De moduleerbaarheid van taal. Wat kunnen we aanvangen met het onderscheid tussen het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde?



Vergelijkbare documenten
Ronde 8. Grammatica: waar gaat dat eigenlijk over? Noten. 1. Visie op grammatica

Leren redeneren met de kennis van je moedertaal

Emancipatie van het grammaticaonderwijs

Van zwemmen zonder water tot het roken van lantaarnpalen. Over grammaticaonderwijs op semantische basis

EEN SEXTANT VOOR EEN TAALSPECIALIST

Naam: Mijn doelenboekje. Grammatica. Werelden - Eilanden - Dorpen 5 / 6 / 7 / 8.

Drie maal taal. Taal beschouwen in realistische situaties

Praktische taalbeschouwing op de basisschool en in de eerste graad secundair onderwijs anno 2010

Taalbeschouwing nieuwe stijl: materiaal prof. Coppen uitgetest in de klas

Ronde 4. Grammatica is een werkwoord. 1. Inleiding

Z I N S O N T L E D I N G

Eigen vaardigheid Taal

DOELGROEP Grammatica 3F is bedoeld voor leerlingen van havo/vwo en mbo 4. Het programma is geschikt voor zowel allochtone als autochtone leerlingen.

handelingswijzer redekundig ontleden zinsdelen

Ontleden. Er zijn twee manieren van ontleden: taalkundig ontleden en redekundig ontleden.

GRAMMATICA WERKWOORDELIJK GEZEGDE NAAMWOORDELIJK GEZEGDE VOLLEDIGE UITLEG UITLEG PER ONDERDEEL UITLEG PER ONDERDEEL VOLLEDIGE UITLEG

Werkwoorden zijn woorden die aangeven wat iets of iemand doet, is of wordt.

Taalbeschouwelijke termen bao so 2010

Ronde 2. Syntaxis op een bont bedje van didactiek. 1. Inleiding

Nederlandse taalbeschouwing als ondersteuning voor het vreemdetalenonderwijs? Elena Lievens workshop studiedag Taal en Tekst, ENW AUGent, 6/11/2013

LATIJN. Geert Kentane. voor alle leraren

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Ontleden. a) het onderwerp b) het gezegde c) de voorwerpen (lijdend en meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp) d) de bepalingen

Programma van Inhoud en Toetsing

KLASSIEKE STUDIËN LATIJN GRIEKS

Zin 1: Lijkt + een vriendelijke jongen: kww + naamwoordelijk deel, samen naamwoordelijk geheel (nwg). Verklaring: lijken is kww.,

Ontleden 2.0 Opdracht: Analyseren

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Taalkunde in het schoolvak Nederlands: wat hebben methodes ons te bieden?

Jan Heerze. Kortom. Nederlandse grammatica. Walvaboek

Doelen taalbeschouwing die verworven moeten zijn in het vierde leerjaar

Programma van Inhoud en Toetsing

Schrijfplezier en schrijfvaardigheid op de basisschool. Een nieuw schrijfcurriculum gericht op inhoud en genre-kennis

Programma van Inhoud en Toetsing

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Formuleren voor gevorderden

Grammatica Zinsontleding - Uitgebreid. Ondersteunend materiaal - Uitlegkaarten Geschikt voor de groepen 7 en 8

Syntheseproef kerst 2013 Theoretische richtingen

Taaljournaal Leerlijnenoverzicht - Lezen

Onderdeel: Vakvaardigheden EBR Nieuwsbegrip: Leesvaardigheid en woordenschat Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Samenvatting Nederlands Grammatica en Spelling blok 2

1 keer beoordeeld 4 maart 2018

Avondtraject Lerarenopleiding Secundair Onderwijs (Werken en studeren) Boekenlijst : Opleidingsfase 1 (OF 1)

De morfoloog: spin in het web van de taalbeschouwing

Antwoorden Nederlands Ontleding

Onderdeel: lezen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Het Muiswerkprogramma Basisgrammatica bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

Schrijfsucces van vmbo-leerlingen: verschillen in aanpak en tekstkwaliteit

Op weg naar integraal taalbeleid in hogeschool en universiteit

Formuleren voor gevorderden

Formuleren voor gevorderden

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Semantisch grammaticaonderwijs: een stand van zaken

De laat gearriveerde koerier drinkt achter een bruin bureau koude koffie. Deze jonge verpleegster huppelt meestal vrolijk door de lange gangen.

Ronde 2. Sturen zonder handen. 1. Inleiding

Avondtraject Lerarenopleiding Secundair Onderwijs (Werken en studeren) Boekenlijst : Opleidingsfase 1 (OF 1)

Kwaliteitskaarten vragenstructuren

De bovenkamer. Josée Coenen. een kleurrijke grammatica van het Nederlands. colofon

Opleiding Leraar Nederlands (B), Toetsvorm Tentamen Titel Toetseenheid Algemene basisgrammatica 1 Datum

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Basisgrammatica. Doelgroep Basisgrammatica

Spiekkaart. Persoonsvorm - p.v.

Functioneel gebruik van werkwoordstijden in educatieve teksten over het verleden

FORMULEREN Vragen + antwoorden

Benodigde voorkennis taal verkennen groep 5

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

π (spreek uit uiltje ): hulpwerkwoorden of modale hulpwerkwoorden 46

Het Muiswerkprogramma Grammatica op maat bestrijkt de grammatica die nodig is voor het leren van de Nederlandse spelling en zinsbouw.

In dit boekje staan verschillende mogelijkheden om iets op te lossen.

Wetenschapscommunicatie. Sessie 2: schriftelijke rapporting

Avondtraject Lerarenopleiding Secundair Onderwijs (Werken en studeren) Boekenlijst : Opleidingsfase 1 (OF 1)

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Het taalbeleid aan de Universiteit Gent : resultaten en bevindingen

2 hv. 1

Onderdeel: Grammatica zinsdelen Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

Ronde 3. Voer je eigen taalonderzoek! 2. Onderzoek is hot. 1. Inleiding

Themaboek IBL1 - Internationaal marktanalist

Grammaticaboekje NL. Om een beeld te krijgen van de inhoud: De inhoudsopgave, een paar onderwerpen en de eerste bladzijde van de trefwoorden.

Informatie en proefles

Studiewijzer TaalCompetent

luisteren: ET 4, 6 spreken: ET 15, 18, 23 lezen: ET 10, 12 schrijven: ET 28, 30, 31, 34 mondelinge interactie: 24, 27

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Symposium Project Docenten aan zet bij taal in alle vakken. Houten, 3 april 2013

LESSTOF. Ontleden en Benoemen

GRAMMATICA. taalkundig ontleden - theorie. samenstellers Ans Mathu - Hans Wellink

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Vaardigheden. 1. Q1000 Spelling- en grammatica 2. Q1000 Nauwkeurigheid 3. Q1000 Typevaardigheid 4. Q1000 Engels taalniveau

Vakonderdeel: TAALBESCHOUWING: NADENKEN OVER TEKSTEN

Woordsoorten. Nederlands. Aanwijzend voornaamwoord. Onderschikkend voegwoord. Persoonlijk voornaamwoord. Betrekkelijk voornaamwoord

De voorbeeldige opleider. Exemplarisch werken als opleidingsdidactiek

Onderdeel: Grammatica -- RKW Algemene informatie: Wat moet je kennen: Wat moet je kunnen: Toetsing:

TAALBESCHOUWING: BEPALINGEN

PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen

Niveaus van het Europees Referentiekader (ERK)

Digitale geletterdheid: jongeren en internet in beroepsrichtingen

1. Inductief werken in de klas

Programma van Inhoud en Toetsing (PIT)

Transcriptie:

6. Taal- en letterkunde Buekenhout, P. e.a. (1991). Nieuwe Namen. Over 21 nieuwkomers in de Vlaamse literatuur periode 1980-1990. Brussel: Paleis vzw. Dewulf, B. e.a. (1987). Twist met ons. Wommelgem: De Gulden Engel. Spoor, C. (1988). Kristien Hemmerechts: ik schrijf geen billenkletsers. In: De Tijd (18-3-1988. Van Halewyck, A. (samensteller) (1986). Mooie jonge goden. Leuven: uitgeverij Kritak. Van Humbeeck, B. (2009). Het karakter van mythen. Een onderzoek van de literaire relaties tussen Vlaanderen en Nederland (1980-1994). Leuven: dissertatie KU Leuven. Van Humbeeck, B. & F. van Renssen (2008). Op voet van gelijkheid? De Noord- Zuidkwestie in de Nederlandse en de Vlaamse literaire kritiek, 1980-1995. In: Ralf Grüttemeier & Jan Oosterholt (red.). Een of twee Nederlandse literaturen? Contacten tussen de Nederlandse en Vlaamse literatuur sinds 1830. Leuven: Peeters, p. 263-291. Ronde 7 6 William Van Belle, Ingrid Van Canegem-Ardijns & Karen De Jonghe K.U. Leuven / K.H. Leuven Contact: william.vanbelle@arts.kuleuven.be ingrid.vancanegem-ardijns@arts.kuleuven.be karen.de.jonghe@khleuven.be De moduleerbaarheid van taal. Wat kunnen we aanvangen met het onderscheid tussen het werkwoordelijk en het naamwoordelijk gezegde? 1. Inleiding Deze bijdrage is een onderdeel van een groter project dat moet leiden tot een Handboek Taalbeschouwing voor de lerarenopleidingen lager en secundair onderwijs. Een belangrijk aspect van die taalbeschouwing betreft het nadenken over zinnen, waar ook de (klassieke) zinsontleding toe behoort. Het is aan dat onderdeel dat we in deze bijdrage aandacht willen besteden. Bij het ontwerpen van een methode taalbeschouwing in verband met grammatica willen we ons laten leiden door enkele algemene beginselen. 169

VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS Redeneren over taal(gebruik) is niet algoritmisch redeneren, maar voor een didactische aanpak bij leerlingen/studenten moeten we ervoor zorgen dat het algoritmisch redeneren zoveel mogelijk wordt benaderd. We moeten ervoor zorgen dat we die leerlingen/studenten een redeneersysteem aanbieden dat ze zelf kunnen gebruiken om tot een aanvaardbare analyse van taalconstructies te komen. De basis van het redeneersysteem dat we voorstellen, zijn enkele elementaire operaties die taalgebruikers normalerwijze achteloos op taalgebruik kunnen toepassen (Van Belle & Smessaert 2008; Van Canegem-Ardijns & Van Belle 2010). De methode van taalbeschouwing moet van die aard zijn dat ze niet alleen opgaat voor geselecteerde voorbeelden, maar ook voor de diverse vormen van concreet taalgebruik: conversaties, verhalende teksten, een stuk krantenartikel Dat houdt ook in dat de methode een vaardigheid moet bijbrengen en de zogenaamde theoretische kennis moet overstijgen. De analyse/ontleding van een zin of een complex woord moet inzicht bijbrengen over of overeenkomen met de betekenis van die zin /dat complexe woord. In die context leggen we de volgende vraag voor: Wat kunnen we in een didactisch verantwoorde taalbeschouwing voor het middelbaar onderwijs aanvangen met het onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde? 2. Het onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde in enkele grammatica s De begrippen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde behoren tot de basisbegrippen in de traditie van de Nederlandse grammatica. In de meeste hedendaagse grammatica s wordt het onderscheid ook aangenomen (zie o.m. Haeseryn e.a. 1997; De Schrijver e.a. 2007; Klooster 2001; Smedts & Van Belle 2003), zij het soms met een andere terminologie (Vandeweghe 2001). Beide types van gezegdes worden in de regel onderscheiden op het vlak van de betekenis en op het vlak van de vorm. Op betekenisvlak gaat het om het onderscheid iemand/iets doet iets versus iemand/iets is of wordt iets. Op vormelijk vlak wordt wel eens gezegd dat een werkwoordelijk gezegde uit alle werkwoorden van een enkelvoudige zin bestaat, behalve natuurlijk als er een koppelwerkwoord wordt gebruikt (De Schrijver e.a. 2007: 182; Klooster 2001: 126) 1. Gewoonlijk wordt daarbij vermeld dat het werkwoordelijk gezegde ook niet-werkwoordelijke elementen kan bevatten: elementen die met het werkwoord een vaste verbinding vormen, zoals onderdelen van een werkwoordelijke uitdrukking. Een naamwoordelijk gezegde bestaat, in tegenstelling tot een werkwoordelijk gezegde, altijd uit de combinatie van een koppelwerkwoord en een aanvulling 170

6. Taal- en letterkunde of een naamwoordelijk deel. Tot de koppelwerkwoorden behoren (Haeseryn 1997: 1122-23): zijn, worden en een aantal betekenisequivalenten van die werkwoorden; blijven ; blijken, dunken, heten, lijken, schijnen, voorkomen. Als de laatste reeks werkwoorden met te zijn gecombineerd worden, zijn het hulpwerkwoorden en geen koppelwerkwoorden. Veelvoorkomende equivalenten van zijn en worden zijn: staan, vallen, zitten, gaan, komen, lopen en raken. We illustreren die koppelwerkwoorden met voorbeelden uit de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) en uit Klooster (2001). (a) Mijn neef staat bekend als een oplichter. (b) Het valt me zwaar afscheid te nemen van dit land. (c) Zit u soms om wat geld verlegen? (d) Mijn jas gaat hier kapot. Deze plant gaat dood. (e) Wanneer zal Annie vrij komen? Het komt wel weer in orde. (f) Het vat liep langzaam leeg. (g) Hij raakte verlamd. De touwen raakten in de war. 6 Met het onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde hangt ook het onderscheid tussen lijdend en oorzakelijk voorwerp samen. Het oorzakelijk voorwerp zie: (h) en (i) is een voorwerp dat verplicht aanwezig is bij een klein aantal naamwoordelijke gezegdes. Qua syntactische kenmerken vertoont het veel overeenkomsten met het lijdend voorwerp, maar volgens de definitie kan een lijdend voorwerp niet voorkomen in naamwoordelijke gezegdes. (h) Zij was het gezeur beu. (i) Hij was zijn geld kwijt. 3. Problemen Het betekenisonderscheid tussen beide gezegdes ( iemand/iets doet iets versus iemand/iets is/wordt iets ) levert al moeilijkheden op. Is het zonder meer duidelijk dat bijv. De vuilnisbak stinkt en De president is gisteren gestorven/vermoord instanties zijn van iets doen en niet van iets zijn? In deze bijdrage willen we ons echter beper- 171

VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS ken tot de problemen die de uitbreiding van de koppelwerkwoorden met de zogenaamde equivalenten van zijn en worden meebrengen. Vooreerst kan opgemerkt worden dat verschillende combinaties van die equivalenten met een naamwoordelijk deel in Van Dale gewoon vermeld staan als een scheidbaar samengesteld werkwoord: bekendstaan (a), kapotgaan en doodgaan (d), vrijkomen (e), leeglopen (f). Enkele andere voorbeelden: vrijstaan, klaarkomen, klaarliggen, klaarstaan, klaarzitten, leegstaan, kwijtraken. Men kan opmerken dat dat op zich geen bezwaar kan zijn, want lexicologie is niet hetzelfde als een syntactische analyse. Desalniettemin blijft het moeilijk om aan leerlingen uit te leggen dat scheidbaar samengestelde werkwoorden normalerwijze een werkwoordelijk gezegde vormen, maar in een niet direct opsombare reeks van gevallen niet. Een voorbeeld als kwijtraken leidt tot een bijkomende complicatie. Aangezien kwijtraken een naamwoordelijk gezegde vormt, zou het voorwerp in (j) een oorzakelijk voorwerp moeten zijn, maar kwijtraken wordt in Van Dale vermeld als een overgankelijk werkwoord (dus met een lijdend voorwerp). (j) Hij raakt al zijn geld kwijt. Een ander probleem wordt gevormd door werkwoordelijke uitdrukkingen en andere min of meer vaste combinaties van een werkwoord met niet-werkwoordelijke elementen. In veel grammatica s wordt het voorkomen van dergelijke complexe werkwoorden en dus ook van gezegdes nogal eens minimalistisch behandeld. Hun bestaan wordt niet ontkend, maar ze worden toch meer als een marginale categorie gezien. In Klooster (2001: 126) lezen we bijvoorbeeld: In een enkelvoudige zin bestaat het werkwoordelijk gezegde uit alles wat maar werkwoord is (aparte zinsdelen die werkwoordsvormen bevatten buiten beschouwing gelaten). De suggestie wordt gewekt dat de twee gezegdes op vormelijk vlak duidelijk te onderscheiden zijn: zelfstandig werkwoord + eventuele hulpwerkwoorden versus koppelwerkwoord + aanvulling + eventuele hulpwerkwoorden. Het lezen van een stukje tekst uit een boek of een krant maakt echter duidelijk dat we heel veel werkwoordelijke uitdrukkingen en min of meer vaste combinaties van een werkwoord met een aanvulling gebruiken. Het werkwoordelijk gezegde lijkt zo al meer op een naamwoordelijk gezegde: werkwoord + eventuele aanvulling + eventuele hulpwerkwoorden. Bij die vaste verbindingen zijn er ook een groot aantal met zogenaamde equivalenten van zijn en worden, zoals: in de ban van iemand/iets komen/geraken/staan, in opspraak komen, ten onder gaan, versteld staan van iets, dat staat/valt nog te bezien. Is het zinvol om al die gevallen als naamwoordelijke gezegdes op te vatten? Als we dat niet doen, moeten we wel een onderscheid maken tussen bijvoorbeeld in de ban van iets staan (werkwoordelijk) en in de ban van iets zijn (naamwoordelijk). Het heeft iets van een dilemma. 172

6. Taal- en letterkunde 4. Besluit Het onderscheid tussen werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde leidt tot allerlei complicaties die leerlingen volgens ons weinig interessants bijbrengen. Als men het onderscheid in het secundair onderwijs per se wil gebruiken, dan zouden we voorstellen om: de koppelwerkwoorden te beperken tot zijn, worden en blijven ; het onderscheid zelf als onbelangrijk te beschouwen. Het is veel nuttiger dat leerlingen inzien wat de werkwoordelijke groep in een zin is en dat die werkwoordelijke groep, waarvoor we eventueel de term gezegde kunnen gebruiken, een bepaalde valentie heeft op basis waarvan zinnen kunnen worden opgebouwd. Referenties De Schrijver, J., W. Haeseryn & G. Rutten (2007). Handboek Spraakkunst. Mechelen: Wolters Plantyn. Haeseryn, W., K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij & M.C. van den Toorn (1997). Algemene Nederlandse Spraakkunst. Groningen/Deurne: Martinus Nijhoff & Wolters Plantyn. Klooster, W. (2001). Grammatica van het hedendaags Nederlands. Een volledig overzicht. Den Haag: Sdu Uitgevers. Smedts, W. & W. Van Belle (2003). Taalboek Nederlands. Kapellen: Uitgeverij Pelckmans. Van Belle, W. & H. Smessaert (2008). Taalbeschouwing als leren redeneren met je moedertaal. In: S. Vanhooren & A. Mottart (red.). Tweeëntwintigste Conferentie Het Schoolvak Nederlands. Gent: Academia Press, p. 266-269. Van Canegem-Ardijns, I. & W. Van Belle (2010). De moduleerbaarheid van taal. Een speelse en leerbare taalbeschouwingsmethode voor jonge leerlingen. In: Vonk, jg. 39, nr. 5, p. 19-42. Vandeweghe, W. (2001). Grammatica van de Nederlandse zin. Leuven/Apeldoorn: Garant. 6 173

VIERENTWINTIGSTE CONFERENTIE HET SCHOOLVAK NEDERLANDS Noten 1 Over wat een enkelvoudige zin is, kunnen de meningen nogal eens uiteenlopen. Volgens De Schrijver e.a. (2007: 182) vormen al de werkwoordsvormen in Gina heeft nooit mogen leren boetseren één gezegde en zijn hebben, mogen en leren hier hulpwerkwoorden. Een dergelijke analyse stoot echter op grote moeilijkheden als we een of meer zinsdelen toevoegen: Gina heeft van haar ouders nooit met klei mogen leren boetseren (of: Gina heeft van haar ouders nooit mogen leren met klei boetseren ). Het moge duidelijk zijn dat van haar ouders en met klei leren boetseren zinsdelen zijn bij mogen, met klei boetseren een zinsdeel is bij leren en met klei een zinsdeel bij boetseren. Peter-Arno Coppen Instituut voor Leraar en School, Radboud Universiteit Nijmegen Contact: P.A.Coppen@let.ru.nl Grammatica: waar gaat dat eigenlijk over? Ronde 8 1. Visie op grammatica Er bestaat een boek met de titel Basisvaardigheden Grammatica (Bout & De Bruijn 2010). Dat boek bevat een grote hoeveelheid ontleedoefeningen, die betrekking hebben op een tamelijk volledige set van taalkundige en redekundige ontleedtermen. De lezer krijgt per grammaticale term instructie over het maken van de bijbehorende oefeningen en wordt vervolgens op de website enigszins moedeloos aangespoord: Oefen met de cd-roms bij de boeken net zo lang totdat je de stof beheerst. Ik wil zeker niet beweren dat het hier een slecht boek betreft (dat is het in zijn soort zeker niet), maar de methode illustreert een gangbare visie op grammaticaonderwijs, waarbij sterk vertrouwd wordt op het heilzame effect van ontleedoefeningen. Door het aanhoudend oefenen zouden leerlingen op den duur zekere inzichten verwerven. Wat die inzichten precies zijn, wordt nergens expliciet gemaakt. Duidelijk is alleen dat het succesvol kunnen maken van de oefeningen het bewijs vormt dat die inzichten zijn bereikt. Daar kan wel een kanttekening bij gemaakt worden: veel instructies bestaan uit ezelsbruggetjes en vuistregels, en het is nog maar de vraag of het toepassen van de juiste vuistregel ook betekent dat leerlingen een grammaticaal inzicht bereikt hebben. Maar didactiek is niet het onderwerp van deze bijdrage. Het gaat mij om een tweede aspect van de visie op grammaticaonderwijs: het conceptuele kader. 174