders en Han Nicolaas

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Demografische ontwikkeling Gemeente Stede Broec

Krimp in Fryslân. Inwonertal

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik

Bevolkingsprognose Deventer 2015

Demografische ontwikkeling Gemeente Stede Broec

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland

Onderwerp Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant, actualisering 2011

Brabant in demografisch perspectief

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer

Huishoudensprognose : belangrijkste uitkomsten

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Demografische ontwikkeling Gemeente Opmeer Augustus 2014

Gemeente Valkenswaard

Toekomstige demografische veranderingen gemeente Groningen in een notendop

Primos-model. Basisuitkomsten Primos 2013 Kleidum

Onderzoeksflits. Planbureau voor de Leefomgeving De stad: magneet, roltrap en spons. IB Onderzoek, 22 mei Utrecht.

Demografische ontwikkeling Gemeente Wervershoof

WONINGMARKTAFSPRAKEN ZEEUWS-VLAANDEREN DEEL 2: DE BALANS. [jaarlijkse rapportage over het jaar20xx]

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen

Krimp én groei PRIMOS BEVOLKINGSPROGNOSE Op basis van deze factsheet trekken we de volgende conclusies: 2 Bevolkingsomvang

Centraal Bureau voor de Statistiek

Bevolkingskrimp & leefbaarheid

Huishoudensprognose : ontwikkelingen naar type en grootte

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant. actualisering Brabantse Agenda Wonen

DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELING

Demografische ontwikkeling Gemeente Enkhuizen Augustus 2014

Artikelen. Huishoudensprognose : uitkomsten. Coen van Duin en Suzanne Loozen

Demografische ontwikkeling Gemeente Andijk

Demografische ontwikkeling Gemeente Hoorn Augustus 2014

Inwonertal Brabant groeit met ruim 9000

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Tempo vergrijzing loopt op

Demografische ontwikkeling Gemeente Medemblik Augustus 2014

Bevolkingsprognoses Deventer 2013

Noord-Brabant in demografisch perspectief

Demografische ontwikkeling Gemeente Koggenland Augustus 2014

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen: blijvende groei Amsterdamse bevolking

Demografische ontwikkeling Gemeente Drechterland Augustus 2014

fluchskrift Vergrijzing in Fryslân neemt toe Aantal senioren sterk gestegen Aantal 65-plussers in Fryslân, /2012

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Bevolking groeit tot 17,5 miljoen in 2038

Bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant actualisering 2011

Grote gemeenten goed voor driekwart van bevolkingsgroei tot 2025

Woonmonitor Limburg 2015 en Bevolkings- en huishoudensprognose Progneff 2016

Verschillend patroon in bevolkingsontwikkeling in 2014 in Limburgse regio s

Bevolkingsprognose : anderhalf miljoen inwoners erbij

Demografische ontwikkelingen

Demografische (wijk-) analyse van de woningbouwplannen Deventer 2015

Bevolkingsprognose van Amersfoort Gemeente Amersfoort Marc van Acht en Ben van de Burgwal maart 2013

Beter leven voor minder mensen

Woningmarktanalyse Gooise Meren

fluchskrift

9 10B. Poelman en C. van Duin

Overzichtsrapport SER Gelderland

Dienst Ruimtelijke Ordening Fact sheet Demografische ontwikkelingen in 2005: emigratie stopt groei Amsterdamse bevolking

Bevolkingsprognose Arnhem

Planbureau voor de Leefomgeving PERSBERICHT. Bevolking daalt in kwart Nederlandse gemeenten. Nieuwe regionale bevolkingsprognoses tot 2040:

Bevolkingsprognose Nieuwegein 2011

BRABANT IN DEMOGRAFISCH PERSPECTIEF ontwikkelingen van de (West-)Brabantse bevolking trends prognoses beleidseffecten - opgaven

Inleiding. Vervolgens worden uitgangspunten geformuleerd die van belang zijn voor de regionale woonvisie.

PEARL: uitkomsten van de regionale bevolkings- en allochtonenprognose voor provincies

Demografische ontwikkelingen en de invloed op de werkgelegenheid in Oost Gelre

De bevolkings- en woningbehoefteprognose Noord-Brabant actualisering Provincie Noord-Brabant

Enkele lessen van krimpprofessor Derks:

dem Nieuwe EU-lidstaten vergrijzen het sterkst ROB VAN DER ERF inhoud

DEMOGRAFIE DEMOGRAFISCHE TRENDBREUK DOOR VERMINDERDE WONINGBOUW

Bevolkingsprognose XVIII

Economische monitor. Voorne PutteN 5 GEMEENTEN. 4 e editie. Opzet en inhoud

Bevolkingsprognose Lansingerland 2015

Vergrijzing, verkleuring en individualisering. Voor wie verstandig handelt!

Minder, ouder, bonter in de Eems Dollard Regio

Bevolkingsprognose s-hertogenbosch

Bevolkingsprognose

Figuur 1: Veronderstellingen per onderdeel uit de Nationale CBS-Prognoses 2008 en 2012

Neimed Krimpbericht. Buitenlandse migratie vertraagt bevolkingskrimp JUNI 2015

vraaggericht woningmarkt onderzoek Maastricht

Bevolkingsprognose 2015

Kernprofiel Hoek Jan 2019

prognoses in tijden van crisis

De Brabantse woningmarkt

Second opinion Bevolkingsprognose Den Haag

WoON-themarapport. Woningbouwplanningen van kwantiteit naar kwaliteit

Migratie en pendel Twente. Special bij de Twente Index 2015

Bevolkingsprognose Rotterdam Onderzoek en Business Intelligence

Kwartaalbericht Woningmarkt

Demografische ontwikkelingen : onzekerheid en regionale diversiteit

Demografische ontwikkelingen in Curaçao in 2015

Bevolkingsprognoses Deventer oktober 2012

Woningvoorraad en woningbehoefte in Nederland

Kernprofiel Axel mei 2018

Bevolkings- en huishoudenprognose

DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN GULPEN-WITTEM OP KERNNIVEAU

Beschrijving bevolkingsprognose 2015 OIS

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. In 2025 fors meer huishoudens in de Randstad

Transcriptie:

Bevolkingskrimp in West-Brabant: bedreiging of kans? Auteur J.A. Bastiaanssen Studentnummer 070588 Opleiding Ruimtelijke Ordening en Planologie Plaats en Datum Breda, 7 juni 2010

Mediatheekformulier Titel Stageplaats Plaats Bedrijfsbegeleider Hogeschoolbegeleider Soort verslag Samenvatting Bevolkingskrimp in West-Brabant: bedreiging of kans? Regiobureau Breda Breda P.J.F.M Vermeulen T. Wapstra Afstudeerverslag West-Brabant krijgt vanaf 2020 met een substantiële en structurele bevolkings- en huishoudenkrimp te maken. In combinatie met de veranderende economische en sociaalmaatschappelijke ontwikkelingen zal dit een grote weerslag hebben op de woningvoorraad, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid in de regio. Voor de regio zijn scenario s uitgewerkt en aanbevelingen gegeven om op strategische wijze op de bevolkingsontwikkeling in te kunnen spelen. Trefwoorden Regio West-Brabant Bevolking Huishoudens Woningvoorraad Voorzieningenniveau

Voorblad Titel Auteur Bevolkingskrimp in West-Brabant: bedreiging of kans? J.A. Bastiaanssen Datum 7 juni 2010 Hogeschoolbegeleider Bedrijfsbegeleider Stageplaats Plaats T. Wapstra P.J.F.M Vermeulen Regiobureau Breda Breda Afbeelding kaft: Ruimtelijke Visie West-Brabant 2030 Rothuizen van Doorn t Hooft

Voorwoord Om de theoretische kennis en ervaring met projecten in de praktijk brengen, die ik de afgelopen drie jaar heb opgedaan aan de opleiding Ruimtelijke Ordening en Planologie van de NHTV Hogeschool in Breda, heb ik mijn afstudeerstage bij het Regiobureau Breda uitgevoerd. De afgelopen 17 weken heb ik onderzoek gedaan naar de bevolkings- en huishoudentrends in West-Brabant en aan de hand daarvan prognoses tot 2040 uitgewerkt. Op basis van deze prognoses en op basis van literatuurstudies heb ik de effecten op de woningvoorraad het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid in beeld gebracht. Aan de hand van de verwachte buitenlandse migratie heb ik een drietal toekomstscenario s voor de regio uitgewerkt en aanbevelingen gegeven om op strategische wijze op de bevolkingsontwikkeling in te kunnen spelen. Gedurende het onderzoek werd mij duidelijk dat naast de bevolkingsontwikkeling ook de economische en sociaal-maatschappelijke ontwikkelingen een zeer sterke invloed hebben op de woningvoorraad en met name op het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid. Ik heb deze invloeden dan ook waar mogelijk meegenomen in het onderzoek. Voor u ligt de uitwerking van het onderzoek, in de vorm van een rapport. Graag dank ik iedereen voor de medewerking aan het onderzoek. In het bijzonder wil ik mijn hogeschoolbegeleidster Tienke Wapstra en de collega s van het Regiobureau Breda bedanken voor de constructieve en prettige samenwerking. Ik heb met erg veel plezier aan dit rapport gewerkt en hoop dat u dit ook zo beleeft bij het lezen hiervan. Jeroen Bastiaanssen Breda, 7 juni 2010

Inhoudsopgave Samenvatting 1. Inleiding..1 1.1 Aanleiding 1.2 Doelstelling 1.3 Methode van onderzoek 1.4 Leeswijzer 2. Bevolkingsontwikkeling.. 4 2.1 Natuurlijke aanwas 2.2 Migratie 2.3 Bevolkingsdynamiek 2.4 Leeftijdsamenstelling 2.5 Deelconclusies 3. Huishoudenontwikkeling. 12 3.1 Huishoudendynamiek 3.2 Huishoudensamenstelling 3.3 Deelconclusies 4. Woningvoorraadontwikkeling....17 4.1 Woningbehoefte 4.2 Woningmutaties 4.3 Woningvoorraaddynamiek 4.4 Ontwikkelingen op de woningmarkt 4.5 Positie van de woningbouwcorporatie 4.6 Deelconclusies 5. Voorzieningenontwikkeling..29 5.1 Winkelvoorzieningen 5.2 Basisvoorzieningen 5.3 Mobiliteitsstromen 5.4 Deelconclusies 6. Werkgelegenheidsontwikkeling.... 41 6.1 Arbeidsaanbod 6.2 Arbeidsvraag 6.3 Deelconclusies

7. Conclusies...47 7.1 Procesmatig 7.2 Strategisch 8. Scenario s...... 52 9. Aanbevelingen. 55 9.1 Procesmatig 9.2 Strategisch Bronnenlijst Bijlagen 1. Bevolkingsontwikkeling 2. Huishoudenontwikkeling 3. Woningmarktontwikkeling 4. Werkgelegenheidsontwikkeling 5. Voorzieningenontwikkeling 6. Scenario s

Samenvatting De bevolkingsdaling staat sinds kort hoog op de politieke en bestuurlijke agenda. Terwijl voor Nederland als geheel de bevolking nog toeneemt tot 17,5 miljoen inwoners in 2040, neemt het groeitempo duidelijk af. Op termijn zal het aantal inwoners gaan dalen. De bevolking zal met name in de Randstad en midden -Nederland toenemen, tegenover krimp aan de randen van Nederland 1. De bevolkingsdaling die zich in Nederland voordoet staat niet op zichzelf. Volgens prognoses van Eurostat 2 zal de huidige Europese Unie van 496 miljoen inwoner doorgroeien tot 520 miljoen inwoners in 2035. Daarna zal de EU te maken krijgen met krimp, waar reeds zeven EU-landen mee te maken hebben, waaronder Duitsland. Eén op de drie regio s in Europa, en dan met name in Oost- en Zuid-Europa, hebben momenteel met bevolkingskrimp te maken. In Nederland worden de regio s Zeeuws- Vlaanderen, Oost- Groningen en Zuid- Limburg hier reeds mee geconfronteerd. Ook de regio West-Brabant zal de komende jaren met bevolkingskrimp te maken krijgen. Onder invloed van het teruglopend aantal geboortes en het toenemende aantal sterftes, wordt er vanaf 2017 een trendmatige bevolkingsdaling in de regio verwacht. De leeftijdsamenstelling zal gaan veranderen waardoor het aantal jongeren en de beroepsbevolking de komende jaren gaat krimpen tegenover een sterke groei van het aantal ouderen. Vanwege de positieve buitenlandse migratie zal de bevolkingsomvang na 2020 daadwerkelijk gaan krimpen. Deze buitenlandse migratie omvat echter grote onzekerheidsmarges onder invloed van het kabinetsbeleid en wereldwijde gebeurtenissen. De bevolkingskrimp in West-Brabant verloopt ruimtelijk zeer verschillend. De landelijke gemeenten krimpen al vanaf 2010 met -10% tot 2040. De stedelijke gemeenten groeien nog tot 2030 met +3,1%, waarna ook hier de krimp in zal treden. In de gemeenten zelf zijn ook verschillen zichtbaar, waarbij de hoofdkern mogelijk nog groeit, terwijl de kleinere kernen al met een bevolkingsafname te maken hebben. Door de toenemende individualisering en vergrijzing zal het aantal huishoudens, en met name het aantal kleine een- en tweepersoonshuishoudens, tot 2030 met +8,8% groeien. Hierbij is er een duidelijk verschil tussen de landelijk gemeenten met een huishoudengroei tot 2025, tegenover een groei tot 2035 in de stedelijke gemeenten. Onder invloed van de huishoudengroei zal de gewenste regionale woningvoorraad tot 2030 met ruim 26.000 woningen toenemen. Met behulp van de huidige woningbouwprogramma s zal het reeds bestaande woningtekort moeten worden weggewerkt en zal er op korte termijn bijgebouwd moeten worden om in de toenemende woningvraag vraag te kunnen voorzien. Als gevolg van de economische crisis wordt de woningbouw echter afgeremd. Over de periode 2007-2009 is het aantal niet gereedgekomen woonruimten met bijna +13% toegenomen.

Vraag en aanbod sluiten in toenemende mate minder op elkaar aan, vanwege hoge percentages dure koopwoningen en meergezinswoningen en door afnemend particulier opdrachtgeverschap. Daarnaast zal de herstructurering van de woningvoorraad door de krimp worden bemoeilijkt en ook de politieke ontwikkelingen omtrent de huursubsidies en de hypotheekrenteaftrek hebben hun weerslag op de regionale woningmarkt. Het karakter van de woningmarkt zal de komende jaren veranderen, van een aanbiedersmarkt naar een vragersmarkt. Lagere prijzen voor koopwoningen, kortere wachtlijsten voor huurwoningen en meer keuzevrijheid voor woningzoekenden zijn het gevolg. In gemeenten met genoeg ruimte op de woningmarkt kan het teruglopen van de vraag echter leiden tot prijsdaling en woningleegstand. Verschraling van de leefbaarheid en risico op verpaupering en concentratie van kwetsbare groepen in de slechte delen van de woningvoorraad liggen hier op de loer. Vanwege de bevolkingskrimp krijgt met name een groeiend aantal landelijke gemeenten te maken met een afnemende werkgelegenheid, onvoldoende opleidingsaanbod en het ontbreken van een passend kwantitatief en kwalitatief woningaanbod en voldoende culturele -, vrije tijd - en winkelvoorzieningen waardoor jongeren en jongvolwassenen de gemeenten eerder verlaten. De kosten van de voorzieningen nemen hierdoor per hoofd van de bevolking toe. Bij het verdwijnen van voorzieningen spelen daarnaast de sociaal -economische factoren een belangrijkere rol dan de krimpende bevolking, maar door het verdwijnen van voorzieningen kan het wegtrekken van de bevolking worden bewerkstelligd. Gemeenten krijgen hierdoor te maken met dalende inkomsten waardoor investeringen in winkelvoorzieningen, gezondheid- en welzijnszorg, in onderwijs en culturele voorzieningen op termijn onrendabel worden. De gemeenten ondervinden daarnaast in verschillende mate de gevolgen van de krapte op de arbeidsmarkt en de economische krimp. Bedrijven zullen sneller geneigd zijn weg te trekken. De spin-off richting de kleinere bedrijven zal afnemen waardoor het aantal opheffingen onder de kleine ondernemingen zal toenemen en de werkgelegenheid zal gaan dalen. Ook sociaalmaatschappelijke voorzieningen zullen onder druk komen te staan omdat sponsoring door bedrijven wegvalt. Als er geen keuzes gemaakt worden ten aanzien van demografische ontwikkelingen en daaraan gekoppelde financiële aspecten zal dit op den duur invloed krijgen op de begrotingen en meerjarenramingen van de gemeenten. Krimpgemeenten zullen tijdig met inwoners moeten communiceren over de gevolgen van de krimp en duidelijk moeten maken dat enerzijds de woningvoorraad niet gelijk kan blijven wanneer het inwonertal structureel zal blijven dalen en anderzijds, met name onder invloed van de economische krimp, het voorzieningenniveau en de daarmee samenhangende werkgelegenheid zal afnemen. Omdat de bevolkingskrimp het lokale niveau overstijgt en zich daarmee voordoet op regionale schaal, zal de regio zorg moeten dragen aan sturing op hoofdlijnen en het organiseren van de samenwerking met lagere overheden en betrokken instanties in de bestuurlijke aanpak van de krimp. Het gaat er om de gevolgen van de krimp aan te pakken, de ongewenste effecten te beperken en kwaliteit aan het gebied toe te voegen.

1. Inleiding 1.1 Aanleiding In West-Brabant is de afgelopen jaren het aantal geboorten teruggelopen en het aantal sterftes sterk gestegen. De regio krijgt onder invloed van deze ontgroening en door de toenemende vergrijzing vanaf 2020 met een substantiële en structurele bevolkings- en huishoudenkrimp te maken. De krimp zal in samenhang met de negatieve economische ontwikkeling een groot effect hebben op de woningvoorraad, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid. In gemeenten met teveel ruimte op de woningmarkt zal het teruglopen van de woningvraag leiden tot prijsdaling en woningleegstand. Hierdoor ligt verschraling van de leefbaarheid en risico op verpaupering op de loer en ontstaat het risico dat kwetsbare groepen zich concentreren in de slechte delen van de woningvoorraad. Een groeiend aantal gemeenten krijgt door de krimp bovendien te maken met een afnemend draagvlak voor voorzieningen, waardoor investeringen in winkels, zorg, onderwijs en culturele voorzieningen onrendabel dreigen te worden. De werkgelegenheid neemt in een groeiend aantal gemeenten af, er is onvoldoende opleidingsaanbod en het ontbreekt aan zowel een passend kwantitatief als aan een passend kwalitatief woningaanbod waardoor jongeren de gemeenten eerder verlaten en de vergrijzing extra hard zal intreden. 1.2 Doelstelling Het doel van het onderzoek is om in opdracht van het Regiobureau Breda, de bevolkings- en huishoudentrends in de regio West-Brabant en per gemeente te analyseren en te prognosticeren tot 2040. Aan de hand van de prognoses moet onderzocht worden welke effecten de bevolkingsen huishoudenontwikkeling heeft op de woningvoorraad, op het voorzieningenniveau en op de werkgelegenheid. Met betrekking tot het voorzieningenniveau moet ook de bereikbaarheid qua afstand, over de weg berekent, onderzocht worden in de huidige situatie en onder invloed van de bevolkingskrimp. Aan de hand van de prognoses en effecten worden voor de regio West-Brabant drie scenario s ontworpen en zullen aanbevelingen gedaan worden om op strategische wijze met de bevolkingskrimp om te kunnen gaan. Deelvragen - Welke bevolkings- en huishoudenontwikkelingen zijn er in de gemeenten en in de regio te verwachten? - Wat zijn de effecten van de bevolkingsontwikkelingen op de woningvoorraad? - Wat zijn de effecten van de bevolkingsontwikkeling op het voorzieningenaanbod en de bereikbaarheid van deze voorzieningen? - Welke effecten heeft de bevolkingsontwikkeling op de werkgelegenheid? - Waar vindt een groei-, een gelijkblijvend- of een krimpscenario plaats en welke effecten heeft dit op de woningvoorraad, op het voorzieningenniveau en op de werkgelegenheid? - Welke aanbevelingen kunnen voor de regio worden gegeven om op strategische wijze met de effecten van de bevolkingsontwikkelingen om te kunnen gaan?

1.3 Methode van onderzoek Het onderzoek is onderverdeeld in vier fasen: 1. Bevolkings- en huishouden ontwikkelingen Woningvoorraad Voorzieningenniveau Werkgelegenheid - waar 2.Conclusies Procesmatig Strategisch - waar 3. Scenario s Groei Gelijkblijvend Krimp 4. Aanbevelingen Procesmatig Strategisch - waar --> Aanvullingen Ruimtelijke Visie 1. Bevolkings- en huishoudenontwikkeling In fase één zijn op basis van de bevolkings- en woningbehoefte prognose van de provincie Noord-Brabant 3, aangevuld met gegevens van het CBS en literatuurstudies, de belangrijkste trends in de regio en per gemeente uiteen gezet. Hiernaast is deskresearch bij het Regiobureau uitgevoerd en zijn interviews bij betrokken instanties afgenomen. Aan de hand van de trends zijn bevolkings- en huishoudenprognoses tot 2040 opgesteld om de ontwikkelingen op de lange termijn inzichtelijk te maken. Op basis van deze prognoses zijn de effecten op de ontwikkeling van de woningvoorraad, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid onderzocht. Wat betreft de voorzieningen is ook per gemeente onderzocht in hoeverre deze qua afstand, over de weg berekent, bereikbaar zijn en zullen blijven voor de inwoners en welke toekomstige mobiliteitsontwikkelingen er verwacht kunnen gaan worden. Om een beeld te krijgen van hoe andere regio s omgaan met krimp is er gekeken naar vergelijkbare Nederlandse en buitenlandse situaties. 2. Conclusies De conclusies komen voort uit de resultaten uit fase 1. De procesmatige conclusies gaan in op de algemene bevolkings- en huishoudenontwikkelingen. De strategische conclusies geven de effecten weer van de procesmatige conclusies op de woningvoorraad, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid.

3. Scenario s Op basis van de conclusies in fase 2 zijn een drietal scenario s voor de regio opgesteld met betrekking tot een gelijkblijvend-, een krimpend- en een groeiend buitenlands migratiesaldo. Hierbij zijn de effecten op de bevolkings- en huishoudenontwikkeling, de woningvoorraad, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid omschreven. 4. Aanbevelingen Op basis van de conclusies en scenario s zijn voor de regio procesmatige en strategische aanbevelingen uitgewerkt. De procesmatige aanbevelingen gaan in op de algemene aanbevelingen voor de regio omtrent de bevolking en huishoudenontwikkelingen. De strategische aanbevelingen gaan in op de omgang met de woningvoorraad, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid. Hiernaast is een paragraaf gewijd aan de aanvullingen ten behoeve van de Ruimtelijke visie West-Brabant 2030. 1.4 Leeswijzer In hoofdstuk 2 is de bevolkingsontwikkeling en de verandering in bevolkings- en leeftijdssamenstelling uitgewerkt. Hierbij is gekeken naar de ontwikkeling op regionaal niveau en is vervolgens ingezoomd op het lokale niveau. Hoofdstuk 3 gaat in op de huisontwikkeling en de verandering in huishoudensamenstelling als gevolg van de bevolkingsontwikkelingen. In hoofdstuk 4 staan de effecten van de veranderende bevolking en de huishoudens op de woningvoorraadontwikkeling. Hierbij is aandacht besteed aan de gewenste woningvoorraad, de geprognosticeerde woningvoorraad onder invloed van de woningbouwontwikkelingen en het daaruit voortkomende woningtekort/ -overschot. Ook zijn de effecten van de politieke en economische ontwikkelingen op de woningvoorraad meegenomen en zijn de gevolgen voor de particuliere woningeigenaren en de woningbouwcorporaties uiteengezet. Hoofdstuk 5 gaat in de op de voorzieningenontwikkeling en dan met name op het gebied van de winkelvoorraad, de zorg, het onderwijs en de mobiliteitsontwikkeling. Omdat krimp in combinatie met de economische fluctuaties een groot effect hebben op de werkgelegenheid en daarmee op ontwikkelingen van de regio, gaat hoofdstuk 6 in op het veranderende arbeidsaanbod en de arbeidsvraag. In hoofdstuk 7 staan de conclusies. De procesmatige conclusies gaan in op de algemene ontwikkelingen in de regio en de strategische conclusies geven de effecten weer van de procesmatige conclusies op de woningvoorraad, het voorzieningenniveau en de werkgelegenheid. Hoofdstuk 8 gaat in op een gelijkblijvend-, een krimp- en een groeiscenario met betrekking tot de buitenlandse migratie in de regio. In hoofdstuk 9 zijn op basis van de conclusies in hoofdstuk 7 aanbevelingen voor de regio gedaan, onderverdeeld in procesmatige- en strategische aanbevelingen. De laatste paragraaf is gewijd aan aanvullingen ten behoeve van de Ruimtelijke Visie van West-Brabant.

2. Bevolkingsontwikkeling Onder invloed van een afnemend kindertal zal het groeitempo van de gehele West-Brabantse bevolking afnemen. Zodra het kindertal daalt, treedt veroudering van de bevolking op. Als gevolg van de vergrijzing komt er een sterk toenemende sterfte aan, omdat de (babyboom) generatie komt te overlijden. De hogere levensverwachting zorgt hiernaast voor een versterking van de vergrijzing. Daarnaast hebben veranderingen in (internationale) migratie een grote invloed op de toekomstige bevolkingsontwikkelingen. De voorziene licht positieve migratiesaldi zullen deze natuurlijke bevolkingsafname op termijn echter niet meer kunnen compenseren, waardoor de bevolking steeds verder zal ontgroenen en vergrijzen en vanaf 2020 gaat krimpen. 2.1 Natuurlijke aanwas Aantal geboortes daalt, tegenover sterke stijging van sterftegevallen De bevolkingsontwikkeling wordt bepaald door twee processen: het aantal geboortes en het aantal sterftes, oftewel de natuurlijke aanwas, en de migratiestromen. Tot 2015 wordt een sterke daling van het aantal geboorten verwacht, enerzijds als gevolg van het kleiner aantal geboorten in het begin van de jaren 80 en anderzijds omdat het aantal vrouwen afneemt op de leeftijd waarop de meeste kinderen worden geboren. Hierna loopt het geboortecijfer tot 2025 weer licht op, in zowel de landelijke als de stedelijke gemeenten, onder invloed van het grote aantal geboorten uit de jaren 80 en 90. Ook zijn de verhoogde aantallen toe te schrijven aan de kinderen en kleinkinderen van personen uit de grote geboortegeneraties rond 2000. Bron: Bevolkings- en woningbehoefte prognose Noord-Brabant Het gemiddeld kindertal blijft vanaf 2010 stabiel op een niveau van 1,71 kinderen per vrouw 4, waarmee het vruchtbaarheidcijfer te laag ligt om zichzelf te vervangen, hiervoor dient het vruchtbaarheidscijfer op circa 2,1 te liggen. Hierdoor zal het aantal sterftes in de regio sterk toenemen en het aantal geboorten afnemen waardoor de natuurlijke aanwas een trendmatige daling vertoond.

Vanaf 2017 treedt in West-Brabant een negatieve natuurlijke groei op Op termijn leidt het toenemend aantal sterftes en het afnemend aantal geboorten in de regio tot een negatieve natuurlijke groei, waarbij vanaf 2017 het aantal sterftegevallen het aantal geboortes overtreft (bijlage 1.1). In Rucphen is reeds een negatieve natuurlijke aanwas van -181 over de periode 2006-2010 ingetreden. Ook Baarle-Nassau, Woensdrecht en Steenbergen hebben met een negatief cijfer te maken. Daarentegen krijgen Aalburg, Tholen en Werkendam pas in de periode 2036-2040 met een negatieve aanwas te maken. Breda zal als enige gemeente in West-Brabant pas na 2040 met een negatief cijfer te maken krijgen. Opvallend is dat in de landelijke gemeenten het aantal sterftes al rond 2014 groter zal zijn dan het aantal geboorten terwijl het aantal sterftes in de stedelijke gemeenten pas rond 2022 het aantal geboorten overtreffen. Deze stijging wordt enigszins gematigd door de veronderstelde verdere toename van de levensverwachting. Levensverwachting zal tot 2050 verder toenemen De verwachting is dat de gemiddelde levensverwachting de komende decennia verder toeneemt. De sterfterisico s liggen voor de korte termijnprognose van het CBS 5 voor mannen iets hoger en voor vrouwen iets lager dan volgens de langetermijnprognose. De verschillen tussen mannen en vrouwen worden hierdoor kleiner, respectievelijk voor de mannen van 78 jaar nu tot 82,5 jaar in 2040 en voor de vrouwen van ongeveer 82,5 jaar tot bijna 85 jaar in 2040. 2.2 Migratie Migratieoverschot leidt tot bevolkingsgroei tot 2020 In tegenstelling tot de periode 2005-2009 waarbij de bevolkingstoename voornamelijk werd veroorzaakt door natuurlijke aanwas en er nauwelijks sprake was van een migratieoverschot, zal de groei in West-Brabant de komende perioden voor een groot deel toe te schrijven zijn aan dat migratieoverschot. Ondanks de negatieve natuurlijke aanwas vanaf 2017 zal de bevolking in de regio, onder invloed van de migratie, pas vanaf 2020 gaan krimpen. De migratie is opgebouwd uit de binnenlandse migratie en de buitenlandse migratie. De buitenlandse migratie zal vanwege provinciaal beleid alleen in de stedelijke gemeenten terecht komen. De landelijke gemeenten gaan uit van migratiesaldo-nul. Bron: CBS Statline

Bron: Bevolkings- en woningbehoefte prognose Noord-Brabant Binnenlandse migratie blijft de komende jaren gelijk De binnenlandse migratie heeft met name invloed op de toekomstige leeftijdsopbouw. Veel jongeren trekken weg uit de landelijk gemeenten om elders te gaan studeren en slechts de grotere stedelijke gemeenten weten hen aan zich te binden. Daarentegen trekken juist de jonge gezinnen naar de landelijke en kleinere stedelijke gemeenten om zich daar te vestigen. Dankzij deze positieve instroom van jonge gezinnen is het percentage jongeren tot dusver redelijk stabiel gebleven. Voor de komende jaren wordt voor de regio uitgegaan van een relatief gelijkblijvende binnenlandse migratie vanuit andere gemeenten. In West-Brabant zal het binnenlands migratiesaldo over de periode 2010-2040 met 1,8% afnemen. Voor alle stedelijke gemeenten wordt op termijn een afname verwacht, waarbij Oosterhout met de sterkste afname van -8,6% te maken zal krijgen. Buitenlandse migratie zal tot 2040 bijna verdubbelen In West-Brabant lag het buitenlands migratiesaldo (vestigers in Nederland vanuit het buitenland voor een termijn van tenminste vier maanden)de afgelopen jaren gemiddeld ietwat hoger dan gemiddeld in Nederland het geval was en deze trend zal zich ook de komende jaren nog doorzetten (bijlage 1.2). Na 2015 zal de immigratie vooral toenemen door groei van immigranten uit de nieuwe lidstaten van de EU. Tussen 2030 en 2035 zal de immigratie weer langzaam afnemen. In West-Brabant zal de buitenlandse migratie bijna verdubbelen met een toename van 98,7%. In de provinciale prognose is uitgegaan van licht positieve binnenlandse en vooral groeiende buitenlandse migratiesaldi. Hierbij wordt voor de landelijke gemeenten beleidsmatig uitgegaan van migratiesaldo nul, waarmee de veronderstelde positieve migratie wordt opgevangen in de stedelijke regio s. Voor Breda, Etten-Leur, Oosterhout en Roosendaal wordt tot 2040 uitgegaan van een verdubbeling van de buitenlandse migratie.

Kabinetsbeleid en wereldwijde gebeurtenissen hebben grote invloed op migratiesaldi Zowel rondom de binnenlandse als de buitenlandse migratieontwikkelingen bestaan relatief grote onzekerheidsmarges, met grote effecten op de bevolkingsgroei. De buitenlandse migratie hangt bovendien sterk af van het kabinetsbeleid aan de ene kant en aan de andere kant van gebeurtenissen in de wereld, die de stroom vluchtelingen/ asielzoekers beïnvloeden. 2.3 Bevolkingsdynamiek Regio heeft geen profijt van omliggende regio s De bevolkingsgroei in West Brabant ligt over de periode 1990-2009 met ruim 12% nog ruimschoots boven de groei in de grensregio Zeeland (+7,0%) en landelijk (+10,7%). In Zeeland is de natuurlijke aanwas een stuk lager dan in West Brabant, in tegenstelling tot de grensregio s Midden -Brabant en Zuid-Holland waar dit saldo juist iets hoger ligt. Echter, over de afgelopen tien jaar lag de bevolkingsgroei in deze regio s lager vanwege een geringer migratiesaldo. In de aangrenzende regio s is daardoor geen bevolkingsgroei waarvan de regio zou kunnen profiteren. Bevolking zal tot 2020 nog licht toenemen daarna treed de krimp in De afgelopen jaren heeft een groot aantal West-Brabantse gemeenten te maken gehad met bevolkingskrimp. Deze meer incidentele krimp is vooral het gevolg geweest van negatieve binnenlandse migratiesaldi. Er vertrokken meer mensen uit de gemeenten dan dat er zich vestigden. Over de periode 2010 tot 2020 zal de West-Brabantse bevolking met +0,8% groeien. Hierna volgt een afname van de bevolking met -3,4% tot 2040. Er zijn daarbij wel duidelijke verschillen tussen de stedelijke en landelijke gemeenten te bemerken (bijlage 1.3). Verschillen in leeftijdsopbouw, vergrijzing en met name de beleidsmatige verdeling van migratie zullen ertoe leiden dat de bevolkingskrimp zich eerst vooral in de landelijke gemeenten zal voordoen. Bron: Bevolkings- en woningbehoefte prognose Noord-Brabant Het positieve buitenlandse migratiesaldo zal de daling van de natuurlijke aanwas tussen 2017 en 2020 nog compenseren. De bevolkingsgroei zal door de groeiende negatieve natuurlijke aanwas na 2020 omslaan in een afname, vooral als gevolg van het hogere aantal sterftegevallen dan het aantal geboorten. Het inkomend migratiesaldo zal daarmee geen structurele daling van de bevolking kunnen voorkomen.

Stedelijke gemeenten krijgen 20 jaar na de landelijke gemeenten met krimp te maken Omdat migratie na 2017 de belangrijkste component is voor de lichte bevolkingsgroei en per saldo in de stedelijke gemeenten terecht komt, ligt de groei hier hoger dan in de landelijke gemeenten. Van de totale bevolking in 2010 woont 42% in de landelijke gemeenten en 58% in de stedelijke gemeenten. De stedelijke gemeenten groeien nog tot 2030 met ongeveer 3,1%, waarna een lichte krimp intreedt. Opvallend is dat Roosendaal al tussen 2015 en 2020 met krimp te maken krijgt, terwijl de overige stedelijke gemeenten hier pas 10 jaar later mee geconfronteerd zullen worden. Breda zal in de periode 2010-2040 het sterkste groeien. Het inwonertal zal in deze periode met bijna 10% toenemen. De natuurlijke groei in de stedelijke gemeenten blijft gedurende een langere periode positief dankzij positieve migratieontwikkelingen en door verschillen in leeftijdsopbouw ten opzichte van landelijke gemeenten. Bron: Bevolkings- en woningbehoefte prognose Noord- Brabant In de landelijke gemeenten treed vanaf 2010 de bevolkingskrimp in en zal het inwonertal tot 2040 met 10% teruglopen. De landelijke gemeenten zien de bevolking als gevolg van natuurlijke afname sterker en eerder teruglopen dan de stedelijke gemeenten. Opvallend bij de landelijke gemeenten is dat Aalburg, Tholen en Werkendam nog tot 2035 met respectievelijk 6,9%, 8,1% en 7,1% zullen groeien terwijl de andere gemeenten vanaf 2010 met krimp te maken hebben. Alle overige stedelijk en landelijke gemeenten zullen met krimp te maken krijgen. Gemiddeld zal de bevolking in de regio West-Brabant met -2,6% afnemen. Het inwonertal van Baarle -Nassau zal met -23,1% het sterkste gaan dalen.

2.4 Leeftijdsamenstelling Ontgroening en vergrijzing van de bevolking De bevolkingskrimp in West-Brabant krijgt steeds meer een structureel karakter waarbij de natuurlijke afname, veroorzaakt door de ontgroening en vergrijzing, de belangrijkste factor wordt. Deze natuurlijke afname ligt besloten in de leeftijdsopbouw van de bevolking. De leeftijdsgroep 0-14 jarigen krimpt tussen 2010 en 2040 met -14% (bijlage 1.4 en 1.5). De ondervertegenwoordiging van de vruchtbare leeftijdscategorie (tot 35 jaar) zou een verklaring kunnen zijn voor het lagere geboortesaldo in West-Brabant. Hiermee wordt duidelijk dat er weinig jonge echtparen zijn in de leeftijd dat ze kinderen krijgen, waardoor ook in de komende jaren geen groei meer mag worden verwacht van de jongste leeftijdsgroep. Er komt daarmee een einde aan de groei van de leeftijdgroep 15-64 jarigen. Deze leeftijdsgroep heeft reeds in 2010 te maken met een structurele daling en volgt daarmee de landelijke trend. Hiermee zijn er ook steeds minder jonge echtparen in de leeftijd dat ze kinderen krijgen, waardoor het geboortecijfer verder zal afnemen. Het percentage 15-64 jarigen neemt voor de regio met -16,3% tot 2040 sterk af. (bijlage 1.6 en 1.7). Bron: Bevolkings- en woningbehoefte prognose Noord-Brabant Het aantal 65+-ers groeit daarentegen als enige leeftijdsgroep met +67,4%. In 1946 begon namelijk de naoorlogse geboortegolf, waarmee deze groep nu bijna tegen de leeftijdsgrens van 65 jaar aan zit. Zij zijn nu de oudste generatie babyboomers, de jongste groep is nu rond de 40 jaar. Vanaf 2011 bereikt het begin van de naoorlogse geboortegolf de leeftijd van 65 jaar. Omdat over 25 jaar de jongste generatie babyboomers 65 jaar of ouder is, zal rond 2035 de vergrijzing haar hoogtepunt bereiken, met 28% behorende tot de 65+-ers. Dit percentage ligt ongeveer gelijk aan de vergrijzingtrend in Nederland.

De hoogste leeftijdsgroepen groeien het sterkste, waarvan de groep 75+-ers tot 2040 meer dan verdubbeld. Hier tekent zich de dubbele vergrijzing af, er komen namelijk niet alleen meer ouderen bij maar zij leven gemiddeld ook langer. Voor de provincie Brabant is geprognosticeerd dat het percentage 75+-ers oploopt van 6,8% in 2010 tot 13,8% in 2040. Ter vergelijking: in 1980 lag dit percentage nog slecht op 3,3%. In 2040 zijn er naar verwachting ook meer 75+-ers (14%) dan 65+-ers (12%). Het CBS heeft onlangs is de levensverwachting naar boven bijgesteld. Het is hierbij denkbaar dat het aantal ouderen in de regio hierdoor sterker zal groeien. Vergrijzing treed in de landelijke gemeenten het sterkste op De landelijke gemeenten ontwikkelen zich, over de periode van 2010 tot 2040, tot gebieden waar de oudere bevolking tot twee maal zo groot zal zijn als de groep jongeren. De vergrijzing doet zich hiermee in de landelijke regio s sterk voor met een toename van +68% 65+-ers tot 2040. In Aalburg zal de vergrijzing zich het sterkste voordoen met +117%, in Baarle-Nassau zal de vergrijzing zich het minste doen laten gelden met +40%. De oorzaak van de sterke vergrijzing ligt voor een belangrijk deel bij de selectief samengestelde suburbanisatie- stromen uit het verleden, waardoor voornamelijk de oudere middengroepen (46 tot 64 jarigen) sterker zijn vertegenwoordigd in de landelijke gemeenten. Tegelijkertijd vertonen de landelijke gemeenten sinds het midden van de jaren 90 een onafgebroken negatief binnenlands migratiesaldo. De afname van de beroepsbevolking zal zich tot 2040 het sterkste laten gelden in de landelijke gemeenten met -25,6%. Daarnaast wordt een afname van het percentage jeugd met -23,3% tot 2040 verwacht (bijlage 1.8 en 1.9). In de stedelijke gemeenten groeit het aantal ouderen de komende jaren minder sterk dan in de landelijke gemeenten, aangezien zij deze leeftijdsgroepen naar saldo juist zagen vertrekken. Het aantal 65+-ers neemt tussen 2010 en 2040 met+ 66,9% vrijwel even sterk toe als in de landelijke gemeenten. Het percentage 65+ zal met +89,2% in de gemeente Etten-Leur het sterkste toenemen. De stedelijke gemeenten wisten de middengroepen in het verleden beter aan zich te binden, door de relatief sterkere groei van de woningvoorraad vanaf begin jaren 90. In de stedelijke gemeenten neemt het percentage beroepsbevolking tussen tot 2040 met -10,1% af. In de stedelijke gemeenten wordt daarnaast een afname van -7,3% met betrekking tot de jeugd verwacht. Daarmee is een beduidend minder sterke afname te zien als in de landelijke gemeenten (bijlage 1.10 en 1.11). Bron:ambijans.files.wordpress.com

2.5 Deelconclusies Met een gemiddeld kindertal van 1,71 en door de toename van het aantal sterftes in de regio, wordt vanaf 2017 een trendmatige daling van de natuurlijke aanwas verwacht. De stijging van het aantal sterftes zal enigszins worden gematigd door de veronderstelde verdere toename van de levensverwachting. De binnenlandse migratie in de regio neemt tot 2040 geleidelijk af. In de aangrenzende regio s is geen bevolkingsgroei waarvan de regio zou kunnen profiteren. Na 2015 zal het buitenlands migratiesaldo daarentegen verder toenemen, onder invloed van immigranten uit de nieuwe EU-lidstaten en remigranten. Omdat de provincie migratiesaldo-nul hanteert voor de landelijke gemeenten, zal de buitenlandse migratie in de stedelijke gemeenten terecht komen. Tussen 2030 en 2035 wordt een geleidelijke afname van deze groei verwacht. De invloed van de migratiesaldi op de bevolkingsomvang van West-Brabant zal zijn dat de krimp pas na 2020 in zal treden. De buitenlandse migratie omvat echter grote onzekerheidsmarges vanwege de invloed van het kabinetsbeleid en wereldwijde gebeurtenissen. Het aantal jongeren (0-14 jarigen) zal tot 2040 met -14,1% structureel afnemen. Het percentage 15-64 jarigen, heeft evenals het aantal jongeren, vanaf 2010 te maken met structurele krimp en zal tot 2040 met -16,3% afnemen. In 2011 bereikt het begin van de na -oorlogse geboortegolf de leeftijd van 65 jaar, waarmee de groep 65+-ers tot 2040 met circa +67,4% zal toenemen. Omdat over 25 jaar de jongste generatie babyboomers 65 jaar of ouder is, zal rond 2035 de vergrijzing haar hoogtepunt bereiken, met 28% van de West-Brabantse bevolking behorende tot de 65+-ers. De groep 75+-ers zal tot 2040 meer dan verdubbelen. Hier tekent zich de dubbele vergrijzing af, er komen namelijk niet alleen meer ouderen bij maar zij leven gemiddeld ook langer. In 2040 zijn er naar verwachting meer 75+-ers (14%) dan 65+-ers (12%). In de regio verloopt de bevolkingsontwikkeling ruimtelijk zeer verschillend, waardoor de bevolkingskrimp en groei in de regio gelijktijdig optreden. De landelijke gemeenten krimpen al vanaf 2010 met -10% tot 2040. De stedelijke gemeenten groeien nog tot 2030 met +3,1%, waarna ook hier de krimp in zal treden. Binnen de gemeenten zijn verschillen zichtbaar, waarbij de hoofdkern mogelijk nog groeit, terwijl de kleinere kernen al met krimp te maken hebben. De verschillen in samenstelling van de bevolking in de landelijke en stedelijke gemeenten zullen toenemen, waarbij de percentages 0-14 jaar en 15-64 jaar in de landelijke gemeenten sterker afnemen. Jongeren en hoogopgeleiden zullen in verband met de aanwezige werkgelegenheid en scholingsmogelijkheden richting de stedelijke gemeenten en naar het midden en westen van Nederland trekken. De groep 65+-ers in de landelijke gemeenten groeit juist sterker omdat deze groep het leefklimaat van de landelijk gemeenten ambieert.

3. Huishoudenontwikkeling Onder invloed van de negatieve bevolkingsontwikkeling zal op termijn het aantal huishoudens gaan afnemen. De toenemende individualisering zorgt er daarentegen voor dat het aantal huishoudens, en dan met name het aantal een- en tweepersoonshuishoudens, de komende tijd nog sterk zal toenemen. 3.1 Huishoudendynamiek Aantal huishoudens stijgt sneller dan bevolking De bevolking zal tussen 2010 tot 2020 met +0,8% toenemen en met name vanaf 2035 sterk gaan dalen (bijlage 2.1). Tot 2030 zal het aantal huishoudens echter met circa +8,8% groeien. Vervolgens gaat de huishoudenomvang vanaf 2030 met -1,6% afnemen tot 2040. Belangrijke verklarende factoren voor de verschillen in huishouden- en bevolkingsgroei zijn de toenemende individualisering en de vergrijzing. Hierdoor zal met name een groei van het aantal een- en tweepersoonshuishoudens te zien zijn. Bron: Bevolkings- en woningbehoefte prognose Noord-Brabant Omvang huishoudens daalt naar iets minder dan 2,1 Onder invloed van het aantal eenpersoonshuishoudens, zal het gemiddeld aantal personen per huishouden de komende decennia verder afnemen van iets meer dan 2,4 personen in 2000 tot net onder de 2,1 in 2040 (exclusief personen in instellingen en tehuizen). Voor Nederland liggen deze cijfers op 2,3 in 2000 en, evenals het gemiddelde van de provincie, op iets minder dan 2,1 in 2040. Regionaal nemen de verschillen af, waarmee de lijnen van de stedelijke en landelijke gemeenten dichter bij elkaar en bij het Brabantse gemiddelde komen te liggen. Door de toename van het aantal eenpersoonshuishoudens zal ook de woningvraag van deze doelgroep toenemen.

Huishoudengroei zal zich met name in de steden laten gelden De toename van het aantal huishoudens zal met name in de stedelijke gemeenten liggen, waar een groei van +11,3% wordt verwacht tot 2035. In de landelijke gemeenten zal het aantal huishoudens nog tot 2025 doorgroeien waarna er een krimp in gaat treden (bijlage 2.2.). In 2010 bevond zich 39,7% van de huishoudens in de landelijke gemeenten tegen 60,3% in de stedelijke gemeenten. In 2040 liggen de verhoudingen respectievelijk op 37,3% in de landelijke gemeenten en 62,7% in de stedelijke gemeenten. Het totaal aantal huishoudens in de regio zal nog tot 2030 doorgroeien, waarna een krimp intreed. De huishoudenverhoudingen tussen de stedelijke en de landelijke gemeenten zullen de komende decennia groter worden, waarbij het verschil in tempo van vergrijzing een rol speelt (bijlage 2.3). Waar het gaat om processen met betrekking tot. relatievorming en ontbinding en alleen- of samenwonen zullen de verschillen met de nationale lijn tot 2040 kleiner worden. Jongeren in de landelijke gemeenten gaan gemiddeld genomen wel later het huis uit, waardoor de huishoudensgrootte hier hoger ligt en het echtscheidingspercentage lager dan in de stedelijke gemeenten. De bovengemiddelde groei van het aantal een- en tweepersoonshuishoudens en de afname van het aantal paren uiten zich behalve in de landelijke gemeenten ook sterk in de stedelijke gemeenten, waarmee de verschillen tussen de gemeenten geleidelijk gaan afnemen. 3.2 Huishoudensamenstelling Toenemende individualisering leidt tot sterke groei eenpersoonshuishoudens Met name het aantal eenpersoonshuishoudens neemt tot 2040 sterk toe met bijna 30% (bijlage 2.4 en 2.5). Tot de eenpersoonshuishoudens worden voornamelijk huishoudens gerekend die bestaan uit één ouder (merendeels vrouwen) en met één of meer thuiswonende kinderen. In 2040 bestaat circa 37,6% van alle huishoudens in West-Brabant uit eenpersoonshuishoudens, waar dit percentage in 2010 nog amper 31% was. Hiermee houden deze cijfers ongeveer gelijke trend met de ontwikkelingen in de rest van de provincie. Met name bij de jong- volwassenen en de ouderen zijn verhoudingsgewijs veel eenpersoonshuishoudens te vinden. Bron: Bevolkings- en woningbehoefte prognose Noord-Brabant

Jongeren die uit huis gaan wonen eerst een tijdje alleen, ouderen blijven na verlies van hun partner als alleenstaande achter. Vanwege de hogere leeftijdsverwachting geldt dit laatste vooral voor vrouwen. Met name bij de middelbare leeftijden wordt een duidelijke groei verwacht van het aantal eenpersoonshuishoudens door uitstel van relatievorming en doordat de tijd toeneemt dat men (al dan niet tussen twee relaties in) alleen woont. Bron: Bevolkings- en woningbehoefte prognose Noord-Brabant Aandeel samenwonenden loopt als enige categorie vanaf 2010 terug Het aantal samenwonenden (twee op basis van huwelijk, partnerschapregistratie of samenwoonrelatie bij elkaar behorende personen) zal tot 2025 nog licht toenemen waarna het aantal tot 2040 terugloopt met -7,1%. Het aantal informele samenwoonrelaties groeit en relaties van ongehuwde stellen blijken bovendien minder stabiel te zijn dan van gehuwde stellen. Hiernaast loop door de oplopende leeftijdsverwachting van mannen het aantal alleenstaanden op hogere leeftijd af en het aantal samenwonenden toe. Het aantal samenwonenden zonder kinderen zal eerst nog licht toenemen, terwijl het aantal samenwonenden met kinderen duidelijk afneemt. Ook dit hangt samen met de vergrijzing en de groei van het aantal huishoudens waarvan de kinderen het huis hebben verlaten. In 2040 behoort bijna 54,5% van het totaal aantal huishoudens tot de categorie samenwonenden, tegen 62,8% in 2010, en vormt daarmee de grootste huishoudencategorie. Samen met de eenpersoonshuishoudens vormen de samenwonenden met circa 93,7% in 2010 en 92,1% in 2040 het overgrote deel van het aantal huishoudens.

Eenouderhuishoudens en de overige huishoudens kennen een bescheiden groei Verhoudingsgewijs groeit het aantal eenouderhuishoudens de komende tijd nog behoorlijk. Zo zal in de regio het aantal eenouderhuishoudens, waartoe voornamelijk huishoudens worden gerekend die bestaan uit één ouder (merendeels vrouwen) met één of meer thuiswonende kinderen, tot 2030 met 37,7% Hierna zal het aantal eenouderhuishoudens tot 2040 met -5,8% gaan afnemen. Bron: parool.nl/static/foto Overige huishoudens en personen in instellingen en tehuizen nemen sterk toe Daarnaast is er nog een categorie overige huishoudens waartoe particuliere huishoudens behoren die uitsluitend bestaan uit personen die geen partnerrelatie of ouder- kindrelatie hebben, maar die wel een gezamenlijk huishouden voeren, zoals studenten die samen een huishouden vormen of twee broers of zussen die samen een huishouden vormen. Het aantal overige huishoudens zal tot 2040 met +79,6 toenemen en daarmee in 2040 ongeveer 1,2% van het totaal aantal huishoudens betreffen. Ten slotte zijn er personen die in instellingen en tehuizen wonen of verblijven. De afgelopen jaren is deze categorie steeds iets afgenomen. Vanaf 2020 zal onder invloed van de vergrijzing, de instelling- en tehuisbevolking echter weer wat toenemen. Er wordt vanuit gegaan dat er een minimumcapaciteit nodig zal blijven die, met het oog op de sterke verdere vergrijzing van de bevolking, na 2020 nog zal moeten worden uitgebreid.

3.2 Deelconclusies Onder invloed van de toenemende individualisering en vergrijzing, neemt het aantal huishoudens, en dan met name het aantal eenpersoonshuishoudens, de komende jaren sterker toe dan de bevolkingsomvang. Het gemiddeld aantal personen per huishouden neemt de komende decennia daarentegen af tot net onder de 2,1 in 2040. Tussen 2010 en 2030 zal het aantal huishoudens in de regio met +8,8% groeien. Daarna volgt vanaf 2030 een afname van -1,6% tot 2040. De verschillen binnen de regio nemen af, waarmee de lijnen van de stedelijke en landelijke gemeenten dichter bij elkaar en uiteindelijk gelijk aan het Brabantse gemiddelde komen te liggen. In de landelijke gemeenten zal het aantal huishoudens nog groeien tot 2025, tegen een groei in de stedelijke gemeenten tot 2035. In 2010 bevond zich 39,7% van de huishoudens in de landelijke gemeenten tegen 60,3% in de stedelijke gemeenten. In 2040 liggen de verhoudingen respectievelijk op 37,3% in de landelijke gemeenten en 62,7% in de stedelijke gemeenten. Met name het aantal eenpersoonshuishoudens neemt tot 2040 sterk toe met bijna +30%. In 2040 bestaat circa 37,6% van alle huishoudens in West-Brabant uit eenpersoonshuishoudens, waar dit percentage in 2010 nog amper 31% was. Het aantal paren zal tot 2025 nog licht toenemen waarna het aantal tot 2040 met -7,1% sterk afneemt. In 2040 behoort bijna 54,5% van het totaal aantal huishoudens tot de categorie samenwonenden, tegen 62,8% in 2010, en blijft daarmee de grootste huishoudencategorie. Samen met de eenpersoonshuishoudens vormen de samenwonenden met circa 93,7% in 2010 en 92,1% in 2040 het overgrote deel van het aantal huishoudens in de regio. Het aantal eenouderhuishoudens zal tot 2030 met 37,7% toenemen, waarna tot 2040 een krimp intreedt van -5,6%. Het aantal overige huishoudens zal met +79,6% verhoudingsgewijs sterk toenemen en zal daarmee in 2040 ongeveer 1,2% van het totaal aantal huishoudens betreffen. Ten slotte zijn er personen die in instellingen en tehuizen wonen of verblijven. Vanaf 2020 zal onder invloed van de vergrijzing, de instelling- en tehuisbevolking echter weer wat toenemen. De huishoudenverhoudingen tussen de landelijke en de stedelijke gemeenten zullen de komende decennia kleiner worden, waarbij het verschil in tempo van vergrijzing een rol speelt.

4. Woningvoorraadontwikkeling Voor de groei van de woningvoorraad zijn de ontwikkelingen in aantal en samenstelling van de huishoudens relevant. Huishoudens zijn immers de vragende partij op de woningmarkt en bepalen enerzijds de kwantitatieve woningbehoefte en anderzijds, afhankelijk van de huishoudensamenstelling, de gewenste samenstelling van de woningvoorraad, de kwalitatieve woningbehoefte. De woningvoorraad zal de komende jaren moeten groeien om daarmee de tekorten in te lopen en te kunnen anticiperen op de toenemende individualisering. Onder invloed van de krimp en de veranderende huishoudensamenstelling zal een omslag van kwantiteit naar kwaliteit plaats moeten vinden. 4.1 Woningbehoefte Woningvraag zal tot 2030 toenemen Veel mensen hebben moeite een passende en betaalbare woning te vinden. Onder invloed van de toenemende individualisering en vergrijzing zal het aantal huishoudens, en met name het aantal kleine een- en tweepersoonshuishoudens, tot 2030 met circa 26.580 (+8,8%) groeien. De gemiddelde woningbezetting loopt daarentegen verder terug van ongeveer 2,4 in 2010 naar iets meer dan 2,1 in 2040. Ter vergelijking: in 1980 lag dit nog op 3,2. Hierdoor zal de woningvraag de komende jaren sterk toenemen. Met behulp van het, door het ministerie van VROM gebruikte, Primos -rekenmodel (ABF research, 2009, Primos) is de gewenste woningvoorraad in kaart gebracht en afgezet tegen de geprognosticeerde woningvoorraad onder invloed van de regionale woningbouwprogramma s (bijlage 3.1a/b). Het aantal niet woningbehoevende huishoudens zal rond 2025 haar hoogtepunt bereiken. Opvallend is hiernaast dat het aantal urgente starters al vanaf 2020 gaat afnemen, hier kan de link gelegd worden met de sterke ontgroening. Bij aanhoudende woningoverschotten en lage woningprijzen zal in sommige krimpgemeenten het gebruik van tweede huizen kunnen toenemen. In de regio zien we dat dit slechts met enkele woningen zal toenemen met een maximum in 2025. In het buitenland zoals in Frankrijk maar ook in onder andere Zeeland is dit al vele jaren een gebruikelijke reactie op het leeglopen van het platteland. De gewenste woningenvoorraad zal, ondanks een afnemende groei van de bevolking, toch tot 2030 met ongeveer 26.150 woningen toenemen. Met betrekking tot de kwantitatieve woningvoorraadontwikkeling moet vooral rekening worden gehouden met de starters, de nieuwkomers op de woningmarkt. Jongeren die voor een (hogere) opleiding naar een stedelijke gemeente zijn verhuisd, gaan voor een deel ook wonen en werken in deze gemeenten waar vaak meer arbeidsplaatsen voor hoger opgeleiden zijn. De groei van het aantal eenpersoonshuishoudens tot 2040 is het sterkste in Breda met 9.320 huishoudens, op afstand gevolgd door Bergen op Zoom met 3.455 huishoudens. Woningbouw voor deze groep jongeren en starters zal daarom met name in de steden noodzakelijk zijn (bijlage 3.2).

Vergrijzing stimuleert de kwalitatieve bouwactiviteiten De vergrijzingsgolf zal met name invloed hebben op de kwalitatieve woningvoorraadontwikkeling. Veel ouderen willen tegenwoordig zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen, samen of alleen, wat door allerlei technische middelen en aanpassingen in de woning of de directe woonomgeving vaak ook mogelijk is. Hierbij speelt ook te stijgende levensverwachting een rol, waardoor paren tot op hoge leeftijd blijven samenwonen. De nadruk komt meer te liggen op de bouw van levensloopbestendige grondgebonden woningen, opdat ze door huishoudens in verschillende levensfasen kunnen worden gebruikt. Daarnaast ligt de vraag bij het wonen in combinatie met het verlenen van zorg- en welzijnsdiensten. Hiernaast valt te denken aan het labelen en gericht toewijzen van woningen en, met name van belang voor het verzorgd wonen, het opzetten van zorgsteunpunten. Vooral de bouwers en aanbieders van woningen kunnen de naderende demografische krimp opvatten als een signaal voor veranderende marktverhoudingen, waarbij een (cultuur-) omslag van meer aanbodgericht naar meer vraaggericht denken nodig is. De daling van de woningvoorraad betekent niet dat de woningbouwproductie tot stilstand komt, omdat er altijd een kwalitatieve woningbehoefte blijft bestaan. De vergrijzing doet de behoefte aan vernieuwde woningkwaliteit groeien conform nieuwe woonwensen waardoor het de bouwactiviteiten stimuleert die lokaal geld opbrengen. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met de economische krimp die een negatieve invloed zal hebben op het inkomen en daarmee op de koopkracht van de sterk groeiende groep pensioengerechtigden. Zij zullen minder snel geneigd zijn een woning te kopen of te investeren in de eigen woning (zie paragraaf 6.2, Koopkracht van de pensioengerechtigde gaat omlaag ). Leegstand zal licht toenemen Waar een tweede huis minder voor de hand ligt vormen leegstand en sloop een veel toegepaste aanpak. Verondersteld wordt dat de gewenste leegstand in de kleine gemeenten van 1,8% in 2010 zal toenemen tot 2% in 2015 en dat de leegstand in de grote en middelgrote gemeenten zal toenemen van 2,1% in 2010 tot 2,25% in 2015. De leegstand, welke ongeschikt is voor bewoning, zal ongeveer gelijk blijven en na 2030 gaan afnemen onder invloed van de toegenomen woningvoorraad en het afnemend aantal huishoudens. Opvallend is dat in Breda en Werkendam de gewenste leegstand tot 2040 nog toeneemt. Het verschil in leegstandspercentages hangt vooral samen met verschillen in samenstelling van de woningvoorraad. Bij de huur- en meergezinswoningen, die met name in de steden voorkomen, komt een hoger leegstandspercentage voor dan bij koop- en eengezinswoningen waarvan de gemiddelde woonduur hoger ligt. De lichte toename van de leegstand hangt samen met de verwachting dat voor delen van de woningvoorraad vraag en aanbod in kwalitatieve zin steeds minder op elkaar zullen aansluiten. Leegstand zet niet alleen de fysieke leefomgeving onder druk (verval, vandalisme) maar komt ook de sociale leefomgeving (aanzien, sociale samenhang, sociale veiligheid) niet ten goede. De structurele leegstand zal voornamelijk voorkomen in de minst aantrekkelijke delen van de woningmarkt. In zwakke buurten kan daarbij een negatieve spiraal ontstaan, waarbij steeds meer inwoners die het zich kunnen permitteren, vertrekken en de sociaal zwakkeren achter blijven.