Competentieprofiel Pabo Hogeschool Rotterdam

Vergelijkbare documenten
COMPETENTIE 1: INTERPERSOONLIJK COMPETENT

Om te voldoen aan deze bekwaamheidseis moet de leraar primair onderwijs het volgende doen:

1 Interpersoonlijk competent

Competenties en bekwaamheden van een Daltonleerkracht

1/8. Voor leerkrachten zijn 7 bekwaamheden geformuleerd:

Bekwaamheidseisen of competenties docenten LD

HOGESCHOOL ROTTERDAM PABO. Jongere kind - Oudere kind* Handtekening mentor: (bij eindevaluatie)

Bekwaamheidseisen of competenties docenten LC

competentieprofiel groepsleerkracht/ docent algemeen vormend onderwijs Het Driespan

Jongere kind - Oudere kind* Handtekening mentor: (bij eindevaluatie)

Stage-ontwikkelingsmeter (SOM) Bijlage 4. Kenniscentrum Talentontwikkeling

HOGESCHOOL ROTTERDAM PABO. Jongere kind - Oudere kind* Handtekening mentor: (bij eindevaluatie)

Aantekenformulier van het assessment PDG

SWOT-ANALYSE. 1 Interpersoonlijk competent. 1.1 Eisen. 1.2 Mijn ontwikkelpunten. 1.3 Mijn leerdoelen

CP Resultaten QuickScan

BEKWAAMHEIDSEISEN leraren VO met niveau-indicatoren jaar 3

Competenties / bekwaamheden van een daltonleerkracht

Eindbeoordeling van het assessment Startbekwaam (op grond van portfolio, presentatie en criterium gericht interview)

Competentievenster 2015

Het gekleurde vakje is het vereiste niveau voor het voltooien van de oriënterende stage, het kruisje geeft aan waar ik mezelf zou schalen

ITT/HU Beoordelingscriteria praktijk Fase 3 (jaar 3)

Bijlage 3 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

Lijst met de zeven SBL-competenties, de bijbehorende bekwaamheidseisen en gedragsindicatoren voor docenten

Bijlage 1 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODCUCT PDG

kempelscan K1-fase Eerste semester

1 Interpersoonlijk competent

kempelscan P1-fase Kempelscan P1-fase 1/7

Competenties in relatie tot het Protocol Vermoedens van huiselijk geweld, mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbuik

Bijlage 5: Formulier tussenevaluatie

Competentieprofiel onderwijsassistent voor de periode

ITT/HU Beoordelingscriteria praktijk Fase 1 (jaar 1)

Competentiemeter docent beroepsonderwijs

Werkproces 1: Interpersoonlijk competent: De leerkracht is zich bewust van zijn houding en gedrag en de invloed daarvan op de groep.

Pluspunt Een professioneel voorbeeld zijn voor leerlingen en in gesprek blijven over de vraag hoe gaan we met elkaar om.

5. Product ontwikkeld binnen het KIGO project Doorlopende Coach Actieve coach ; penvoerder was Edudelta College.

Bekwaamheidseisen leraren

1. Interpersoonlijk competent

HOGESCHOOL ROTTERDAM PABO. Jongere kind - Oudere kind* Handtekening mentor:

kempelscan P2-fase Studentversie

Workshop zelfbeoordelingslijst PARTNERS IN PASSEND ONDERWIJS

Onder de Wieken: altijd in beweging

Portfolio. Pro-U assessment centrum. Eigendom van:

Reflectie-instrument leerkrachten Het Barlake

Competenties en bekwaamheidseisen geoperationaliseerd naar drie niveaus Fontys Pabo s

Leraar basisonderwijs LA FUNCTIEBESCHRIJVING

1 De leraar creëert een veilig pedagogisch klimaat

Achtergrond. Missie Onze missie op basis van deze situatie luidt:

Beoordelingsrapport. Keimaat is een product van b&t begeleiding en training B.V.

Handleiding Stage Deeltijdopleiding Jaar 1

O 1 Inter-persoonlijk competent

De leerkracht stelt duidelijke opbrengst- en inhoudsdoelen op en geeft concreet aan wat verwacht wordt van het werken in de klas en de omgang met

Rapport Docent i360. Test Kandidaat

Bekwaamheidseisen leraar primair onderwijs

Functieprofiel. Leraar. op OBS Het Toverkruid LA, 1,0 FTE. Aanstelling voor een jaar welke bij goed functioneren kan leiden tot een vaste aanstelling.

Rapport Docent i360. Angela Rondhuis

Bijlage 1 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

Scoreformulier Pro-U assessments Lijst met beoordelingen op SBL competenties en indicatoren

Beroepsproduct (aankruisen) Datum: UITSTEKEND GOED x VOLDOENDE NOG NIET VOLDOENDE

WPL Fase A WPL Fase B WPL Fase C WPL Fase D

Competentieprofiel voor rekendocenten in het mbo

Bijlage BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

1 Interpersoonlijk competent

Profiel schoolopleider en schoolcoördinator 1

Beoordelingsinstrument voor het beoordelen van het portfolio en werkplekleren (rubrics)

Scholingsaanbod Onderwijsassistent. Versie:

Hieronder wordt de procedure voor de beoordeling van de bekwaamheid van de student in de beroepspraktijk kort weergegeven.

Interpersoonlijk competent

Rapport Docent i360. Angela Rondhuis

2 Voorbeeld beoordelingsformulier op basis van kenmerken Kenmerken Kwaliteitsontwikkeling - Omgaan met verschillen

Heikamperweg AZ Asten-Heusden

Zelfevaluatie. Inleiding:

MASTER LGL COMPETENTIES

ROC Friese Poort. UITSTEKEND GOED x VOLDOENDE NOG NIET VOLDOENDE

ALEXANDER GIELE Competentiemonitor Ingevuld door : C.M.T. Ruppert Ingevuld op : 19 december 2013

1 Interpersoonlijk competent

Bijlage 3 BEOORDELINGSFORMULIER EINDPRODUCT PDG

D.1 Motiveren en inspireren van leerlingen

De lerarenondersteuner werkt binnen het vastgestelde lesmodel voor instructie en de lesplannen van de school.

HET COMPETENTIEPROFIEL VAN DE SPD. ILS Nijmegen

LEERCOACH IN DE NETWERKSCHOOL. Verantwoordelijkheden

2. Uitvoeren van organisatie- en professiegebonden taken. Oordeel voldoende / onvoldoende * Instelling: Fase: 1 2 3*

Bijlage 2a Competentiematrix schoolstage

BEOORDELING STAGE DOOR DE VAKMENTOR

FUNCTIEBESCHRIJVING EN -WAARDERING. Stichting Talent Leraar basisonderwijs LB

Visie op ouderbetrokkenheid

Talentenscan geweldig hulpmiddel bij het voeren van gesprekken en sturen op ontwikkeling

P.1 Creëren van een veilig en stimulerend leerklimaat

De Gastheer/vrouw Een veilige leeromgeving

Pedagogisch Didactisch Getuigschrift

1.3. Leerkrachten kennen de 7 uitgangspunten en passen enkele uitgangspunten bewust en systematisch toe.

Leraar basisonderwijs LB

Competentiekaarten. Het competentiekader. Drie niveaus. De competentiekaarten. Met de competentiekaarten. Competentiekaarten oktober 2017

Functiebeschrijving Leraar Basisonderwijs (LA)

Mogelijke aandachtspunten voor het invullen van het lesevaluatieformulier

De zeven SBL-competenties met indicatoren

Competenties en vaardigheden van de (dalton) Aspecten van het daltononderwijs in relatie met de bekwaamheidseisen voor leraren.

Alle competenties moeten met voldoende zijn beoordeeld

Beoordelingsformulier (Les) Voorbereiding Naam student: Krijn Cornelisse. Datum:

Bijlage A, behorende bij artikel 2 lid 1 Besluit personeel veiligheidsregio s

ONDERWIJSBEHOEFTES VAN JONGEREN EN ONDERSTEUNINGSBEHOEFTES VAN MENTOREN EN LEERKRACHTEN IN KAART BRENGEN

Transcriptie:

Competentieprofiel Pabo Hogeschool Rotterdam 1

Inhoudsopgave Inleiding... 4 1. Interpersoonlijk competent... 5 Competentie... 5 Contextbeschrijving... 5 Deelcompetenties... 6 Gedragsindicatoren... 6 2. Pedagogisch competent... 10 Competentie... 10 Contextbeschrijving... 10 Deelcompetenties... 11 Gedragsindicatoren... 12 3. Vakinhoudelijk & didactisch competent... 15 Competentie... 15 Contextbeschrijving... 15 Deelcompetenties... 16 Gedragsindicatoren... 17 4. Organisatorisch competent... 23 Competentie... 23 Contextbeschrijving... 23 Deelcompetenties... 24 2

Gedragsindicatoren... 24 5. Competent in het samenwerken met collega s... 26 Competentie... 26 Contextbeschrijving... 27 Deelcompetenties... 27 Gedragsindicatoren... 28 6. Competent in het samenwerken met de omgeving... 30 Competentie... 30 Contextbeschrijving... 30 Deelcompetenties... 31 Gedragsindicatoren... 31 7. Competent in reflectie en ontwikkeling... 34 Competentie... 34 Contextbeschrijving... 34 Deelcompetenties... 35 Gedragsindicatoren... 35 Bronnen... 38 3

Inleiding Voor u ligt het competentieprofiel van de Pabo HR. De competenties die door Stichting Beroepskwaliteit Leraren (SBL, sinds 1 oktober 2011 De Onderwijscoöperatie) in 2004 zijn vastgesteld hebben hiervoor als uitgangspunt gediend. Een competentie of bekwaamheid betreft het vermogen om op basis van aanwezige kennis, vaardigheden en houdingen adequaat te handelen in complexe beroepssituaties en het vermogen om keuzes en beslissingen, die tijdens het handelen worden gemaakt, te verantwoorden en erop te reflecteren (Snoek, 2005). De competenties zijn uitgewerkt in deelcompetenties. Bij elke deelcompetentie zijn per fase (propedeuse, basis, profilerings, en afstudeerfase) de gedragsindicatoren beschreven. Gedragsindicatoren die in een hogere fase niet meer genoemd worden, blijven ongewijzigd van kracht. In het competentieprofiel zijn ook gedragsindicatoren opgenomen, geformuleerd vanuit de profileringsgebieden van de pabo HR: De BOKS Lesgeven in de grote stad (Wolff e.a., 2012), de Kennisbasis ICT Pabo HR (2012) en het document Praktijkonderzoek in het curriculum van de pabo (Scheepers & Veltman, 2012). Hoewel kennis voorwaardelijk is voor het aantonen van competenties, heeft de Pabo HR er na het invoeren van de kennisbases voor gekozen kennis niet afzonderlijk te beschrijven in het competentieprofiel. De kennis wordt getoetst in de kennisgestuurde leerlijn (KGL), de vaardigheden en houding staan centraal in de praktijkgestuurde leerlijn (PGL). De relatie tussen de KGL en de PGL, inclusief de momenten waarop de transfer zichtbaar wordt, staat beschreven in het toetsplan. Als in het competentieprofiel vakdidactische vaardigheden en / of de daarbij voorwaardelijke kennis op een bepaald niveau worden genoemd, dan refereert dit aan de kennisgestuurde leerlijn. In dit competentieprofiel staan de competenties en deelcompetenties die een student, volgens de Pabo HR, moet beheersen om een startbekwame leraar te worden. De student werkt vanuit zijn eigen beginsituatie (persoonlijkheidskenmerken, vooropleiding, ervaringen, eerder verworven competenties) planmatig aan het verwerven van de (deel)competenties. 4

1. Interpersoonlijk competent Competentie De leraar primair onderwijs zorgt ervoor dat in zijn groep een prettig leef en werkklimaat heerst. Voor dat klimaat is hij verantwoordelijk. De kennis, vaardigheden en de houding die dat vraagt vallen onder zijn interpersoonlijke competentie. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag èn van de invloed daarvan op de kinderen. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de kinderen tot stand te brengen. Contextbeschrijving School speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen. Het is een plaats waar lesgegeven wordt, maar ook een sociale plek waar het kind zich ontwikkelt in de omgang met leeftijdgenoten. Om deze plek te construeren moet je als leraar interpersoonlijk competent zijn. Dat houdt in dat je op een prettige manier met de kinderen omgaat en zorgt voor een goede sfeer. In het basisonderwijs hebben we te maken met een diverse populatie, denk bijvoorbeeld aan intelligentieniveau, thuissituatie en cultuur. Voor al deze kinderen is het van essentieel belang dat zij een goede relatie hebben met hun leraar en medeleerlingen, dat ze zich gezien, gehoord, gekend en erkend voelen. Een respectvolle omgang is daarbij erg belangrijk. Een goede leraar creëert een klimaat waarbinnen kinderen onderling betrokken zijn en open met elkaar durven communiceren (Lieshout, 2009). Binnen een dergelijke context is behoefte aan een leraar die: 5

op een goede manier leiding geeft de zelfstandigheid van de kinderen bevordert en in zijn interactie met hen zoekt naar een goede balans tussen leiden en begeleiden, sturen en volgen, confronteren en verzoenen, corrigeren en stimuleren de eigen persoonskenmerken in de beroepssituatie op een positieve manier kan inzetten bewust dient als identificatiemodel voor kinderen en daar naar handelt een open en respectvolle houding toont positief wil omgaan met kinderen en hen begeleiden in hun ontwikkeling zorg draagt voor voortdurende interactie met de kinderen en tussen de kinderen onderling zorg draagt voor een vriendelijke, coöperatieve en positieve sfeer in de groep, waardoor ieder kind zich veilig voelt en durft te exploreren en een open communicatie tot stand brengt een positieve houding heeft ten aanzien van diversiteit, nieuwsgierig is en uitgaat van de kracht en kwaliteit van individuele kinderen Zo n leraar is als persoon een goed voorbeeld voor de kinderen en creëert een prettig leef en werkklimaat in de klas. Deelcompetenties De Pabo Hogeschool Rotterdam onderscheidt hierbinnen de volgende deelcompetenties: 1.1. De leraar is zich bewust van zijn identiteit, houding en gedrag en de invloed daarvan op de kinderen en handelt hiernaar. 1.2. De leraar beïnvloedt de sociale interactie, groepsprocessen en de communicatie in zijn groep om een goede samenwerking van en met de kinderen te bewerkstelligen. Gedragsindicatoren Aan deze deelcompetenties zijn per fase de volgende gedragsindicatoren gekoppeld: Propedeusefase Basisfase Profileringsfase Afstudeerfase 1.1 De leraar is zich bewust van zijn identiteit, houding en gedrag en de invloed daarvan op de kinderen en handelt hiernaar 1.1.a De student stelt zich open op naar de kinderen en maakt contact met De student stelt zich open en kwetsbaar op naar de kinderen toe; 6

1.1.b hen, daarnaast zorgt hij ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en draagt er zorg voor dat zij zich op hun gemak voelen. De student respecteert iedere culturele achtergrond. hij maakt fouten en tekortkomingen van zichzelf ook bespreekbaar. De student respecteert iedere culturele achtergrond en houdt daar rekening mee in de communicatieen groepsprocessen binnen de klas. De student respecteert elke culturele achtergrond en houdt daar rekening mee in de communicatieen groepsprocessen binnen en buiten de klas. De student respecteert iedere culturele achtergrond en draagt dit uit in de communicatie en groepsprocessen binnen en buiten de klas. 1.1.c De student geeft uiting aan een positieve grondhouding door plezier te tonen in de dagelijkse omgang met kinderen. De student geeft uiting aan een positieve grondhouding: hij laat in zijn handelen zien dat hij uitgaat van de leerbaarheid van elk kind. De student geeft uiting aan een positieve grondhouding: hij laat in zijn handelen zien dat elk gedrag te beïnvloeden is en kijkt hierbij naar de oorzaken van gedrag. 1.1.d De student geeft voortdurend het goede voorbeeld, benoemt zijn eigen waarden en normen en geeft zelf in gedrag aan wat hij ook van kinderen verlangt. 1.1.e De student durft initiatief te nemen en doet voorstellen voor lessen en activiteiten binnen de eigen stagegroep. De student laat zijn eigen stijl zien in het lesgeven. De student is creatief in het opzetten en uitvoeren van zijn onderwijs. De student experimenteert op verantwoorde wijze met nieuwe inhouden en activiteiten. 1.1.f De student oefent bewust effectieve leraarcommunicatie als grote signalen, stem, mimiek, lichaamshouding, oogcontact en positie in de groep. De student past bewust effectieve leraarcommunicatie toe als grote signalen, stem, mimiek, lichaamshouding, oogcontact en positie in de groep. 7

1.1.g De student toont tijdens zijn lessen een persoonlijkheid waarmee hij een stabiele factor in de groep is. De student toont een persoonlijkheid waarmee hij een stabiele factor is in de groep. De student toont een persoonlijkheid waarmee hij een stabiele factor in de groep is en hij ook in lastige of ingewikkelde situaties de rust kan bewaren. 1.2 De leraar beïnvloedt de sociale interactie, groepsprocessen en de communicatie in zijn groep om een goede samenwerking van en met de kinderen te bewerkstelligen. 1.2.a De student verdiept zich in de leefen belevingswereld van de kinderen. De student verdiept zich in de persoonlijkheid, karakter en geschiedenis van opvallende kinderen, om hun gedrag beter te kunnen duiden. De student verdiept zich in de persoonlijkheid, karakter en geschiedenis van alle kinderen, om hun gedrag beter te kunnen duiden. De student verdiept zich in de risico en beschermende factoren van de kinderen en speelt vervolgens doelgericht in op het vertoonde gedrag. 1.2.b De student herkent problemen die zich concreet in een groep voordoen en in overleg met de mentor bepaalt hij op welke manier er met deze problemen wordt omgegaan. De student heeft zicht op het groepsproces binnen de groep en beïnvloedt dit proces positief. De student observeert in overleg met de mentor groepsprocessen, communicatiepatronen en het gedrag van elk kind m.b.v. observatieinstrumenten. Hij lost in samenwerking met de mentor problemen op binnen de groep, op basis van een grondige analyse. De student observeert en stuurt groepsprocessen, communicatiepatronen en het gedrag van elk kind (m.b.v. observatieinstrumenten) om een goede samenwerking met en van de kinderen tot stand te brengen. Op basis van een grondige analyse lost hij problemen op binnen de groep. 1.2.c De student schept een klimaat en geeft lessen waarin interactie plaatsvindt tussen hem en de kinderen en tussen kinderen onderling. De student schept een klimaat en ontwerpt lessen waarin interactie plaatsvindt tussen leraar en kinderen en tussen kinderen onderling. De student schept een klimaat en ontwerpt lessen waarbinnen kinderen elkaar kunnen helpen en regelmatig met elkaar kunnen samenwerken in wisselende samenstellingen. De student schept een klimaat en bevordert de zelfstandigheid van de kinderen en zoekt in zijn interactie met hen een goede balans tussen leiden en begeleiden, sturen en volgen, confronteren en verzoenen, corrigeren en stimuleren. 8

1.2.d De student voert gesprekken met kinderen over het gebruik van sociale media, zoals twitter en facebook (mediawijs). De student overlegt met de mentor hoe hij omgaat met de inlvoed van de digitale (leef)wereld van kinderen op groepsprocessen. 1.2.e De student toont belangstelling voor wensen, talenten en mogelijkheden van ieder kind. De student toont belangstelling voor wensen, talenten en mogelijkheden van ieder kind en leert de kinderen zo ook belangstelling voor elkaar te hebben. 1.2.f De student voert zoveel mogelijk, ook op informele wijze gesprekken met kinderen, zowel in de groep als individueel. De student voert verschillende soorten gesprekken in de praktijk, bijv. kringgesprekken, leergesprekken, evaluatiegesprekken. De student past bewust verworven kennis en vaardigheden toe t.a.v. verschillende soorten gesprekken en gesprekstechnieken met zowel individuele en groepen kinderen. De student voert allerlei soorten gesprekken met kinderen, waaronder dieptegesprekken; hij kan luisteren, meedenken en meevoelen; hij durft waar nodig ook te confronteren. 1.2.g De student geeft binnen zijn lessen leiding en geeft ruimte voor vragen van kinderen. De student geeft leiding en geeft kinderen ruimte voor eigen verantwoordelijkheid, inbreng, initiatieven en vragen. De student geeft kinderen ruimte om eigen kennis, opvattingen, ervaringen en ideeën in te brengen, initiatieven te ontplooien en vragen te stellen. De student geeft kinderen op zoveel mogelijk manieren ruimte om eigen kennis, opvattingen, ervaringen en ideeën in te brengen, initiatieven te ontplooien en vragen te stellen. 9

2. Pedagogisch competent Competentie De leraar primair onderwijs moet de sociaalemotionele en morele ontwikkeling van de kinderen bevorderen. Hij moet hen helpen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden. De kennis, vaardigheden en de houding die dat vraagt vallen onder zijn pedagogische competentie. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen tot een zelfstandig en verantwoordelijk persoon. Voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling. En dat op een professionele, planmatige manier. Contextbeschrijving School speelt een belangrijke rol in de sociaal emotionele en morele ontwikkeling van kinderen. Kinderen verwerven er kennis en vaardigheden, maar de school is voor kinderen ook een belangrijke thuisbasis. De school is een plek waarbinnen structuur, orde, overzicht, veiligheid en de ontwikkeling van waarden en normen een belangrijke rol spelen. In het basisonderwijs hebben we te maken met kinderen bij wie grote verschillen in kind en omgevingskenmerken waarneembaar zijn. Voor al deze kinderen is het van essentieel belang dat de leraar voorziet in de basisbehoeften: relatie, competentie en autonomie. Een goede leraar creëert een veilige leefomgeving in zijn groep en zijn lessen waarbinnen ieder kind zich optimaal kan ontplooien (Lieshout, 2009). Binnen een dergelijke context is behoefte aan een leraar die: 10

zich kan inleven in de belevingswereld van de kinderen voor een veilige omgeving kan zorgen waarin alle kinderen zich thuis en gewaardeerd voelen, erbij horen en welkom zijn. orde heeft in zijn klas voldoende structuur en duidelijkheid biedt zorgdraagt voor een uitdagende (leer)omgeving voor alle kinderen in de groep kinderen op een zodanige wijze kan begeleiden dat ze initiatieven kunnen nemen, zelfstandig keuzes durven te maken en zelfstandig kunnen werken rekening kan houden met individuele kenmerken en mogelijkheden van ieder kind ervoor zorgt dat kinderen op een respectvolle en positieve manier met elkaar omgaan, waarbij ze verantwoordelijkheid nemen voor elkaar Zo n leraar creëert een klimaat waarbinnen kinderen zich sociaalemotioneel en moreel kunnen ontwikkelen zodat ze zelfstandige verantwoordelijke personen worden. Deelcompetenties Pabo Hogeschool Rotterdam onderscheidt hierbinnen de volgende deelcompetenties: 2.1 De leraar kent de kinderen. 2.2 De leraar kan orde houden. 2.3 De leraar is zich bewust van zijn pedagogische verantwoordelijkheid en handelt hiernaar door op professionele wijze een veilige leeromgeving en pedagogisch klimaat tot stand te brengen, waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige en verantwoordelijke personen. 11

Gedragsindicatoren Aan deze deelcompetenties zijn per fase de volgende gedragsindicatoren gekoppeld: Propedeusefase Basisfase Profileringsfase Afstudeerfase 2.1 De leraar kent de kinderen. 2.1.a De student toont belangstelling voor werk, spel en culturele achtergrond van de kinderen. 2.1.b De student observeert de kinderen op basis van ontwikkelingskenmerken en signaleert verschillen tussen de kinderen. De student heeft kennis van werk, spel en culturele achtergrond van de kinderen die in de groep aanwezig zijn en gebruikt die kennis voor zijn lessen en handelen in de groep. De student kent de (zorg)kinderen in zijn groep en kan hun specifieke onderwijsbehoeften benoemen. De student heeft kennis van werk, spel en culturele achtergrond van de kinderen. Hij stelt waar nodig de negatieve werking van stereotypen aan de orde. De student interpreteert onder supervisie van de mentor informatie over kinderen uit observaties, methodegebonden toetsen en het leerlingvolgsysteem. De student heeft kennis van werk, spel en culturele achtergrond van de kinderen. Hij stelt waar nodig de negatieve werking van stereotypen aan de orde, kan deze doorbreken en ombuigen naar constructieve leersituaties. De student interpreteert informatie over kinderen uit observaties, methodegebonden toetsen, het leerlingvolgsysteem en externe rapporten en gebruikt zijn bevindingen bij het opstellen van(groeps)handelingsplannen en bij de inrichting van zijn onderwijs. 2.1.c De student kent de statusorde van de klas. Hij kent zowel de mogelijkheden en talenten als de beperkingen van elk kind. De student kent de statusorde van de klas en probeert de status van de kinderen te verhogen door de verschillende talenten van de kinderen te verkennen en te benoemen. De student doorbreekt de statusorde in de klas door gericht een beroep te doen op verschillende dimensies (intelligenties, talenten en niveaus) zodat elk kind op zijn eigen wijze kan excelleren en zich gerespecteerd voelt. 2.2 De leraar kan orde houden 2.2.a De student legt de nadruk op positieve gedragingen en prestaties van ieder kind op zich. Hij stimuleert De student stimuleert kinderen tot gewenst gedrag en spreekt hen aan door middel van een ikboodschap De student laat kinderen verantwoordelijkheid dragen voor hun eigen gedrag en spreekt hen 12

kinderen tot gewenst gedrag en spreekt hen aan door middel van een ikboodschap op ongewenst gedrag. op ongewenst gedrag. Hij verantwoordt waarom hij kinderen aanspreekt op gewenst en ongewenst gedrag. daarop aan als het nodig is. 2.2.b De student gaat consequent om met afspraken en regels die gemaakt zijn in de klas. De student gaat consequent om met de afspraken en regels die gemaakt zijn in de klas, rekening houdend met de mogelijkheden en beperkingen van ieder kind. De student stelt samen met een groep procedures, regels en afspraken vast en laat deze ook naleven. 2.2.c De student zorgt ervoor dat kinderen met aandacht kunnen werken. De student leidt en begeleidt een groep kinderen op een zodanige manier, dat er een ordelijke en op samenwerken gerichte sfeer is. De student leidt en begeleidt een groep kinderen op een zodanige manier, dat er een ordelijke en op samenwerken gerichte sfeer is. De student leidt en begeleidt zelfstandig een groep kinderen op een zodanige manier, dat er een ordelijke en op samenwerken gerichte sfeer is. 2.2.d De student oriënteert zich samen met de kinderen op waarden en normen, zoals die zich in hun leefwereld voordoen. De student ondersteunt de kinderen in de ontwikkeling van waarden en normen in overeenstemming met de grondslag van de school. 2.3 De leraar is zich bewust van zijn pedagogische verantwoordelijkheid en handelt hiernaar door op professionele wijze een veilige leeromgeving en pedagogisch klimaat tot stand te brengen, waarin kinderen zich kunnen ontwikkelen tot zelfstandige en verantwoordelijke personen 2.3.a De student bevordert dat kinderen met elkaar samen werken, samen spelen en elkaar ondersteunen. De student bevordert dat kinderen individueel kunnen werken, dat kinderen met elkaar samenwerken, samen spelen en elkaar ondersteunen. Daarbij zorgt hij voor voldoende afwisseling. De student laat de kinderen waar mogelijk zelf kiezen, zelf bepalen en zelf werken. 2.3.b De student bevordert de zelfstandigheid en zelfverantwoordelijkheid van kinderen. Hij bouwt in zijn lessen De student laat kinderen merken dat hij beschikbaar is voor hen en dat hij naar ze wil luisteren, maar maakt ook voldoende en De student leert kinderen hoe ze van en met elkaar moeten leren om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen. De student vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat in een groep, van het individuele welbevinden van de kinderen en 13

regelmatig keuzemogelijkheden in voor de kinderen. verantwoord gebruik van uitgestelde aandacht. De student bouwt situaties in zijn lessen in, waarin kinderen zelfstandig problemen kunnen oplossen. van de vorderingen die zij maken op het gebied van zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. 2.3.c De student bouwt bewust en op een positieve manier aan het zelfvertrouwen van kinderen. De student houdt in zijn onderwijs rekening met de basisbehoeften (relatie, competentie en autonomie) van de kinderen. De student heeft hoge verwachtingen van de ontwikkeling en het leren van elk kind en dat laat hij op vele manieren merken aan de groep als geheel en de kinderen individueel. 2.3.d De student leeft zich in en speelt mee met de kinderen zonder zijn rol als leraar uit het oog te verliezen. De student kiest doelgericht de momenten waarop hij op een gelijkwaardige wijze met de kinderen omgaat en die waarop hij zijn verantwoordelijkheid als opvoeder neemt. De student is betrokken bij de ontwikkeling en omgeving van kinderen, maar kan ook op een professionele wijze afstand nemen. 2.3.e De student begeleidt de (zorg)kinderen uit de groep op een gepaste manier. De student signaleert en analyseert gedrag en leerproblemen, met behulp van verschillende instrumenten, in samenspraak met de intern begeleider. 2.3.f De student stelt een groepsplan op om de sociaal emotionele en morele ontwikkeling te bevorderen. Hij voert dit uit analyseert en evalueert en stelt zonodig bij, in samenspraak met de intern begeleider of collega s. Op deze manier begeleidt hij kinderen naar een veilig en hamonisch leef en 14

werkklimaat. 3. Vakinhoudelijk & didactisch competent Competentie De leraar primair onderwijs moet de kinderen helpen zich de culturele bagage eigen te maken die samengevat is in de kerndoelen voor het primair onderwijs en die elke deelnemer aan de samenleving nodig heeft om volwaardig te kunnen functioneren. De didactiek is het gereedschap voor de leraar om dit op een bij de leerlingen passende en gevarieerde wijze vorm te geven. De kennis, vaardigheden en de houding die dat vraagt vallen onder zijn vakinhoudelijke en didactische competentie. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn vakinhoudelijke en didactische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van de onderwijsinhouden en de didactiek om een krachtige leeromgeving in zijn groep en in zijn lessen tot stand te brengen waarin de kinderen zich de culturele bagage eigen kunnen maken die de maatschappij vereist. Op een eigentijdse, professionele en planmatige manier. Contextbeschrijving School speelt een belangrijke rol in de brede vorming van kinderen. Het onderwijs richt zich op de emotionele en verstandelijke ontwikkeling, op de ontwikkeling van creativiteit en op het verwerven van sociale, culturele en lichamelijke vaardigheden (ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2006, p.1.). Kinderen verwerven deze kennis en vaardigheden door goed onderwijs. In het basisonderwijs hebben we te maken met kinderen bij wie grote verschillen in cognitieve ontwikkeling, leren en gedrag voorkomen. Voor deze kinderen is het van essentieel belang dat de leraar boven de leerstof staat en een kwalitatief goede instructie en begeleiding in het leren geeft. Het gaat hier om een leraar die kwalitatief goede methoden en materialen selecteert, gerichte feedback geeft op de leerstijl en leervorderingen van kinderen, zelfstandig werken bevordert, vroegtijdig verschillen tussen kinderen signaleert en doelgericht daaraan werkt (Wolf & Beukering, 2009). Een goede leraar creëert uitdagend onderwijs binnen een krachtige leeromgeving waarin de kinderen zich de culturele bagage eigen kunnen maken die de maatschappij vereist en waaraan alle kinderen kunnen deelnemen en waardoor alle kinderen zich 15

optimaal kunnen ontwikkelen. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van de onderwijsinhouden en de didactiek om deze krachtige leeromgeving tot stand te brengen. Binnen een dergelijke context is behoefte aan een leraar die: de stand van zaken bepaalt op het gebied van kennis en vaardigheden van elk individueel kind de inhouden afstemt op het niveau van de kinderen en rekening houdt met individuele verschillen de kinderen leert leren, ook van en met elkaar, om daarmee onder andere hun zelfstandigheid te bevorderen een systematische wijze van voorbereiden hanteert optimaal gebruik maakt van de middelen, materialen en werkvormen. nagaat wat kinderen willen leren en wat hun belangstelling heeft op dit moment passende werkvormen en leermiddelen selecteert kinderen motiveert en uitdaagt voor hun leertaken en bereikt dat kinderen in hun gedrag aantonen dat zij zich in toenemende mate autonoom en competent voelen om ze met succes hun taak te laten afronden werkt volgens het principe van de multidimensionele klas; hij werkt met gevarieerd materiaal, verschillende methoden, verschillende groepssamenstellingen en beoordelingen op verschillende dimensies. zijn voorbereiding bijstelt tijdens de uitvoering van het onderwijs leerproblemen en belemmeringen signaleert en een passend plan van aanpak opstelt en uitvoert Zo n leraar creëert een omgeving waarbinnen het onderwijs optimaal is afgestemd op de leer en ontwikkelbehoeften van kinderen. Deelcompetenties Pabo Hogeschool Rotterdam onderscheidt hierbinnen de volgende deelcompetenties: 3.1. De leraar kan onderwijs voorbereiden. 3.2. De leraar kan onderwijs uitvoeren. 3.3. De leraar kan onderwijs evalueren. 3.4. De leraar kan onderwijs afstemmen op de kinderen. 16

Gedragsindicatoren Aan deze deelcompetenties zijn per fase de volgende gedragsindicatoren gekoppeld: 17

Propedeusefase Basisfase Profileringsfase Afstudeerfase 3.1 De leraar kan onderwijs voorbereiden. 3.1.a De student toont aan te beschikken over vakdidactische vaardigheden op propedeuseniveau en de daarbij voorwaardelijke kennis. De student toont aan te beschikken over vakdidactische vaardigheden op basisniveau en de daarbij voorwaardelijke kennis. De student toont aan te beschikken over vakdidactische vaardigheden op profileringsniveau en de daarbij voorwaardelijke kennis. De student integreert de vakdidactische vaardigheden en de daarbij voorwaardelijke kennis in zijn handelen. 3.1.b De student bereidt lessen voor op propedeuseniveau met behulp van het lesvoorbereidingsformulier en de bijbehorende literatuur. De student bereidt lessen voor op basisniveau met behulp van het lesvoorbereidingsformulier en de bijbehorende literatuur. De student bereidt zijn lessen voor op persoonlijke wijze met als uitgangspunt de aspecten uit het lesvoorbereidingsformulier en de bijbehorende literatuur en beargumenteert de gemaakte keuzes. 3.1.c De student bereidt twee opeenvolgende lessen voor met een gestructureerde overgang. De student bereidt één dag onderwijs voor. De student bereidt twee aaneengesloten dagen onderwijs voor. De student bereidt voor een langere aaneengesloten periode zijn onderwijs voor. 3.1.d De student informeert bij de mentor naar de beginsituatie (beheersing leerinhoud en taakaanpak) van de groep en gebruikt deze informatie bij het voorbereiden van zijn lessen. De student bepaalt de beginsituatie van de kinderen en gebruikt deze informatie bij het voorbereiden van zijn lessen. Deze lessen zijn voor kinderen uitvoerbaar en zetten hen aan tot zelfwerkzaamheid. De student stemt doelen af op de vermogens van de kinderen en kan adequate keuzes maken ten aanzien van differentiatie, zodat elk kind zich aangesproken en betrokken weet. De student ontwerpt en verantwoordt zijn wijze van onderwijs vanuit zijn eigen visie en binnen de kaders van de stageschool. 3.1.e De student ontwerpt thematisch onderwijs en voert dit uit. De student ontwerpt geïntegreerd onderwijs en voert dit uit. Hij verbindt lessen inhoudelijk met elkaar. 3.1.f De student gebruikt voor het ontwerpen van zijn onderwijs verschillende (digitale) bronnen naast de methodes voor de 18

schoolvakken. 3.1.g De student kan passende leerstof kiezen in relatie tot doorlopende leerlijnen. 3.1.h De student houdt bij de voorbereiding rekening met de specifieke kenmerken en belangstelling van het jongere, dan wel het oudere kind. 3.1.i De student maakt in zijn voorbereidingen gebruik van specifieke didactische mogelijkheden voor het jongeredan wel het oudere kind. 3.2 De leraar kan onderwijs uitvoeren. 3.2.a De student voert twee opeenvolgende lessen samen met de kinderen uit met een gestructureerde overgang. 3.2.b De student past het model van directe instructie toe. De student leidt de groep gedurende één dag. De student hanteert verschillende instructiemodellen. De student leidt twee aaneengesloten dagen de groep. De student draagt de dagelijkse verantwoording voor de groep tijdens de LIOstage. 3.2.c De student gebruikt aanwezige middelen en methodes. De student gebruikt aanwezige middelen en methodes en verrijkt de lessen naar eigen inzicht. De student ondersteunt kinderen bij hun leerproces door doelgericht hulpmiddelen aan te reiken. 3.2.d De student maakt gebruik van verschillende didactische, activerende werkvormen. De student gebruikt gevarieerde en uitdagende didactische werkvormen, waaronder in ieder geval vormen van coöperatief leren. De student past bij de leeftijd passende en gevarieerde didactische werkvormen toe. 19

3.2.e De student verdiept zich in de (taal)niveaus van de kinderen in de klas. De student differentieert in zijn lessen intuïtief naar het (taal)niveau van de kinderen in de klas. De student kent de (taal)achtergronden en (taal)niveaus van de leerlingen en differentieert daarnaar. 3.2.f De student gebruikt ict (digitaal schoolbord, softwarepakketten, online software) als ondersteuning bij zijn onderwijs. Hij begeleidt kinderen bij het werken met digitale middelen, programma s en bronnen. De student zet de beschikbare ict en media doelgericht in bij de uitvoering van zijn onderwijs. 3.2.g De student stelt tijdens instructie en leergesprekken vragen en geeft beurten. De student stelt tijdens instructie en leergesprekken vragen, geeft beurten, zorgt voor interactie en bewaakt de voortgang en samenhang tijdens een gesprek. 3.2.h De student begeleidt kinderen tijdens het spelen en/of zelfstandig (ver)werken. De student begeleidt de leerlingen bij het zelfstandig (ver)werken op planmatige wijze. 3.2.i De student vertelt beeldend en expressief. 3.3 De leraar kan onderwijs evalueren. 3.3.a De student bespreekt werk en spel met de kinderen. De student evalueert met de kinderen het proces bij het samenwerken en het zelfstandig werken. De student bevordert dat kinderen reflecteren op hun eigen gedrag, werkhouding en op de leerprocessen die zij doormaken. 3.3.b De student geeft kinderen mondelinge en schriftelijke feedback. De student geeft kinderen mondelinge en schriftelijke feedback, rekening houdend met de 20

mogelijkheden van ieder kind. Hij laat regelmatig de kinderen elkaars werk bekijken en bespreken en etaleert het werk in de klas. 3.3.c De student beoordeelt door de kinderen gemaakt werk volgens de richtlijnen van de mentor en / of de methode. De student beoordeelt door de kinderen gemaakt werk, ten opzichte van de leerlijnen. De student geeft aan op welke plaats binnen een bepaalde leerlijn de groep en het individuele kind zich bevindt. Hij beoordeelt door de kinderen gemaakt werk, rekening houdend met de leerlijnen, ontwikkelingsfasen en individuele mogelijkheden. 3.3.d De student evalueert zijn activiteiten en de effecten daarvan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele kinderen. De student evalueert zijn onderwijs mede naar de opvattingen van de school en zijn eigen visie en gebruikt de resultaten om verbeteringen aan te brengen. 3.4 De leraar kan onderwijs afstemmen op de kinderen. 3.4.a De student stemt zijn onderwijs af op de belangstelling van de kinderen. De student biedt de leerstof aan op een manier die de kinderen aanspreekt en die past in hun leefwereld. De student stelt zijn les direct bij wanneer deze niet blijkt aan te sluiten bij de kinderen. De student past zijn onderwijs aan op vragen en suggesties van kinderen. Hierbij daagt hij de kinderen uit om doelen te stellen en daar gericht aan te werken. 3.4.b De student legt leerstof op verschillende manieren uit. De student stemt zijn uitleg af op de behoeften van de kinderen. De student differentieert in het kader van de etnisch culturele diversiteit naar het taalniveau van kinderen, met behulp van onderwijsmodellen en werkvormen. Hij differentieert en stemt didactische werkvormen af op de behoeften en mogelijkheden van de 21

kinderen. Hij stemt het gebruik van de aanwezige middelen en methodes af, op de kenmerken en specifieke behoeften van de kinderen. 3.4.c De student biedt intuïtief hulp aan kinderen die dat nodig hebben. De student biedt gericht hulp aan kinderen die dat nodig hebben. De student signaleert leerproblemen en belemmeringen en stelt eventueel samen met collega s een passend plan van aanpak of benadering op. Hij overlegt met de intern begeleider over orthodidactisch verantwoorde leermiddelen en past deze toe. De student past orthodidactisch verantwoorde leermiddelen toe. 22

4. Organisatorisch competent Competentie De leraar primair onderwijs draagt zorg voor alle aspecten van klassenmanagement ten behoeve van zijn groep. Daarnaast speelt hij een rol bij het organiseren van schoolactiviteiten. De vaardigheden en de houding die dat vraagt vallen onder zijn organisatorische competentie. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om in zijn klas en zijn lessen een goed leef en werkklimaat tot stand te brengen. Overzichtelijk, ordelijk en taakgericht. In alle opzichten voor hemzelf, zijn collega s en vooral voor de kinderen helder. En dat op een professionele, planmatige manier. Contextbeschrijving School speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen. Kinderen zijn in de school bezig met leren. Om dit te kunnen bewerkstelligen moet het onderwijs goed georganiseerd verlopen. In het primair onderwijs hebben we te maken met kinderen bij wie grote verschillen in leren en gedrag voorkomen. Voor deze kinderen is het van belang dat de leraar een aantal anticiperende maatregelen neemt op het gebied van klassenorganisatie. Het gaat hier om een leraar die zich bewust is van de verschillende zaken die tegelijkertijd in een groep spelen, vooruit kan lopen op dingen die zouden kunnen gebeuren in een klas, klassikale en zelfstandige leeractiviteiten kan plannen en faseren, op een efficiënte manier gebruik maakt van de actieve en effectieve leertijd, vaste routines hanteert voor het verloop van een dag en op een efficiënte manier gebruik maakt van de ruimte, werkvormen en materialen (Wolf & Beukering, 2009). Een goede leraar creëert een onderwijsorganisatie en een sfeer die voor kinderen, hemzelf en collega s overzichtelijk, ordelijk, taakgericht, voorspelbaar en uitdagend is. Hierdoor kunnen alle kinderen hun onderwijsleerdoelen optimaal behalen en komen tot een hoge kwaliteit van leeractiviteiten (Visser, 2005). Binnen een dergelijke context is behoefte aan een leraar die: 23

een veilige en prettige plek creëert zorgt dat leerlingen weten waar ze aan toe zijn en weten welke ruimte ze hebben voor eigen initiatief zorgt dat leerlingen weten wat ze moeten doen, hoe en met welk doel ze dat moeten doen. zorgt voor voldoende, uitdagende en gevarieerde leermiddelen onderwijs en ontwikkelingsactiviteiten over een langere periode kan indelen individuele en groepsactiviteiten afwisselt gedifferentieerde en gevarieerde werk en instructievormen organiseert zich flexibel opstelt effectief omgaat met de beschikbare tijd Zo n leraar creëert een georganiseerde omgeving waarbinnen kinderen optimaal kunnen werken en presteren. Deelcompetenties Pabo Hogeschool Rotterdam onderscheidt hierbinnen de volgende deelcompetenties: 4.1. De leraar levert door middel van zijn organisatie een bijdrage aan het leef en werkklimaat in de klas. 4.2. De leraar levert een constructieve bijdrage aan de schoolorganisatie. Gedragsindicatoren Aan deze deelcompetenties zijn per fase de volgende gedragsindicatoren gekoppeld: Propedeusefase Basisfase Profileringsfase Afstudeerfase 4.1 De leraar levert door middel van zijn organisatie een bijdrage aan het leef en werkklimaat in de klas. 4.1.a De student zorgt dat de benodigde leermiddelen en materialen klaarstaan voor het begin van zijn les. De student zorgt voor gebruiksklare leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen. De student creëert een uitdagende speel/ leeromgeving waarbinnen hij organisatievormen, middelen en materialen gebruikt die leerdoelen en activiteiten ondersteunen. De student creëert met de kinderen een uitdagende speel/ leeromgeving waarbinnen hij oganisatievormen, middelen en materialen gebruikt die leerdoelen en activiteiten ondersteunen. 24

4.1.b De student zorgt voor een gestructureerde overgang tussen twee lessen. De student zorgt voor gestructureerde overgangen tussen de verschillende activiteiten en lessen. De student zorgt voor evenwicht in de planning van twee aaneengesloten lesdagen door verschillende speel werk en instructievormen toe te passen. De student zorgt voor evenwicht in zijn dag en weekplanning door verschillende speel werk en instructievormen toe te passen. 4.1.c De student reageert adequaat op onvoorspelbare situaties tijdens zijn les. De student reageert adequaat op onvoorspelbare situaties. De student improviseert in onverwachte situaties en stelt daarbij prioriteiten. De student improviseert in onverwachte situaties op een professionele manier en stelt daarbij duidelijke prioriteiten. Hij kan het programma op elk gewenst moment aanpassen en dat beargumenteren. 4.1.d De student organiseert regelmatig individuele activiteiten, activiteiten in tweetallen en groepsactiviteiten. De student verwerkt in de planning van zijn lessen individuele, groepsen klassenactiviteiten. De student verwerkt in zijn dagplanning individuele, groepsen klassenactiviteiten. 4.1.e De student laat de klas opgeruimd achter na zijn les(sen). De student zorgt er (samen met de mentor) voor dat de leeromgeving schoon en veilig is. De student zorgt er (samen met de kinderen) voor dat de leeromgeving schoon en veilig is. De student levert (samen met de kinderen) een bijdrage aan de inrichting en het schoon en veilig houden van de klas en de directe omgeving daarvan. 4.1.f De student houdt zich aan de tijdsplanning van zijn lessen. De student zorgt in zijn planning voor evenwicht tussen inspanning en ontspanning en gaat daarbij adequaat om met tijd.. De student bespreekt zijn planning met de kinderen, zorgt voor een evenwicht tussen inspanning en ontspanning en gaat daarbij adequaat om met tijd. 4.1.g De student hanteert op een consequente manier concrete en functionele procedures en afspraken. De student maakt en hanteert op een consequente manier concrete en functionele procedures en afspraken. De student maakt en hanteert op een consequente manier concrete en functionele en door de kinderen gedragen procedures en afspraken. 4.1.h De student gaat constructief om met 25

beperkingen die elke school als geheel heeft en de lokalen in het bijzonder hebben. 4.1.i De student houdt een geordende, voor collega s toegankelijke administratie en registratie van leerlinggegevens bij. 4.2 De leraar levert een constructieve bijdrage aan de schoolorganisatie 4.2.a De student neemt deel aan activiteiten die de school organiseert. De student denkt mee over en neemt deel aan activiteiten die de school organiseert. De student heeft een actieve rol binnen de organisatie en uitvoering van schoolactiviteiten. De student heeft een actieve rol binnen en draagt mede verantwoordelijkheid voor de (organisatie en) uitvoering van schoolactiviteiten. Hij participeert in werkgroepen en vergaderingen en voert werkzaamheden uit in samenwerking met collega's. 5. Competent in het samenwerken met collega s Competentie De leraar primair onderwijs moet ervoor zorgen dat zijn werk en dat van zijn collega's op school goed op elkaar zijn afgestemd. Hij moet ook bijdragen aan het goed functioneren van de schoolorganisatie. De vaardigheden en houding die dat vraagt vallen onder de competentie samenwerken met collega s. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega s. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie. 26

Contextbeschrijving School speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen. Een doorlopende lijn binnen deze ontwikkeling is belangrijk. Om dit te bereiken is een goede afstemming en samenwerking tussen de leraren een noodzakelijke voorwaarde. In het basisonderwijs hebben we te maken met kinderen in ontwikkeling. Het is dus van belang dat de leraar hun ontwikkeling met zijn collega s bespreekt en in samenwerking eventuele problemen vaststelt, zoekt naar oplossingen en komt tot een eenduidige aanpak. Verder is waardevol dat leraren goed met elkaar communiceren, van en met elkaar leren door kennis en ervaringen uit te wisselen, elkaar aanvullen en ondersteunen. Het gaat hier om een leraar die niet alleen de verantwoordelijkheid draagt voor zijn eigen groep, maar samen met zijn collega s een professionele bijdrage levert aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat en hierbij verantwoordelijk is voor het onderwijs en de ontwikkeling en verbetering van zijn school (Maas et al, 2006). Daarnaast levert deze leraar een constructieve bijdrage aan vergaderingen, werkzaamheden en werkgroepen binnen de school. Een goede leraar creëert een sfeer waarin hij samen met zijn collega s, binnen een goede werkverhouding, werkt aan het behalen van onderwijsleerdoelen van kinderen en een goede schoolorganisatie. Binnen een dergelijke context is behoefte aan een leraar die: goed met collega s communiceert, constructief overlegt, samenwerkt en een goede band met hen opbouwt. deelneemt aan collegiale consultatie gezamenlijk werkgerelateerde activiteiten uitvoert in samenwerking een planning maakt voor de ontwikkeling en verbetering van het onderwijs. Een constructieve bijdrage levert aan vergaderingen en andere vormen van schooloverleg en aan de werkzaamheden die moeten worden uitgevoerd om de school goed te laten functioneren. Een bijdrage levert aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school. zo n leraar creëert in samenwerking met zijn collega s een omgeving kinderen optimaal kunnen werken en presteren. Deelcompetenties Pabo Hogeschool Rotterdam onderscheidt hierbinnen de volgende deelcompetenties: 5.1. De leraar werkt constructief samen met collega s. 27

5.2. De leraar levert door onderzoek een innovatieve bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van de school. Gedragsindicatoren Aan deze deelcompetenties zijn per fase de volgende gedragsindicatoren gekoppeld: Propedeusefase Basisfase Profileringsfase Afstudeerfase 5.1 De leraar werkt constructief samen met collega s. 5.1.a De student houdt zich in het contact met de mentor en andere mensen op de basisschool aan de passende en op die school gangbare omgangsvormen. De student houdt persoonlijke en zakelijke aspecten voortdurend goed van elkaar gescheiden.. 5.1.b De student herkent goede voorbeelden van zijn mentor en maakt daar op zijn eigen manier gebruik van. Hij laat zien dat hij adviezen van mentor(en) en andere begeleiders in zijn handelen verwerkt. Hij evalueert de door hem gegeven lessen met de mentor. 5.1.c De student voert constructief overleg met zijn mentor(en).. De student voert constructief overleg met zijn mentor(en) en andere betrokkenen op de basisschool, zoals de intern begeleider om zijn onderwijs zo waardevol en succesvol mogelijk te maken. De student gaat bij het samenwerken constructief om met verschillen tussen mensen. De student deelt constructief informatie die voor de voortgang van het werk van belang is met collega s en hij maakt gebruik van de informatie die hij van collega s krijgt. 5.1.d De student leert van en samen met peers, ontwerpt met hen onderwijs en voert dit uit. Hij werkt hierbij De student leert van en samen met peers en overlegt met leraren om onderwijs te ontwerpen en uit te De student leert van en samen met leraren, ontwerpt met hen onderwijs en activiteiten en voert deze uit. Hij De student geeft en ontvangt collegiale consultatie en neemt deel aan intervisie. Hij werkt hierbij 28

constructief samen. voeren. Hij werkt hierbij constructief samen. werkt hierbij constructief samen. constructief samen. 5.1.e De student bespreekt met zijn mentor de beoordeling van leerlingwerk De student interpreteert en bespreekt met zijn mentor de toetsing en beoordeling van zijn leerlingen. De student is aanwezig bij leerlingbesprekingen en bouwoverleg en informeert zich goed over de kinderen en de onderwerpen, die daar aan de orde zijn. De student kan in samenwerking met collega s zorgvragen voor extern deskundigen formuleren, de gesprekken met hen voorbereiden en uitvoeren.hij levert een constructieve bijdrage aan leerlingbesprekingen, bouw en teamoverleg, en informeert zich goed over de kinderen en de onderwerpen, die daar aan de orde zijn. 5.2 De leraar levert door onderzoek een innovatieve bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van de school. 5.2.a De student zoekt en beoordeelt literatuur en doet dit in het kader van een probleemstelling. De student houdt vakliteratuur bij en voert lessen en/of activiteiten uit, gebaseerd op relevante, actuele (vak)literatuur. De student voert lessen en/of activiteiten uit, gebaseerd op relevante, actuele kennis en inzichten uit diverse (inter)nationale (vak)literatuur.. De student voert samenhangende lessen en/of activiteiten uit, gebaseerd op relevante, actuele kennis en inzichten uit diverse bronnen en met een innovatief karakter. 5.2.b De student werkt volgens de onderdelen van de cyclus praktijkgericht onderzoek samen bij de beantwoording van een praktijkvraag uit de basisschool. De student werkt volgens de cyclus praktijkgericht onderzoek samen bij de beantwoording van een praktijkvraag uit de basisschool of een het basisonderwijs gerelateerde instelling. De student voert samen praktijkgericht onderzoek uit ter ontwikkeling en verbetering van het onderwijs binnen de gekozen leeftijdsprofilering. De student werkt aan de ontwikkeling en verbetering van zijn onderwijs en het onderwijs in zijn school(omgeving) door middel van een zelfstandig opgezet en uitgevoerd praktijkgericht onderzoek. 29

6. Competent in het samenwerken met de omgeving Competentie De leraar primair onderwijs onderhoudt contacten met de ouders of verzorgers van de kinderen. Hij zorgt ervoor dat zijn professionele handelen en dat van anderen buiten de school goed op elkaar zijn afgestemd. De vaardigheden en de houding die dat vraagt vallen onder de competentie samenwerken met de omgeving. Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken Zijn bij de zorg voor de kinderen en bij zijn school. Contextbeschrijving School speelt een belangrijke rol in de ontwikkeling van kinderen. Kinderen moeten in de school vooral bezig zijn met leren. Om het kind optimaal te begeleiden in zijn leerproces is het van belang dat de leraar een goede band opbouwt en constructief samenwerkt met ouders en externe deskundigen. De leraar moet op het juiste moment ouders en externe deskundigen kunnen informeren, raadplegen, en inzetten. In de beroepspraktijk hebben we te maken met kinderen bij wie grote verschillen in leren en gedrag voorkomen. Voor deze kinderen is het van belang dat de zorg op elkaar is afgestemd. De leraar speelt hierin een essentiële rol. Het gaat hier om een leraar die inzicht heeft in de kinderen en de ouders hierover informeert, die respect toont voor de situatie en standpunten van de ouders, die met de ouders werkt aan een gezamenlijke pedagogische verantwoordelijkheid en die wederzijdse verwachtingen op elkaar kan afstemmen (Wolf en Beukering, 2009). Daarnaast gaat het om een leraar die inzicht heeft in het netwerk van externe deskundigen, hulpverleners en organisaties rondom het kind, kennis heeft van hun werkzaamheden en expertises én deze op het juiste moment inzet. Tot slot gaat het om een leraar die contacten legt met partners in de wijk, deze op waarde schat en op een gelijkwaardige manier met hen samenwerkt. Hiermee levert hij een bijdrage aan het welzijn van het kind (Severiens, Van Herpen & Wolf, 2011). 30

Een goede leraar creëert met behulp van ouders en externe betrokkenen een afgestemde zorg voor kinderen, zodat deze zich optimaal kunnen ontwikkelen. Binnen een dergelijke context is behoefte aan een leraar die: samen met ouders en eventuele externe deskundigen verantwoordelijk is voor de opvoeding van het kind. een goede relatie opbouwt met ouders en goede contacten met hen onderhoudt. werkt aan ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie mogelijk maakt. bekend is met de instanties in de wijk en daar actief mee samenwerkt. bekend is met de sociale kaart en kan inventariseren welke externe deskundigen en/of organisaties aanvullend een rol kunnen spelen. Goede contacten onderhoudt met andere mensen en instellingen die ook te maken hebben met de zorg voor de kinderen. gebruik maakt van externe deskundigen en/of organisaties bij het begeleiden van individuele kinderen. Zo n leraar creëert een omgeving waarbinnen sprake is van een optimale zorg voor en begeleiding van elk kind. Deelcompetenties Pabo Hogeschool Rotterdam onderscheidt hierbinnen de volgende deelcompetenties: 6.1 De leraar werkt samen met ouders. 6.2 De leraar werkt samen met externen. Gedragsindicatoren Aan deze deelcompetenties zijn per fase de volgende gedragsindicatoren gekoppeld: Propedeusefase Basisfase Profileringsfase Afstudeerfase 6.1 De leraar werkt samen met ouders 6.1.a De student beantwoordt vragen van ouders betreffende de eigen lessen en activiteiten en voor verder gaande vragen verwijst hij de ouders consequent naar de mentor. De student kan zijn eigen lessen en activiteiten naar ouders verantwoorden en verwijst zo nodig de ouders door naar de mentor. De student kan zijn eigen lessen en activiteiten naar kinderen en ouders verantwoorden. Hij heeft een luisterend oor voor de ouders en verwijst zo nodig door naar de De student voert verschillende soorten gesprekken met ouders, o.a. informele gesprekken, rapportgesprekken en probleemgesprekken. Hij informeert 31