SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN



Vergelijkbare documenten
SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN

STREEKFOTO MAASLAND. Socio economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JUNI 2010

STREEKFOTO MIDDEN LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

Sociaaleconomische analyse van Limburg en haar 5 streken

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten JULI 2014

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN

STREEKFOTO ZUID LIMBURG

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt

FOTO VAN DE LIMBURGSE ARBEIDSMARKT

STREEKFOTO WEST-LIMBURG

STREEKFOTO MAASLAND. Socio-economische analyse van de streek Maasland en haar 5 gemeenten OKTOBER 2016

STREEKFOTO WEST-LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

STREEKFOTO NOORD-LIMBURG

STREEKFOTO ZUID-LIMBURG

STREEKFOTO MIDDEN-LIMBURG

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE.

Noord-Limburg , , ,2

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Hoofdstuk II - 2. De Noord-Limburgse bevolking.

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt in de logistiek

STEEKKAART Toelichting Indicator Datum Bron Toelichting

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

Socio-economische blik op de Kempen

Socio-economische blik op de Kempen

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers )

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers )

GENKSE BEVOLKING OP ARBEIDSLEEFTIJD NAAR SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

De 50-plussers op de Limburgse arbeidsmarkt in de bouw

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

Regionale economische vooruitzichten

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Werkgroep Arbeidsmarkt Onderwijs

De regionale impact van de economische crisis

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

67,3% van de jarigen aan het werk

Regionale economische vooruitzichten

Allochtonen op de arbeidsmarkt

Trends op de Belgische arbeidsmarkt ( )

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt

SECTORANALYSE DIGITALE ECONOMIE IN LIMBURG

Leeftijd en geslacht jaar jaar jaar. Studieniveau en geslacht Laag Midden Hoog

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst

Pendelarbeid in de gewesten, de provincies en in de Limburgse streken en gemeenten FEBRUARI 2010

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

RAPPORT SOCIALE KERNCIJFERS

Meeruitgaven in 2005 t.o.v voor vrouwelijke 60-plussers als gevolg van de pensioenhervorming in 1996

Foto van de lokale arbeidsmarkt

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

Arbeidsmarkt Onderwijs

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarktbarometer Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

VLAAMS GEWEST VLAAMS GEWEST AAN- DEEL

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2014

Lokale arbeidsmarktindicatoren in de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR)

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

Demografie SAMENVATTING

2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Arbeidsmarktbarometer 2011 Basisonderwijs en Secundair onderwijs

NOVEMBER 2014 BAROMETER

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

Onderwijs SAMENVATTING

Economie. 1 Kempense economie presteert in de Vlaamse middenmoot Kempen Provincie Antwerpen Vlaams Gewest

SUBREGIONALE ANALYSE VAN DE VLAAMSE ARBEIDSMARKT. Departement WSE

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2015

Arbeidsmarkt Onderwijs

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag December 2014

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Mei 2016

Arbeidsmarkt Onderwijs

plan.be Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Bevolkingsvooruitzichten

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2018

Samenvatting Twente Index 2016

FOCUS Werkgelegengheid in het Brussels Grootstedelijk Gebied

Hoofdstuk 3 : Secundair onderwijs. Deel 1 SCHOOLBEVOLKING Gewoon secundair onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

Arbeidsmarkt Onderwijs

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Augustus 2017

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies

Arbeidsmarkt Onderwijs

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2017

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

Voor de RESOC s in West-Vlaanderen wordt het cijfermateriaal op arrondissementeel niveau ontsloten.

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN DE REGIO ZUID-WEST-VLAANDEREN APRIL 2013 STUDIE UITGEVOERD IN OPDRACHT VAN RESOC ZUID-WEST-VLAANDEREN

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Oktober 2018

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

Transcriptie:

SOCIO-ECONOMISCHE ANALYSE VAN LIMBURG EN HAAR 5 STREKEN NOVEMBER 2011

Socio-economische analyse -1- POM-ERSV Limburg

VOORWOORD De wereldwijde economische crisis van 2008-2009 en de huidige dreigende eurocrisis hebben de groei van de Limburgse economie danig verstoord. Meer dan ooit dienen de economische krachten in onze provincie gebundeld te worden om de economie weer op de rails te zetten en nieuwe doorbraken te realiseren om van onze provincie een Europese voorsprongregio te maken. Het gevoerde economische beleid binnen onze provincie wordt dan ook volledig hierop afgestemd. Dat dergelijke krachtenbundeling een zinvolle meerwaarde biedt in het realiseren van het sociaaleconomische beleid wordt vandaag bewezen door onder meer een goede geïntegreerde werking van de Provinciale Ontwikkelingsmaatschappij POM en het Erkend Regionaal Samenwerkingsverband ERSV in Limburg. Reeds sinds 2006 werd onder het provinciale beleid werk gemaakt van een geïntegreerde werking van deze sociaal economische entiteiten, als pionier in Vlaanderen en lang voor de in opmaak zijnde plannen van de Vlaamse Regering om een interne staatshervorming te realiseren met als doel tot betere en transparantere bestuurlijke niveaus te komen. POM-ERSV Limburg brengt overleg, voorbereiding, ondersteuning en uitvoering van het sociaaleconomisch beleid in Limburg samen onder één dak en kan zodoende erg gericht uitvoering geven aan het economische beleid en meer specifiek op het ruimtelijk-economisch vlak en de ontwikkeling van de aangeduide speerpunten als slimme logistiek, zorgeconomie en clean tech. De analyse van allerhande cijfergegevens vormt de basis voor de ontwikkeling van een pro-actief provinciaal economisch beleid en voor de talrijke acties en projecten die POM-ERSV Limburg onderneemt. Eén van de kerntaken binnen POM-ERSV Limburg is dan ook de permanente opvolging van de prestaties van het economisch weefsel in Limburg en de toetsing van deze prestaties via vergelijkende analyses met andere regio s. Onderhavige socio-economische analyse van Limburg en haar vijf streken is de exponent van deze dataverzameling en analyse. De hierin opgenomen parameters geven een globaal beeld van de evolutie die de Limburgse economie de afgelopen jaren heeft doorgemaakt. De cijfers zijn ingedeeld in drie grote domeinen die van invloed zijn op de economische ontwikkeling van een regio: menselijk potentieel, economisch weefsel en omgevingsfactoren. Het economisch weefsel van een regio bestaat immers uit diverse componenten die in vele gevallen niet los van elkaar functioneren maar direct of indirect een ondersteunende of stimulerende functie ten aanzien van elkaar vervullen. Het is belangrijk dat de regio beschikt over een economisch weefsel dat gebaseerd is op diversiteit en evenwicht, op een goede combinatie tussen traditionele sectoren en toekomstgerichte groeisectoren. Binnen al deze sectoren en subsectoren zijn ondernemerschap en innovatiegerichtheid van wezenlijk belang voor een optimale benutting van het economisch potentieel en voor het ontwikkelen van een sterke concurrentiekracht. Socio-economische analyse -2- POM-ERSV Limburg

De geselecteerde prestatie-indicatoren vormen goede meetpunten voor de opvolging van de evolutie van de economie in Limburg in algemene termen en voor de opvolging van de economische leefbaarheid van de vijf Limburgse streken, zijnde Noord-Limburg, West-Limburg, Midden-Limburg, het Maasland en Zuid-Limburg. POM-ERSV Limburg wil met deze socio-economische analyse o.a. de werking van de Limburgse streken en hun gemeenten ondersteunen en zo bijdragen aan de ontwikkeling van goed onderbouwde streekvisies. Een belangrijke conclusie die uit deze analyse kan getrokken worden is dat het actieve regionaaleconomische beleid dat de provincie Limburg reeds geruime tijd voert, dient gecontinueerd te worden om een verdere economische groei in onze provincie te realiseren. Dit beleid is erop gericht om Limburg verder te ontwikkelen tot een regio met een krachtige economische dynamiek, een sterk sociaal-economisch draagvlak en een eigen sociaal-economische identiteit. Zoals eerder aangehaald dienen hiervoor, meer dan ooit, alle socio-economische actoren in onze provincie samen te werken en de krachten te bundelen. Samen staan we sterk! Marc Vandeput Voorzitter POM-ERSV Limburg Socio-economische analyse -3- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -4- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -5- POM-ERSV Limburg

INLEIDING Dataverzameling en data-analyse, nodig voor het onderbouwen van een streekanalyse, vormen de basis voor strategische planning. Deze brochure omvat een sociaal-economische analyse van Limburg en haar 5 streken met doorgaans als referentiejaar 2003, waarbij meestal een vergelijking wordt gemaakt met Vlaanderen en België. Omdat het administratief arrondissement voor sommige onderwerpen het laagste niveau is waarvan gegevens voorhanden zijn, worden mits beschikbaar en/of relevant de 5 Limburgse streken hiervoor vervangen door de 3 Limburgse arrondissementen om toch een idee te hebben over eventuele streekverschillen binnen Limburg. Alle data die in deze publicatie aan bod komen, zijn waar mogelijk gedetailleerd tot op gemeentelijk niveau terug te vinden in raadpleegbare excel-bestanden op onze website www.ersvlimburg.be in de rubriek Statistieken bij het desbetreffende onderwerp. Zoals reeds hoger vermeld, analyseert deze uitgave de cijfers sinds 2003. Voor een specifieke analyse van de recente economische recessie wordt verwezen naar het artikel Limburg en het economisch herstel in het Economisch Rapport 2011.2 van POM-ERSV Limburg van juni 2011. Dit artikel is downloadbaar op onze website in de rubriek Economisch Rapport. Socio-economische analyse -6- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -7- POM-ERSV Limburg

INHOUD blz AFBAKENING LIMBURGSE STREKEN EN ARRONDISSEMENTEN AFBAKENING VAN DE 5 LIMBURGSE STREKEN 12 AFBAKENING VAN DE 3 LIMBURGSE ARRONDISSEMENTEN 13 A. MENSELIJK POTENTIEEL A.1. DEMOGRAFIE 16 Bevolkingsaantal en -spreiding 16 Bevolkingsdichtheid 16 Evolutie van de bevolking 17 Bevolkingsvooruitzichten 17 Loop van de bevolking: natuurlijk akkres en migratiesaldo 18 Bevolking per nationaliteit 19 Leeftijdsopbouw 20 Ouderdomscoëfficiënt 21 A.2. ARBEIDSMARKTAANBOD 22 Doorstromingscoëfficiënt 22 Afhankelijkheidsratio 23 Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische positie 23 Evolutie van de beroepsbevolking 24 Activiteitsgraad 25 Werkloosheid 27 Niet-werkende werkzoekenden 27 Werkloosheidsgraad 28 A.3. OPLEIDING 29 Schoolbevolking in het voltijds onderwijs 29 Voltijds gewoon secundair onderwijs 30 Evolutie 30 Schoolse vertraging 31 Studenten naar woonplaats in het hoger onderwijs 32 Socio-economische analyse -8- POM-ERSV Limburg

B. ECONOMISCH WEEFSEL B.1. WELVAARTSCREATIE 36 Bruto toegevoegde waarde 36 Bruto binnenlands product 37 Bruto binnenlands product per inwoner 38 Evolutie 38 Determinanten 39 Inkomen 40 Beschikbaar inkomen per inwoner 40 Netto fiscaal inkomen per inwoner 42 B.2. CONCURRENTIEVERMOGEN OP GEBIED VAN ARBEIDSKOST 43 Arbeidsproductiviteit op basis van de bruto toegevoegde waarde 43 Arbeidseenheidskost 45 Loonkost per eenheid product 46 Bruto maandloongegevens 47 Evolutie naar werkplaats 47 Toestand oktober 2009 volgens bepaalde karakteristieken 48 B.3. INVESTERINGEN 52 Private bruto investeringen 52 Investeringsratio 53 B.4. ONDERNEMERSCHAP 55 Zelfstandigen 55 Evolutie 55 Sectoraandeel 56 Aanwezigheidsindexen 56 Vestigingen met personeel 57 Evolutie 57 Sectoraandeel 58 Aanwezigheidsindexen 58 KMO-aandeel 59 B.5. WERKGELEGENHEIDSCREATIE 62 Totale werkgelegenheid 62 Evolutie 62 Werkgelegenheidsgraad 62 Socio-economische analyse -9- POM-ERSV Limburg

Jobs in loondienst 63 Evolutie 63 Sectoraandeel 64 Aanwezigheidsindexen 64 Tewerkstelling in KMO s 66 Vacatures en spanningsgraad 67 B.6. INNOVATIEVERMOGEN 68 Patenten 68 Tewerkstelling in kennisintensieve sectoren 69 Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren 71 Kennisintensieve dienstensectoren 72 Tewerkstelling in de culturele en creatieve sectoren 73 B.7. WERKENDEN 74 Aantal werkenden 74 Werkzaamheidsgraad 75 Tijdelijke werkloosheid 77 B.8. PENDELARBEID 78 Uitgaande pendelarbeid 79 Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) 79 Limburgse streken 82 Inkomende pendelarbeid 85 Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) 85 Limburgse streken 89 Pendelarbeid in relatie tot de tewerkstelling en werkloosheid in de Limburgse streken 92 C. OMGEVINGSFACTOREN C.1. TOERISME 98 Toeristische aankomsten (bezoekers) 98 Toeristische overnachtingen 100 Gemiddelde toeristische verblijfstijd 102 C.2. MAATSCHAPPELIJKE VOORZIENINGEN 103 Rusthuiswoongelegenheden 103 Ziekenhuizen en ziekenhuisbedden 105 Ziekenhuizen 105 Ziekenhuisbedden 105 Socio-economische analyse -10- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -11- POM-ERSV Limburg

AFBAKENING LIMBURGSE STREKEN EN ARRONDISSEMENTEN AFBAKENING VAN DE 5 LIMBURGSE STREKEN Figuur 1 laat de verdeling van de 44 Limburgse gemeenten over de 5 Limburgse streken zien. Figuur 1 : Kaart van de 5 Limburgse streken met hun respectievelijke gemeenten De streekverdeling van de Limburgse oppervlakte van 242.214 ha. wordt geïllustreerd in figuur 2. Figuur 2 : Verdeling van de Limburgse oppervlakte (in ha.) over de 5 Limburgse streken Socio-economische analyse -12- POM-ERSV Limburg

AFBAKENING VAN DE 3 LIMBURGSE ARRONDISSEMENTEN Figuur 3 toont de verdeling van de 44 Limburgse gemeenten over de 3 Limburgse arrondissementen. Figuur 3 : Kaart van de 3 Limburgse arrondissementen met hun respectievelijke gemeenten De arrondissementele verdeling van de Limburgse oppervlakte (242.214 ha.) is te zien in figuur 4. Figuur 4 : Verdeling van de Limburgse oppervlakte (in ha.) over de 3 Limburgse arrondissementen Socio-economische analyse -13- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -14- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -15- POM-ERSV Limburg

A. MENSELIJK POTENTIEEL A.1. DEMOGRAFIE Bevolkingsaantal en -spreiding De provincie Limburg telt 838.505 inwoners (tabel 1) op 1 januari 2010 : 417.866 mannen en 420.639 vrouwen. België heeft 10.839.905 inwoners; in Vlaanderen zijn er dat 6.251.983. Het aandeel van Limburg in de Belgische bevolking bedraagt 7,7%, het Limburgs aandeel in Vlaanderen is 13,4%. De Limburgse bevolking is als in figuur 5 gespreid over de 5 Limburgse streken. Figuur 5 : Verdeling van de Limburgse bevolking over de 5 Limburgse streken op 01/01/2010 Bevolkingsdichtheid De bevolkingsdichtheid begin 2010, zoals grafisch weergegeven in figuur 6, van Limburg (346 inwoners per km²) ligt beneden het landelijk gemiddelde (355) en dat van Vlaanderen (462). Binnen de provincie is de dichtst bevolkte streek Midden-Limburg met 541 inwoners per km². Noord- Limburg is het dunst bevolkt en telt 240 inwoners per km². Figuur 6 : Bevolkingsdichtheid (inwoners per km²) op 01/01/2010 Socio-economische analyse -16- POM-ERSV Limburg

Evolutie van de bevolking In tabel 1 blijkt dat West-Limburg en Noord-Limburg de regio s met de sterkste bevolkingstoename zijn tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2010. Zij stijgen respectievelijk met 5,5% en 4,3%. Daar waar Limburg in het verleden traditioneel een sterkere stijging kende dan Vlaanderen en België, zien we nu een quasi gelijklopend groeiritme van ca. 0,7% per jaar. Tabel 1 Evolutie : van van het het aantal aantal inwoners tussen tussen 1/01/2004 1/01/2004 en 1/01/2010 en 1/01/2010 1/01/2004 1/01/2010 Evolutie 2004-2010 T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg 70.760 69.398 140.158 73.641 72.508 146.149 2.881 3.110 5.991 4,3 Midden-Limburg 110.657 112.463 223.120 114.590 116.985 231.575 3.933 4.522 8.455 3,8 West-Limburg 72.381 72.363 144.744 76.143 76.616 152.759 3.762 4.253 8.015 5,5 Maasland 57.567 57.020 114.587 59.554 59.184 118.738 1.987 2.164 4.151 3,6 Zuid-Limburg 90.988 92.189 183.177 93.938 95.346 189.284 2.950 3.157 6.107 3,3 LIMBURG 402.353 403.433 805.786 417.866 420.639 838.505 15.513 17.206 32.719 4,1 VLAANDEREN 2.966.640 3.049.384 6.016.024 3.085.334 3.166.649 6.251.983 118.694 117.265 235.959 3,9 BELGIE 5.087.176 5.309.245 10.396.421 5.312.221 5.527.684 10.839.905 225.045 218.439 443.484 4,3 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg Bevolkingsvooruitzichten De resultaten van de bevolkingsvooruitzichten 2007-2060 (tabel 2), met als uitgangspunt de waargenomen bevolking op 01/01/2007, geven aan dat het inwonertal in Limburg nog zal toenemen tot 907.206 eind 2030. Daarna zal de Limburgse populatie afnemen. De Vlaamse en Belgische populatie daarentegen zullen verder blijven toenemen tot 2060. Tabel 213 : : Bevolkingsvooruitzichten 2007-2060 31/12/2000 31/12/2010 31/12/2020 31/12/2030 31/12/2040 31/12/2050 31/12/2060 Arr. Hasselt 384.503 409.240 434.308 448.168 453.321 454.180 453.986 Arr. Maaseik 220.231 234.350 247.097 249.347 244.994 239.312 235.083 Arr. Tongeren 190.051 198.999 208.337 209.691 206.656 203.462 201.387 LIMBURG 794.785 842.589 889.742 907.206 904.971 896.954 890.456 VLAANDEREN 5.952.552 6.270.418 6.614.038 6.796.862 6.889.747 6.953.673 7.018.586 BELGIE 10.263.414 10.886.032 11.598.066 12.011.561 12.249.021 12.460.503 12.687.784 Bron : Federaal Planbureau, FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg Figuur 7 : Jaarlijks gemiddeld groei-% van de bevolking 2000-2030 Socio-economische analyse -17- POM-ERSV Limburg

De verwachte bevolkingsgroei tussen 2000 en 2030 (figuur 7) zal in Limburg plaatsvinden aan het Vlaamse stijgingsritme van 0,5% per jaar, iets lager dan het landstempo van 0,6%. Binnen Limburg zal in dezelfde periode het arrondissement Hasselt (0,6%) het hoogste jaarlijkse gemiddelde groeipercentage vertonen en het arrondissement Tongeren (0,3%) het laagste. Loop van de bevolking: natuurlijk akkres en migratiesaldo Vergeleken met 2003 is in alle beschouwde regio s in 2009 (tabel 3 en figuur 8) het aantal geboorten, immigraties en emigraties gestegen. Het aantal sterften is gedaald in België (-2,4%) en Vlaanderen (-1,0%), terwijl dit in Limburg (+0,3%) vrijwel constant is gebleven. In de Limburgse streken is het aantal sterften verminderd in het Maasland (-6,3%) en Zuid-Limburg (-5,9%), terwijl elders in Limburg een stijging is opgetekend, gaande van +3,6% in West-Limburg tot +7,2% in Noord-Limburg. Tabel 3 : Loop van de bevolking in 2003 en 2009 2003 2009 Geboorten Nat. Migr. Totaal Geboor- Nat. Migr. Totaal Sterften Akkres Immigr. Emigr. saldo Akkres ten Sterften Akkres Immigr. Emigr. saldo Akkres Noord-Limburg 1.217 970 247 5.053 4.667 386 633 1.445 1.040 405 6.129 5.541 588 993 Midden-Limburg 2.292 1.751 541 8.341 7.792 549 1.090 2.551 1.828 723 9.883 9.385 498 1.221 West-Limburg 1.383 1.150 233 5.416 5.153 263 496 1.750 1.191 559 6.847 6.108 739 1.298 Maasland 1.113 944 169 4.424 4.146 278 447 1.278 885 393 5.075 4.639 436 829 Zuid-Limburg 1.633 1.838-205 7.049 6.516 533 328 1.834 1.729 105 8.182 7.529 653 758 LIMBURG 7.638 6.653 985 30.283 28.274 2.009 2.994 8.858 6.673 2.185 36.116 33.202 2.914 5.099 VLAANDEREN 59.964 58.910 1.054 262.092 246.314 15.778 16.832 68.925 58.332 10.593 310.186 279.281 30.905 41.498 BELGIE 112.149 107.039 5.110 552.608 524.818 27.790 32.900 127.297 104.509 22.788 649.182 584.288 64.894 87.682 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie; Studiedienst Vlaamse Regering SVR Verwerking : ERSV-Limburg Figuur 8 : %-evolutie geboorten, sterften, immigratie en emigratie 2003-2009 Hoewel uit de loop van de bevolking (tabel 3 en figuur 9) blijkt dat de aangroei van de Limburgse, Vlaamse en Belgische populatie zowel in 2003 als in 2009 hoofdzakelijk te danken is aan het inwijkingsoverschot, daalt het belang hiervan in 2009 ten voordele van de natuurlijke aangroei wat vooral veroorzaakt wordt door een aanhoudende stijging van het aantal geboorten de laatste jaren. Socio-economische analyse -18- POM-ERSV Limburg

In Midden-Limburg is het inwijkingsoverschot in de beschouwde periode zelfs al gedaald tot 40,8% van het totaal akkres zodat in 2009 in deze streek de bevolkingsaangroei voor het merendeel gebeurt door het natuurlijk akkres. Enkel in West-Limburg neemt het belang van het inwijkingsoverschot nog toe. Het zeer hoge aandeel van het inwijkingsoverschot in Zuid-Limburg in 2003 is het gevolg van het feit dat er in dat jaar 205 meer sterften zijn opgetekend dan geboorten. Figuur 9 : %-aandeel migratiesaldo in totaal akkres Bevolking per nationaliteit Op 1 januari 2010 telt Limburg 76.126 inwoners met een niet-belgische nationaliteit of 9,1% van de totale Limburgse bevolking (tabel 4 en figuur 10). Voor Vlaanderen is dit 399.433 of 6,4% en voor België 1.057.666 of 9,8%. Tabel 4 : Evolutie niet-belgen 01/01/2004-01/01/2010 1/01/2004 1/01/2008 1/01/2010 Evolutie 2004-2010 Abs. % Noord-Limburg 13.945 17.237 18.799 4.854 34,8 Midden-Limburg 17.826 17.659 18.144 318 1,8 West-Limburg 6.185 6.281 6.562 377 6,1 Maasland 18.721 20.909 22.066 3.345 17,9 Zuid-Limburg 7.767 9.734 10.555 2.788 35,9 LIMBURG 64.444 71.820 76.126 11.682 18,1 VLAANDEREN 288.375 354.370 399.433 111.058 38,5 BELGIE 860.287 971.448 1.057.666 197.379 22,9 Bron : FOD Economie - ADSEI Verwerking : ERSV-Limburg West-Limburg met 4,3% en het Maasland met 18,6% kennen binnen Limburg respectievelijk het kleinste en het grootste aandeel vreemdelingen onder hun bevolking. In de periode 01/01/2004-01/01/2010 neemt het aantal niet-belgen in Limburg toe met 11.682 personen of +18,1%, tegenover +22,9% (+197.379) in België en +38,5% (+111.058) in Vlaanderen. Dit varieert in de Limburgse streken van +1,8% in Midden-Limburg tot +35,9% in Zuid-Limburg. In nagenoeg elke beschouwde regio groeit het aandeel van de vreemde bevolking sinds 2004, uitgezonderd in Midden- en West- Limburg. Socio-economische analyse -19- POM-ERSV Limburg

Figuur 10 : %-aandeel niet-belgen in totale bevolking De meest recente beschikbare cijfers over de buitenlandse bevolking per nationaliteit dateren nog van 01/01/2008. Meer dan de helft van de buitenlandse bevolking in Limburg waren begin 2008 Nederlanders (55,4%). In Noord-Limburg vertegenwoordigden zij 87,0% van alle niet-belgen. In het Maasland was dit 69,8% en in Zuid-Limburg 58,7%. In Midden-Limburg waren de Italianen (36,3%) het belangrijkst in aantal en in West-Limburg waren dit de Turken met 27,5% van de niet-belgische bevolking. Figuur 11 : %-aandeel nationaliteiten binnen buitenlandse bevolking in Limburg op 01/01/2008 Leeftijdsopbouw Tabel 5 over de leeftijdsopbouw laat duidelijk zien dat tussen 1 januari 2004 en 1 januari 2010 de vergrijzing overal toeneemt of m.a.w. het aandeel van de bevolking jonger dan 40 jaar is afgenomen ten voordele van de leeftijdsgroepen boven 40 jaar. Socio-economische analyse -20- POM-ERSV Limburg

Tabel 5 : Procentuele leeftijdsopbouw 1/01/2004 1/01/2010 0-19 20-39 40-59 60 en + Totaal 0-19 20-39 40-59 60 en + Totaal Noord-Limburg 23,7 27,2 29,5 19,5 100,0 21,9 24,6 31,2 22,3 100,0 Midden-Limburg 22,8 28,3 29,1 19,8 100,0 21,7 26,2 29,9 22,2 100,0 West-Limburg 22,9 28,4 28,9 19,8 100,0 22,3 26,2 29,7 21,8 100,0 Maasland 22,7 27,8 30,2 19,3 100,0 21,7 25,1 31,5 21,7 100,0 Zuid-Limburg 20,9 27,0 30,2 21,9 100,0 20,5 24,4 30,9 24,2 100,0 LIMBURG 22,5 27,8 29,5 20,2 100,0 21,6 25,4 30,5 22,5 100,0 VLAANDEREN 22,3 26,7 28,4 22,5 100,0 22,0 24,9 29,0 24,1 100,0 BELGIE 23,2 27,1 27,9 21,8 100,0 22,9 25,8 28,3 23,0 100,0 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie Verwerking : ERSV-Limburg Ouderdomscoëfficiënt Figuur 12 illustreert de vergrijzing nog beter aan de hand van de ouderdomscoëfficiënt. De ouderdomscoëfficiënt is de verhouding van de bevolking van 60 jaar en ouder ten opzichte van de bevolking jonger dan 20 jaar. Bovendien worden de verschillen in vergrijzing meer zichtbaar tussen de Limburgse streken, Limburg, Vlaanderen en België. Figuur 12 : Ouderdomscoëfficiënt (bevolking van 60j. en meer in % van de bevolking 0-19j) De ouderdomscoëfficiënt neemt forser toe in Limburg dan elders. De vergrijzing in Limburg (104,3) situeert zich in 2010 tussen het Belgische (100,4) en het Vlaamse niveau (109,5). Opvallend is dat in één Limburgse streek, nl. in Zuid-Limburg met een ouderdomscoëfficiënt van 118,1, de vergrijzing niet alleen verder gevorderd is dan in overig Limburg maar zelfs verder dan in Vlaanderen. Een ouderdomscoëfficiënt van boven de 100 betekent dat er meer 60-plussers dan jongeren zijn. Sedert enkele jaren is dit dus niet alleen zo in Vlaanderen maar zelfs in nog grotere mate ook in Zuid- Limburg. In 2010 blijven er enkel in het Maasland en in West-Limburg voorlopig nog iets meer jongeren dan 60-plussers. Socio-economische analyse -21- POM-ERSV Limburg

A.2. ARBEIDSMARKTAANBOD Doorstromingscoëfficiënt De structuur van de bevolking is ook van belang voor het aanbod en de vervanging van arbeidskrachten. De doorstromingscoëfficiënt (figuur 13) geeft belangrijke aanwijzigingen over de mate waarin uittreders uit de arbeidsmarkt vervangen kunnen worden door intredende starters. De doorstromingscoëfficiënt is de verhouding van de bevolking 15-24 jaar ten opzichte van de bevolking 55-64 jaar. Deze indicator houdt wel enkel rekening met de leeftijd en zegt niets over de bereidheid om te werken en de competenties van de in- en uittreders. Figuur 13 : Doorstromingscoëfficiënt (bevolking van 15-24j. in % van de bevolking 55-64j) Op 01/01/2010 heeft Limburg een doorstromingscoëfficiënt van 93,1%. Dat wil zeggen dat per 100 personen die in de leeftijdsklasse van de laatste fase van hun carrière zitten, er afgerond nog 93 personen klaarstaan om hun plaats in het arbeidsleven in te nemen. Vanuit demografisch oogpunt is de vervanging op de arbeidsmarkt in Limburg dus niet meer gegarandeerd. Op 01/01/2004 bedroeg Figuur 14 : Doorstromingscoëfficiënt : waarnemingen 2004-2007 en prognose 2008-2060 (telkens op 1 januari berekening van de bevolking 15-24j. in % van de bevolking 55-64j.) Socio-economische analyse -22- POM-ERSV Limburg

deze indicator nog 115,0%. In alle beschouwde regio s is de doorstromingscoëfficiënt de laatste jaren gedaald tot onder de 100%. Hierdoor is de vervanging op de arbeidsmarkt nergens meer verzekerd, wat binnen Limburg al enkele jaren en nog meer uitgesproken het geval is voor Zuid-Limburg (97,9% in 2004 en 82,1% in 2010). Op basis van de bevolkingsvooruitzichten tot 2060 zal in de nabije toekomst deze doorstromingscoëfficiënt (figuur 14) in Vlaanderen en bij uitstek in Limburg zeer snel blijven dalen. Afhankelijkheidsratio Tevens kennen Limburg en haar 5 streken, zoals blijkt uit figuur 15, op 01/01/2010 nog een relatieve lage afhankelijkheidsratio (beneden de 81%, een niveau dat Vlaanderen en België al overschreden op 01/01/2004). Dat wil zeggen dat er relatief minder inwoners op inactieve leeftijd zijn t.o.v. de potentieel beroepsactieven dan in Vlaanderen en België. Immers, de afhankelijkheidsratio is de Figuur 15 : Afhankelijkheidsratio (bevolking van 0-19j. plus 60j. en meer in % van de bevolking 20-59j.) verhouding van de bevolking jonger dan 20 jaar plus 60 jaar en ouder ten opzichte van de bevolking 20-59 jaar. Maar volgens de prognoses zullen de gebieden met de laagste waarden vandaag, de sterkste aangroei kennen zodat de druk van de inactieve bevolking op de potentiële beroepsbevolking overal hoog zal worden. Bevolking op beroepsactieve leeftijd naar socio-economische positie Tabel 6 en figuur 16 laten de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) naar socioeconomische positie in 2009 zien. Hieruit blijkt dat Limburg en haar streken overal relatief gezien minder werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen, helpers en uitgaande grensarbeid) behalve in Socio-economische analyse -23- POM-ERSV Limburg

Tabel 6 : Bevolking op op beroepsactieve leeftijd leeftijd (15-64 jaar) (15-64j.) naar socio-economische naar socio-economische positie in 2009 positie (jaargemiddelde) in 2009 (jaargem.) Absoluut Procentueel Bevolking Werkzoekend Nietberoepsactief Bevolking Werkzoekend Niet- (15-64 jaar) Werkend (nwwz) (15-64 jaar) Werkend (nwwz) beroepsactief Noord-Limburg 99.286 64.290 4.207 30.789 100,0 64,8 4,2 31,0 Midden-Limburg 157.037 97.346 9.907 49.784 100,0 62,0 6,3 31,7 West-Limburg 102.846 65.121 5.103 32.621 100,0 63,3 5,0 31,7 Maasland 81.396 48.944 5.073 27.379 100,0 60,1 6,2 33,6 Zuid-Limburg 127.439 84.260 6.115 37.064 100,0 66,1 4,8 29,1 LIMBURG 568.004 359.962 30.405 177.636 100,0 63,4 5,4 31,3 VLAANDEREN 4.100.482 2.703.958 202.770 1.193.753 100,0 65,9 4,9 29,1 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Zuid-Limburg, meer werklozen (niet-werkende werkzoekenden) met uitzondering van Noord- en Zuid-Limburg en meer niet-beroepsactieven uitgenomen Zuid-Limburg heeft dan Vlaanderen. Zuid- Limburg (66,1%; 4,8% en 29,1%) heeft nagenoeg dezelfde procentuele verdeling dan deze op Vlaams niveau (65,9%; 4,9% en 29,1%). Voor wat betreft de werklozen heeft Noord-Limburg (4,2%) de meest gunstige positie. Het Maasland scoort het slechtste inzake werkenden en niet-beroepsactieven (60,1% en 33,6%). Op gebied van werklozen is dit Midden-Limburg (6,3%). Figuur 16 : %-verdeling bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) naar socio-economische positie in 2009 (jaargemiddelde) Evolutie van de beroepsbevolking De beroepsbevolking is het gedeelte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) dat daadwerkelijk actief is op de arbeidsmarkt, hetzij als werkenden (loontrekkenden, zelfstandigen, helpers en uitgaande grensarbeid), hetzij als niet-werkende werkzoekenden. Socio-economische analyse -24- POM-ERSV Limburg

Tabel 7 : Evolutie van de beroepsbevolking (15-64 jaar) 2003-2009 (jaargemiddelden) 2003 2009 Evolutie 2003-2009 T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg 37.240 28.145 65.385 37.883 30.615 68.497 643 2.470 3.113 4,8 Midden-Limburg 58.500 45.422 103.923 58.511 48.742 107.253 11 3.319 3.330 3,2 West-Limburg 37.614 28.642 66.256 38.749 31.476 70.225 1.135 2.834 3.969 6,0 Maasland 29.378 22.279 51.658 30.091 23.926 54.017 713 1.647 2.360 4,6 Zuid-Limburg 48.514 37.391 85.905 49.244 41.131 90.375 730 3.740 4.469 5,2 LIMBURG 211.247 161.879 373.126 214.478 175.889 390.367 3.232 14.010 17.241 4,6 VLAANDEREN 1.537.238 1.215.018 2.752.256 1.575.568 1.331.160 2.906.729 38.331 116.143 154.473 5,6 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg In de periode 2003-2009 (tabel 7) stijgt de Limburgse beroepsbevolking met 4,6% aan een trager tempo dan in Vlaanderen (+5,6%). Met +6,0% en +5,2% zijn West- en Zuid-Limburg de Limburgse streken met relatief de meest positieve evolutie. In Midden-Limburg bedraagt de groei slechts 3,2%. Figuur 17 : Groei-% van de beroepsbevolking (15-64j.) 2003-2009 Goed zichtbaar in figuur 17 is dat de mannelijke beroepsbevolking in alle regio s maar weinig meer toeneemt en dat dit het meest uitgesproken is in Midden-Limburg waar zelfs geen groei meer is. De vrouwelijke beroepsbevolking kent globaal in Limburg (+8,7%) ook een lager groeicijfer dan Vlaanderen (+9,6%). Het hoogste groeiritme bij de vrouwen wordt opgetekend in Zuid-Limburg (+10,0%) en West-Limburg (+9,9%), het laagste in Midden-Limburg (+7,3%) en het Maasland (+7,4%). Activiteitsgraad De activiteitsgraad (tabel 8) geeft een idee van de mate waarin de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) actief is op de arbeidsmarkt, d.w.z. een job heeft of een job zoekt. De activiteitsgraad is namelijk de verhouding tussen de beroepsbevolking en de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Socio-economische analyse -25- POM-ERSV Limburg

Tabel 8 : Evolutie van de activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64 jaar) 2003-2009 (de beroepsbevolking/bevolking op arbeidsleeftijd) 2003 2009 Evolutie 2003-2009 M V T M V T M V T Noord-Limburg 76,2 60,4 68,5 74,7 63,0 69,0-1,5 2,6 0,5 Midden-Limburg 75,9 60,5 68,3 73,7 62,8 68,3-2,2 2,3 0,0 West-Limburg 75,0 59,1 67,2 74,5 61,9 68,3-0,6 2,8 1,1 Maasland 72,7 57,7 65,4 72,5 60,0 66,4-0,2 2,3 1,0 Zuid-Limburg 76,8 61,2 69,1 76,2 65,5 70,9-0,6 4,3 1,8 LIMBURG 75,5 60,0 67,9 74,4 62,9 68,7-1,1 2,9 0,8 VLAANDEREN 76,7 62,2 69,6 76,0 65,7 70,9-0,7 3,5 1,3 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Limburg (67,9%) heeft niet alleen een lagere activiteitsgraad dan vlaanderen (69,6%) in 2003 maar, zoals figuur 18 illustreert, is de discrepantie in 2009, met voor Limburg en Vlaanderen respectievelijk een activiteitsgraad van 68,7% en 70,9%, nog toegenomen. Dit geldt voor alle Limburgse regio s, Figuur 18 : Groei activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64j.) 2003-2009 (de beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd) behalve voor Zuid-Limburg dat in de betrokken periode de achterstand t.o.v. Vlaanderen inzake de activiteitsgraad volledig weet weg te werken. Aangezien de mannelijke beroepsbevolking maar weinig meer aangroeit, vindt de toename van de activiteitsgraad blijkbaar nog uitsluitend plaats bij de vrouwen. Figuur 19 laat duidelijk zien dat van de Limburgse regio s in 2009, het Maasland (66,4%) de laagste activiteitsgraad heeft en Zuid-Limburg (70,9%) de hoogste. Dit was in 2003 ook al zo. Opvallend is ook dat de Maaslandse activiteitsgraad achter blijft bij overig Limburg, zowel bij de mannen als de vrouwen. Socio-economische analyse -26- POM-ERSV Limburg

Figuur 19 : Activiteitsgraad (jaargemiddelden 15-64 jaar) per geslacht in 2009 (beroepsbevolking in % van de bevolking op arbeidsleeftijd) Werkloosheid Niet-werkende werkzoekenden In de periode 31/12/2003-31/12/2010 (tabel 9 en figuur 20) daalt het aantal niet-werkende werkzoekenden (nwwz) in Limburg van 34.138 tot 28.836 of met 15,5%, dat hiermee beter presteert dan Vlaanderen (-6,3%). Zelfs Zuid-Limburg, de Limburgse streek met het laagste dalingspercentage (-9,0%), behaalt nog een iets beter resultaat dan Vlaanderen. West-Limburg (-22,8%) en Midden- Limburg (-20,1%) scoren het best. Tabel 9 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden 2003-2010 31/12/2003 31/12/2010 Evolutie 2003-2010 T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg 1.815 2.689 4.504 1.921 2.174 4.095 106-515 -409-9,1 Midden-Limburg 4.961 6.385 11.346 4.577 4.485 9.062-384 -1.900-2.284-20,1 West-Limburg 2.777 3.679 6.456 2.446 2.538 4.984-331 -1.141-1.472-22,8 Maasland 2.316 2.946 5.262 2.380 2.336 4.716 64-610 -546-10,4 Zuid-Limburg 2.857 3.713 6.570 2.981 2.998 5.979 124-715 -591-9,0 Limburg 14.726 19.412 34.138 14.305 14.531 28.836-421 -4.881-5.302-15,5 Vlaanderen 101.107 112.081 213.188 103.907 95.927 199.834 2.800-16.154-13.354-6,3 Bron : VDAB Verwerking: ERSV-Limburg Opmerkelijk is dat de werkloosheidsdaling in de beschouwde periode in alle regio s bijna uitsluitend een vrouwelijke aangelegenheid is. Enkel in West-Limburg (-11,9%) en Midden-Limburg (-7,7%) daalt de werkloosheid ook bij de mannen maar wel zodanig dat de stijging bij de mannen in de overige Limburgse streken meer dan ongedaan gemaakt wordt op provinciaal niveau (-2,9%). Vlaanderen ziet haar werkloosheid bij de mannen daarentegen vermeerderen met +2,8%. West-Limburg kent met - 31,0% de grootste afname bij de vrouwen en Noord-Limburg met -19,2% de kleinste maar wel nog gunstiger is dan de Vlaamse daling met -14,4%. Socio-economische analyse -27- POM-ERSV Limburg

Figuur 20 : %-evolutie van de niet-werkende werkzoekenden 2003-2010 Eind 2003 zijn vrouwen duidelijk vaker terug te vinden in de werkloosheidsstatistieken dan mannen. Dit patroon wordt dan op alle geografische niveaus vastgesteld (figuur 21). Eind 2010 bestaat deze oververtegenwoordiging van de vrouwen in de werkloosheid eigenlijk alleen nog, zij het in fel afgezwakte vorm, in Noord-Limburg met een relatieve vrouwelijke aanwezigheid in de nwwz van 53,1%. Figuur 21 : Evolutie %-aandeel vrouwen in de niet-werkende werkzoekenden 2003-2010 Werkloosheidsgraad Figuur 22 toont dat de werkloosheidsgraad, of het aandeel van de niet-werkende werkzoekenden in de beroepsbevolking, tussen december 2003 en december 2010 niet alleen in Limburg globaal maar ook in al haar streken meer is verminderd dan in Vlaanderen. Eind december 2003 ligt de werkloosheidsdruk enkel in Noord-Limburg (7,5%) onder het Vlaamse niveau van 7,9%, terwijl overig Limburg slechter scoort. Zeven jaar later zit zowel Noord-Limburg (6,0%) als Zuid-Limburg (6,7%) onder de Vlaamse werkloosheidsdruk van 6,9%. Zowel in 2003 als 2010 kennen Midden-Limburg (11,5% in 2003 en 8,5% in 2010) en het Maasland (11,0% en 8,8%) het hoogste aantal werklozen t.o.v. hun beroepsbevolking. Socio-economische analyse -28- POM-ERSV Limburg

Figuur 22 : Evolutie werkloosheidsgraden 2003-2010 (niet-werkende werkzoekenden in % van beroepsbevolking) A.3. OPLEIDING Schoolbevolking in het voltijds onderwijs In Limburg bedraagt in het schooljaar 2009-2010 (tabel 10) de schoolbevolking in het voltijds onderwijs 163.135 eenheden of 12,6% van het totaal voor Vlaanderen (1.295.542). Sinds het schooljaar 2003-2004 is deze schoolbevolking in Limburg gedaald met 1,4%, tegen een stijging met 2,4% in Vlaanderen. Het aantal leerlingen in Limburg in het kleuteronderwijs (+3,9%), het lager onderwijs (-6,3%) en het secundair onderwijs (-1,8%) evolueert minder goed dan in Vlaanderen (respectievelijk +6,6%; -4,4% en +0,9%). Eveneens ziet het hogescholenonderwijs zijn studentenbevolking in Limburg (+6,6%) minder vlug toenemen (Vlaanderen : +14,4%). Het aantal studenten dat in Limburg universitair onderwijs volgt, kent met een toename van 25,9% dan weer vrijwel hetzelfde stijgingsritme als in geheel Vlaanderen (+26,5%). Tabel 10 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds onderwijs in de schooljaren 2003-2004 en 2009-2010 2003-2004 2009-2010 Evolutie 2003-2004 / 2009-2010 Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. % Kleuteronderwijs 30.238 236.671 31.425 252.353 1.187 3,9 15.682 6,6 Gewoon 29.969 234.951 31.106 250.391 1.137 3,8 15.440 6,6 Buitengewoon 269 1.720 319 1.962 50 18,6 242 14,1 Lager onderwijs 56.782 426.567 53.220 407.902-3.562-6,3-18.665-4,4 Gewoon 52.357 399.615 48.806 380.197-3.551-6,8-19.418-4,9 Buitengewoon 4.425 26.952 4.414 27.705-11 -0,2 753 2,8 Secundair onderwijs 64.957 444.714 63.761 448.760-1.196-1,8 4.046 0,9 Gewoon 62.009 427.922 60.379 429.745-1.630-2,6 1.823 0,4 Buitengewoon 2.948 16.792 3.382 19.015 434 14,7 2.223 13,2 Hogescholenonderwijs (*) 11.437 100.178 12.189 114.646 752 6,6 14.468 14,4 Universitair onderwijs (*) 2.017 56.839 2.540 71.881 523 25,9 15.042 26,5 Totaal 165.431 1.264.969 163.135 1.295.542-2.296-1,4 30.573 2,4 Bron : Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Verwerking : ERSV-Limburg (*) 2003-2004 = aantal hoofdinschrijvingen basisopleidingen en 2009-2010 = aantal studenten BAMA en basisopleidingen Socio-economische analyse -29- POM-ERSV Limburg

Figuur 23 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds onderwijs per onderwijsniveau in de schooljaren 2003-2004 en 2009-2010 Uit figuur 23 over de procentuele verdeling van de schoolbevolking per onderwijsniveau blijkt dat sinds het schooljaar 2003-2004, zowel in Limburg als Vlaanderen, de aandelen van het lager en secundair onderwijs verminderen en van de overige onderwijsniveaus vermeerderen. Niet alleen blijven de grootste aandelenverschillen tussen Limburg en Vlaanderen gesitueerd in het secundair en hoger onderwijs, maar zijn deze divergenties verder opgelopen. Voltijds gewoon secundair onderwijs Evolutie Nog iets meer uitgesproken dan in het schooljaar 2003-2004, kiezen de meeste scholieren binnen het voltijds gewoon secundair onderwijs (tabel 11 en figuur 24) in het schooljaar 2009-2010 zowel in Limburg (23,8%) als in Vlaanderen (27,0%) na de 1 ste graad voor het algemeen secundair onderwijs (ASO). Het aandeel van het technisch secundair onderwijs (TSO) stijgt lichtjes in beide regio s tot ca. 22%. Het aandelenpercentage voor het beroepssecundair onderwijs (BSO) stagneert in Limburg en Vlaanderen, respectievelijk net beneden 21% en 18%. Tabel 11 : Evolutie schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren 2003-2004 en 2009-2010 2003-2004 Limburg Vlaanderen 2009-2010 Limburg Vlaanderen Evolutie 2003-2004 / 2009-2010 Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. % Onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers 234 1.879 315 2.431 81 34,6 552 29,4 1ste graad secundair onderwijs 20.854 144.970 18.591 136.797-2.263-10,9-8.173-5,6 2de en 3de graad ASO 13.804 109.896 14.345 115.837 541 3,9 5.941 5,4 2de en 3de graad TSO 13.443 89.127 13.528 92.426 85 0,6 3.299 3,7 2de en 3de graad KSO 758 5.446 1.075 6.170 317 41,8 724 13,3 2de en 3de graad BSO (incl. 4de graad + modulair) 12.916 76.604 12.525 76.084-391 -3,0-520 -0,7 Totaal 62.009 427.922 60.379 429.745-1.630-2,6 1.823 0,4 Bron : Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming Verwerking : ERSV-Limburg Socio-economische analyse -30- POM-ERSV Limburg

Figuur 24 : %-verdeling schoolbevolking in het voltijds gewoon secundair onderwijs per studierichting in de schooljaren 2003-2004 en 2009-2010 Schoolse vertraging Schoolse vertraging of schoolse achterstand is de vertraging die een leerling oploopt ten opzichte van de groep leerlingen van hetzelfde geboortejaar. Schoolse vertraging is niet noodzakelijk een gevolg van zittenblijven, maar kan ook veroorzaakt worden door ziekte, atypische studieovergangen, enz. Voor wat betreft de schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs (excl. 7de leerjaar en modulair onderwijs) blijkt uit figuur 25 dat in het schooljaar 2009-2010 in Limburg het ASO met 12,7% procentueel duidelijk de minste leerlingen met schoolse achterstand telt, gevolgd door het TSO en het kunstsecundair onderwijs of KSO. In het BSO met 58,1% zitten verhoudingsgewijs de meeste scholieren met vertraging. De leerlingenaandelen met schoolse Figuur 25 : %-aandeel scholieren met schoolse vertraging in het voltijds gewoon secundair onderwijs (excl. het 7 de leerjaar + modulair onderwijs) per studierichting in de schooljaren 2003-2004 en 2009-2010 Socio-economische analyse -31- POM-ERSV Limburg

vertraging zijn in Vlaanderen voor elke studierichting nagenoeg van dezelfde grootte-orde als in Limburg. Sinds het schooljaar 2003-2004 zijn, zowel in Limburg als Vlaanderen, de leerlingenaandelen met schoolse vertraging enkel merkbaar gedaald en gestegen in respectievelijk het KSO en het BSO. Studenten naar woonplaats in het hoger onderwijs In het academiejaar 2009-2010 (tabel 12) volgen 182.600 Vlaamse jongeren, waarvan 23.500 (12,9%) Limburgse, hoger onderwijs in Vlaanderen. In vergelijking met het academiejaar 2003-2004 wordt voor de Vlaamse jongeren een stijging vastgesteld met 30.474 eenheden of 20,0%, tegenover een toename met 3.474 of 17,3% bij de Limburgse studenten in het Vlaamse hoger onderwijs. Deze aangroei bij zowel de Limburgse als de Vlaamse studenten hoger onderwijs wordt vooral opgetekend in het universitair onderwijs (+2.295 Limburgse studenten of 66,1% van de totale toename van 3.474 Limburgers in het Vlaamse hoger onderwijs, +17.861 of 58,6% van 30.474 Vlamingen). Tabel 12 : Potentieel en werkelijk aantal studenten (*) naar woonplaats in het Vlaamse hoger onderwijs in het academiejaar 2003-2004 en 2009-2010 2003-2004 2009-2010 Evolutie 2003-2004 / 2008-2009 Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Limburg Vlaanderen Abs. % Abs. % Bevolking 18-24 jaar (jaargem.) 73.956 508.960 69.663 506.795-4.293-5,8-2.165-0,4 Hoger onderwijs 20.026 152.126 23.500 182.600 3.474 17,3 30.474 20,0 Hogescholenonderwijs 13.486 97.919 14.665 110.532 1.179 8,7 12.613 12,9 Universitair onderwijs 6.540 54.207 8.835 72.068 2.295 35,1 17.861 32,9 Bron : Departement Onderwijs; SVR; Steunpunt WSE Verwerking : ERSV-Limburg (*) 2003-2004 = aantal hoofdinschrijvingen basisopleidingen en 2009-2010 = aantal inschrijvingen onder een diplomacontract BAMA en basisopleidingen Figuur 26 : Participatiegraad Limburgse en Vlaamse studenten in het Vlaams hoger onderwijs in de academiejaren 2003-2004 en 2009-2010 Socio-economische analyse -32- POM-ERSV Limburg

Uit tabel 12 blijkt tevens dat in 2009 Limburg 69.663 en Vlaanderen 506.795 inwoners in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 24 jaar telt. Hiermee haalt Limburg in het academiejaar 2009-2010 een participatiegraad (figuur 26) van 33,7% in het Vlaamse hoger onderwijs, welke beneden het Vlaams gemiddelde van 36,0% ligt. De participatiegraad van een regio aan het hoger onderwijs wordt bekomen door het werkelijk aantal studenten in het hoger onderwijs woonachtig in deze regio te delen door het potentieel aantal studenten in de betrokken leeftijdscategorie (inwoners van 18 tot en met 24 jaar) in diezelfde woonregio. Sinds het academiejaar 2003-2004 heeft Limburg zijn achterstand t.o.v Vlaanderen inzake deze participatiegraad, of m.a.w. deelname aan het hoger onderwijs, verkleind van 2,8% tot 2,3%. In het hogescholenonderwijs en het universitair onderwijs apart scoort Limburg in het academiejaar 2009-2010 een participatiegraad van respectievelijk 21,1% en 12,7% (Vlaanderen: 21,8% en 14,2%), komende van 18,2% en 8,8% (Vlaanderen: 19,2% en 10,7%) in 2003-2004, waardoor de verkleining van de achterstand van Limburg t.o.v. Vlaanderen betreffende de deelname aan het Vlaamse hoger onderwijs iets meer is toe te schrijven aan de Limburgse jongeren in het universitair onderwijs. Socio-economische analyse -33- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -34- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -35- POM-ERSV Limburg

B. ECONOMISCH WEEFSEL B.1. WELVAARTSCREATIE Bruto toegevoegde waarde De bruto toegevoegde waarde (BTW) is het bedrag dat de productiefactoren aan de waarde van de verbruikte goederen en diensten toevoegen. Het is gelijk aan het verschil tussen de waarde van de geproduceerde goederen en diensten en de waarde van de in het productieproces verbruikte goederen en diensten. De reële economische groei van een regio wordt berekend op de toename van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen in kettingeuro s met als referentiejaar 2008. Het gaat om bruto toegevoegde waarde, wat wil zeggen dat het de toegevoegde waarde is inclusief de bedragen die opzij worden gezet voor vervangingsinvesteringen. De waardering gebeurt tegen basisprijzen. Dat wil zeggen dat de productie niet de door de producent in rekening gebrachte belasting over de toegevoegde waarde omvat en ook niet mogelijke andere productgebonden belastingen zoals accijnzen. Wel zijn productgebonden subsidies inbegrepen. Over de periode 2003-2009 (figuur 27) kent Limburg met 1,0% een lagere jaarlijkse gemiddelde reële economische groei dan België (1,4%) en Vlaanderen (1,5%). De groeiritmes van de arrondissementen Tongeren (1,6%) en Maaseik (1,3%) situeren zich boven het provinciaal niveau, waar het arr. Hasselt (0,8%) dan weer onder blijft. Figuur 27 : Jaarlijks gemiddeld groei-% van de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, in kettingeuro s (referentiejaar 2008) in de periode 2003-2009 De BTW beloopt in 2009 (tabel 13) in Limburg 19.229,1 miljoen euro of respectievelijk 11,1% en 6,3% van de BTW in Vlaanderen (173.131,0 miljoen euro) en België (303.365,8 miljoen euro). Per sector bekeken, is het alom bekend dat de tertiaire activiteiten in ontwikkelde economieën verantwoordelijk zijn voor het grootste deel van de BTW, gaande van een aandeel van 70,0% in Limburg, over 74,4% in Vlaanderen tot 77,6% in België. Alle andere beschouwde sectoren zijn in Socio-economische analyse -36- POM-ERSV Limburg

Tabel 13 : Economische structuur in 2009 van Limburg, Vlaanderen en België op grond van de bruto Economische structuur in 2009 van Limburg, Vlaanderen en België op grond van de bruto toegevoegde toegevoegde waarde waarde tegen tegen basisprijzen, basisprijzen, tegen lopende tegen lopende prijzen (miljoenen prijzen euro's) (miljoenen euro s) Limburg Vlaanderen België Abs. Abs. %-aandeel in totaal (in miljoen euro's) %-aandeel in totaal (in miljoen euro's) Abs. (in miljoen euro's) %-aandeel in totaal Landbouw, jacht, bosbouw en visserij 196,3 1,0 1.444,3 0,8 2.046,4 0,7 Industrie 4.135,4 21,5 32.084,0 18,5 49.510,6 16,3 Bouwnijverheid 1.430,2 7,4 10.867,9 6,3 16.357,7 5,4 Tertiaire sector 13.467,2 70,0 128.734,8 74,4 235.451,1 77,6 Totaal bruto toegevoegde waarde (B.1g) 19.229,1 100,0 173.131,0 100,0 303.365,8 100,0 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Limburg naar verhouding meer belangrijk dan in Vlaanderen en België, wat in figuur 28 nog duidelijker tot uiting komt via de specialisatie-index. De specialisatie-index t.o.v. Vlaanderen wordt berekend als het aandeel van een sector in het totaal van alle sectoren voor een regio t.o.v. het analoge aandeel voor Vlaanderen, vermenigvuldigd met 100. Een index groter dan 100 wijst op een specialisatie voor de regio. Door de relatief grotere belangrijkheid van de industrie in onze provincie, is Limburg een van de Vlaamse provincies die doorgaans heel conjunctuurgevoelig is. Dat wil zeggen dat conjunctuurbewegingen eerder versterkt tot uiting komen. Dit komt doordat de industrie een grotere exportgerichtheid heeft en zo meer onderhevig is aan internationale concurrentie en de conjuncturele situatie elders in de wereld. Figuur 28 : Specialisatie-indices in 2009 van Limburg en België t.o.v. Vlaanderen inzake de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen, tegen lopende prijzen (Indices, Vlaanderen=100) Bruto binnenlands product Het bruto binnenlands product (BBP) van een land of van een regio is de marktwaarde van alle goederen en diensten die er op één jaar tijd worden geproduceerd. Het BBP is een veel gebruikte maatstaf voor de economische situering van een regio. Het bruto binnenlands product (BBP) wordt samengesteld door bij de bruto toegevoegde waarde tegen basisprijzen de productgebonden belastingen op productie en invoer op te tellen en de productgebonden subsidies op productie en invoer af te trekken. Socio-economische analyse -37- POM-ERSV Limburg

In 2009 bedraagt het BBP in Limburg 21.498,0 miljoen euro. Dit is 11,1% van het Vlaamse BBP (193.559,8 miljoen euro) en 6,3% van het Belgische BBP (339.161,8 miljoen euro). Het Limburgse BBP is als in figuur 29 verdeeld over haar 3 arrondissementen. Figuur 29 : Bruto binnenlands product tegen lopende prijzen in 2009 per Limburgs arrondissement (in miljoen euro) Bruto binnenlands product per inwoner Evolutie Het BBP per inwoner is een belangrijke indicator voor het meten van de geproduceerde welvaart. Limburg realiseert in 2009 een BBP per inwoner (tabel 14) van 25.720 of 82,8% van het Vlaamse BBP per inwoner ( 31.067). Binnen Limburg spant het arr. Hasselt ( 31.138) de kroon en situeert zich hiermee op Vlaams niveau. Het arr. Maaseik ( 22.375) maar vooral het arr. Tongeren ( 18.465) scoren laag. Opvallend is ook dat voor Limburg sinds 2003 de achterstand met Vlaanderen is toegenomen. Enkel Tongeren kan deze ietwat verkleinen. Tabel 14 : Evolutie bruto binnenlands product per inwoner tegen lopende prijzen in de periode 2003-2009 Absolute cijfers Index Vlaanderen = 100 (in euro's) Jaarlijks gemiddeld groei-% 2003 2009 2003 2009 2003-2009 Arr. Hasselt 27.320 31.138 103,9 100,2 2,3 Arr. Maaseik 19.255 22.375 73,2 72,0 2,7 Arr. Tongeren 15.601 18.465 59,3 59,4 3,1 LIMBURG 22.290 25.720 84,8 82,8 2,6 VLAANDEREN 26.295 31.067 100,0 100,0 3,0 BELGIE 26.572 31.414 101,1 101,1 3,0 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse -38- POM-ERSV Limburg

Determinanten Via een synthetische opsplitsing van het BBP per inwoner kunnen diverse socio-economische aspecten van een regio bekeken worden, zoals blijkt uit volgende identiteit : of m.a.w. Het BBP per inwoner van een regionale economie is derhalve het product van 4 determinanten, t.w. het BBP per loontrekkende of zelfstandige (arbeidsproductiviteit), de verhouding van de werkgelegenheid tot de werkende inwoners (autonomiegraad van de werkgelegenheid of pendelarbeidsratio die het belang van het netto-pendelarbeidsverkeer toont), het aandeel van de werkende inwoners in de bevolking op arbeidsleeftijd (werkzaamheidsgraad) en het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd in de totale bevolking (onafhankelijkheidsratio of het inverse van de afhankelijkheidsratio van ouderen en jongeren). De grootte van het BBP per inwoner in een regio wordt bijgevolg niet alleen bepaald door de onafhankelijkheidsratio, de werkzaamheidsgraad en de arbeidsproductiviteit, maar ook door de concentratie van de werkgelegenheid in deze regio. Uit figuur 30 met de 4 determinanten van het BBP per inwoner blijkt dat in 2009 in Limburg : de arbeidsproductiviteit (bruto binnenlands product per werknemer of zelfstandige) 10,9% lager ligt dan in Vlaanderen; o Alle Limburgse arrondissementen situeren zich min of meer rond het provinciaal niveau. de pendelarbeidsratio (werkgelegenheid t.o.v. de werkende inwoners) 6,6% beneden het Vlaamse peil blijft; o Het arrondissement Hasselt scoort niet alleen beter dan Limburg maar zelfs 10,8% beter dan Vlaanderen. o Het arrondissement Maaseik doet het op dit onderdeel 18,5% en het arrondissement Tongeren 28,0% slechter vergeleken met Vlaanderen. de werkzaamheidsgraad (het aandeel van de werkende inwoners in de bevolking op arbeidsleeftijd) zich 3,9% onder deze van Vlaanderen situeert; o In elk Limburgs arrondissement wordt nagenoeg dezelfde achterstand t.o.v. Vlaanderen opgetekend als globaal in Limburg. de onafhankelijkheidsratio (het aandeel van de bevolking op arbeidsleeftijd in de totale bevolking) 3,3% hoger is dan in Vlaanderen. o Alle Limburgse arrondissementen vertonen nagenoeg dezelfde gunstige demografische factor t.o.v. Vlaanderen als de provincie in haar geheel. Socio-economische analyse -39- POM-ERSV Limburg

Figuur 30 : Determinanten van het BBP per inwoner in 2009 (Indices, Vlaanderen=100) De grotere aanwezigheid van potentiële actieven in de Limburgse bevolking kan dus blijkbaar niet verhinderen dat het BBP per inwoner lager blijft dan in Vlaanderen. In Limburg drukken de minder goede arbeidsproductiviteit, pendelarbeidsratio en werkzaamheidsgraad op de gerealiseerde welvaart. De demografische determinant zorgt zoals gezegd wel voor enige verluchting, doch enkel in het arr. Hasselt geholpen door een gunstige pendelarbeidsratio die voortvloeit uit een hoge concentratie van de werkgelegenheid in dit arrondissement. Inkomen De welvaart van de inwoners van een regio wordt hier geanalyseerd aan de hand van 2 indicatoren: het beschikbaar inkomen per inwoner het netto fiscaal inkomen per inwoner Beschikbaar inkomen per inwoner Het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner (tabel 14) is een maat voor de geproduceerde welvaart in een regio. Om de welvaart van de inwoners in kaart te brengen is het daarentegen aangewezen zich te richten op het beschikbaar inkomen van de inwoners van een regio. Het beschikbaar inkomen per inwoner (tabel 15) is een betere indicator voor de welvaart die de inwoners van een gebied verdiend hebben. Voordeel van deze indicator is dat het gaat over het inkomen dat beschikbaar blijft na aftrek van belastingen op inkomen en vermogen. Nadeel voor onderhavige analyse is dat het administratief arrondissement het laagste geografisch niveau is waarvan gegevens beschikbaar zijn. Socio-economische analyse -40- POM-ERSV Limburg

Limburg laat in 2008 een beschikbaar inkomen per inwoner optekenen van 17.900 of 92,0% van het Vlaams gemiddelde ( 19.456). Binnen Limburg heeft het arr. Hasselt ( 18.413) het hoogste beschikbaar inkomen per hoofd en situeert zich hiermee op het Belgische niveau ( 18.350). Het arr. Maaseik ( 17.298) kent per inwoner gemiddeld het laagste beschikbaar inkomen. Op een status-quo na in het arr. Tongeren hebben sinds 2003 Limburg en haar overige arrondissementen iets van hun achterstand t.o.v. Vlaanderen inzake het beschikbaar inkomen per inwoner weten weg te werken. Tabel 15 : Evolutie beschikbaar inkomen per inwoner in de periode 2003-2008 Absolute cijfers Index Vlaanderen = 100 (in euro's) Jaarlijks gemiddeld groei-% 2003 2008 2003 2008 2003-2008 Arr. Hasselt 15.188 18.413 93,5 94,6 4,2 Arr. Maaseik 14.039 17.298 86,4 88,9 4,6 Arr. Tongeren 14.663 17.550 90,2 90,2 3,9 LIMBURG 14.744 17.900 90,7 92,0 4,3 VLAANDEREN 16.247 19.456 100,0 100,0 3,9 BELGIE 15.412 18.350 94,9 94,3 3,8 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Belangrijk is dat de regionale spreiding van het gemiddeld beschikbaar inkomen per hoofd minder groot is dan van het BBP per capita, zoals geïllustreerd wordt in figuren 31 en 32. De milderende werking van de sociale zekerheid en pendelarbeidsbewegingen zorgen daarvoor. Hierdoor is de Figuur 31 : Relatie tussen geproduceerde en verdiende welvaart in 2008 regionale spreiding van deze inkomensindicator op arrondissementeel vlak binnen Limburg in 2008 beperkt tot een standaarddeviatie in reële termen (uitgedrukt in constante prijzen van 2004) van 525 tegenover een standaarddeviatie van 6.108 inzake het BBP per inwoner. Deze standaarddeviatie geeft aan in hoeverre de inkomens afwijken van het gemiddelde. De respectievelijke standaardafwijkingen van 587 en 6.122 in 2003 wijzen tevens op een licht convergerende ontwikkeling sindsdien van zowel de verdiende als de geproduceerde welvaart in de Limburgse arrondissementen. Socio-economische analyse -41- POM-ERSV Limburg

Figuur 32 : Standaarddeviatie in reële termen (in constante prijzen van 2004) voor de Limburgse arrondissementen inzake het BBP per inwoner en het beschikbaar inkomen per inwoner Netto fiscaal inkomen per inwoner De basis voor deze indicator is het totaal netto belastbaar inkomen, verwezenlijkt door natuurlijke personen zowel in België als in het buitenland en onderworpen aan de personenbelasting, opgesteld op basis van de belastingsaangiften. Het netto belastbaar inkomen is samengesteld uit inkomsten uit onroerende goederen, inkomsten uit roerende goederen en kapitalen en beroepsinkomsten. Het centrale element in deze statistiek is het totale netto belastbaar inkomen per aangifte (fiscaal gezin). Het fiscale gezin kan bestaan uit een alleenstaande, wettelijk samenwonenden of een gehuwd paar. Het totale netto belastbaar inkomen bestaat uit alle netto inkomsten min de aftrekbare uitgaven. Er dient op gewezen te worden dat de resultaten betrekking hebben op de ingecohierde inkomens, dit wil zeggen alleen op de gezinnen die belasting betalen. Een aantal belastingplichtigen, die omwille van hun inkomen of van hun gezinslasten niet belastbaar zijn, komen in de statistiek niet voor. Nadeel is dus dat het netto fiscale inkomen niet de absolute hoogte van het werkelijke inkomensniveau weergeeft. Voordeel is dat deze fiscale statistieken toch toelaten een zekere welvaartswaardeschaal op te stellen en zelfs tot op gemeentelijk niveau. Enkel het gemiddelde netto fiscaal inkomen per inwoner wordt geanalyseerd, aangezien dit een betere indicator is van de economische welvaart van een gebied dan het gemiddelde netto fiscaal inkomen per aangifte. Tabel 16 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner 2003-2008 Welvaartsindex Absoluut in Vlaanderen=100 Groei-% 2003 2008 2003 2008 2003-2008 Noord-Limburg 11.856 14.466 87,9 89,3 22,0 Midden-Limburg 12.895 15.315 95,6 94,5 18,8 West-Limburg 12.476 15.016 92,5 92,7 20,4 Maasland 11.442 14.091 84,9 87,0 23,1 Zuid-Limburg 12.782 15.349 94,8 94,8 20,1 LIMBURG 12.407 14.947 92,0 92,3 20,5 VLAANDEREN 13.485 16.199 100,0 100,0 20,1 BELGIE 12.655 15.266 93,8 94,2 20,6 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Financiële statistieken Verwerking : ERSV-Limburg Socio-economische analyse -42- POM-ERSV Limburg

Het gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner (tabel 16 en figuur 33) bedraagt in Limburg in 2008 (aanslagjaar 2009) 14.947, wat overeenkomt met een welvaartsindex van 92,3% t.o.v. het gemiddelde in Vlaanderen ( 16.199). Zuid-Limburg ( 15.349) heeft met 94,8% de hoogste welvaartsindex van alle Limburgse streken en plaatst zich daarmee samen met Midden-Limburg (94,5%) op het landelijke welvaartsniveau (94,2%). Het Maasland ( 14.091 of 87,0%) bekleedt de laatste plaats. Sinds 2003 is de achterstand van Limburg t.o.v. Vlaanderen iets afgenomen. Het Maasland en Noord- Limburg weten de welvaartskloof het meest te dichten, gevolgd door West-Limburg. Zuid-Limburg is status quo gebleven en Midden-Limburg moet als enige wat terrein prijsgeven. De relatieve groeicijfers van de 5 Limburgse streken variëren tussen 2003 en 2008 van +18,8% in Midden-Limburg tot +23,1% in het Maasland. Figuur 33 : Gemiddeld netto fiscaal inkomen per inwoner in 2008 en het groei-% ervan sinds 2003 De standaarddeviatie in reële termen (uitgedrukt in constante prijzen van 2004) van de verdeling van deze welvaartsindicator over de 5 Limburgse streken bedraagt 495,16 in 2008, wat duidt op een vrij gelijkmatige spreiding van de inkomens op streekniveau als gevolg van pendelarbeid en sociale correcties. In 2003 was de standaarddeviatie nog 635,50. B.2. CONCURRENTIEVERMOGEN OP GEBIED VAN ARBEIDSKOST Arbeidsproductiviteit op basis van de bruto toegevoegde waarde De economische performantie van een land of regio wordt veelal bepaald aan de hand van de arbeidsproductiviteit, maar nu gedefinieerd als de bruto toegevoegde waarde per werknemer wat een iets engere definitie is dan de in deze socio-economische analyse eerder gebruikte definitie van de arbeidsproductiviteit op basis van het BBP. Socio-economische analyse -43- POM-ERSV Limburg

In 2009 (tabel 17) wordt in Limburg een arbeidsproductiviteit van 72.251,3 opgetekend, tegenover 81.446,9 in Vlaanderen en 81.618,2 in België. Dit betekent voor Limburg t.o.v. Vlaanderen een arbeidsproductiviteitsniveau (figuur 34) dat 11,3% lager ligt. Per sector scoort in 2009 in Limburg de bouw ( 78.153,0) de hoogste productiviteit en de primaire sector ( 41.127,2) de laagste. In Vlaanderen is hetzelfde beeld te zien, terwijl in België de hoogste productiviteit wordt opgetekend in de industrie. De jaarlijkse gemiddelde groeipercentages sinds 2003 tonen dat Limburg in alle sectoren, behalve de industrie, de productiviteitsachterstand weet te verkleinen. Tabel 17 : Arbeidsproductiviteit in 2009 per sector in Limburg, Vlaanderen en België (Bruto toegevoegde waarde/aantal werknemers) Limburg Vlaanderen België Jaarlijks gem. groei-% sinds 2003 Abs. (in euro's) Jaarlijks gem. groei-% sinds 2003 Abs. (in euro's) Jaarlijks gem. groei-% sinds 2003 Abs. (in euro's) Landbouw, jacht, bosbouw en visserij 41.127,2-2,9 63.360,4-5,7 69.228,7-6,0 Industrie 75.633,3 0,8 82.086,7 1,1 87.028,3 1,8 Bouwnijverheid 78.153,0 5,0 85.711,0 4,4 79.447,6 4,1 Tertiaire sector 71.485,0 2,8 81.208,1 2,7 80.840,7 2,7 Totaal 72.251,3 2,3 81.446,9 2,3 81.618,2 2,5 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg De geringere industriële productiviteitstoename in Limburg heeft er echter voor gezorgd dat de globale Limburgse (2,3% groei per jaar) productiviteit t.o.v. Vlaanderen (+2,3 %) toch maar statusquo is gebleven en t.o.v. België (+2,5%) zelfs nog iets is afgenomen. Figuur 34 illustreert tevens dat Limburg in 2009 in alle beschouwde sectoren een lagere arbeidsproductiviteit blijft hebben. Figuur 34 : Arbeidsproductiviteitsniveau in 2009 per sector (Indices, Vlaanderen = 100) Per Limburgs arrondissement blijkt dat met uitzondering van het arrondissement Hasselt sinds 2003 de arbeidsproductiviteit in Limburg t.o.v. Vlaanderen (figuur 35) overal vermeerderd is, met als resultaat dat alle Limburgse arrondissementen zich in 2009 situeren rond het provinciaal arbeidsproductiviteitsniveau, dat zoals reeds eerder aangehaald 11,3% lager ligt dan in Vlaanderen. Socio-economische analyse -44- POM-ERSV Limburg

Figuur 35 : Arbeidsproductiviteit 2003-2009 (Indices, Vlaanderen =100) (bruto toegevoegde waarde/aantal werknemers) Arbeidseenheidskost De arbeidseenheidskost (totale loonsom gedeeld door totaal aantal werknemers) is een indicator voor de gemiddelde loonkost van een werknemer. Figuur 36 toont dat vergeleken met Vlaanderen de arbeidseenheidskost sinds 2003 in Limburg nagenoeg status-quo is gebleven. Dit wil zeggen dat de Figuur 36 : Arbeidseenheidskost 2003-2008 (Indices, Vlaanderen = 100) (totale beloning werknemers/totaal aantal werknemers) arbeid in Limburg gemiddeld relatief goedkoop is (10,2% lager dan Vlaanderen in 2008). Het arr. Hasselt (6,7% minder duur) benadert het meest de gemiddelde Vlaamse loonkost per werknemer. Maaseik is 13,6% goedkoper en Tongeren zelfs 17,3%. Socio-economische analyse -45- POM-ERSV Limburg

Loonkost per eenheid product De loonkost per eenheid product (totale loonsom gedeeld door de bruto toegevoegde waarde) geeft weer hoezeer de loonkost doorweegt in de fabricage van goederen en diensten. De loonkost per eenheid product bedraagt in 2008 in Vlaanderen gemiddeld 0,564 euro per euro bruto toegevoegde waarde. Vijf jaar eerder noteerde deze ratio 0,567. Limburg blijft met 0,574 in 2003 en 0,568 in 2008 iets boven dit Vlaamse niveau liggen. Relatief gezien betekent dit dat (figuur 37) tussen 2003 en 2008 in Limburg de loonkost per eenheid product licht goedkoper is geworden maar in 2008 toch nog 0,7% duurder blijft dan in Vlaanderen. Frappant is dat binnen Limburg deze duurdere loonkost per eenheid product uitsluitend is toe te schrijven is aan het arr. Hasselt. Figuur 37 : Loonkost per eenheid product 2003-2008 (Indices, Vlaanderen = 100) (totale beloning werknemers/bruto toegevoegde waarde) De loonkost per eenheid product is tevens gelijk aan de verhouding van de arbeidseenheidskost tot de arbeidsproductiviteit. De duurdere loonkost per eenheid product in Limburg t.o.v. Vlaanderen komt bijgevolg doordat niet alleen de arbeidseenheidskost (teller) maar ook de arbeidsproductiviteit (noemer) eerder laag zijn in Limburg. De lage gemiddelde loonkost per werknemer compenseert in Limburg aldus onvoldoende de lage arbeidsproductiviteit, wat duidelijk geïllustreerd wordt in figuur 38. Ook hier blijkt dat Hasselt het arrondissement is binnen Limburg met een te lage arbeidsproductiviteit vergeleken met zijn arbeidseenheidskost. De totstandkoming van de loonkost per eenheid product en diens determinanten is evenwel afhankelijk van meerdere factoren : samenstelling van het productieapparaat, inzet van geschoolde arbeidskrachten, loonanciënniteit,. Men mag uit een hoge loonkost per eenheid product niet zonder meer afleiden dat het gebied in kwestie niet competitief zou zijn. De werkgelegenheid en de welvaart van een regio worden immers evenzeer bepaald door handel, pendel en de specialisatie in bepaalde activiteiten. Niettemin is deze loonkostindicator een van de vele factoren die het investeringsklimaat bepalen. Socio-economische analyse -46- POM-ERSV Limburg

Figuur 38 : Determinanten loonkost per eenheid product in 2008 (Indices, Vlaanderen = 100) (arbeidseenheidskost/arbeidsproductiviteit) Bruto maandloongegevens Deze bruto maandloongegevens bevatten alle betalingen die betrekking hebben op de maand oktober, inclusief loon voor overuren, premies voor ploeg-, nacht- en weekendwerk en overige regelmatig uitbetaalde premies. Jaarlijkse of niet-regelmatige premies zoals het vakantiegeld of een dertiende maand zijn niet inbegrepen. Bovendien zijn deze gegevens naar werkplaats beperkt tot de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden, met uitzondering van de leerjongens en meisjes, werkzaam in lokale eenheden van ondernemingen met minstens tien werknemers en actief in de privésector, die gedefinieerd is als de secties B tot en met N van de nomenclatuur NACE-BEL 2008. Bepaalde sectoren zijn aldus niet opgenomen, met name de landbouw, de visserij, het openbaar bestuur, het onderwijs, de gezondheidszorg en de overige publieke diensten. De indeling in beroepscategorieën stemt overeen met de hoofdgroepen van de Europese versie van de International Standard Classification of Occupations (ISCO-08(COM)). Evolutie naar werkplaats Het gemiddeld bruto maandloon in de privésector (tabel 18 en figuur 39) bedraagt in oktober 2009 in Limburg 2.852, of 95,8% van het gemiddelde in Vlaanderen ( 2.977). In België ( 3.027) is dit maandloon 1,7% hoger dan in Vlaanderen. Binnen Limburg hebben de arrondissementen Tongeren en Maaseik de laagste maandlonen met respectievelijk 2.624 en 2.647 en blijven hiermee ruim 11% onder het Vlaamse salarispeil. Het arrondissement Hasselt scoort veel beter met 3.009 per maand en situeert zich daardoor zelfs op het Belgische niveau. Vanuit financieel oogpunt is het aldus binnen Limburg het meest aangewezen om in het arrondissement Hasselt te werken. Sinds oktober 2003 heeft Limburg zich globaal, inzake het gemiddeld bruto maandloon in de Socio-economische analyse -47- POM-ERSV Limburg

Evolutie van de gemiddelde bruto maandlonen in oktober naar werkplaats van Tabel 18 : Evolutie van de gemiddelde bruto maandlonen in oktober van de voltijds tewerkgestelde de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens 10 loontrekkenden in bedrijven met minstens tien werknemers en actief in de privésector werknemers en actief in de privésector Index Vlaanderen = 100 2003 2009 2003 2009 groei-% 2003-2009 Arr. Hasselt 2.526 3.009 101,3 101,1 19,1 Arr. Maaseik 2.172 2.647 87,1 88,9 21,9 Arr. Tongeren 2.179 2.624 87,4 88,1 20,4 LIMBURG 2.372 2.852 95,1 95,8 20,2 VLAANDEREN 2.494 2.977 100,0 100,0 19,4 BELGIE 2.531 3.027 101,5 101,7 19,6 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen. Verwerking : ERSV-Limburg privésector, iets weten te verbeteren t.o.v. Vlaanderen. In de periode oktober 2003-oktober 2009 stijgt het Vlaamse maandloon met 19,4%. Limburg kent een toename met 20,2%, terwijl de vermeerdering in haar arrondissementen varieert van 19,1% (arr. Hasselt) tot 21,9% (arr. Maaseik). Figuur 39 : Evolutie gemiddeld bruto maandloon in oktober in de privésector (Indices, Vlaanderen = 100) Toestand oktober 2009 volgens bepaalde karakteristieken Geslacht De Belgische mannen ( 3.105) verdienen gemiddeld 1,3% (figuur 40 en tabel 19) meer dan hun Vlaamse collega s ( 3.065). In Limburg beuren de mannen ( 2.940) 4,1% minder. De vrouwen in Limburg ( 2.616) zitten 2,7% beneden hun Vlaamse loonniveau ( 2.688). In België situeren de vrouwen ( 2.785) zich 3,6% hoger. De gemiddelde lonen bij de mannen liggen in elke beschouwde regio hoger dan bij de vrouwen. De genderloonkloof bedraagt in Limburg 11,0%, in Vlaanderen 12,3% en in België 10,3%. Dit betekent voor Limburg bijvoorbeeld dat voor elke 100 die een man maandelijks op zijn bankrekening bijgeschreven ziet, een vrouw het gemiddeld met 89,0 moet stellen. Socio-economische analyse -48- POM-ERSV Limburg

Figuur 40 : Gemiddeld bruto maandloon per geslacht en per opleidingsniveau in de privésector in oktober 2009 (Indices, Vlaanderen = 100) Opleidingsniveau Het bezit van een diploma verleent een goede uitgangspositie bij het vinden van werk. Een diploma is voor de werkgever een bewijs dat de werknemer bepaalde vaardigheden en competenties bezit die voor de onderneming belangrijk zijn en dus gevaloriseerd mogen worden. Algemeen kan gesteld worden dat de omvang van het loon recht evenredig is met het scholingsniveau (tabel 19). Loontrekkenden zonder diploma, met een diploma van het lager onderwijs of van het secundair onderwijs verdienen binnen hun regio minder dan de regiogemiddelden. Wie in het bezit is van een diploma van het tertiair onderwijs, verdient gemiddeld meer. Voor houders van een diploma van het hoger onderwijs van het korte type ligt het loon in België 7,5% hoger dan het gemiddelde, in Vlaanderen 9,8% en in Limburg zelfs 12,9%. Dit stijgt in elk beschouwd gebied tot boven de 50% voor universitairen. Figuur 40 toont dat binnen elk opleidingsniveau de lonen zowel in Limburg als België grosso modo rond het Vlaamse niveau schommelen, uitgezonderd de universitaire werknemers in Limburg die blijkbaar 3,7% minder loon ontvangen dan de Vlaamse loontrekkenden met een vergelijkbaar opleidingsniveau. Beroepscategorie Loonverschillen worden in grote mate verklaard doordat loontrekkenden verschillende functies uitoefenen. Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel krijgen overal het hoogste loon uitbetaald (tabel 19). In Limburg bedraagt dit gemiddeld 5.278, in Vlaanderen 5.972 en in België 6.065. Hiermee verdienen ze nagenoeg overal dubbel zoveel als de gemiddelde loontrekkende binnen hun regio. De functies waarvoor doorgaans gemiddeld de laagste lonen worden uitbetaald zijn het ongeschoold, dienstverlenend en verkoopspersoneel. Zij verdienen maandelijks ca. 2.300 of ongeveer 4/5 van het gemiddeld maandloon van het desbetreffende gebied. Socio-economische analyse -49- POM-ERSV Limburg

Figuur 41 : Gemiddeld bruto maandloon per beroepscategorie in de privésector in oktober 2009 (Indices, Vlaanderen = 100) De 3 best betaalde functies worden in Limburg gemiddeld minder gehonoreerd dan in Vlaanderen (tot 11,6% minder voor bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel), zoals geïllustreerd wordt in figuur 41. De overige functies, uitgezonderd het ongeschoold personeel, hebben dan weer een gelijk of iets hoger salaris dan in Vlaanderen. Anciënniteit binnen de onderneming De differentiatie in de bezoldiging gebeurt evenzeer op basis van productiviteitsverschillen tussen de werknemers. Een werknemer die beschikt over nuttige ervaring kan een taak vaak efficiënter Figuur 42 : Gemiddeld bruto maandloon naar anciënniteit binnen een onderneming in de privésector in oktober 2009 (Indices, Vlaanderen = 100) Socio-economische analyse -50- POM-ERSV Limburg

uitvoeren. Anciënniteit blijft bijgevolg een aanvaardbaar argument om verschillende lonen uit te betalen. Met anciënniteit wordt hier de lengte van tewerkstelling binnen de onderneming (dus ruimer dan de lokale eenheid) bedoeld. Er is in elke beschouwde streek vrijwel dezelfde toename van het gemiddelde loon naarmate het aantal jaren dat men in dienst is binnen het bedrijf (tabel 19). Opvallend is wel dat binnen elke anciënniteitsklasse (figuur 42) Limburg steeds beneden het Vlaamse salarispeil blijft en België erboven, waardoor ervaring in Limburg blijkbaar iets minder wordt gewaardeerd dan in Vlaanderen en België. Bedrijfstak De sector waar men werkt heeft een grote impact op het uitbetaalde loon. De hoogste lonen worden uitbetaald in de financiële instellingen (tabel 19). Het maandloon ligt er van ca. 17% in Vlaanderen tot ca. 28% in Limburg hoger dan dit van de modale loontrekkende binnen elke betrokken regio. In de sector productie en distributie van elektriciteit, water en gas (ca. 21% in Vlaanderen en België boven het desbetreffende streekgemiddelde) is het geldelijk eveneens interessant om te werken. Wegens een te klein steekproefaantal op provinciaal niveau in deze sector zijn er voor Limburg geen cijfers gekend. De laagste lonen worden uitbetaald in de hotels en restaurants. Een loontrekkende verdient er overal rond de 2.100 of ruim 25% minder dan het gebiedsgemiddelde. Voorts blijkt het vanuit pecuniair perspectief ook minder aantrekkelijk om in Limburg te werken in de sectoren vervoer, opslag en communicatie, groot- en kleinhandel; reparatie auto's en huishoudartikelen en bouwnijverheid. Niet alleen worden in Limburg met 3.660 de hoogste gemiddelde lonen uitbetaald in de financiële instellingen, maar blijkt uit figuur 43 dat Limburg hiermee ook 5,3% boven het corresponderende Vlaamse loonniveau van 3.475 blijft. Vergeleken met het inkomensniveau van Vlaanderen zijn er verder maar 2 bedrijfstakken waar Limburg eveneens iets hoger scoort, t.w. in de industrie (+0,4%) en in de hotels en restaurants (+0,5%). Figuur 43 : Gemiddeld bruto maandloon per bedrijfstak in de privésector in oktober 2009 (Indices, Vlaanderen = 100) Socio-economische analyse -51- POM-ERSV Limburg

Tabel 19 : Gemiddelde bruto maandlonen in oktober 2009 volgens bepaalde karakteristieken van de voltijds tewerkgestelde loontrekkenden in bedrijven met minstens tien werknemers en actief in de privésector Index Absolute cijfers in euro's Totaal privésector = 100 Vlaanderen Vlaan- Limburg België Limburg deren België Totaal privésector 2.852 2.977 3.027 100,0 100,0 100,0 Geslacht Vrouwen 2.616 2.688 2.785 91,7 90,3 92,0 Mannen 2.940 3.065 3.105 103,1 103,0 102,6 Opleidingsniveau Geen of lager onderwijs 2.519 2.480 2.444 88,3 83,3 80,7 Lager secundair 2.484 2.514 2.497 87,1 84,4 82,5 Hoger secundair (ASO) 2.577 2.620 2.619 90,4 88,0 86,5 Hoger secudair (TSO, KSO en BSO) 2.699 2.640 2.608 94,6 88,7 86,2 Hoger, niet universitair van het korte type 3.219 3.269 3.253 112,9 109,8 107,5 Universitair of hoger van het lange type 4.436 4.606 4.651 155,5 154,7 153,7 Beroepscategorie Bedrijfsleiders en hoger kaderpersoneel 5.278 5.972 6.065 185,1 200,6 200,4 Intellectuele en wetenschappelijke beroepen 4.007 4.113 4.153 140,5 138,2 137,2 Ondergeschikt personeel in intellectuele en wetensch. beroepen 3.205 3.289 3.292 112,4 110,5 108,8 Bedienden 2.681 2.682 2.701 94,0 90,1 89,2 Dienstverlenend en verkoopspersoneel 2.340 2.323 2.281 82,0 78,0 75,4 Ambachtslieden en ambachtelijke vakarbeiders 2.566 2.507 2.492 90,0 84,2 82,3 Fabrieksarbeiders, machine- en montagearbeiders 2.695 2.633 2.606 94,5 88,4 86,1 Ongeschoold personeel 2.285 2.404 2.340 80,1 80,8 77,3 Anciënniteit Minder dan 2 jaar 2.390 2.553 2.587 83,8 85,8 85,5 2 tot 5 jaar 2.616 2.770 2.810 91,7 93,0 92,8 6 tot 10 jaar 2.894 3.015 3.045 101,5 101,3 100,6 11 tot 20 jaar 3.168 3.241 3.286 111,1 108,9 108,6 Meer dan 20 jaar 3.339 3.495 3.548 117,1 117,4 117,2 Bedrijfstak Industrie 3.065 3.053 3.043 107,5 102,6 100,5 Productie en distributie van elektriciteit, water en gas NG 3.627 3.650-121,8 120,6 Bouwnijverheid 2.644 2.730 2.689 92,7 91,7 88,8 Groot- en kleinhandel; reparatie auto's en huishoudartikelen 2.514 2.781 2.808 88,1 93,4 92,8 Hotels en restaurants 2.091 2.080 2.244 73,3 69,9 74,1 Vervoer, opslag en communicatie 2.490 2.894 2.940 87,3 97,2 97,1 Financiële instellingen 3.660 3.475 3.806 128,3 116,7 125,7 Onroerende goederen, verhuur en diensten aan bedrijven 2.931 3.093 3.149 102,8 103,9 104,0 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, Enquête naar de structuur en de verdeling van de lonen. Verwerking : ERSV-Limburg NG = Niet gekend, wegens te klein steekproefaantal B.3. INVESTERINGEN Private bruto investeringen Investeringen zijn een noodzakelijke voorwaarde om het economisch weefsel te vernieuwen en concurrentieel te houden. Ze zijn bijgevolg een maat voor de opbouw en renovatie van de productiecapaciteit en aldus een indicatie van de mate waarin men gelooft in de toekomst van een land of regio. Socio-economische analyse -52- POM-ERSV Limburg

In 2008 beloopt het globale private bruto investeringsbedrag in Limburg 5.464,5 miljoen euro. Dit is 11,6% van de Vlaamse investeringen (47.022,8 miljoen euro) en 7,1% van de Belgische (77.260,9 miljoen euro). Het Limburgse private bruto investeringsbedrag is als in figuur 44 verdeeld over haar 3 arrondissementen. Figuur 44 : Private bruto investeringen tegen lopende prijzen in 2008 per Limburgs arrondissement (in miljoenen euro) Figuur 45 toont de %-verdeling per sector in 2008 van de private bruto investeringen in Limburg, Vlaanderen en België. Figuur 45 : %-verdeling per bedrijfstak in 2008 van de private bruto investeringen tegen lopende prijzen Investeringsratio Met behulp van de investeringsratio (gemeten als de verhouding tussen de investeringen en de bruto toegevoegde waarde) wordt de investeringsdynamiek in de economie weergegeven. Socio-economische analyse -53- POM-ERSV Limburg

Figuur 46 : Bruto toegevoegde waarde per inwoner & investeringsratio in 2008 en evolutie van de investeringen 2003-2008 Limburg haalt in 2008 een investeringsratio van 27,3%. Dit is beter dan het Vlaamse gemiddelde van 26,4%. Het Belgische gemiddelde ligt nog lager, t.w. op 25,1%. Figuur 46 laat tevens zien dat binnen Limburg de arrondissementen Maaseik (28,0%) en Tongeren (29,8%) een hogere ratio hebben dan het provinciale niveau, terwijl Hasselt (26,3%) hieronder blijft. Bovendien wordt geïllustreerd dat er in regio s met een in verhouding lagere bruto toegevoegde waarde per inwoner (de grootte van de circel in de grafiek geeft voor elke regio de omvang van de bruto toegevoegde waarde per inwoner weer) blijkbaar relatief meer geïnvesteerd wordt maar wel doorgaans met een trager investeringsgroeiritme. Per sector (tabel 20 en figuur 47) blijkt dat de investeringsratio of investeringsbereidheid in 2008 het hoogst is in de primaire sector in zowel Limburg (54,4%), Vlaanderen (63,1%) als België (64,6%) en ook overal het laagst in de bouwnijverheid (Limburg: 17,4%, Vlaanderen: 17,1% en België: 15,6%). Tabel 20 : Bedrijfstaksgewijze verdeling van de investeringsratio's in 2008 in Limburg, Vlaanderen en België Investeringsratio Limburg Vlaanderen België Landbouw, jacht, bosbouw en visserij 54,4 63,1 64,6 Industrie 18,7 20,4 21,8 Bouwnijverheid 17,4 17,1 15,6 Tertiaire sector 31,0 28,5 26,2 Totaal 27,3 26,4 25,1 Bron: Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR) Verwerking: ERSV-Limburg Ten opzichte van Vlaanderen zijn de ratio s in Limburg hoger in de bouw en de tertiaire sector en lager in de primaire sector en de industrie. In België zien we pakweg het omgekeerde beeld. Socio-economische analyse -54- POM-ERSV Limburg

Figuur 47 : Investeringsratio-niveau in 2008 van Limburg en België t.o.v. Vlaanderen (Indices, Vlaanderen = 100) B.4. ONDERNEMERSCHAP Zelfstandigen Evolutie Volgens de statistieken van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen (tabel 21) telt Limburg op 31 december 2010 in totaal 55.406 zelfstandigen (exclusief bijberoepen), onder wie 36.042 mannen en 19.364 vrouwen. Hiermee vertegenwoordigt Limburg respectievelijk een aandeel van 7,5% in België (739.920) en 12,1% in Vlaanderen (457.653). In vergelijking met eind 2003 neemt het aantal zelfstandigen in Limburg (+7,9%) relatief meer toe dan in Vlaanderen (+5,4%) en België (+5,9%). Opvallend is dat het sindsdien overal hoofdzakelijk de mannen zijn die zorgen voor de zelfstandigenaangroei. Binnen Limburg kent West-Limburg (+15,4%) de beste evolutie en Zuid- Limburg (+1,3%) de minst goede. Tabel 21 : Evolutie van het aantal zelfstandigen, exclusief bijberoepen, per geslacht 31/12/2003 31/12/2010 Evolutie 2003-2010 T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg 5.866 3.285 9.151 6.417 3.330 9.747 551 45 596 6,5 Midden-Limburg 8.036 4.858 12.894 9.441 5.005 14.446 1.405 147 1.552 12,0 West-Limburg 4.979 3.321 8.300 6.157 3.421 9.578 1.178 100 1.278 15,4 Maasland 4.190 2.505 6.695 4.594 2.525 7.119 404 20 424 6,3 Zuid-Limburg 9.045 5.282 14.327 9.433 5.083 14.516 388-199 189 1,3 LIMBURG 32.116 19.251 51.367 36.042 19.364 55.406 3.926 113 4.039 7,9 VLAANDEREN 276.631 157.743 434.374 298.871 158.782 457.653 22.240 1.039 23.279 5,4 BELGIE 449.868 248.693 698.561 490.962 248.958 739.920 41.094 265 41.359 5,9 Bron : RSVZ Verwerking : ERSV-Limburg Socio-economische analyse -55- POM-ERSV Limburg

Sectoraandeel Uit figuur 48 blijkt dat in 2010 qua zelfstandigen (exclusief bijberoepen) in Midden-Limburg (3,6%) het sectoraandeel van de primaire sector het kleinst is van alle regio s en in Zuid-Limburg (16,0%) het grootst. De zelfstandigenbijdrage van de secundaire sector in het totaal aantal zelfstandigen is het geringste in Zuid-Limburg (14,1%) en het meeste in Noord-Limburg (18,2%). De tertiaire sector (commerciële diensten) levert relatief gezien het grootst aantal zelfstandigen op in Midden-Limburg (60,6%). Zuid-Limburg (52,8%) laat in deze sector het minste aantal zelfstandigen optekenen. Figuur 48 : Sectoraandeel van de zelfstandigen, excl. bijberoepen, op 31/12/2010 Het aandeel van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) blijkt dan weer betrekkelijk het omvangrijkst in Midden-Limburg (18,8%). In deze sector sluit Noord-Limburg de rij met 14,6%. Aanwezigheidsindexen De relatieve omvang van het aantal zelfstandigen (exclusief bijberoepen) in de beschouwde gebieden wordt het duidelijkst uitgedrukt aan de hand van de aanwezigheidsindex. Deze index geeft per gebied weer in hoeverre de zelfstandigen er sterk of minder sterk aanwezig zijn in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. Daartoe wordt de verhouding tussen enerzijds het aantal zelfstandigen in een gebied en anderzijds het totale aantal personen op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in dat gebied vergeleken met dezelfde verhouding voor Vlaanderen. Een aanwezigheidsindex met waarde 1 betekent dat het betreffende gebied even sterk staat dan gemiddeld in Vlaanderen. Een waarde hoger dan 1 wijst erop dat het gebied sterker staat dan gemiddeld in Vlaanderen. Een waarde lager dan 1 wijst op het omgekeerde. Gezien het ontbreken van meer recente bevolkingscijfers, kunnen de aanwezigheidsindexen vooralsnog maar berekend worden voor 2009. Figuur 49 illustreert dat in 2009 de zelfstandigen (exclusief bijberoepen) minder sterk aanwezig zijn in Limburg in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. De zelfstandige werkgelegenheid staat in Socio-economische analyse -56- POM-ERSV Limburg

vergelijking met Vlaanderen ook in bijna alle Limburgse streken minder sterk. Enkel in Zuid-Limburg (1,02) staat de zelfstandige werkgelegenheid ongeveer even sterk als in Vlaanderen. Het Maasland scoort het zwakst. Figuur 49 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2009 inzake de zelfstandigen, excl. bijberoepen Vestigingen met personeel Evolutie Het aantal vestigingen met personeel (tabel 22) vermeerdert tussen 31/12/2003 en 31/12/2009 in Limburg van 19.476 tot 20.792 of met +6,8%, tegenover een toename met +5,5% in Vlaanderen en +7,1% in België. Hiermee komt eind 2009 het aandeel van Limburg in Vlaanderen op 13,0% en in België op 7,6%. De vestigingenaangroei verloopt veruit het snelst in West-Limburg (+11,2%) en het traagst in Zuid-Limburg (+3,2%) en Noord-Limburg (+3,3%). Tabel 22 : Evolutie van het aantal vestigingen met personeel 31/12/2003 31/12/2009 Evolutie 2003-2009 Abs. % Noord-Limburg 3.192 3.296 104 3,3 Midden-Limburg 6.197 6.768 571 9,2 West-Limburg 3.071 3.415 344 11,2 Maasland 2.453 2.602 149 6,1 Zuid-Limburg 4.563 4.711 148 3,2 LIMBURG 19.476 20.792 1.316 6,8 VLAANDEREN 151.116 159.404 8.288 5,5 BELGIE 255.264 273.398 18.134 7,1 Bron : R.S.Z. Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse -57- POM-ERSV Limburg

Sectoraandeel Voor wat betreft het aantal vestigingen met personeel blijkt dat eind 2009 (figuur 50) in Zuid- Limburg (9,2%) het sectoraandeel van de primaire sector het grootst is van alle regio s en in Midden- Limburg (0,6%) het kleinst. Het sectoraandeel van de secundaire sector scoort het hoogst in Noord-Limburg (26,3%) en West- Limburg (26,3%) en het laagst in België (18,1%) en Midden-Limburg (18,5%). De tertiaire sector (commerciële diensten) heeft relatief gezien het grootst aantal vestigingen in Vlaanderen (57,6%) en Midden-Limburg (57,4%) en het minst in West-Limburg (51,0%) en Zuid- Limburg (50,5%). Het geringste aandeel van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) wordt opgetekend in Noord-Limburg (19,9%), gevolgd door West-Limburg (20,6%) en Vlaanderen (20,7%). De beste scores in deze sector hebben Midden-Limburg en België met respectievelijk 23,5% en 23,4%. Figuur 50 : Sectoraandeel van het aantal vestigingen met personeel op 31/12/2009 Aanwezigheidsindexen Uit een aanwezigheidsindex van 0,94 voor Limburg t.o.v. Vlaanderen in 2009 (figuur 51), blijkt dat er in Limburg in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen iets minder vestigingen met personeel actief zijn. Van de Limburgse streken kent enkel Midden-Limburg (1,11) een sterkere aanwezigheid van bedrijfsvestigingen dan Vlaanderen. Van alle Limburgse streken heeft het Maasland met 0,82 de laagste aanwezigheidsindex. Socio-economische analyse -58- POM-ERSV Limburg

Figuur 51 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2009 inzake de vestigingen met personeel KMO-aandeel Het aandeel van de KMO s, gedefinieerd als bedrijven met minder dan 50 werknemers, in het totaal aantal vestigingen met personeel bedraagt op 31/12/2009 (figuur 52) in Limburg en Vlaanderen 95,1%. Midden-Limburg (94,2%) heeft het minst hoge aandeel en Zuid-Limburg (96,2%) het hoogste. Sinds eind 2003 is dit KMO-aandeel in alle regio s licht gedaald. Figuur 52 : %-aandeel KMO s (< 50 wns) in het totaal aantal vestigingen met personeel 2003-2009 Socio-economische analyse -59- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -60- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -61- POM-ERSV Limburg

B.5. WERKGELEGENHEIDSCREATIE Totale werkgelegenheid Evolutie De totale werkgelegenheid (tabel 23) omvat de jobs in loondienst en de zelfstandigen exclusief de bijberoepen. Tussen 2003 en 2009 vermeerdert de totale werkgelegenheid in Limburg van 302.597 tot 323.239 jobs of met 6,8%, tegenover een toename met 7,2% in Vlaanderen en 6,4% in België. Het aandeel van Limburg (+20.642 jobs) in de Vlaamse groei (+174.845) bedraagt 11,8%. West-Limburg (+12,9%) groeit inzake werkgelegenheid beduidend sneller dan Vlaanderen. Het Maasland (+5,1%) laat de kleinste stijging zien van alle Limburgse streken. Het overgrote deel van de sinds eind 2003 gecreëerde werkgelegenheid wordt in alle regio s ingenomen door de vrouwen. Tabel 23 : Evolutie van de werkgelegenheid 2003-2009 (jobs in loondienst + jobs voor zelfstandigen, excl. bijberoepen) 31/12/2003 31/12/2009 Evolutie 2003-2009 Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Abs. % Noord-Limburg 29.138 20.422 49.560 29.652 22.949 52.601 514 2.527 3.041 6,1 Midden-Limburg 67.232 48.283 115.515 66.074 56.004 122.078-1.158 7.721 6.563 5,7 West-Limburg 28.525 18.017 46.542 30.375 22.176 52.551 1.850 4.159 6.009 12,9 Maasland 18.226 14.198 32.424 18.100 15.968 34.068-126 1.770 1.644 5,1 Zuid-Limburg 33.682 24.874 58.556 33.642 28.299 61.941-40 3.425 3.385 5,8 LIMBURG 176.803 125.794 302.597 177.843 145.396 323.239 1.040 19.602 20.642 6,8 VLAANDEREN 1.386.209 1.037.803 2.424.012 1.428.118 1.170.739 2.598.857 41.909 132.936 174.845 7,2 BELGIE 2.388.830 1.832.006 4.220.836 2.442.416 2.047.380 4.489.796 53.586 215.374 268.960 6,4 Bron : RSZ, RSVZ Verwerking: ERSV-Limburg Werkgelegenheidsgraad Figuur 53 illustreert dat de werkgelegenheidsgraad, of de verhouding tussen het aantal jobs en het aantal inwoners op arbeidsleeftijd (15-64 jaar), in de beschouwde periode enerzijds overal is Figuur 53 : Werkgelegenheidsgraad 2003-2009 (aantal jobs in % van de bevolking 15-64 jaar) Socio-economische analyse -62- POM-ERSV Limburg

gestegen, wat wijst op een verbetering van de globale arbeidsmarktsituatie en anderzijds vrij veel ruimtelijke spreiding blijft vertonen. Dit laatste komt doordat in deze ratio, die betrekking heeft op de vraagzijde van de arbeidsmarkt, demografische karakteristieken minder een rol spelen. De aanwezigheid van nijverheidstakken en van stedelijke centra zijn bepalend of een streek een werkgelegenheidspool is of niet. Dit komt tot uiting in de hoge ratio van ca. 78% voor Midden- Limburg waar de bi-pool Hasselt-Genk is gelegen. De overige Limburgse regio s (allen duidelijk minder dan 60%) kunnen onvoldoende arbeidsplaatsen creëren voor hun beroepsbevolking, wat grotendeels verklaard kan worden door de aantrekkingskracht van het naburig regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk als tewerkstellingspool en aldus het economisch hart van Limburg. In tabel 24 wordt tevens de inhaalbeweging van de vrouwen inzake werkgelegenheid ook via deze indicator duidelijk zichtbaar, aangezien sinds 2003 de evolutie van de werkgelegenheidsgraden bij de vrouwen overal duidelijk gunstiger verloopt dan bij de mannen. Tabel 24 : Evolutie van de werkgelegenheidsgraad per geslacht 2003-2009 (aantal jobs in % van de bevolking 15-64 jaar) 31/12/2003 31/12/2009 Evolutie 2003-2009 Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Mannen Vrouwen Totaal Noord-Limburg 59,6 43,8 51,9 58,5 47,2 53,0-1,1 3,4 1,1 Midden-Limburg 87,3 64,3 75,9 83,2 72,1 77,7-4,0 7,8 1,8 West-Limburg 56,9 37,2 47,2 58,4 43,6 51,1 1,5 6,5 3,9 Maasland 45,1 36,8 41,0 43,6 40,0 41,9-1,5 3,3 0,8 Zuid-Limburg 53,3 40,7 47,1 52,1 45,1 48,6-1,2 4,3 1,5 LIMBURG 63,2 46,6 55,1 61,7 52,0 56,9-1,5 5,4 1,8 VLAANDEREN 69,2 53,1 61,3 68,9 57,7 63,4-0,3 4,6 2,1 BELGIE 69,7 54,2 62,0 68,2 57,8 63,0-1,5 3,6 1,0 Bron : RSZ, RSVZ, Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Jobs in loondienst Evolutie Volgens de RSZ-statistieken (tabel 25) verhoogt tijdens de periode 31 december 2003-31 december 2009 in België de werkgelegenheid in dienstverband met 6,8% van 3.522.275 eenheden naar Tabel 25 : Evolutie aantal jobs in loondienst (R.S.Z.-tewerkstelling) per geslacht 31/12/2003-31/12/2009 31/12/2003 31/12/2009 Evolutie 2003-2009 T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg 23.272 17.137 40.409 23.330 19.615 42.945 58 2.478 2.536 6,3 Midden-Limburg 59.196 43.425 102.621 56.860 51.046 107.906-2.336 7.621 5.285 5,2 West-Limburg 23.546 14.696 38.242 24.401 18.772 43.173 855 4.076 4.931 12,9 Maasland 14.036 11.693 25.729 13.580 13.499 27.079-456 1.806 1.350 5,2 Zuid-Limburg 24.637 19.592 44.229 24.327 23.220 47.547-310 3.628 3.318 7,5 LIMBURG 144.687 106.543 251.230 142.498 126.152 268.650-2.189 19.609 17.420 6,9 VLAANDEREN 1.109.578 880.060 1.989.638 1.134.053 1.012.903 2.146.956 24.475 132.843 157.318 7,9 BELGIE 1.938.962 1.583.313 3.522.275 1.960.318 1.800.698 3.761.016 21.356 217.385 238.741 6,8 Bron : R.S.Z. Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse -63- POM-ERSV Limburg

3.761.016 eenheden; of +238.741 arbeidsplaatsen, waarvan 157.318 in Vlaanderen (+7,9%). Het leeuwenaandeel van de nieuwe banen in België wordt ingenomen door de vrouwen (217.385 of 91% van de totale groei). De aangroei van de bezoldigde werkgelegenheid in de periode 2003-2009 bedraagt in Limburg 17.420 banen of +6,9%. Het aandeel van Limburg in de Vlaamse en Belgische groei bedraagt aldus respectievelijk 11,1% en 7,3%. Bovendien is in de beschouwde periode in Limburg de jobtoename een louter vrouwelijke (+19.609) aangelegenheid. Bij de mannen zijn er immers 2.189 banen verloren gegaan. Van de vijf Limburgse streken realiseert West-Limburg met +12,9% (+4.931) relatief de grootste toename qua jobs in loondienst. Midden-Limburg (+5,2% of +5.285) en het Maasland (+5,2% of +1.350) kennen de geringste tewerkstellingsgroei. Sectoraandeel Inzake loontrekkende banen in 2009 blijkt uit figuur 54 dat in Zuid-Limburg (1,8%) het sectoraandeel van de primaire sector het grootst is van alle regio s en in Midden-Limburg (0,05%) het kleinst. De jobcontributie van de secundaire sector in het totaal aantal jobs is het meeste in Noord-Limburg (33,6%) en West-Limburg (31,4%) en het geringste in België (20,8%), Zuid-Limburg (23,3%) en Vlaanderen (24,3%). De tertiaire sector (commerciële diensten) verschaft relatief gezien het grootst aantal arbeidsplaatsen in Vlaanderen (39,4%), België (38,9%), Midden-Limburg (35,9%) en Zuid- Limburg (33,6%). In de overige Limburgse streken schommelt dit percentage ronde de 30%. Figuur 54 : Sectoraandeel van de jobs in loondienst op 31/12/2009 De bijdrage van de quartaire sector (niet-commerciële diensten) blijkt dan weer betrekkelijk het hoogst in het Maasland (41,4%), Zuid-Limburg (41,4%) en België (40,0%). Noord-Limburg sluit de rij met 34,9% in deze sector. Aanwezigheidsindexen De aanwezigheidsindex (figuur 55) drukt per regio uit in hoeverre de loontrekkende werkgelegenheid er sterk of minder sterk aanwezig is in vergelijking met gemiddeld in Vlaanderen. Een verfijning naar sector (tabel 26) laat tevens zien hoe de werkgelegenheid in de betrokken sector van de regio aanwezig is t.o.v. dezelfde sector in Vlaanderen. Socio-economische analyse -64- POM-ERSV Limburg

Globaal gezien telt Limburg in 2009 in verhouding, met een aanwezigheidsindex van 0,90, iets minder arbeidsplaatsen dan Vlaanderen. Midden-Limburg (1,31) is de enige Limburgse streek waar de loontrekkende werkgelegenheid sterker aanwezig is dan in Vlaanderen. In het Maasland (0,64) wordt de kleinste aanwezigheidsindex opgetekend. Figuur 55 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2009 inzake jobs in loondienst De primaire sector staat in Limburg sterker dan gemiddeld in Vlaanderen, gezien een index van 1,12. Dit geldt echter niet voor alle Limburgse streken. In Midden-Limburg (0,14) en West-Limburg (0,44) staat de primaire sector beduidend zwakker dan gemiddeld in Vlaanderen. In de andere 3 streken staat de primaire sector daarentegen sterker met als koploper Zuid-Limburg, waar de aanwezigheidsindex voor de primaire sector zelfs 2,75 bedraagt. Tabel 26 : Aanwezigheidsindexen t.o.v. Vlaanderen in 2009 per hoofdsector inzake de jobs in loondienst Primair Secundair Tertiair Quartair Totaal Noord-Limburg 1,31 1,14 0,65 0,80 0,83 Midden-Limburg 0,14 1,39 1,20 1,40 1,31 West-Limburg 0,44 1,04 0,64 0,82 0,80 Maasland 1,06 0,77 0,46 0,73 0,64 Zuid-Limburg 2,75 0,68 0,61 0,82 0,71 LIMBURG 1,12 1,03 0,76 0,97 0,90 VLAANDEREN 1,00 1,00 1,00 1,00 1,00 BELGIE 0,73 0,86 1,00 1,12 1,01 Bron : RSZ, Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg De aanwezigheidsindex wordt berekend als de verhouding tussen enerzijds het aantal arbeidsplaatsen in een bepaald gebied in een bepaalde sector en anderzijds het totaal aantal personen op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) in datzelfde gebied vergeleken met dezelfde verhouding voor het Vlaams Gewest In bijna alle Limburgse regio s is de aanwezigheidsindex in de quartaire sector lager dan in Vlaanderen. Enkel in Midden-Limburg (1,40) is de relatieve omvang van het aantal loontrekkende jobs groter dan in Vlaanderen. Hiermee blijft het provinciaal gemiddelde (0,97) toch maar net onder het Vlaamse. Socio-economische analyse -65- POM-ERSV Limburg

De secundaire en tertiaire sector worden visueel voorgesteld in figuur 56. Op de horizontale as valt de aanwezigheidsindex van de secundaire sector af te lezen en op de verticale as de aanwezigheidsindex van de tertiaire sector. Het rode kruis doorheen de aanwezigheidsindex 1,0 geeft de gemiddelde Vlaamse verhouding tussen het aantal jobs en de bevolking op arbeidsleeftijd. Een streekniveau rechts van de verticale lijn, telt dus meer dan gemiddeld jobs t.o.v Vlaanderen in industrie en bouw, een streekniveau boven de horizontale lijn, omvat meer dan gemiddeld commerciële dienstenjobs. De grootte van de circel staat voor het totaal aantal loontrekkende jobs. Figuur 56 : Belang van de secundiaire en tertiaire sector in 2009 inzake de jobs in loondienst In Limburg stellen we ongeveer een even sterke vertegenwoordiging vast in de secundaire sector (1,03). In de tertiaire sector zien we dat Limburg minder sterk staat (0,76). Het Maasland en Zuid-Limburg zijn de enige twee streken waarin zowel de commerciële dienstensectoren (resp. 0,46 en 0,61) als de industrie & bouw (0,77 en 0,68) minder sterk vertegenwoordigd zijn dan gemiddeld in Vlaanderen. In Noord-Limburg zien we een vergelijkbaar beeld als in West-Limburg: de tertiaire sector (resp. 0,65 en 0,64) is minder sterk vertegenwoordigd en de secundaire sterker (1,14 en 1,04). Midden-Limburg doet het tot slot beter dan gemiddeld in Vlaanderen in zowel de industrie & bouw (1,39) als in de commerciële dienstensectoren (1,20). Tewerkstelling in KMO s Uit figuur 57 wordt duidelijk dat in 2009 het aandeel van de KMO s, gedefinieerd als bedrijven met minder dan 50 werknemers, in de bezoldigde werkgelegenheid in Limburg (45,1%) en haar streken (van 45,5% tot 52,9%) hoger is dan in Vlaanderen (43,6%) en België (42,2%), met uitzondering van Midden-Limburg (38,8%) waar het aandeel zelfs kleiner is dan in België. Sinds 2003 is het KMO-aandeel in de RSZ-tewerkstelling in alle beschouwde regio s gestegen. De grootste stijging van dit KMO-gewicht doet zich voor in het Maasland (+5,9%) en de kleinste in Noord-Limburg (+3,2%). Socio-economische analyse -66- POM-ERSV Limburg

Figuur 57 : %-aandeel van de KMO s (<50 wns) in het totaal aantal jobs in loondienst 2003-2009 Vacatures en spanningsgraad Het betreft hier de openstaande vacatures uit het normaal economisch circuit (NEC) zonder uitzendopdrachten. Door de uitzendopdrachten niet mee te tellen worden o.a. dubbeltellingen vermeden, zodat dit volgens de VDAB de beste indicator is om de toestand en evolutie op de vraagzijde van de arbeidsmarkt weer te geven. De verhouding tussen het maandgemiddelde van de niet-werkende werkzoekenden (nwwz) en het gemiddeld aantal openstaande vacatures per maand noemt men de spanningsgraad. Deze spanningsgraad, of m.a.w. het aantal nwwz per openstaande vacature, is een maatstaf voor het al of niet makkelijk invullen van vacatures binnen een gebied, Figuur 58 : Evolutie van de spanningsgraden 2003-2010 (jaargemiddelden) (aantal NWWZ per openstaande vacature) want hoe hoger de spanningsgraad, hoe gemakkelijker een vacature zal ingevuld worden door het groter aanbod aan werkzoekenden. Een hoge spanningsgraad wordt vanuit werkgeversperspectief als gunstig beschouwd; dit impliceert nl. minder knelpunten. De indicator moet evenwel met de Socio-economische analyse -67- POM-ERSV Limburg

nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden. De vacatures worden geregistreerd volgens de vestigingsplaats van het bedrijf, wat niet altijd overeen komt met de plaats van tewerkstelling. In kleine gebieden kan dit tot een vertekend beeld leiden. In Limburg registreerde de VDAB in de loop van 2010 gemiddeld 3.687 openstaande vacatures per maand. Afgezet tegen het gemiddeld aantal nwwz (30.662) geeft dit in 2010 voor Limburg een spanningsgraad van 8,3 nwwz per openstaande vacature (figuur 58 en tabel 27). Ten opzichte van Vlaanderen (5,1) is dit vanuit werkgeversstandpunt een duidelijk betere score. Het Maasland (17,1) kent met grote voorsprong de hoogste spanningsgraad van de vijf Limburgse streken. Hekkensluiter is Midden-Limburg met 6,0 werkzoekenden per vacature, wat nog steeds beter is dan het Vlaams gemiddelde. In de meeste beschouwde regio s is de spanningsgraad sinds 2003 gedaald. De sterkste terugval is te vinden in West-Limburg (-14,6), gevolgd door Midden-Limburg (-11,2). Het Maasland (+0,3) en Zuid-Limburg (+0,7) zien als enige twee regio s hun spanningsgraad lichtjes stijgen. Tabel 27 : Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden, openstaande vacatures en spanningsgraden Evolutie van de niet-werkende werkzoekenden, 2003-2010 openstaande (jaargemiddelden) vacatures en spanningsgraden 2003-2010 (jaargemiddelden) Openstaandningsstaandnings- Span- Open- Span- Openstaande Span- NWWZ vacatures nings- NWWZ vacatures graad NWWZ vacatures graad Abs. % Abs. % graad Noord-Limburg 4.336 334 13,0 4.344 530 8,2 8 0,2 196 58,6-4,8 Midden-Limburg 11.082 643 17,2 9.797 1.624 6,0-1.285-11,6 981 152,5-11,2 West-Limburg 6.382 272 23,5 5.229 590 8,9-1.153-18,1 318 117,0-14,6 Maasland 5.256 313 16,8 5.104 299 17,1-152 -2,9-14 -4,6 0,3 Zuid-Limburg 6.254 706 8,9 6.188 645 9,6-66 -1,1-61 -8,6 0,7 LIMBURG 33.310 2.268 14,7 30.662 3.687 8,3-2.648-7,9 1.419 62,6-6,4 VLAANDEREN 207.806 22.536 9,2 208.242 40.976 5,1 436 0,2 18.441 81,8-4,1 Bron : VDAB Verwerking: ERSV-Limburg 2003 2010 Evolutie 2003-2010 B.6. INNOVATIEVERMOGEN Patenten Economische groei kwam traditioneel tot stand door meer arbeid of kapitaal in te zetten of door efficiënter te werken. Deze mogelijkheden zijn niet onuitputtelijk. Innovatie dringt zich steeds harder op als een alternatieve strategie om zo te komen tot een kenniseconomie. Essentieel in een kenniseconomie is dan ook onderzoek en ontwikkeling (O&O). Patenten vormen de sluitsteen van het onderzoek dat aan de basis ligt van de commercialisering van producten. Het aantal patenten, ingediend bij het European Patent Office, per miljoen inwoners kan aldus voor regio s (beschikbaarheid volledige cijfers tot op provinciaal niveau) als een innovatie-outputindicator gebruikt worden om aan te geven in hoeverre deze regio s daadwerkelijk innovatief zijn. Echter niet voor elke nieuwe vondst wordt een patent aangevraagd. Voorts is dit nog geen garantie voor het uiteindelijke succes van dat product voor de verkoop ervan (een noodzakelijke voorwaarde voor de realisatie van toegevoegde waarde). Socio-economische analyse -68- POM-ERSV Limburg

Figuur 59 : Aantal patenten ingediend bij het European Patent Office per miljoen inwoners in de periode 2003-2007 In 2007 ( figuur 59) zijn in Limburg 138 patenten bij het European Patent Office (EPO) ingediend per miljoen inwoners. Van jaar tot jaar kunnen er belangrijke schommelingen zijn. Toch is er een toename sedert 2003 met +17,5% (Vlaanderen +15,8%, België +10,4%). Limburg heeft in de beschouwde periode zijn achterstand wel verkleind maar blijft toch vooral in verhouding met Vlaanderen beduidend minder patenten indienen. Bekijken we het aantal aangevraagde patenten bij het EPO per miljoen inwoners naar categorie in 2007 (figuur 60), dan blijkt dat Limburg vergeleken met Vlaanderen en België zwak presteert inzake biotechnologie- en high-techpatenten. Figuur 60 : %-aandeel patenten ingediend bij het European Patent Office per miljoen inwoners naar categorie in 2007 Tewerkstelling in kennisintensieve sectoren Zoals reeds hiervoor opgemerkt bij de innovatie-outputindicator patenten dringt innovatie zich steeds harder op als een alternatieve strategie voor economische groei, om zo te komen tot een kenniseconomie. De kenniseconomie is niet zomaar eenduidig te omschrijven. Vele definities gaan in de richting van het al dan niet intensief gebruik van onderzoek en ontwikkeling in het productieproces. Eurostat onderscheidt voor de industrie vier categorieën: Socio-economische analyse -69- POM-ERSV Limburg

hoogtechnologische (farmacie / computers, electronische en optische producten / vliegtuigbouw), mediumhoogtechnologische (chemie / wapens en munitie / elektrische apparatuur / machines, apparaten en werktuigen / motorvoertuigen, aanhangwagens en opleggers / overige transportmiddelen minus scheeps- en vliegtuigbouw/ medische en tandheelkundige instrumenten), mediumlaagtechnologische (reproductie van opgenomen media / cokes en geraffineerde aardolieproducten / rubber en kunststof / overige niet-metaalhoudende minerale producten / metalen in primaire vorm / producten van metaal minus wapens en munitie / scheepsbouw / reparatie en installatie van machines en apparaten), laagtechnologische industriële sectoren (voedingsmiddelen / dranken / tabaksproducten / textiel / kleding / leer en producten van leer / hout / papier / drukkerijen / meubelen / overige industrie minus medische en tandheelkundige instrumenten). Voor de dienstensectoren bestaan er classificaties die de kennisintensiteit weergeven en door Eurostat worden gedefinieerd als: kennisintensieve high-techdiensten (films en video- en tv-programma's, geluidsopnamen en uitgev. van muziek / programmeren en uitzenden van radio- en televisieprogramma's / telecommunicatie / ontw. en progr. van computerprogramma's, computerconsultancy / dienstverlenende activiteiten op het gebied van informatie / speur- en ontwikkelingswerk op wetenschappelijk gebied), kennisintensieve financiële diensten (financiële dienstverlening, exclusief verzekeringen en pensioenfondsen / verzekeringen, herverzek. en pensioenfondsen, excl. verplichte soc. verzek. / ondersteunende activiteiten voor verzekeringen en pensioenfondsen), kennisintensieve marktdiensten (vervoer over water / luchtvaart / rechtskundige en boekhoudkundige dienstverlening / act. van hoofdkantoren; adviesbureaus op het gebied van bedrijfsbeh. / architecten en ingenieurs; technische testen en toetsen / reclamewezen en marktonderzoek / overige gespecialiseerde wetenschappelijke en technische activiteiten / terbeschikkingstelling van personeel / beveiligings- en opsporingsdiensten), overige kennisintensieve diensten (uitgeverijen / veterinaire diensten / openbaar best. en defensie, verpl. sociale verzek., onderwijs / menselijke gezondheidszorg / maatschappelijke dienstverlening / kunst, amusement, sport, recreatie). Op basis van de RSZ-tewerkstellingsdata kunnen al deze sectoren geanalyseerd worden. Echter door de invoering van de nieuwe Europese activiteitennomenclatuur nace 2008, waardoor de vorige gehanteerde sectorcode nace 2003 ingrijpend werd veranderd, is het vanuit statistisch oogpunt aangewezen om als referentiejaar 2007 te gebruiken aangezien dit het eerst beschikbare jaar is waarvan de RSZ-cijfers verwerkt zijn volgens deze nieuwe nace-code 2008. Uiteraard heeft dit ook zijn weerslag op de definities van de kennisintensieve sectoren en bovendien heeft men van de gelegenheid gebruik gemaakt om sommige definities hiervan te verruimen, vooral dan voor wat betreft de dienstensectoren. In wat volgt wordt aan de hand van deze RSZ-gegevens dieper ingegaan Socio-economische analyse -70- POM-ERSV Limburg

op de capaciteit van Limburg en haar vijf streken om toekomstige uitdagingen aan te gaan in het kader van de globalisering van handels- en industriële processen. Een belangrijke kanttekening is de schaal van de gebieden in kwestie. Het kan zinvol zijn om te analyseren of een grote regio of een land relatief meer of minder sectoren telt die toekomstgericht zijn. Op een laag geografisch niveau is dit anders: sommige industriële en dienstenactiviteiten zullen zich clusteren in de nabijheid van grote steden (bv. nieuwe dienstenbedrijven rond de as Brussel-Antwerpen) of zijn omwille van historische redenen tot bloei gekomen in een gebied (bv. textielindustrie in het westen van Vlaanderen). Delen van het Vlaamse buitengebied lenen zich misschien beter voor de vestiging van activiteiten in traditionele sectoren die ruimtebehoevend zijn (bv. fruitsector in Zuid-Limburg). Dit wil zeggen dat elke regio niet zomaar eenzelfde aandeel van deze of gene sectoren moet tellen. Diversiteit is tot op zekere hoogte troef. Onderstaande is dan ook louter descriptief bedoeld. Tabel 28 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de kennisintensieve sectoren 31/12/2007-31/12/2009 31/12/2007 31/12/2009 Hoogtechnologische en Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische Kennisintensieve mediumhoogtechnologische Kennisintensieve industriële sectoren dienstensectoren industriële sectoren dienstensectoren industriële sectoren dienstensectoren Abs. % Abs. % Noord-Limburg 2.784 17.739 2.619 18.262-165 -5,9 523 2,9 Midden-Limburg 9.868 51.353 8.037 52.105-1.831-18,6 752 1,5 West-Limburg 4.577 17.907 4.364 18.684-213 -4,7 777 4,3 Maasland 781 12.571 756 12.471-25 -3,2-100 -0,8 Zuid-Limburg 2.759 21.280 2.207 22.827-552 -20,0 1.547 7,3 LIMBURG 20.769 120.850 17.983 124.349-2.786-13,4 3.499 2,9 VLAANDEREN 141.862 980.830 128.441 1.014.086-13.421-9,5 33.256 3,4 BELGIE 203.627 1.889.570 187.094 1.949.938-16.533-8,1 60.368 3,2 Bron : RSZ Verwerking: ERSV-Limburg Evolutie 2007-2009 Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische Kennisintensieve Hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren Indien de hoogtechnologische en mediumhoogtechnologische industriële sectoren (HT-MHT) samengenomen worden, komt men tot de volgende vaststellingen. De arbeidsplaatsen in de Figuur 61 : Tewerkstellingsgraad in de hoog- en mediumhoogtechnologische industriële sectoren op 31/12/2009 en %-evolutie van deze sectoren 2007-2009 Socio-economische analyse -71- POM-ERSV Limburg

betrokken sectoren maken eind 2009 in Limburg 3,2% uit van de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar). Tussen 31 december 2007 en 31 december 2009 (tabel 28) is er in Limburg een daling met -13,4%, terwijl de totale provinciale bezoldigde tewerkstelling in dezelfde periode slechts daalt met -0,4%. Zoals uit figuur 61 blijkt, scoort Limburg hiermee iets beter dan Vlaanderen (3,1%) en België (2,6%) qua tewerkstellingsgraad maar wel minder goed dan Vlaanderen en België voor wat betreft de banenevolutie (resp. -9,5% en -8,1%). West-Limburg is de enige Limburgse streek waar de HT-MHT sectoren niet alleen sterker vertegenwoordigd zijn (4,2%), maar waar deze HT-MHT sectoren bovendien ook beter evolueren (-4,7%) dan gemiddeld in Vlaanderen. In Midden-Limburg komen de HT-MHT sectoren het best aan bod (5,1%), maar is de achteruitgang van het aantal arbeidsplaatsen in deze sectoren met -18,6% toch aanzienlijk. De Noord-Limburgse situatie (2,6% als tewerkstellingsgraad en -5,9% als jobontwikkeling) is vergelijkbaar met de landelijke. In het Maasland en Zuid-Limburg is er een eerder zwakke vertegenwoordiging van de HT-MHT bedrijfstakken. Kennisintensieve dienstensectoren De bezoldigde tewerkstelling in het geheel van de kennisintensieve dienstensectoren is eind 2009 in Limburg goed voor 21,9% van de bevolking tussen 15 en 64 jaar. Het aantal arbeidsplaatsen in deze sectoren vermeerdert sedert december 2007 met +2,9%, gevoelig beter dan de evolutie van de totale Limburgse bezoldigde tewerkstelling. Tabel 28 en figuur 62 laten niettemin zien dat Limburg met deze cijfers sinds 2007 zijn achterstand inzake kennisintensieve dienstenjobs t.o.v. Vlaanderen (+3,4%) en België (+3,2%) iets groter ziet worden en hiermee haar tewerkstellingsgraad niet heeft verbeterd t.o.v. de Vlaamse (24,7%) en Belgische (27,4%). Midden-Limburg bewijst dat deze categorie van diensten beter gedijt in een regionaalstedelijk gebied zoals de bi-pool Hasselt-Genk door een meer prominente aanwezigheid (33,2%) van de betrokken bedrijfstakken dan in Vlaanderen en België. Met een banengroei van +7,3% komt Zuid-Limburg uit op een tewerkstellingsgraad van 17,9% en situeert zich hiermee stilaan in de buurt van West- Limburg (18,2%) en Noord-Limburg (18,4%). In het Maasland komen de kennisintensieve diensten blijkbaar minder van de grond. Figuur 62 : Tewerkstellingsgraad in de kennisintensieve dienstensectoren 31/12/2009 en %-evolutie van deze sectoren 2007-2009 Socio-economische analyse -72- POM-ERSV Limburg

Tewerkstelling in de culturele en creatieve sectoren Limburg kon gedurende de laatste decennia op de aanwezigheid van multinationale ondernemingen steunen voor de creatie van economische activiteiten en het verwerven van expertise. Dit is niet noodzakelijk een verworvenheid voor de verdere toekomst, gezien het globaler wordend beslissingsproces van grote bedrijven en de toegenomen keuzemogelijkheden om zich te vestigen. Meer en meer wordt de noodzaak aangevoeld om het eigen ondernemerschap te stimuleren. Daarbij is het noodzakelijk om zich te onderscheiden van zijn concurrenten en om creatief met nieuwe ideeën om te springen. Gebieden die begunstigd zijn met culturele en creatieve beroepsgroepen of activiteiten zouden volgens sommige stromingen als een magneet kunnen werken op de vestiging van andere activiteiten. Een momenteel in Duitsland gehanteerde definitie op basis van nace 2008 om deze culturele en creatieve sectoren te duiden, in afwachting van de uiteindelijke Europese definitie van Eurostat, luidt als volgt: detailhandel in cultuur- en recreatieartikelen in gespec. winkels, uitgeverijen van boeken en tijdschriften; overige uitgeverijen, uitgeverijen van software, activiteiten in verband met films en video- en tv-programma's, maken van geluidsopnamen en uitgeverijen van muziekopnamen, uitzenden van radioprogramma's, programmeren en uitzenden van televisieprogramma's, ontw. en progr. van computerprogramma's; computerconsultancy, architecten, ingenieurs en aanverwante technische adviseurs, reclamewezen, gespecialiseerde designers, creatieve activiteiten, kunst en amusement en bibliotheken, archieven, musea en overige culturele activiteiten. Ook hier is het vanuit statistisch oogpunt aangewezen om als referentiejaar 2007 te nemen door de invoering van de nieuwe Europese activiteitennomenclatuur nace 2008 wat tevens de aanleiding is geweest tot een herdefiniëring van de culturele en creatieve sectoren. Tabel 29 : Evolutie van het aantal jobs in loondienst in de culturele en creatieve sectoren 31/12/2007-31/12/2009 31/12/2007 31/12/2009 Evolutie 2007-2009 Abs. % Noord-Limburg 501 584 83 16,6 Midden-Limburg 3.429 3.801 372 10,8 West-Limburg 1.077 1.103 26 2,4 Maasland 414 379-35 -8,5 Zuid-Limburg 585 682 97 16,6 LIMBURG 6.006 6.549 543 9,0 VLAANDEREN 73.886 75.646 1.760 2,4 BELGIE 130.740 132.592 1.852 1,4 Bron : RSZ Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse -73- POM-ERSV Limburg

Op 31 december 2009 telt Limburg 6.549 bezoldigde arbeidsplaatsen in de culturele en creatieve sectoren (tabel 29). Dat is goed voor 1,15% van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Het is daarmee duidelijk dat het voorlopig (nog) niet om een belangrijke activiteitsgroep gaat. Toch evolueert de tewerkstelling is deze nieuw onderscheiden sectoren met +9,0% tussen 2007 en eind 2009 beduidend beter dan de totale bezoldigde werkgelegenheid. Figuur 63 illustreert dat net zoals bij de kennisintensieve dienstensectoren of industrietakken met een hogere technologieintensiteit ook hier Midden-Limburg goed scoort met een tewerkstellingsgraad van 2,42% en een groeipercentage van +10,8%, wat zelfs beter is dan de Vlaamse (1,84% en +2,4%) en Belgische (1,86% en +1,4%) gemiddelden. Dit verwondert niet, gezien de aanwezigheid van het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk waar een positief klimaat is voor culturele en creatieve activiteiten. West- Limburg situeert zich op provinciaal niveau wat betreft de tewerkstellingsgraad (1,07%) en op Vlaams niveau qua groeipercentage (+2,4%). In de overige Limburgse streken komen de culturele en creatieve sectoren (nog) niet zo goed uit de verf. Figuur 63 : Tewerkstellingsgraad in de culturele en creatieve sectoren 31/12/2009 en %-evolutie van deze sectoren 2007-2009 B.7. WERKENDEN Aantal werkenden De groep werkenden tussen 15 en 64 jaar (tabel 30) is samengesteld uit de loontrekkenden, de zelfstandigen en de uitgaande grensarbeid. In de periode 2003-2009 is het aantal werkenden die in Limburg wonen, toegenomen met 20.145 (van 339.816 in 2003 tot 359.962 in 2009) of met 5,9%, wat een iets trager groeiritme betekent als de werkenden woonachtig in Vlaanderen (+6,3%). West- Limburg (+8,8%) is de Limburgse streek met relatief de meest gunstige evolutie. Midden-Limburg ziet haar aantal werkenden het langzaamst stijgen, namelijk met +4,9%. Socio-economische analyse -74- POM-ERSV Limburg

Tabel 30 : Evolutie van het aantal werkenden (jaargemiddelden) 2003-2009 2003 2009 Evolutie 2003-2009 T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg 35.468 25.581 61.050 35.949 28.341 64.290 481 2.760 3.240 5,3 Midden-Limburg 53.640 39.201 92.842 53.387 43.958 97.346-253 4.757 4.504 4,9 West-Limburg 34.883 24.991 59.874 36.321 28.800 65.121 1.438 3.810 5.248 8,8 Maasland 27.051 19.351 46.402 27.433 21.511 48.944 382 2.160 2.542 5,5 Zuid-Limburg 45.854 33.796 79.649 46.156 38.105 84.260 302 4.309 4.611 5,8 LIMBURG 196.896 142.920 339.816 199.246 160.716 359.962 2.350 17.795 20.145 5,9 VLAANDEREN 1.439.606 1.104.844 2.544.450 1.470.045 1.233.914 2.703.958 30.439 129.070 159.508 6,3 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Werkenden = loontrekkenden + zelfstandigen + uitgaande grensarbeid Figuur 64 illustreert duidelijk dat de stijging van het aantal werkenden hoofdzakelijk door de vrouwen wordt gerealiseerd. Figuur 64 : Groei-% werkenden (15-64 jaar) 2003-2009 Werkzaamheidsgraad De verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal inwoners op arbeidsleeftijd (15-64 jaar) noemt men de werkzaamheidsgraad (tabel 31). Deze indicator verwijst naar de aanbodzijde van de arbeidsmarkt en laat zien welk gedeelte van de bevolking op beroepsactieve leeftijd aan het werk is. Verschillen zijn te verklaren door de aanwezige, beschikbare arbeidsplaatsen, maar ook door pendelbereidheid, de wens tot arbeidsdeelname en de mogelijkheid daartoe. Socio-economische analyse -75- POM-ERSV Limburg

Tabel 31 : Evolutie van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) 2003-2009 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) 2003 2009 Evolutie 2003-2009 M V T M V T M V T Noord-Limburg 72,6 54,9 64,0 70,9 58,3 64,8-1,7 3,4 0,8 Midden-Limburg 69,6 52,2 61,0 67,2 56,6 62,0-2,4 4,4 1,0 West-Limburg 69,6 51,6 60,7 69,8 56,7 63,3 0,2 5,1 2,6 Maasland 66,9 50,1 58,7 66,1 54,0 60,1-0,9 3,8 1,4 Zuid-Limburg 72,6 55,3 64,1 71,4 60,7 66,1-1,1 5,3 2,0 LIMBURG 70,4 53,0 61,8 69,1 57,5 63,4-1,3 4,5 1,5 VLAANDEREN 71,9 56,6 64,3 70,9 60,9 65,9-1,0 4,3 1,6 Bron : Steunpunt WSE Verwerking: ERSV-Limburg Werkenden = loontrekkenden + zelfstandigen + uitgaande grensarbeid De werkzaamheidsgraad in Limburg in 2009 van 63,4% is met 1,5% gestegen t.o.v. 2003. Hierdoor is de achterstand met Vlaanderen (64,3% in 2003 en 65,9% in 2009) vrijwel gelijk gebleven, zoals eveneens uit de figuur 65 blijkt. Van de Limburgse streken weten enkel West-Limburg (+2,6%) en Zuid-Limburg (+2,0%) hun positie t.o.v. Vlaanderen te verbeteren. Met een werkzaamheidsgraad van 66,1% doet Zuid-Limburg het nu zelfs een beetje beter dan Vlaanderen. Aangezien de vermeerdering van de werkenden voornamelijk een vrouwelijke aangelegenheid is geworden, wordt dit uiteraard ook weerspiegeld in de evolutie van de werkzaamheidsgraad. Dit beeld wordt nog uitvergroot door de in het najaar van 2008 uitgebroken mondiale economische crisis, aangezien er veel meer mannen dan vrouwen aan de slag zijn in conjunctuur- en crisisgevoelige sectoren, zoals de industrie en de bouw. Figuur 65 : Groei van de werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) 2003-2009 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Figuur 66 toont dat in 2009 het Maasland binnen Limburg de laagste werkzaamheidsgraad (60,1%) heeft en Zuid-Limburg (66,1%) de hoogste. In 2003 was dit ook al zo. Markant is ook dat de Maaslandse werkzaamheidsgraad nog steeds achter blijft bij overig Limburg, zowel bij de mannen als de vrouwen. Socio-economische analyse -76- POM-ERSV Limburg

Figuur 66 : Werkzaamheidsgraad (15-64 jaar) per geslacht in 2009 (jaargemiddelden) (de werkenden/bevolking op arbeidsleeftijd) Tijdelijke werkloosheid Een tijdelijk werkloze is een werkloze die door een arbeidsovereenkomst is verbonden waarvan de uitvoering tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, geschorst is. Een werknemer kan tijdelijk werkloos gesteld worden wegens economische oorzaken, technische stoornis, slecht weer, overmacht, collectieve jaarlijkse vakantie, staking of lock-out. Vanaf 25 juni 2009 (tot voorlopig eind december 2011) is de tijdelijke werkloosheid wegens economische oorzaken ook voor de bedienden van kracht en aldus sindsdien niet meer beperkt tot de arbeiders alleen. Tussen 31/12/2003 en 31/12/2010 (figuur 67 en tabel 32) neemt het aantal tijdelijk werklozen in Limburg toe van 12.788 tot 15.223 of met +19,0%, wat een hoger stijgingspercentage is dan in Vlaanderen (+15,1%) maar wel lager dan in België (+27,5%). Hiermee vertegenwoordigt Limburg eind 2010 respectievelijk een aandeel van 17,6% en 10,4% in de tijdelijke werkloosheid van Vlaanderen (86.603) en België (146.165). Van de 5 Limburgse streken kent het Maasland (+31,8%) sinds eind 2003 de grootste procentuele aangroei van tijdelijk werklozen en Midden-Limburg (+9,9%) de kleinste. Figuur 67 : %-evolutie van de tijdelijk werklozen 31/12/2003-31/12/2010 Socio-economische analyse -77- POM-ERSV Limburg

Tabel 32 : Evolutie van de tijdelijk werklozen per geslacht 31/12/2003-31/12/2010 31/12/2003 31/12/2010 Evolutie 31/12/2003-31/12/2010 T M V T M V T M V Abs. % Noord-Limburg 1.784 333 2.117 2.091 468 2.559 307 135 442 20,9 Midden-Limburg 3.079 631 3.710 3.303 773 4.076 224 142 366 9,9 West-Limburg 1.987 405 2.392 2.382 534 2.916 395 129 524 21,9 Maasland 1.469 255 1.724 1.901 372 2.273 432 117 549 31,8 Zuid-Limburg 2.429 416 2.845 2.821 578 3.399 392 162 554 19,5 LIMBURG 10.748 2.040 12.788 12.498 2.725 15.223 1.750 685 2.435 19,0 VLAANDEREN 59.101 16.151 75.252 69.645 16.958 86.603 10.544 807 11.351 15,1 BELGIE 94.112 20.565 114.677 122.644 23.521 146.165 28.532 2.956 31.488 27,5 Bron : RVA Verwerking : ERSV-Limburg Doordat de mannen relatief vaker werken in de erg conjunctuurgevoelige secundaire sector, reflecteert zich dit overal door een permanent veel groter aandeel van de mannen in de tijdelijke werkloosheid (figuur 68). Doorgaans blijken 4 op de 5 tijdelijk werklozen mannen te zijn. Figuur 68 : Evolutie %-aandeel van de mannen in de tijdelijk werklozen 31/12/2003-31/12/2010 B.8. PENDELARBEID De binnenlandse werkgelegenheid heeft betrekking op de arbeid die wordt ingezet in de vestigingen van een regio, uitgedrukt in personen of arbeidsvolume. Het verschil tussen de werkende beroepsbevolking en de binnenlandse werkgelegenheid van een regio kunnen we verklaren door de interregionale en internationale (grensarbeid) pendelstromen. Werkende personen die in een regio wonen, maar elders werken dragen wel bij tot de werkzaamheid van die regio, maar niet tot de economische activiteit van die regio (uitgaande pendel). Het omgekeerde geldt voor personen die niet in die regio wonen, maar er wel een job uitoefenen (inkomende pendel). Aangezien bij zelfstandigen de werkplaats wordt gelijkgesteld met de woonplaats worden voor de pendelstatistieken enkel de loontrekkenden weerhouden. De pendelstromen geven een aanduiding van de mate waarin economische regio s onderling arbeidskrachten uitwisselen. Socio-economische analyse -78- POM-ERSV Limburg

Uitgaande pendelarbeid Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) In 2008 zijn er 309.857 loontrekkenden die in Limburg wonen of 8,4% (figuur 69 en tabel 33) van het totaal aantal in België (3.692.458). Van de 11 beschouwde regio s komt Limburg hiermee op de 7 de plaats inzake omvang van de loontrekkende beroepsbevolking. Figuur 69 : Loontrekkende beroepsbevolking per provincie (incl. BHG) in 2008 (jaargemiddelde 15-64 jaar) Pendelintensiteit Gemiddeld is de uitgaande provinciale pendelintensiteit (figuur 70 en tabel 33) bij de werknemers van België 29,3%, wat betekent dat 1.081.486 van de 3.692.458 werknemers in België in het buitenland of in een andere provincie werken dan waar ze wonen. Met 26,2% (81.223 van de 309.857) heeft Limburg vergeleken met de overige provincies een eerder lage uitgaande provinciale pendelintensiteit. Meer dan de helft van de loontrekkende inwoners van Waals-Brabant (56,7%) werkt niet in de eigen provincie, waardoor deze provincie veruit de meest mobiele is in België, gevolgd door Vlaams-Brabant (48,9%), Luxemburg (45,2%) en Namen (43,0%). West-Vlamingen (17,4%) en Antwerpenaren (19,3%) blijven dan weer het vaakst binnen de eigen provinciegrenzen werken. Figuur 70 : Uitgaande provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde 15-64 jaar) Socio-economische analyse -79- POM-ERSV Limburg

Tabel 33 : Uitgaande pendelarbeid in 2008 Uitgaande pendelarbeidstromen in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde - 15-64 jaar) Limburg Noord- Midden- West- Maasland Zuid- WOONPLAATS Limburg Limburg Limburg Limburg Antwerpen 510.301 2.460 3.688 4.156 418 803 11.525 18.923 34.093 5.188 580.030 34.330 2.276 2.128 420 1.030 1.441 7.295 621.655 11.032 632.687 Noord-Limburg 4.056 29.665 6.462 2.006 1.622 478 40.233 561 1.245 310 46.405 1.016 132 155 31 52 71 442 47.863 6.927 54.790 Midden-Limburg 4.507 2.791 52.967 5.268 3.171 4.366 68.563 1.142 3.982 615 78.808 3.495 318 608 73 116 168 1.283 83.586 1.516 85.102 West-Limburg 8.078 2.516 10.587 22.236 469 1.511 37.318 738 6.146 355 52.635 2.221 155 262 43 91 132 682 55.539 471 56.010 Maasland 1.152 2.600 8.385 810 18.668 1.072 31.534 366 879 189 34.120 826 137 235 27 44 47 491 35.437 7.448 42.885 Zuid-Limburg 2.579 552 15.749 1.921 1.743 31.020 50.985 851 5.773 523 60.712 3.765 346 2.718 76 199 367 3.707 68.183 2.886 71.070 Limburg 20.372 38.124 94.150 32.241 25.672 38.448 228.634 3.658 18.025 1.991 272.680 11.324 1.089 3.979 250 502 785 6.604 290.608 19.249 309.857 Oost-Vlaanderen 45.535 344 1.773 715 254 471 3.557 364.399 28.847 23.782 466.119 57.861 4.101 2.335 519 1.109 1.671 9.736 533.716 2.234 535.950 Vlaams-Brabant 33.979 531 4.238 3.374 283 2.602 11.028 13.067 205.410 3.414 266.898 119.046 3.538 2.526 438 1.242 7.004 14.749 400.693 1.122 401.815 West-Vlaanderen 9.549 195 1.119 391 168 339 2.212 26.523 6.364 338.242 382.891 16.264 5.750 1.442 377 630 796 8.994 408.149 1.279 409.428 VLAANDEREN 619.736 41.653 104.967 40.878 26.794 42.663 256.956 426.572 292.739 372.617 1.968.619 238.825 16.753 12.411 2.004 4.513 11.697 47.378 2.254.822 34.915 2.289.737 BRUSSELS H. GEW. 7.325 78 583 488 74 214 1.436 4.038 29.271 1.540 43.610 220.455 5.094 2.438 545 1.913 10.514 20.504 284.570 1.785 286.355 Henegouwen 4.653 100 672 191 96 313 1.373 6.105 10.149 6.762 29.041 49.584 279.778 5.918 1.588 12.172 20.252 319.708 398.333 5.150 403.483 Luik 3.804 97 1.103 272 153 1.781 3.407 2.266 5.142 1.663 16.282 20.678 5.258 271.026 3.825 8.721 4.174 293.005 329.965 11.956 341.921 Luxemburg 716 18 122 36 17 67 261 503 608 463 2.551 2.973 1.111 4.163 50.144 3.598 618 59.633 65.157 26.322 91.479 Namen 2.040 38 279 108 48 171 644 1.239 3.061 910 7.895 17.846 18.646 6.397 5.721 89.637 9.922 130.323 156.063 1.086 157.149 Waals-Brabant 1.888 31 203 78 27 110 450 990 8.977 571 12.876 43.170 6.301 2.233 395 3.804 52.944 65.678 121.724 610 122.334 WALLONIE 13.101 286 2.379 686 342 2.442 6.135 11.103 27.937 10.369 68.644 134.251 311.093 289.737 61.674 117.933 87.910 868.347 1.071.242 45.123 1.116.366 BELGIË 640.162 42.016 107.930 42.052 27.210 45.319 264.527 441.712 349.947 384.526 2.080.874 593.531 332.941 304.586 64.222 124.359 110.121 936.229 3.610.634 81.824 3.692.458 Oost- Vlaams- Vlaanderen Brabant West- Vlaanderen VLAAN- DEREN BRUS- SELS H. GEW. Henegouwen Namen Luik Luxemburg Waals- WALLONIE Brabant BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WERKPLAATS TOTAAL (WOON- PLAATS) Uitstroompercentages (%-verdeling uitgaande pendelarbeid) in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde - 15-64 jaar) Limburg Noord- Midden- West- Maasland Zuid- WOONPLAATS Limburg Limburg Limburg Limburg Antwerpen 80,7 0,4 0,6 0,7 0,1 0,1 1,8 3,0 5,4 0,8 91,7 5,4 0,4 0,3 0,1 0,2 0,2 1,2 98,3 1,7 100,0 Noord-Limburg 7,4 54,1 11,8 3,7 3,0 0,9 73,4 1,0 2,3 0,6 84,7 1,9 0,2 0,3 0,1 0,1 0,1 0,8 87,4 12,6 100,0 Midden-Limburg 5,3 3,3 62,2 6,2 3,7 5,1 80,6 1,3 4,7 0,7 92,6 4,1 0,4 0,7 0,1 0,1 0,2 1,5 98,2 1,8 100,0 West-Limburg 14,4 4,5 18,9 39,7 0,8 2,7 66,6 1,3 11,0 0,6 94,0 4,0 0,3 0,5 0,1 0,2 0,2 1,2 99,2 0,8 100,0 Maasland 2,7 6,1 19,6 1,9 43,5 2,5 73,5 0,9 2,0 0,4 79,6 1,9 0,3 0,5 0,1 0,1 0,1 1,1 82,6 17,4 100,0 Zuid-Limburg 3,6 0,8 22,2 2,7 2,5 43,6 71,7 1,2 8,1 0,7 85,4 5,3 0,5 3,8 0,1 0,3 0,5 5,2 95,9 4,1 100,0 Limburg 6,6 12,3 30,4 10,4 8,3 12,4 73,8 1,2 5,8 0,6 88,0 3,7 0,4 1,3 0,1 0,2 0,3 2,1 93,8 6,2 100,0 Oost-Vlaanderen 8,5 0,1 0,3 0,1 0,0 0,1 0,7 68,0 5,4 4,4 87,0 10,8 0,8 0,4 0,1 0,2 0,3 1,8 99,6 0,4 100,0 Vlaams-Brabant 8,5 0,1 1,1 0,8 0,1 0,6 2,7 3,3 51,1 0,8 66,4 29,6 0,9 0,6 0,1 0,3 1,7 3,7 99,7 0,3 100,0 West-Vlaanderen 2,3 0,0 0,3 0,1 0,0 0,1 0,5 6,5 1,6 82,6 93,5 4,0 1,4 0,4 0,1 0,2 0,2 2,2 99,7 0,3 100,0 VLAANDEREN 27,1 1,8 4,6 1,8 1,2 1,9 11,2 18,6 12,8 16,3 86,0 10,4 0,7 0,5 0,1 0,2 0,5 2,1 98,5 1,5 100,0 BRUSSELS H. GEW. 2,6 0,0 0,2 0,2 0,0 0,1 0,5 1,4 10,2 0,5 15,2 77,0 1,8 0,9 0,2 0,7 3,7 7,2 99,4 0,6 100,0 Henegouwen 1,2 0,0 0,2 0,0 0,0 0,1 0,3 1,5 2,5 1,7 7,2 12,3 69,3 1,5 0,4 3,0 5,0 79,2 98,7 1,3 100,0 Luik 1,1 0,0 0,3 0,1 0,0 0,5 1,0 0,7 1,5 0,5 4,8 6,0 1,5 79,3 1,1 2,6 1,2 85,7 96,5 3,5 100,0 Luxemburg 0,8 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,3 0,5 0,7 0,5 2,8 3,2 1,2 4,6 54,8 3,9 0,7 65,2 71,2 28,8 100,0 Namen 1,3 0,0 0,2 0,1 0,0 0,1 0,4 0,8 1,9 0,6 5,0 11,4 11,9 4,1 3,6 57,0 6,3 82,9 99,3 0,7 100,0 Waals-Brabant 1,5 0,0 0,2 0,1 0,0 0,1 0,4 0,8 7,3 0,5 10,5 35,3 5,2 1,8 0,3 3,1 43,3 53,7 99,5 0,5 100,0 WALLONIE 1,2 0,0 0,2 0,1 0,0 0,2 0,5 1,0 2,5 0,9 6,1 12,0 27,9 26,0 5,5 10,6 7,9 77,8 96,0 4,0 100,0 BELGIË 17,3 1,1 2,9 1,1 0,7 1,2 7,2 12,0 9,5 10,4 56,4 16,1 9,0 8,2 1,7 3,4 3,0 25,4 97,8 2,2 100,0 Oost- Vlaams- Vlaanderen Brabant West- Vlaanderen VLAAN- DEREN BRUS- SELS H. GEW. Henegouwen Namen Luik Luxemburg Waals- WALLONIE Brabant BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WERKPLAATS TOTAAL (WOON- PLAATS) Socio-economische analyse -80- POM-ERSV Limburg

Tabel 34 : Uitgaande grensarbeid in 2008 Uitgaande grensarbeid in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde - 15-64 jaar) WOONPLAATS BELGIE Extraterritorialen Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland TOTAAL Antwerpen 621.655 132 69 35 226 10.570 11.032 632.687 Noord-Limburg 47.863 0 28 1 20 6.878 6.927 54.790 Midden-Limburg 83.586 5 50 4 38 1.420 1.516 85.102 West-Limburg 55.539 6 22 2 19 423 471 56.010 Maasland 35.437 2 88 1 14 7.343 7.448 42.885 Zuid-Limburg 68.183 9 47 1 36 2.793 2.886 71.070 Limburg 290.608 22 236 8 127 18.856 19.249 309.857 Oost-Vlaanderen 533.716 91 33 103 184 1.823 2.234 535.950 Vlaams-Brabant 400.693 422 52 36 230 382 1.122 401.815 West-Vlaanderen 408.149 23 20 819 71 346 1.279 409.428 VLAANDEREN 2.254.822 689 410 1.001 838 31.977 34.915 2.289.737 BRUSSELS H. GEW. 284.570 1.159 38 159 273 156 1.785 286.355 Henegouwen 398.333 366 20 4.397 352 15 5.150 403.483 Luik 329.965 29 4.620 63 5.989 1.255 11.956 341.921 Luxemburg 65.157 4 6 122 26.142 48 26.322 91.479 Namen 156.063 22 4 158 882 20 1.086 157.149 Waals-Brabant 121.724 157 9 59 359 26 610 122.334 WALLONIE 1.071.242 577 4.659 4.799 33.724 1.364 45.123 1.116.366 BELGIË 3.610.634 2.426 5.107 5.959 34.835 33.497 81.824 3.692.458 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WERKPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WOON- PLAATS) Uitstroompercentages grensarbeid in België bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde - 15-64 jaar) WOONPLAATS BELGIE Extraterritorialen Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland TOTAAL Antwerpen 98,3 0,0 0,0 0,0 0,0 1,7 1,7 100,0 Noord-Limburg 87,4 0,0 0,1 0,0 0,0 12,6 12,6 100,0 Midden-Limburg 98,2 0,0 0,1 0,0 0,0 1,7 1,8 100,0 West-Limburg 99,2 0,0 0,0 0,0 0,0 0,8 0,8 100,0 Maasland 82,6 0,0 0,2 0,0 0,0 17,1 17,4 100,0 Zuid-Limburg 95,9 0,0 0,1 0,0 0,1 3,9 4,1 100,0 Limburg 93,8 0,0 0,1 0,0 0,0 6,1 6,2 100,0 Oost-Vlaanderen 99,6 0,0 0,0 0,0 0,0 0,3 0,4 100,0 Vlaams-Brabant 99,7 0,1 0,0 0,0 0,1 0,1 0,3 100,0 West-Vlaanderen 99,7 0,0 0,0 0,2 0,0 0,1 0,3 100,0 VLAANDEREN 98,5 0,0 0,0 0,0 0,0 1,4 1,5 100,0 BRUSSELS H. GEW. 99,4 0,4 0,0 0,1 0,1 0,1 0,6 100,0 Henegouwen 98,7 0,1 0,0 1,1 0,1 0,0 1,3 100,0 Luik 96,5 0,0 1,4 0,0 1,8 0,4 3,5 100,0 Luxemburg 71,2 0,0 0,0 0,1 28,6 0,1 28,8 100,0 Namen 99,3 0,0 0,0 0,1 0,6 0,0 0,7 100,0 Waals-Brabant 99,5 0,1 0,0 0,0 0,3 0,0 0,5 100,0 WALLONIE 96,0 0,1 0,4 0,4 3,0 0,1 4,0 100,0 BELGIË 97,8 0,1 0,1 0,2 0,9 0,9 2,2 100,0 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WERKPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WOON- PLAATS) Socio-economische analyse -81- POM-ERSV Limburg

Uitstroompercentages Uit de provinciale uitstroompercentages voor Limburg (figuur 71 en tabel 33) blijkt dat Antwerpen (6,6% of 20.372 personen), het buitenland (6,2% of 19.249), Vlaams-Brabant (5,8% of 18.025) en Brussel (3,7% of 11.324) de voornaamste werkbestemmingen zijn van de 81.223 Limburgse pendelaars. Figuur 71 : Provinciale (incl. BHG) uitstroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde 15-64 jaar) Grensarbeid De 19.249 of 6,2% Limburgers die in het buitenland gaan werken (figuur 72 en tabel 34), verrichten hun grensarbeid bijna uitsluitend in Nederland (6,1% of 18.856). Figuur 72 : Provinciale (incl. BHG) uitstroompercentages grensarbeid voor Limburg bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde 15-64 jaar) Limburgse streken Binnen Limburg (figuur 73 en tabel 33) zijn in 2008 de meeste werknemers in Midden-Limburg (85.102 of 27,5% van de 309.857 Limburgse loontrekkenden) gehuisvest. In het Maasland (42.885 of 13,8%) wonen er het minst. Socio-economische analyse -82- POM-ERSV Limburg

Figuur 73 : Loontrekkende Limburgse beroepsbevolking per streek in 2008 (jaargemiddelde 15-64 jaar) Pendelintensiteit Met 60,3% heeft West-Limburg in 2008 (figuur 74 en tabel 33) de grootste uitgaande pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit houdt in dat 3 van 5 loontrekkenden die in West-Limburg wonen er niet werken. Zij pendelen naar een andere Limburgse streek, een andere provincie of het naar het buitenland. Hiermee is West-Limburg de meest mobiele Limburgse streek. De laagste mobiliteit wordt opgetekend in Midden-Limburg (37,8%) waardoor hier omgekeerd ruim 3 van 5 werknemers de kost verdienen in de eigen streek. Gemiddeld geldt voor de Limburgse loontrekkenden (50,1%) dat ongeveer de helft werken in de Limburgse streek waar ze wonen. Figuur 74 : Uitgaande pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Limburgse loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde 15-64 jaar) Uitstroompercentages De uitstroompercentages voor de onderscheiden Limburgse streken (figuren 75-79 en tabel 33) maken duidelijk waar hun forenzen aan de slag zijn. De meest in het oog springende pendelaarsbestemmingen zijn voor: Noord-Limburg: het buitenland (12,6%), Midden-Limburg (11,8%) en Antwerpen (7,4%); Socio-economische analyse -83- POM-ERSV Limburg

Midden-Limburg: West-Limburg (6,2%), Antwerpen (5,3%), Zuid-Limburg (5,1%), Vlaams- Brabant (4,7%) en Brussel (4,1%); West-Limburg: Midden-Limburg (18,9%), Antwerpen (14,4%), Vlaams-Brabant (11,0%), Noord-Limburg (4,5%) en Brussel (4,0%); het Maasland: Midden-Limburg (19,6%), het buitenland (17,4%) en Noord-Limburg (6,1%); Zuid-Limburg: Midden-Limburg (22,2%), Vlaams-Brabant (8,1%), Brussel (5,3%) en het buitenland (4,1%). Figuur 75-79 : Uitstroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde 15-64 jaar) Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Socio-economische analyse -84- POM-ERSV Limburg

Grensarbeid Zoals eerder vermeld, pendelen de 19.249 Limburgse grensarbeiders bijna uitsluitend naar Nederland (18.856 of 98,0%). Figuur 80 en tabel 34 onthullen dat 17,1% of 7.343 van de Maaslandse loontrekkenden in Nederlandse loondienst zijn. Voor Noord-Limburg is dit 12,6% (6.878), voor Zuid- Limburg 3,9% (2.793), voor Midden-Limburg 1,7% (1.420) en voor West-Limburg 0,8% (423). Figuur 80 : Uitstroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende beroepsbevolking in 2008 (jaargemiddelde 15-64 jaar) Inkomende pendelarbeid Limburg en de andere provincies (inclusief het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) Omgerekend in personen van 15 jaar en ouder, bedraagt in 2008 de loontrekkende werkgelegenheid in Limburg 268.790 of 7,3% (figuur 81 en tabel 35) van het totaal aantal in België (3.693.631) en positioneert zich hiermee op de 8 ste plaats van de 11 beschouwde regio s qua omvang van de tewerkstelling in loondienst. Limburg heeft bijgevolg minder loontrekkende arbeidsplaatsen dan loontrekkende inwoners (309.857). In meer of mindere mate is dit ook zo in de andere provincies, behalve in Antwerpen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Figuur 81 : Loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid per provincie (incl. BHG) in 2008 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Socio-economische analyse -85- POM-ERSV Limburg

Tabel 35 : Inkomende pendelarbeid in 2008 Inkomende pendelarbeidstromen in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) Limburg Noord- Midden- West- Maasland Zuid- WERKPLAATS Limburg Limburg Limburg Limburg Antwerpen 512.647 4.065 4.530 8.100 1.156 2.593 20.444 45.642 34.078 9.610 622.422 7.365 4.678 3.830 725 2.053 1.898 13.184 642.971 7.192 650.163 Noord-Limburg 2.469 29.781 2.803 2.523 2.607 558 38.272 344 534 195 41.813 78 100 97 18 38 31 286 42.177 516 42.693 Midden-Limburg 3.706 6.480 53.228 10.621 8.400 15.795 94.525 1.782 4.266 1.126 105.405 589 679 1.113 127 284 207 2.411 108.405 745 109.150 West-Limburg 4.174 2.009 5.285 22.344 812 1.926 32.375 717 3.388 392 41.045 492 191 273 37 109 79 688 42.225 430 42.655 Maasland 421 1.625 3.181 469 18.745 1.747 25.767 255 283 170 26.896 74 97 153 17 48 27 343 27.313 710 28.023 Zuid-Limburg 811 480 4.390 1.515 1.079 31.191 38.655 475 2.609 350 42.901 215 315 1.792 69 173 112 2.461 45.577 693 46.269 Limburg 11.580 40.375 68.886 37.473 31.643 51.217 229.594 3.573 11.080 2.232 258.059 1.449 1.384 3.429 268 652 456 6.189 265.697 3.094 268.790 Oost-Vlaanderen 19.032 565 1.148 741 369 861 3.685 365.749 13.127 26.635 428.227 4.073 6.131 2.299 519 1.261 1.001 11.212 443.512 4.065 447.577 Vlaams-Brabant 34.204 1.249 3.988 6.168 884 5.797 18.087 28.922 206.394 6.400 294.007 29.407 10.175 5.156 611 3.076 9.007 28.026 351.440 2.721 354.162 West-Vlaanderen 5.235 313 623 358 191 532 2.017 23.886 3.442 339.802 374.382 1.562 6.797 1.691 473 922 575 10.456 386.401 13.766 400.166 VLAANDEREN 582.698 46.569 79.175 52.840 34.243 61.000 273.827 467.773 268.119 384.680 1.977.098 43.856 29.164 16.405 2.597 7.964 12.937 69.067 2.090.021 30.838 2.120.859 BRUSSELS H. GEW. 34.445 1.020 3.510 2.226 827 3.775 11.358 57.972 119.430 16.357 239.562 221.658 49.680 20.759 2.989 17.895 43.332 134.656 595.877 5.590 601.467 Henegouwen 2.298 134 323 158 139 348 1.101 4.127 3.564 5.782 16.872 5.133 280.818 5.283 1.119 18.695 6.325 312.240 334.245 19.162 353.407 Luik 2.138 156 611 265 241 2.727 4.001 2.346 2.537 1.450 12.471 2.450 5.940 272.276 4.174 6.415 2.242 291.046 305.967 2.490 308.457 Luxemburg 424 33 74 44 27 77 255 523 441 381 2.024 553 1.592 3.840 50.568 5.730 398 62.127 64.705 6.709 71.414 Namen 1.040 53 116 93 44 200 507 1.116 1.246 639 4.549 1.929 12.203 8.746 3.608 90.119 3.819 118.495 124.972 1.479 126.451 Waals-Brabant 1.454 72 170 133 48 368 791 1.690 7.032 809 11.776 10.573 20.290 4.191 624 9.948 53.182 88.235 110.585 991 111.576 WALLONIE 7.356 448 1.294 693 498 3.720 6.654 9.802 14.820 9.062 47.692 20.638 320.843 294.335 60.093 130.906 65.965 872.143 940.474 30.831 971.305 BELGIË 624.499 48.036 83.980 55.760 35.569 68.495 291.839 535.547 402.369 410.098 2.264.352 286.153 399.687 331.499 65.680 156.765 122.235 1.075.867 3.626.372 67.259 3.693.631 Oost- Vlaams- Vlaanderen Brabant West- Vlaanderen VLAAN- DEREN BRUS- SELS H. GEW. Henegouwen Namen Luik Luxemburg Waals- WALLONIE Brabant BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WOONPLAATS TOTAAL (WERK- PLAATS) Instroompercentages (%-verdeling inkomende pendelarbeid) in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) Limburg Noord- Midden- West- Maasland Zuid- WERKPLAATS Limburg Limburg Limburg Limburg Antwerpen 78,8 0,6 0,7 1,2 0,2 0,4 3,1 7,0 5,2 1,5 95,7 1,1 0,7 0,6 0,1 0,3 0,3 2,0 98,9 1,1 100,0 Noord-Limburg 5,8 69,8 6,6 5,9 6,1 1,3 89,6 0,8 1,3 0,5 97,9 0,2 0,2 0,2 0,0 0,1 0,1 0,7 98,8 1,2 100,0 Midden-Limburg 3,4 5,9 48,8 9,7 7,7 14,5 86,6 1,6 3,9 1,0 96,6 0,5 0,6 1,0 0,1 0,3 0,2 2,2 99,3 0,7 100,0 West-Limburg 9,8 4,7 12,4 52,4 1,9 4,5 75,9 1,7 7,9 0,9 96,2 1,2 0,4 0,6 0,1 0,3 0,2 1,6 99,0 1,0 100,0 Maasland 1,5 5,8 11,3 1,7 66,9 6,2 92,0 0,9 1,0 0,6 96,0 0,3 0,3 0,5 0,1 0,2 0,1 1,2 97,5 2,5 100,0 Zuid-Limburg 1,8 1,0 9,5 3,3 2,3 67,4 83,5 1,0 5,6 0,8 92,7 0,5 0,7 3,9 0,1 0,4 0,2 5,3 98,5 1,5 100,0 Limburg 4,3 15,0 25,6 13,9 11,8 19,1 85,4 1,3 4,1 0,8 96,0 0,5 0,5 1,3 0,1 0,2 0,2 2,3 98,8 1,2 100,0 Oost-Vlaanderen 4,3 0,1 0,3 0,2 0,1 0,2 0,8 81,7 2,9 6,0 95,7 0,9 1,4 0,5 0,1 0,3 0,2 2,5 99,1 0,9 100,0 Vlaams-Brabant 9,7 0,4 1,1 1,7 0,2 1,6 5,1 8,2 58,3 1,8 83,0 8,3 2,9 1,5 0,2 0,9 2,5 7,9 99,2 0,8 100,0 West-Vlaanderen 1,3 0,1 0,2 0,1 0,0 0,1 0,5 6,0 0,9 84,9 93,6 0,4 1,7 0,4 0,1 0,2 0,1 2,6 96,6 3,4 100,0 VLAANDEREN 27,5 2,2 3,7 2,5 1,6 2,9 12,9 22,1 12,6 18,1 93,2 2,1 1,4 0,8 0,1 0,4 0,6 3,3 98,5 1,5 100,0 BRUSSELS H. GEW. 5,7 0,2 0,6 0,4 0,1 0,6 1,9 9,6 19,9 2,7 39,8 36,9 8,3 3,5 0,5 3,0 7,2 22,4 99,1 0,9 100,0 Henegouwen 0,7 0,0 0,1 0,0 0,0 0,1 0,3 1,2 1,0 1,6 4,8 1,5 79,5 1,5 0,3 5,3 1,8 88,4 94,6 5,4 100,0 Luik 0,7 0,1 0,2 0,1 0,1 0,9 1,3 0,8 0,8 0,5 4,0 0,8 1,9 88,3 1,4 2,1 0,7 94,4 99,2 0,8 100,0 Luxemburg 0,6 0,0 0,1 0,1 0,0 0,1 0,4 0,7 0,6 0,5 2,8 0,8 2,2 5,4 70,8 8,0 0,6 87,0 90,6 9,4 100,0 Namen 0,8 0,0 0,1 0,1 0,0 0,2 0,4 0,9 1,0 0,5 3,6 1,5 9,7 6,9 2,9 71,3 3,0 93,7 98,8 1,2 100,0 Waals-Brabant 1,3 0,1 0,2 0,1 0,0 0,3 0,7 1,5 6,3 0,7 10,6 9,5 18,2 3,8 0,6 8,9 47,7 79,1 99,1 0,9 100,0 WALLONIE 0,8 0,0 0,1 0,1 0,1 0,4 0,7 1,0 1,5 0,9 4,9 2,1 33,0 30,3 6,2 13,5 6,8 89,8 96,8 3,2 100,0 BELGIË 16,9 1,3 2,3 1,5 1,0 1,9 7,9 14,5 10,9 11,1 61,3 7,7 10,8 9,0 1,8 4,2 3,3 29,1 98,2 1,8 100,0 Oost- Vlaams- Vlaanderen Brabant West- Vlaanderen VLAAN- DEREN BRUS- SELS H. GEW. Henegouwen Namen Luik Luxemburg Waals- WALLONIE Brabant BELGIE BUITEN- LAND Antwerpen Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WOONPLAATS TOTAAL (WERK- PLAATS) Socio-economische analyse -86- POM-ERSV Limburg

Tabel 36 : Inkomende grensarbeid in 2008 Inkomende grensarbeid in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WERKPLAATS BELGIE Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland Andere landen TOTAAL Antwerpen 642.971 156 382 18 3.263 3.374 7.192 650.163 Noord-Limburg 42.177 37 6 0 311 163 516 42.693 Midden-Limburg 108.405 68 46 2 296 334 745 109.150 West-Limburg 42.225 108 17 1 73 232 430 42.655 Maasland 27.313 23 12 0 515 160 710 28.023 Zuid-Limburg 45.577 10 20 4 129 530 693 46.269 Limburg 265.697 245 101 6 1.323 1.419 3.094 268.790 Oost-Vlaanderen 443.512 61 897 7 1.476 1.624 4.065 447.577 Vlaams-Brabant 351.440 89 564 19 287 1.763 2.721 354.162 West-Vlaanderen 386.401 25 11.535 4 321 1.881 13.766 400.166 VLAANDEREN 2.090.021 576 13.479 54 6.670 10.060 30.838 2.120.859 BRUSSELS H. GEW. 595.877 95 1.517 87 345 3.548 5.590 601.467 Henegouwen 334.245 23 16.678 23 18 2.420 19.162 353.407 Luik 305.967 607 419 44 200 1.221 2.490 308.457 Luxemburg 64.705 20 6.023 207 14 446 6.709 71.414 Namen 124.972 14 1.073 10 8 375 1.479 126.451 Waals-Brabant 110.585 12 361 10 16 592 991 111.576 WALLONIE 940.474 675 24.552 295 256 5.054 30.831 971.305 BELGIË 3.626.372 1.345 39.547 435 7.271 18.661 67.259 3.693.631 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WOONPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WERK- PLAATS) Instroompercentages grensarbeid in België bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde - >= 15 jaar) WERKPLAATS BELGIE Duitsland Frankrijk Luxemburg Nederland Andere landen TOTAAL Antwerpen 98,9 0,0 0,1 0,0 0,5 0,5 1,1 100,0 Noord-Limburg 98,8 0,1 0,0 0,0 0,7 0,4 1,2 100,0 Midden-Limburg 99,3 0,1 0,0 0,0 0,3 0,3 0,7 100,0 West-Limburg 99,0 0,3 0,0 0,0 0,2 0,5 1,0 100,0 Maasland 97,5 0,1 0,0 0,0 1,8 0,6 2,5 100,0 Zuid-Limburg 98,5 0,0 0,0 0,0 0,3 1,1 1,5 100,0 Limburg 98,8 0,1 0,0 0,0 0,5 0,5 1,2 100,0 Oost-Vlaanderen 99,1 0,0 0,2 0,0 0,3 0,4 0,9 100,0 Vlaams-Brabant 99,2 0,0 0,2 0,0 0,1 0,5 0,8 100,0 West-Vlaanderen 96,6 0,0 2,9 0,0 0,1 0,5 3,4 100,0 VLAANDEREN 98,5 0,0 0,6 0,0 0,3 0,5 1,5 100,0 BRUSSELS H. GEW. 99,1 0,0 0,3 0,0 0,1 0,6 0,9 100,0 Henegouwen 94,6 0,0 4,7 0,0 0,0 0,7 5,4 100,0 Luik 99,2 0,2 0,1 0,0 0,1 0,4 0,8 100,0 Luxemburg 90,6 0,0 8,4 0,3 0,0 0,6 9,4 100,0 Namen 98,8 0,0 0,8 0,0 0,0 0,3 1,2 100,0 Waals-Brabant 99,1 0,0 0,3 0,0 0,0 0,5 0,9 100,0 WALLONIE 96,8 0,1 2,5 0,0 0,0 0,5 3,2 100,0 BELGIË 98,2 0,0 1,1 0,0 0,2 0,5 1,8 100,0 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg WOONPLAATS BUITENLAND TOTAAL (WERK- PLAATS) Socio-economische analyse -87- POM-ERSV Limburg

Pendelintensiteit Gemiddeld is de inkomende provinciale pendelintensiteit (figuur 82 en tabel 35) bij de werknemers van België 29,0%, wat betekent dat 1.070.823 van de 3.693.631 werknemers in België in het buitenland of in een andere provincie wonen dan waar ze werken. Met 14,6% (39.196 van de 268.790) heeft Limburg vergeleken met de overige provincies de op één na laagste inkomende provinciale pendelintensiteit. Bijgevolg wordt slechts ca. 1 van de 7 loontrekkende jobs in Limburg niet ingevuld door een Limburger. In West-Vlaanderen (15,1%) doet zich nagenoeg hetzelfde voor. Enkel Luik (11,7%) kent een nog lagere verhouding. De hoogste inkomende provinciale pendelintensiteiten worden opgetekend in Brussel (63,1%), Waals-Brabant (52,3%) en Vlaams- Brabant (41,7%). Figuur 82 : Inkomende provinciale (incl. BHG) pendelintensiteit bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Instroompercentages Uit de provinciale instroompercentages voor Limburg (figuur 83 en tabel 35) blijkt dat Antwerpen (4,3% of 11.580 personen), Vlaams-Brabant (4,1% of 11.080), Oost-Vlaanderen (1,3% of 3.573), Luik (1,3% of 3.429) en het buitenland (1,2% of 3.094) de voornaamste woonplaatsen zijn van de 39.196 inkomende pendelaars. Figuur 83 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Socio-economische analyse -88- POM-ERSV Limburg

Grensarbeid Van de 3.094 buitenlanders die 1,2% van de Limburgse arbeidsplaatsen invullen, komt de grootste groep (figuur 84 en tabel 36) uit Nederland (0,5% of 1.323). De inkomende grensarbeid uit Duitsland (0,1% of 245), Frankrijk (101) en Luxemburg (6) is beduidend kleiner. De overige 1.419 komen uit nog andere landen dan onze 4 buurlanden. Figuur 84 : Provinciale (incl. BHG) instroompercentages grensarbeid voor Limburg bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Limburgse streken Binnen Limburg (figuur 85 en tabel 35) zijn in 2008 de meeste werknemers actief in Midden-Limburg (109.150 of 40,6% van de 268.790 Limburgse arbeidsplaatsen in loondienst). In het Maasland (28.023 of 10,4%) is de tewerkstelling het kleinst. Vier Limburgse streken hebben minder loontrekkende jobs dan loontrekkende inwoners. Enkel in Midden-Limburg is deze situatie omgekeerd met een loontrekkende werkgelegenheid van 109.150 banen t.o.v. 85.102 loontrekkende inwoners (figuur 73 en tabel 33), waardoor deze streek alleen al puur theoretisch ruim 1 op 5 van de banen (22,0%) moet laten innemen door pendelaars. Dit wordt grotendeels verklaard door de aantrekkingskracht van het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk binnen Midden-Limburg als tewerkstellingspool en aldus het economisch hart van Limburg. Figuur 85 : Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid per streek in 2008 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Socio-economische analyse -89- POM-ERSV Limburg

Pendelintensiteit Met 51,2% heeft Midden-Limburg in 2008 (figuur 86 en tabel 35) de grootste inkomende pendelintensiteit op provinciaal en Limburgs streekniveau. Dit houdt in dat iets meer dan de helft van de loontrekkenden die in Midden-Limburg werken er niet wonen. Zij zijn woonachtig in een andere Limburgse streek, in een andere provincie of in het buitenland. In Noord-Limburg (30,2%) wordt de laagste inkomende pendelintensiteit opgetekend, waardoor hier 7 van 10 werknemers de kost verdienen in de eigen streek. Gemiddeld geldt voor Limburg (42,2%) dat ongeveer 2 op de 5 loontrekkenden niet in de Limburgse streek wonen waar ze werken. Figuur 86 : Inkomende pendelintensiteit op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau bij de Loontrekkende Limburgse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Instroompercentages De instroompercentages voor de onderscheiden Limburgse streken (figuren 87-91 en tabel 35) laten duidelijk zien waar hun inkomende forenzen gehuisvest zijn. De meest opvallende regio s waar de pendelaars vandaan komen, zijn in 2008 voor: Noord-Limburg: Midden-Limburg (6,6%), het Maasland (6,1%), West-Limburg (5,9%), en Antwerpen (5,8%); Midden-Limburg: Zuid-Limburg (14,5%), West-Limburg (9,7%), het Maasland (7,7%) en Noord-Limburg (5,9%); West-Limburg: Midden-Limburg (12,4%), Antwerpen (9,8%), Vlaams-Brabant (7,9%), Noord- Limburg (4,7%) en Zuid-Limburg (4,5%); het Maasland: Midden-Limburg (11,3%), Zuid-Limburg (6,2%) en Noord-Limburg (5,8%); Zuid-Limburg: Midden-Limburg (9,5%), Vlaams-Brabant (5,6%) en Luik (3,9%). Socio-economische analyse -90- POM-ERSV Limburg

Figuur 87-91 : Instroompercentages op provinciaal (incl. BHG) en Limburgs streekniveau voor de Limburgse streken bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Noord-Limburg Midden-Limburg West-Limburg Maasland Zuid-Limburg Grensarbeid Zoals eerder vermeld, werken 3.094 buitenlanders in Limburgse loondienst wat overeenkomt met 1,2% van het totaal aantal Limburgse arbeidsplaatsen (268.790). Relatief bekeken binnen Limburg, is het aandeel van de buitenlanders het omvangrijkst in het Maasland (2,5% of 710 van de 28.023 Maaslandse werknemers) en blijkt (figuur 92 en tabel 36) de inkomende grensarbeid daar hoofdzakelijk uit Nederland (1,8% of 515) te komen. In Midden-Limburg (0,7% of 745) zijn er betrekkelijk het minste grensarbeiders actief, eveneens pendelend vanuit vooral Nederland (0,3% of 296). West-Limburg kent, zowel absoluut als relatief, niet alleen de minste pendelaars uit Nederland (0,2% of 73), maar tevens de meeste uit Duitsland (0,3% of 108). Socio-economische analyse -91- POM-ERSV Limburg

Figuur 92 : Instroompercentages grensarbeid op Limburgs streekniveau bij de loontrekkende binnenlandse werkgelegenheid in 2008 (jaargemiddelde >= 15 jaar) Pendelarbeid in relatie tot de tewerkstelling en werkloosheid in de Limburgse streken Pendelgegevens gecombineerd met de tewerkstellingsgraad (het aantal loontrekkende jobs t.o.v. de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 j.)) en de werkloosheidsgraad (het aantal niet-werkende werkzoekenden t.o.v. de beroepsbevolking (werkenden en niet-werkende werkzoekenden)) kunnen de (mis)match tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van de eigen bevolking in een streek meer zichtbaar maken. Eveneens kan het belang van een streek met een groot jobaanbod aangetoond worden voor de ruimere omgeving. In dit kader valt vooral Midden-Limburg op. Zoals reeds eerder vermeld, heeft Midden-Limburg, in tegenstelling tot de overige Limburgse streken, meer loontrekkende jobs (109.150) dan loontrekkende inwoners (85.102) in 2008, wat resulteert (tabel 37) in een hoge tewerkstellingsgraad van 70,1%. Logisch gevolg voor deze streek is een lage uitgaande pendelintensiteit (37,8%) en een Tabel 37 : Pendelintensiteit, tewerkstellingsgraad en werkloosheidsgraad op Limburgs streekniveau in 2008 (jaargemiddelden) Uitgaande pendelintensiteit Inkomende pendelintensiteit Tewerkstellingsgraad Werkloosheidsgraad of jobratio Noord-Limburg 45,9 30,2 43,4 5,1 Midden-Limburg 37,8 51,2 70,1 7,5 West-Limburg 60,3 47,6 41,9 6,2 Maasland 56,5 33,1 34,6 7,1 Zuid-Limburg 56,4 32,6 36,4 5,7 LIMBURG 50,1 42,2 47,7 6,4 Bron: Steunpunt WSE/Departement WSE Verwerking: ERSV-Limburg Socio-economische analyse -92- POM-ERSV Limburg

hoge inkomende pendelintensiteit (51,2%). Opmerkelijk hierbij is echter dat dit in Midden-Limburg gepaard gaat met de hoogste werkloosheidsgraad (7,5%) van alle Limburgse streken. In Midden- Limburg gaat bijgevolg een hoge inkomende pendel van werknemers van elders samen met een hoge werkloosheid onder de eigen bevolking, wat ook duidelijk geïllustreerd wordt in figuur 93 waar tevens de tewerkstellingsgraad (de grootte van de circel in de grafiek geeft voor elke regio de hoogte van de tewerkstellingsgraad weer) wordt getoond. Dit duidt op een zekere mate van mismatch in Midden-Limburg tussen de lokale vraag naar arbeidskrachten en het onaangesproken aanbod van de eigen plaatselijke bevolking. Het belang voor de omliggende 4 andere Limburgse streken van deze streek met een groot jobaanbod blijkt onmiskenbaar uit het feit dat 41.297 of 73,8% van de 55.922 inkomende pendelaars (tabel 35 en figuur 88) komen uit deze andere Limburgse streken. Figuur 93 : Inkomende pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2008 (jaargemiddelden) Hoewel Zuid-Limburg en het Maasland vrijwel dezelfde waarden scoren inzake pendelintensiteit en tewerkstellingsgraad (tabel 37 en figuren 93 en 94), kent het Maasland met 7,1% toch een duidelijk hogere werkloosheidsgraad dan Zuid-Limburg met 5,7%, wat er op wijst dat in het Maasland zich evenzeer een bepaalde graad van mismatching voordoet tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Noord-Limburg en West-Limburg hebben met respectievelijk 43,4% en 41,9% vergelijkbare tewerkstellingsgraden, maar de pendelintensiteit in West-Limburg ligt veel hoger. West-Limburg wordt niet alleen gekenmerkt door de hoogste uitgaande pendelintensiteit (60,3%) van alle Limburgse streken maar ook door een bijna even hoge inkomende pendelintensiteit (47,6%) als Midden-Limburg. Deze hoge pendelstromen in beide richtingen geven aan dat vraag en aanbod ook hier nog beter op elkaar afgestemd kunnen worden, wat resulteert in een hogere werkloosheidsdruk in West-Limburg (6,2%) dan in Noord-Limburg (5,1%). Socio-economische analyse -93- POM-ERSV Limburg

Figuur 94 : Uitgaande pendelintensiteit, werkloosheidsgraad en tewerkstellingsgraad op Limburgs streekniveau in 2008 (jaargemiddelden) Socio-economische analyse -94- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -95- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -96- POM-ERSV Limburg

Socio-economische analyse -97- POM-ERSV Limburg

C. OMGEVINGSFACTOREN C.1. TOERISME Het aantal personen dat bij alle commerciële logiesinrichtingen tegen betaling verbleven heeft, levert voor het verblijfstoerisme 2 basisindicatoren op: het aantal aankomsten en het aantal overnachtingen. Het aantal aankomsten komt grosso modo overeen met het aantal verblijfstoeristen. Het volume aan overnachtingen is de optelsom van alle verblijfsnachten die met de geregistreerde aankomsten gepaard gaan. Een combinatie van deze 2 indicatoren geeft ons een idee van de gemiddelde toeristische verblijfstijd in dagen. Toeristische aankomsten (bezoekers) Tabel 38 : Evolutie toeristische aankomsten aankomsten (bezoekers) (bezoekers) 2003-2010 2003-2010 2003 2010 Evolutie 2003-2010 Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Abs. % Abs. % Abs. % Noord-Limburg 254.766 313.422 568.188 228.182 272.304 500.486-26.584-10,4-41.118-13,1-67.702-11,9 Midden-Limburg 124.275 88.988 213.263 217.664 146.469 364.133 93.389 75,1 57.481 64,6 150.870 70,7 West-Limburg (*) 24.133 8.223 32.356 32.183 9.330 41.513 8.050 33,4 1.107 13,5 9.157 28,3 Maasland 68.305 25.478 93.783 88.914 31.257 120.171 20.609 30,2 5.779 22,7 26.388 28,1 Zuid-Limburg (*) 51.337 26.198 77.535 100.848 29.737 130.585 49.511 96,4 3.539 13,5 53.050 68,4 LIMBURG 527.866 462.764 990.630 669.357 489.472 1.158.829 141.491 26,8 26.708 5,8 168.199 17,0 VLAANDEREN 2.813.568 3.391.224 6.204.792 3.660.702 3.639.669 7.300.371 847.134 30,1 248.445 7,3 1.095.579 17,7 BELGIE 4.501.991 6.807.141 11.309.132 5.801.632 7.186.419 12.988.051 1.299.641 28,9 379.278 5,6 1.678.919 14,8 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg (*) : in West-Limburg en vooral Zuid-Limburg zijn de cijfers onvolledig (te laag) vanwege statistisch geheim. Limburg telt 1.158.829 toeristische aankomsten of verblijfstoeristen (tabel 38) in commerciële logiesinrichtingen in 2010, wat overeenkomt met een aandeel van 15,9% in Vlaanderen (7.300.371) en 8,9% in België (12.988.051). In Limburg zijn deze verblijfstoeristen als in figuur 95 verdeeld over de 5 Limburgse streken: Figuur 95 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische aankomsten in 2010 Socio-economische analyse -98- POM-ERSV Limburg

Met 500.486 toeristische bezoekers of 43% van het Limburgs totaal is Noord-Limburg de belangrijkste toeristische streek in Limburg, gevolgd door Midden-Limburg (364.133 of 32%), Zuid- Limburg (130.585 of 11%), het Maasland (120.171 of 10%) en West-Limburg (41.513 of 4%). Het aandeel van de buitenlandse toeristische bezoekers bedraagt in 2010 in Limburg 42,2%, in Vlaanderen 49,9% en in België 55,3%. Figuur 96 laat ook zien dat in de 2 belangrijkste Limburgse toeristische streken (Noord-Limburg: 54,4% en Midden-Limburg: 40,2%) relatief gezien ook de meeste vreemdelingen op toeristisch bezoek komen. In de overige Limburgse regio s schommelt dit buitenlands aandeel tussen 22,5% (West-Limburg) en 26,0% (Maasland). Figuur 96 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische aankomsten in 2010 Sinds 2003 is het aantal toeristische aankomsten in Limburg toegenomen met 17,0%, wat beter is dan België (+14,8%) en iets minder goed dan Vlaanderen (+17,7%). In elk van deze 3 regio s wordt deze toename voor het merendeel veroorzaakt door de Belgen. Binnen Limburg is de ontwikkeling vrij divers, maar opvallend (tabel 38 en figuur 97) is: de daling in Noord-Limburg, de Limburgse toeristische streek bij uitstek, met -11,9% waarvan bij de Belgen -10,4% en bij de buitenlanders -13,1%, de forse groei in Midden-Limburg, de tweede belangrijkste toeristische regio in Limburg, met +70,7% (+75,1% bij de Belgen en +64,6% bij de buitenlanders, de grootste stijging bij de vreemdelingen in de beschouwde regio s), de eveneens forse groei in Zuid-Limburg met +68,4%, vrijwel uitsluitend te danken aan de Belgische bezoekers (+96,4%, de omvangrijkste toename bij de Belgen). Socio-economische analyse -99- POM-ERSV Limburg

Figuur 97 : %-evolutie aantal toeristische aankomsten 2003-2010 Toeristische overnachtingen Tabel 39 Evolutie : toeristische overnachtingen 2003-2010 2003-2010 2003 2010 Evolutie 2003-2010 Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Belgen Vreemdelingen Totaal Abs. % Abs. % Abs. % Noord-Limburg 989.630 1.377.186 2.366.816 855.930 1.159.962 2.015.892-133.700-13,5-217.224-15,8-350.924-14,8 Midden-Limburg 442.256 335.507 777.763 540.229 540.533 1.080.762 97.973 22,2 205.026 61,1 302.999 39,0 West-Limburg (*) 94.307 17.868 112.175 121.436 22.187 143.623 27.129 28,8 4.319 24,2 31.448 28,0 Maasland 220.305 58.567 278.872 258.885 76.674 335.559 38.580 17,5 18.107 30,9 56.687 20,3 Zuid-Limburg (*) 134.336 56.873 191.209 235.857 70.601 306.458 101.521 75,6 13.728 24,1 115.249 60,3 LIMBURG 1.892.218 1.846.699 3.738.917 2.017.359 1.870.712 3.888.071 125.141 6,6 24.013 1,3 149.154 4,0 VLAANDEREN 8.925.292 8.723.788 17.649.080 9.478.128 8.712.378 18.190.506 552.836 6,2-11.410-0,1 541.426 3,1 BELGIE 13.382.035 16.205.579 29.587.614 14.128.350 16.169.676 30.298.026 746.315 5,6-35.903-0,2 710.412 2,4 Bron : FOD Economie - Algemene Directie Statistiek Verwerking: ERSV-Limburg (*) : in West-Limburg en vooral Zuid-Limburg zijn de cijfers onvolledig (te laag) vanwege statistisch geheim. Toeristische overnachtingen (tabel 39) is een indicator die eigenlijk beter het economisch gewicht van het verblijfstoerisme weergeeft. De verblijfstoeristen zorgen in 2010 in Limburg voor 3.888.071 toeristische overnachtingen. Het aandeel van Limburg in respectievelijk Vlaanderen (18.190.506) en België (30.298.026) komt hiermee op 21,4% en 12,8%. Figuur 98 over de toeristische overnachtingen in de Limburgse streken geeft uiteraard ongeveer dezelfde ranking over de toeristische belangrijkheid van deze streken als bij de eerste toeristische indicator. Enkel Zuid-Limburg en het Maasland wisselen van plaats. Socio-economische analyse -100- POM-ERSV Limburg

Figuur 98 : Aandeel Limburgse streken in aantal Limburgse toeristische overnachtingen in 2010 Ook nagenoeg hetzelfde beeld als bij de aankomsten inzake het aandeel van de buitenlanders in de overnachtingen in de beschouwde gebieden, zoals geïllustreerd wordt in figuur 99. Figuur 99 : Aandeel Belgen en vreemdelingen in aantal toeristische overnachtingen in 2010 Wat betreft de evolutie sinds 2003 van de toeristische overnachtingen zien we in figuur 100 dat de ontwikkeling van Limburg t.o.v. Vlaanderen en België in het voordeel van Limburg afwijkt van deze van de verblijfstoeristen in dezelfde periode. Immers, Limburg (+4,0%) doet het qua overnachtingen, zowel bij de Belgen (+6,6%) als bij de buitenlanders (+1,3%), iets beter dan Vlaanderen (+3,1%, waarvan +6,2% bij de Belgen en -0,1% bij de buitenlanders) en België (+2,4%, +5,6% en -0,2%). In de Limburgse streken zien we een grosso modo gelijkaardig beeld als bij de bezoekers. Socio-economische analyse -101- POM-ERSV Limburg

Figuur 100 : %-evolutie aantal toeristische overnachtingen 2003-2010 Gemiddelde toeristische verblijfstijd Het gemiddeld aantal overnachtingen per verblijfstoerist geeft ons een idee van de gemiddelde toeristische verblijfstijd in dagen. Figuur 101 laat zien dat in 2010 in Limburg (3,4 dagen) de Figuur 101 : Gemiddelde toeristische verblijfstijd (in dagen) in 2010 verblijfstoerist een dag langer spendeert dan in Vlaanderen (2,5) en België (2,3). Vooral de vreemdelingen maken hier het verschil (Limburg: 3,8; Vlaanderen: 2,4; België: 2,3). Voor deze goede Limburgse resultaten zorgen zoals verwacht vooral Noord- en Midden-Limburg, de 2 belangrijkste toeristische streken in Limburg, met respectievelijk een gemiddeld aantal overnachtingen per verblijfstoerist van 4,0 en 3,0. Ondanks de goede gemiddelde toeristische verblijfstijd van 3,5 dagen in West-Limburg is het verblijfstoerisme in deze streek te gering in aantal om het Limburgs gemiddelde significant te beïnvloeden. Socio-economische analyse -102- POM-ERSV Limburg