Reader Toelatingsonderzoek

Vergelijkbare documenten
Om de vragen te maken heb je, net als voor het echte examen, 2½ uur de tijd.

TOELATINGSONDERZOEK HBO EXAMENOPGAVE GESCHIEDENIS DATUM:

TOELATINGSONDERZOEK HBO EXAMENOPGAVE NEDERLANDS DATUM:

Reader Toelatingsonderzoek 1. Reader Toelatingsonderzoek

Reader Toelatingsonderzoek 1. Reader Toelatingsonderzoek

Reader Toelatingsonderzoek 2017/2018

Reader Toelatingsonderzoek 2017/2018

Reader Toelatingsonderzoek 2018/2019

GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1

Reader Toelatingsonderzoek 2016/2017

Een democratie is een staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.

Jagers & boeren Waarvan leefden de jagers-verzamelaars? Jagers & boeren Waarvan leefden de boeren? Van de jacht en van vruchten en planten

Geschiedenis en Staatsinrichting TL Bohemen, Houtrust, Kijkduin

Geschiedenis Amerika en Frankrijk in de tijd van pruiken en revoluties: een overzicht. Een les van: Bor

Werkboek klas 2 Hoofdstuk 3

Instroom pabo geschiedenis

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

Brandaan. Geschiedenis WERKBOEK

Maatschappijleer. Staatsexamen havo. Programma van toetsing en afsluiting. (vernieuwde profielstructuur)

Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

GESCHIEDENIS VWO VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Tijdwijzer. Het begin. Voor en na Christus

Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

Geschiedenis en Staatsinrichting TL Bohemen, Houtrust, Kijkduin

Canon en kerndoelen geschiedenis PO

De vijftig vensters en de kenmerkende aspecten van de tien tijdvakken van de commissie De Rooy

Tijd van jagers en boeren? 3000 v. Chr. Prehistorie. Kenmerkende aspecten. Begrippen

Toetsvragen Geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 7 Toetsvragen

Examenprogramma geschiedenis havo

MAATSCHAPPIJLEER II VMBO KB VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2016 V15.7.0

Waar Bepaal ten slotte zo nauwkeurig mogelijk waar het onderwerp zich afspeelt. Gaat het om één plek of spelen meer plaatsen/gebieden een rol?

Mens en maatschappij (aardrijkskunde, economie, geschiedenis, godsdienst)

Nederlands (nieuwe stijl) en Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl)

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

Examenprogramma maatschappijleer havo/vwo (gemeenschappelijk deel)

Maatschappijleer 1 (gemeenschappelijk deel) Staatsexamen vwo. Programma van toetsing en afsluiting. (oude profielstructuur)

Samenvatting Nederlands Hoofdstuk 1 t/m 5, paragraaf 1, 2, 3

Proeftoets E2 havo

Nieuwsgierig maken / motiveren voor een tijdvak of historisch onderwerp Vragen / hypothesen kunnen formuleren over historische verschijnselen

Samenvatting geschiedenistoets hoofdstuk 6: Een tijd van revoluties

Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

Examen VMBO-GL en TL 2006

De Tien Tijdvakken. Tijd van de jagers en boeren, tot 3000 v.c.

Historisch denken. Historische benaderingen

Geschiedenis kwartet Tijd van jagers en boeren

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1

Eindexamen geschiedenis n.s.havo 2007-II

Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Wat is een constitutie?

STUDIEWIJZER HAVO COHORT versie oktober 2011

Inhoud. Introductie tot de cursus

Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Als bij een vraag een verklaring of uitleg gevraagd wordt, worden aan het antwoord geen punten toegekend als deze verklaring of uitleg ontbreekt.

Examen VMBO-GL en TL 2005

Eindexamen geschiedenis vwo I

Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting van Nederland

GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING CSE KB

Examen HAVO. Maatschappijleer (nieuwe stijl en oude stijl)

Tijdvakken en kenmerkende aspecten.

Examen HAVO. Maatschappijleer (oude stijl en nieuwe stijl)

Latijn en Grieks in de 21ste eeuw

Module 7 Staatsinrichting en rechtsstaat

Examen HAVO. Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

2 keer beoordeeld 20 februari 2016

Wat is een constitutie?

geschiedenis (nieuwe stijl)

Voorbereiding en planning van een thema

Inhoud. Inleiding...4 Hoofdstuk 1 Het ontstaan van mensenrechten...6 Hoofdstuk 2 Dertig mensenrechten...14

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie.

Tijd van pruiken en revoluties

Opdracht Maatschappijleer Integratie en immigratie

Eindexamen geschiedenis nieuwe stijl havo 2008-II

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Examenopgaven VMBO-KB 2004

Examenprogramma geschiedenis havo/vwo

MAATSCHAPPIJKUNDE VMBO BB

Criminaliteit en rechtstaat NB: Nummers tussen haakjes zijn van gelijke vragen bij KB.

Nederlands, leesvaardigheid (oude stijl) en Nederlands (nieuwe stijl)

2,1: Nederlands-Indië, 19 e eeuw

Eindexamen geschiedenis pilot havo II

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming Hoofdstuk 1 t/m 3

De VOGGP Wat is eigenlijk een VOGGP? De V staat voor een verschijnsel. Wat zijn verschijnselen?

geschiedenis geschiedenis

Eindexamen geschiedenis vwo II

Onderzoeksvraag; welke motieven leidden in de middeleeuwen tot de kruistochten?

Stedelijk Dalton Lyceum locatie Overkampweg

5,9. Samenvatting door een scholier 1292 woorden 15 februari keer beoordeeld. Maatschappijleer

Een kasteel in de buurt bezoeken

geschiedenis geschiedenis

Werkbladen Voortgezet onderwijs. Naam leerling:

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming

DE DEMOCRATIE-INDEX GROEP 1: Hebben alle partijen min of meer gelijke kansen in de campagneperiode?

Eindexamen geschiedenis havo II

AAN DE SLAG MET DE RECHTSSTAAT

Geschiedenis (nieuwe stijl) en geschiedenis en staatsinrichting (oude stijl)

Om een zo duidelijk mogelijk verslag te maken, hebben we de vragen onderverdeeld in 4 categorieën.

Transcriptie:

Reader Toelatingsonderzoek 2016

Reader Toelatingsonderzoek 1 Inhoudsopgave 1 Overzicht verplichte literatuur 2 2 Informatie over het onderdeel Geschiedenis 3 Voorbeeldexamen Geschiedenis (met antwoordmodel) 5 3 Informatie over het onderdeel Maatschappijleer 10 Voorbeeldexamen Maatschappijleer (met antwoordmodel) 11 4 Informatie over het onderdeel Nederlands 16 Voorbeeldexamen Nederlands 1 (met antwoordmodel) 18 Voorbeeldexamen Nederlands 2 (zonder antwoordmodel) 27 5 Informatie over het onderdeel Engels 32 Voorbeeldexamen Engels 1 (met antwoordmodel) 33 Voorbeeldexamen Engels 2 (zonder antwoordmodel) 37

Reader Toelatingsonderzoek 2 OVERZICHT VERPLICHTE LITERATUUR Geschiedenis Als verplichte literatuur voor geschiedenis moet worden bestudeerd: - Dik Verkuil en Tom van der Geugten (redactie), Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht. Tweede druk. (Noordhoff Uitgevers, 2013). ISBN 978-90-01-81476-2 60,45 (prijspeil 1 september 2015). Let op: Dit is de tweede druk die in 2013-2014 voor het eerst werd gebruikt! Maatschappijleer Als verplichte literatuur voor maatschappijleer moet worden bestudeerd: - Bas Schuijt, Eveline Adriaans, Janine Middelkoop, Theo Rijpkema en Theo Schuurman, Thema s maatschappijleer. Lesboek HAVO. Vierde gewijzigde druk (Uitgeverij Essener, 2012). ISBN 978-90-86740-93-2 29,60 (prijspeil 1 september 2015). Let op: De derde druk uit 2007 is niet meer bruikbaar als voorbereiding. Nederlands Voor Nederlands is geen verplichte literatuur voorgeschreven. Engels Voor Engels is geen verplichte literatuur voorgeschreven.

Reader Toelatingsonderzoek 3 INFORMATIE OVER HET ONDERDEEL GESCHIEDENIS Het vak geschiedenis wordt in het Toelatingsonderzoek HBO geëxamineerd op historisch besef en oriëntatiekennis van de volgende tien historische tijdvakken: - de tijd van jagers en boeren; - de tijd van Grieken en Romeinen; - de tijd van monniken en ridders; - de tijd van steden en staten; - de tijd van ontdekkers en hervormers; - de tijd van regenten en vorsten; - de tijd van pruiken revoluties; - de tijd van burgers en stoommachines; - de tijd van wereldoorlogen; - de tijd van televisie en computer. Speciale thema s of oriëntatie op studie en beroep zijn bij dit examen dus niet aan de orde, zoals dat wel het geval is bij de schoolexamens havo. Als verplichte literatuur voor geschiedenis moeten alle hoofdstukken worden bestudeerd uit: - Dik Verkuil en Tom van der Geugten (redactie), Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht. Tweede druk. (Noordhoff Uitgevers, 2013). ISBN 978-90-01-81476-2, 60,45 (prijspeil 1 september 2015). Let op: Dit is de tweede druk die in 2013-2014 voor het eerst werd gebruikt!! Over de te bestuderen literatuur worden op het examen zes vragen gesteld, die pas tijdens het examen bekend gemaakt zullen worden. Bij een van de zes vragen wordt u gevraagd wat de juiste tijdsvolgorde is van een aantal gebeurtenissen en ontwikkelingen; bij de vijf andere vragen kunt u telkens kiezen uit vraag A of vraag B, die wat moeilijkheid betreft vergelijkbaar zullen zijn. Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen worden gebruikt. Voor het hele examen is 2½ uur beschikbaar. Enkele opmerkingen over de voorbereiding op het onderdeel geschiedenis. Het boek Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht biedt veel informatie. De indeling in tien hoofdstukken is vanuit Nederlands-Europees perspectief opgezet en wordt ook zo gebruikt op de basisschool en in het voortgezet onderwijs. Op het examen moet u laten zien dat u kennis hebt van de grote lijnen van de geschiedenis. Die grote lijnen bestaan uit de tien historische tijdvakken en de in totaal 49 kenmerkende aspecten van die tijdvakken. Deze kenmerkende aspecten worden in 48 paragrafen uitgewerkt. Deze kennis wordt oriëntatiekennis genoemd. Het leren wordt vergemakkelijkt door de hoofdstukindeling. Bovendien zijn er talloze illustraties opgenomen die de leerstof verhelderen. De hoofdstukken variëren van 10 tot 22 bladzijden (meestal 16 bladzijden) en zijn opgebouwd uit de volgende zes onderdelen: - hoofdstukopening: hier staat een inleiding waarin de inhoud van het hoofdstuk wordt beschreven; - de wereld in de tijd van: hier krijgt u een overzicht van het tijdvak, met een tijdbalk, een kaart en teksten over de ontwikkelingen in de wereld, Europa en Nederland; - paragrafen: deze behandelen de kenmerkende aspecten van het tijdvak in een lopend verhaal; de paragrafen vormen bij elkaar het grootste deel van het boek; de kenmerkende aspecten worden met (bekende) voorbeelden geïllustreerd; er staan ook kaderteksten

Reader Toelatingsonderzoek 4 waarin wordt verteld over een belangrijke gebeurtenis, ontwikkeling of persoon die bij het kenmerkende aspect past; - historisch denken: elk hoofdstuk eindigt met een pagina over een van de vaardigheden historisch besef; - begrippen: dit zijn de belangrijkste begrippen in relatie tot het tijdperk; een pagina om extra goed te bestuderen want deze begrippen moet u kennen; ze worden in de vragen verwerkt; Bij Geschiedeniswerkplaats. Geschiedenis Tweede Fase havo. Handboek historisch overzicht is een apart oefenboek (Opdrachtenboek) verkrijgbaar. Dat kan een hulpmiddel zijn bij het lezen en begrijpen van de tekst. Het hangt van uw leerstijl af of u dit opdrachtenboek gebruikt en de opdrachten maakt. Voor het toelatingsonderzoek geldt dat de examenvragen uitsluitend gebaseerd zijn op de stof uit het Handboek. Voor geschiedenis is er een online ondersteuningsaanbod, bedoeld voor cursisten én mensen die zich zelfstandig voorbereiden. Het is een gratis experiment, bestaande uit een verzameling links naar video's, geordend per tijdvak, en oefeningen die zelfstandig te maken zijn. Daarnaast is er een discussieforum en de mogelijkheid om contact te maken met andere kandidaten. Het webadres is: goo.gl/58ej6. Klik daar op 'Zelfinschrijving', en daarna op 'Ik heb een Coursesites-account' nodig. Een methode van leren zou onderstaande reeks tips en aanwijzingen kunnen zijn. - Bekijk eerst de hoofdstukindeling in de Inhoudsopgave. Hier ziet u met welke paragrafen de tien hoofdstukken zijn ingedeeld. Bedenk dat elke paragraaf staat voor een kenmerkend aspect van dat tijdperk. Door het bekijken van de inhoudsopgave krijgt u een indruk van wat er allemaal in het boek behandeld wordt. - Blader het boek in zijn geheel door en bekijk van elk hoofdstuk titels en plaatjes. - Lees van hoofdstuk 1 de Hoofdstukopening (twee bladzijden). Hier wordt verteld over een bijzondere vondst. Schrijf voor u zelf de belangrijkste gegevens op en vat het geheel samen in een aantal trefwoorden en korte zinnen. Stel hierbij uw eigen vragen, zoals: Wat is er bijzonder aan deze vondst? En: wanneer en hoe leefden de Cro Magnonmensen? - Lees van hoofdstuk 1 De wereld in de tijd van jagers en boeren (twee bladzijden). Vergeet niet de kaartjes goed te bekijken. Deze paragraaf is onderverdeeld in vier gedeelten met telkens een kopje ( Het tijdvak, De wereld, Europa, Nederland ). Schrijf van elk gedeelte in trefwoorden de belangrijkste gegevens op. - Lees van hoofdstuk 1 de drie paragrafen (elk één bladzijde) en schrijf in trefwoorden en/of korte zinnen op wat dit kenmerkende aspect inhoudt. Lees dit aandachtig door en vertel u zelf daarna, pratend of schrijvend, wat het kenmerk inhoudt. Hierbij stelt u zich de vraag: Wat houdt dit kenmerkende aspect in? - Lees van hoofdstuk 1 de Begrippen (één bladzijde; bij dit hoofdstuk zijn zes begrippen). Deze begrippen moet u kennen. Dat betekent dat u in eigen woorden de begrippen moet kunnen omschrijven. - Als u zo een hoofdstuk bestudeerd hebt, laat het dan een dag of langer rusten en lees daarna uw aantekeningen opnieuw door. Aangetoond is dat u veel meer leert als u met enige regelmaat kortere periodes aan dezelfde stof werkt en die regelmatig herhaalt, dan wanneer u uren achter elkaar gaat zitten blokken: u neemt dan minder op. Met andere woorden: drie keer een uur leren met een dag ertussen geeft veel betere resultaten dan drie uur achter elkaar leren. - Herhaal deze methode voor elk hoofdstuk.

Reader Toelatingsonderzoek 5 - VOORBEELDEXAMEN GESCHIEDENIS (MET ANTWOORDMODEL) Dit is een voorbeeldexamen geschiedenis, met het antwoordmodel erin verwerkt. Zo kunt u zien hoe het examen wordt beoordeeld. Het examen bestaat uit zes vragen. De kandidaat beantwoordt vraag 1 en vervolgens van de vragen 2 t/m 6 telkens de A- of de B-vraag. In cursief staan de antwoorden. Voor vraag 1 zijn maximaal 10 punten te behalen, voor de andere vragen maximaal 18 punten. Bij elkaar maximaal 100 punten. De cijfers die tussen haakjes staan bij de vragen en subvragen gelden als richtlijn (hulpmiddel) bij de correctie. De docenten die het werk nakijken, maken zelf een precieze afweging bij het toekennen van een cijfer per (sub)vraag en het vaststellen van het eindcijfer. Het eindcijfer wordt bepaald door het totaal aantal behaalde punten te delen door 10. Het cijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10. Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2½ uur de tijd. TOELATINGSONDERZOEK HBO EXAMENOPGAVE GESCHIEDENIS DATUM: Tijdsduur: 2½ uur Tijdstip: 10.00 12.30 uur Beste kandidaat, Beantwoord vraag 1 en kies uit de vragen 2 t/m 6 telkens de A- of de B-vraag. (10) Vraag 1 (10 punten) Onderstaande zes historische gebeurtenissen uit verschillende tijdvakken hebben te maken met democratie en staan in willekeurige volgorde. Geef de juiste volgorde, van vroeger naar later. Noteer alleen de nummers. 1. Thorbeckes grondwet gaf de macht aan het parlement, maar dat betekende nog niet dat Nederland een echte democratie werd. 2. In de Sovjetzone stichtten de communisten de Duitse Democratische Republiek. 3. Kleistenes gaf de al bestaande volksvergadering van Athene de hoogste macht en voerde daarmee de democratie in. 4. Robespierre was een radicale democraat die de Franse Revolutie wilde zuiveren van in zijn ogen onbetrouwbare en corrupte elementen. 5. President Wilson riep de Verenigde Staten op om de wereld veilig te maken voor de democratie. 6. Met de Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring begon een reeks democratische revoluties. De juiste volgorde is: 3, 6, 4, 1, 5, 2. Als er één fout is in de volgorde, mogen vijf punten worden toegekend. Als er meer fouten zijn, mogen geen punten worden toegekend. Vraag 2A (totaal 18 punten) Charles Darwin kon niet langer geloven dat alle dieren eruit zagen zoals God ze geschapen had. Hij ontdekte dat er sprake was van een evolutie. (5) a. Wat ontdekte Darwin tijdens zijn reis in de Stille Zuidzee bij vinken op verschillende eilanden? Hij zag grote verschillen tussen de snavels van vinken omdat zij zich hadden aangepast aan de natuurlijke omstandigheden.

Reader Toelatingsonderzoek 6 (5) b. Wat betekent de uitdrukking The survival of the fittest? Geef die betekenis in eigen woorden weer. Wie zich het beste aan de omstandigheden aanpast, heeft de grootste kans om te overleven. Stonehenge in Zuid-Engeland stelt ons nog altijd voor raadsels. (4) c. Wat zijn de raadsels rond dit indrukwekkende bouwwerk? Door wie werd het gebouwd, met welke functie en hoe? (4) d. Wat is (waarschijnlijk) de functie van Stonehenge geweest? Een soort sterrenwacht. Vraag 2B (totaal 18 punten) Het wetenschappelijke denken begon in de zesde eeuw v. C. in het westen van het tegenwoordige Turkije. (5) a. Waar zetten de eerste wetenschappelijke denkers zich tegen af? Tegen mythologische (godsdienstige) verklaringen van natuurlijke verschijnselen. (5) b. Wat was hun alternatief? Zij probeerden met hun verstand te beredeneren hoe de dingen in elkaar zaten. (6) c. Van welke wetenschappen zijn Archimedes, Pythagoras en Hippocrates de grondleggers? - Archimedes: natuurkunde. - Pythagoras: wiskunde en meetkunde. - Hippocrates: geneeskunde. (2) d. Waarmee zijn Euripides en Sophocles wereldberoemd geworden? Zij schreven toneelstukken, de zogenaamde tragedies, die nog altijd worden opgevoerd. Vraag 3A (totaal 18 punten) Het feodale stelsel van de middeleeuwen wordt ook het leenstelsel genoemd. (6) a. Waarom wordt het leenstelsel genoemd? Het leen was de kern van het feodale systeem: de plaatselijke vorst of grootgrondbezitter leende aan een dienaar een stuk grond of een ambt en kreeg daarvoor in ruil trouw, raad en daad, vaak in de vorm van militaire hulp. Het feodale stelsel had grote gevolgen voor de manier waarop landen werden bestuurd. (6) b. Noem twee gevolgen. - Er was geen centraal bestuur, want grote delen van Europa raakten versnipperd in honderden gebiedjes. - De leenmannen waren in hun eigen gebied heersers met absolute macht. - De leenmannen spraken naar willekeur recht. - De leenmannen terroriseerden de bevolking met hun legers. (6) c. Wat waren herendiensten? Geef bij het antwoord twee voorbeelden. Verplichte diensten van boeren voor de landheer, bijvoorbeeld één of meer dagen op zijn land werken, voor de heer werken als smid of timmerman, spinnen of weven of betalingen doen in natura, zoals het leveren van eieren of graan.

Reader Toelatingsonderzoek 7 Vraag 3B (totaal 18 punten) In 1096 begon de eerste kruistocht. Behalve een religieus motief was er ook een economisch motief. (6) a. Leg uit wat beide motieven inhielden. Religieus motief: bescherming van de heilige plaatsen, zoals Jeruzalem. Economisch motief: handelsbelangen in het Middellandse Zeegebied. Gesteld wordt dat de kruistochten een uitlaatklep waren voor de agressieve en gefrustreerde lagere adel in Europa. (6) b. Met welke twee voorbeelden wordt deze stelling onderbouwd? - Onderweg sloegen de kruisridders aan het plunderen; vooral de bezittingen van joden moesten het ontgelden. - In Jeruzalem moordden ze de joodse en moslim bevolking uit. De beroemde veldheer Saladin heroverde in 1187 Jeruzalem. (3) c. Behandelde hij de christenen op dezelfde manier als de christelijke ridders eerder de joden en moslims hadden behandeld? Licht het antwoord toe. Nee, de christenen mochten ongedeerd vertrekken. Nadat de christelijke invloed in het Midden-Oosten was teruggedrongen, verlegde de kerk de aandacht naar Spanje. (3) d. Wat betekent in dat verband reconquista? Herovering van gebieden die onder moslim bestuur stonden. Vraag 4A (totaal 18 punten) Het bekendste boek van Erasmus is De Lof der Zotheid. (6) a. Noem vier voorbeelden van mensen met wie hij de spot dreef. Bisschoppen, kardinalen, pausen, schoolmeesters, dichters, geleerden en bestuurders. (6) b. Dreef hij ook de spot met het geloof zelf? Licht het antwoord toe. Nee, hij wilde terug naar het zuivere geloof. Hij stak de draak met uiterlijk vertoon en schijnheiligheid. (6) c. Waaraan was volgens Erasmus de ware christen te herkennen? Het kenmerk van de ware christen is dat hij Christus in het diepste van zijn hart koestert en zijn geloof in praktijk brengt door middel van vrome daden. Vraag 4B (totaal 18 punten) De handel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) was bij de oprichting al heel winstgevend. (3) a. Noem drie producten die grote winst opleverden. Peper, kruidnagelen, foelie en nootmuskaat. (6) b. Welke drie bevoegdheden kreeg de VOC van de Staten-Generaal? - De bevoegdheid verdragen te sluiten met vorsten. - De bevoegdheid vestingen te bouwen. - De bevoegdheid oorlog te voeren. (5) c. Was het zelfstandig gevestigde Nederlandse kooplieden ook toegestaan handel te drijven met landen in Azië? Licht het antwoord toe. Nee. De Staten-Generaal verleenden aan de VOC het monopolie op de handel in Azië.

Reader Toelatingsonderzoek 8 De VOC hield zich bezig met het stichten van handelsnederzettingen. (4) d. Waarom wilde de VOC geen grote gebieden beheersen? Dat zou ten koste gaan van de winst. Vraag 5A (totaal 18 punten) In de tweede helft van de achttiende eeuw begon een reeks democratische revoluties. (3) a. Welke revolutie vond eerder plaats: de Franse of de Amerikaanse Revolutie? De Amerikaanse revolutie. (5) b. Wat was de aanleiding voor de Amerikaanse revolutie? De kolonisten verzetten zich tegen de opgelegde belastingen uit het moederland Groot-Brittannië. (5) c. Wat was de eis van de Amerikanen? No taxation without representation. Zij wilden vertegenwoordigd worden in het Britse parlement. (5) d. Waarom brak er een oorlog uit? De Britse kolonisten verenigden zich in een congres van dertien koloniën. Dit congres zegde de gehoorzaamheid aan Groot-Brittannië op en dat betekende oorlog. Vraag 5B (totaal 18 punten) Naast het socialisme kwam omstreeks 1870 ook het confessionalisme op. (4) a. Over welke twee maatschappelijke ontwikkelingen was de confessionele stroming vooral bezorgd? - Achteruitgang van het christendom. - Verscherping van de klassentegenstellingen. In de tweede helft van de negentiende eeuw woedde in Nederland de schoolstrijd. (5) b. Welk standpunt hadden de liberale politici in de schoolstrijd? De overheid hoorde het bijzondere of christelijke onderwijs niet te financieren omdat het geloof een particuliere zaak was. De overheid diende alleen het openbaar onderwijs te financieren. (5) c. Welk standpunt hadden de confessionele politici in de schoolstrijd? De confessionele politici vonden dat hun onderwijs dezelfde kwaliteit had als het openbaar onderwijs en evengoed recht had op financiering door de overheid, temeer omdat het christelijke deel van de bevolking ook belasting betaalde. (4) d. Met welke regeling is er uiteindelijk vrede gesloten in de schoolstrijd? Openbaar en bijzonder onderwijs zijn in de grondwet gelijkgesteld, ook wat betreft de financiering. Vraag 6A (totaal 18 punten) Vele Nederlanders vonden in de zomer van 1940 dat het wel meeviel met de bezetting door Duitsland. (4) a. Hoe is dat te verklaren? De Duitse soldaten gedroegen zich in eerste instantie fatsoenlijk. De Nederlandse ambtenaren en burgemeesters mochten blijven zitten als ze zich loyaal opstelden.

Reader Toelatingsonderzoek 9 De Nederlandse Unie was in 1940 positief gestemd, want de bezetting bood zo dacht zij ook kansen. (5) b. Welke kansen zag de Nederlandse Unie? Nu de democratie ten onder was gegaan zag zij kansen om de oude verdeeldheid eindelijk te overwinnen. De Nederlandse Unie dacht dat het mogelijk zou zijn onder Duitse leiding Nederland te vernieuwen. (3) c. Waarom werd de Nederlandse Unie in december 1941 verboden? Omdat zij geen Nederlandse soldaten wilde werven voor het oostfront (de oorlog tegen de Sovjet-Unie). Vanaf 1941-1942 groeide de haat tegen de Duitse bezetters. (6) d. Geef daar vier redenen voor. - De joden werden weggevoerd. - Driehonderdduizend mensen moesten hun huis uit omdat er een verdedigingslinie langs de kust moest komen. - Een half miljoen mannen werd als dwangarbeider naar Duitsland gestuurd. - 350.000 anderen doken onder om aan die dwangarbeid te ontkomen. Vraag 6B (totaal 18 punten) Na het aan de macht komen van Fidel Castro in Cuba in 1959 werden de relaties met de Verenigde Staten gespannen. (3) a. Welke actie ondernamen de Verenigde Staten in 1961 ten aanzien van Cuba? De VS organiseerden een invasie in Cuba. De Cubacrisis van 1962 bracht de wereld dicht bij een kernoorlog. (5) b. Waar ging de Cubacrisis over? De Sovjet-Unie bouwde raketlanceerinstallaties op Cuba. De VS vond dat onacceptabel en eiste ontmanteling. (5) c. Waaruit blijkt dat de VS (in het geheim) uit waren op een compromis? Zij gaven toe aan de eis van de Sovjet-Unie dat de VS zijn raketten uit Turkije zou terugtrekken. (5) d. Wat was vermoedelijk bij de Cubacrisis het echte doel van de Sovjet-Unie? Voorkomen dat de VS Cuba een tweede keer zouden aanvallen.

Reader Toelatingsonderzoek 10 INFORMATIE OVER HET ONDERDEEL MAATSCHAPPIJLEER Als verplichte literatuur voor maatschappijleer moeten alle hoofdstukken worden bestudeerd uit: - Bas Schuijt, Eveline Adriaans, Janine Middelkoop, Theo Rijpkema en Theo Schuurman, Thema s maatschappijleer. Lesboek HAVO. Vierde gewijzigde druk. (Uitgeverij Essener, 2012). ISBN 978-90-86740-93-2 29,60 (prijspeil 1 september 2015). Let op: De derde druk uit 2007 is niet meer bruikbaar als voorbereiding. Het examen maatschappijleer bestaat uit twee onderdelen. In deel 1 van het examen wordt gevraagd naar kennis van de verplichte literatuur. Dit onderdeel bestaat uit negen vragen, waarvan één vraag over de staatsinrichting van Nederland verplicht is. Van de andere acht vragen moeten er maximaal zes gemaakt worden. In deel 2 van het examen wordt u gevraagd een opdracht te maken waarin u uw opinie moet geven over één van de onderwerpen die in het leerboek aan de orde komen. Er worden twee opdrachten gegeven waarvan u er één moet maken. Het antwoord moet minimaal 150 woorden bedragen. Er mogen tijdens het examen zelf geen hulpmiddelen als boeken en aantekeningen worden gebruikt. Voor het hele examen is 2½ uur beschikbaar. Voor tips bij het leren: zie de uitlegtekst bij het vak geschiedenis

Reader Toelatingsonderzoek 11 - VOORBEELDEXAMEN MAATSCHAPPIJLEER (MET ANTWOORDMODEL) Dit is een voorbeeldexamen maatschappijleer, met het antwoordmodel erin verwerkt. Hiermee krijgt u inzicht in de wijze waarop het examen wordt beoordeeld. In deel I telt de verplichte vraag voor maximaal 20 punten, de overige vragen voor maximaal 10 punten. In deel II telt de schrijfopdracht voor maximaal 20 punten. De vragen van dit voorbeeld waren geënt op de derde druk van Thema s Maatschappijleer. Enkele subvragen zijn niet op een op een te beantwoorden vanuit de vierde druk. In cursief ziet u de antwoorden. De cijfers tussen haakjes bij de (sub) vragen zijn richtlijn en hulpmiddel voor de correctie. De docenten die het werk nakijken, komen zelf tot een vaststelling van het cijfer per (sub) vraag en het eindcijfer. Het maximale aantal toe te kennen punten voor alle vragen en de opdracht samen is 100. Het cijfer wordt bepaald door het aantal toegekende punten te delen door 10. Het cijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10. Om de vragen te maken heeft u, net als voor het echte examen, 2½ uur de tijd. TOELATINGSONDERZOEK HBO EXAMENOPGAVE MAATSCHAPPIJLEER DATUM: Tijdsduur 2½ uur 14.00 16.30 uur. Beste kandidaat, Het examen maatschappijleer bestaat uit twee delen. U mag gerust beginnen met het onderdeel dat u het beste ligt. Vergeet niet de verplichte vraag te maken. DEEL I Verplichte vraag (totaal 20 punten) De meeste democratische landen hebben een grondwet. Dat geldt ook voor Nederland. (5) a. Wat is de betekenis van de grondwet voor de Nederlandse samenleving? De grondwet is een bindend middel in een pluriforme samenleving die uit steeds meer culturen bestaat en heel uiteenlopende waarden en normen kent. Een belangrijk artikel in de Nederlandse grondwet is het eerste artikel. (5) b. Wat is de inhoud van dit artikel? Artikel 1 verbiedt discriminatie op grond van godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook. In hoofdstuk 1 van de grondwet staan de verschillende grondrechten. Meestal wordt er een onderscheid gemaakt tussen de klassieke grondrechten en de sociale grondrechten. (5) c. Wat zijn de klassieke grondrechten? - Vrijheidsrechten, zoals de vrijheid van godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en het recht op de onaantastbaarheid van het lichaam. - Gelijkheidsrechten, zoals het discriminatieverbod. - Politieke rechten, zoals het kiesrecht en het recht op geheime, vrije verkiezingen.

Reader Toelatingsonderzoek 12 (5) d. Wat is het verschil in betrokkenheid van de overheid tussen de klassieke grondrechten en sociale grondrechten? Als de overheid een klassiek grondrecht schendt, dan kun je naar de rechter om je gelijk te halen. Dat geldt niet voor de schending van één van de sociale grondrechten. De overheid heeft wel een zorgplicht, bijvoorbeeld voor de werkgelegenheid, maar je kunt niet bij de rechter een baan eisen. Beantwoord 6 van de volgende 8 vragen (60 punten totaal/10 punten per vraag) Vraag 1 (10 punten) Het tweede deel van het boek heeft als titel rechtsstaat. In een rechtsstaat zijn een aantal rechtsgebieden te onderscheiden. Er is een belangrijk onderscheid tussen privaatrecht en publiekrecht. (4) a. Wat is het verschil tussen privaatrecht en publiekrecht? - Privaatrecht regelt de betrekkingen tussen burgers onderling. - Publiekrecht regelt de betrekkingen tussen overheid en burgers. (3) b. Welke drie rechtsgebieden behoren tot het publiekrecht? - Staatsrecht. - Bestuursrecht. - Strafrecht. (3) c. Welke drie rechtsgebieden behoren tot het privaatrecht? - Personen- en familierecht. - Ondernemingsrecht. - Vermogensrecht. Vraag 2 (totaal 10 punten) Een hoofdstuk van het boek heeft de titel Rechtsstaat ter discussie. (4) a. Noem twee gebeurtenissen uit de afgelopen tien, vijftien jaar waardoor de rechtsstaat ter discussie kwam te staan. Licht het antwoord toe. - De aanslag op het WTC in New York op 11 september 2001, omdat daarna de opsporingsbevoegdheden van de politie werden uitgebreid (Wet terroristische misdrijven). - Moord op Pim Fortuyn, omdat daarna veel burgers en politici veiligheid een hogere prioriteit gaven dan de grondrechten. - Moord op Theo van Gogh om dezelfde reden. De bestrijding van de georganiseerde misdaad heeft ook tot veel discussie over de rechtsstaat geleid. (4) b. Geef daarvoor een verklaring. Bij de bestrijding van de georganiseerde criminaliteit gebruikt(e) de politie methoden die strijdig zijn met de wet en met grondrechten, zoals inkijkoperaties (bijv. inbraak) en infiltratie (zich voordoen als crimineel). Ook de bestraffing van daders leidt tot discussie. (2) c. Welke vier soorten straffen worden onderscheiden? - Vrijheidsstraf. - Taakstraf. - Geldboete. - Bijkomende straffen.

Reader Toelatingsonderzoek 13 Vraag 3 (totaal 10 punten) Het derde deel van het boek gaat over de parlementaire democratie. Nederland kent drie bestuurslagen. (4) a. Hoe wordt de parlementaire democratie in elke bestuurslaag gerealiseerd? - Tweede Kamer: rechtstreeks gekozen in landelijke verkiezingen. - Eerste Kamer: getrapt gekozen door Provinciale Staten. - Provinciale Staten: rechtstreeks gekozen in provinciale verkiezingen. - Gemeenteraad: rechtstreeks gekozen in gemeentelijke verkiezingen. (2) b. Waarom is 1848 een belangrijk jaar voor de parlementaire democratie in Nederland? - In 1848 werd de macht van de koning ingeperkt. - De macht van het parlement werd vergroot. In een democratie hebben politieke partijen een viertal belangrijke functies. (4) c. Noem deze vier functies en licht deze toe. - Integratiefunctie: het verbinden van mensen met vergelijkbare idealen. - Informatiefunctie: het informeren van kiezers over standpunten. - Participatiefunctie: het stimuleren van kiezers om actief deel te nemen aan de politiek. - Selectiefunctie: het voorbereiden en voordragen van kandidaten. Vraag 4 (totaal 10 punten) Als het over politiek gaat, hanteren wij volgens het boek versimpelde indelingen als progressief/conservatief en links/rechts. (4) a. Wat wordt verstaan onder de begrippen progressief en conservatief? - Progressief: vooruitstrevend, de maatschappij willen veranderen. - Conservatief: behoudend, alles bij het oude laten. Het boek stelt dat progressief en conservatief geen handige begrippen zijn om politieke partijen in te delen. (2) b. Waarom niet? Een zich progressief noemende partij zoals GroenLinks wil bijvoorbeeld niet dat Schiphol verder uitbreidt. En dat zou je conservatief kunnen noemen. De begrippen links en rechts gebruiken we om verschillende visies op de rol van de overheid op sociaaleconomisch terrein weer te geven. (4) c. Van welke twee tegengestelde visies is er bij links en rechts sprake? - Links: sturende rol. - Rechts: terughoudende rol. Vraag 5 (10 punten) Het vierde deel van het boek gaat over de pluriforme samenleving. (3) a. Waarom wordt in het boek de voorkeur gegeven aan het begrip pluriforme samenleving boven het begrip multiculturele samenleving? Bij het woord multicultureel denkt men meestal aan het verschil tussen autochtonen en allochtonen, maar er zijn meer verschillen, zoals religieuze verschillen, leeftijds-verschillen, regionale verschillen. Tot in de jaren 60 was Nederland een sterk verzuilde samenleving. (3) b. Wat was die verzuiling? Mensen organiseerden zich rondom hun geloof of levensovertuiging. Zo had elk geloof/levensovertuiging zijn eigen verenigingen, vakbonden, scholen, omroepen, kranten en politieke partijen.

Reader Toelatingsonderzoek 14 In de tweede helft van de jaren 60 kwam een einde aan de verzuiling. (4) c. Geef daarvoor twee verklaringen. - De tanende invloed van de grote kerken op de leden. - De opkomst van de televisie. - In tegenstelling tot eerder ontstonden er steeds meer contacten tussen mensen uit verschillende zuilen, zodanig dat men zich niet meer organiseerde rondom een geloof of levensovertuiging. Vraag 6 (10 punten) (3) De pluriformiteit in Nederland nam na de Tweede Wereldoorlog toe door de komst van mensen uit de voormalige koloniën. a. Noem drie groepen die afkomstig zijn uit deze voormalige koloniën. - Indo s. - Molukkers. - Surinamers. (3) b. Geef voor elke groep aan wat de reden voor de komst naar Nederland was. - Indo s hoopten op een betere toekomst. - Molukkers werden bedreigd in Indonesië. - Surinamers kwamen voor studie. (4) Nederland werd nog meer pluriform door de komst van gastarbeiders uit de Middellandse Zeelanden. Later groeide deze categorie door gezinsvorming en gezinshereniging. c. Wat wordt onder gezinsvorming en gezinshereniging verstaan? - Gezinsvorming: inwoner van Nederland wil trouwen met iemand uit een ander land. - Gezinshereniging:(arbeids)migrant laat vrouw en kinderen overkomen uit het land van herkomst. Vraag 7 (totaal 10 punten) In de jaren 70 kwam de Nederlandse verzorgingsstaat onder druk te staan. (3) a. Welke drie aanwijzingen waren hiervoor? - Teveel mensen deden een beroep op een uitkering. - Mensen werden te weinig gestimuleerd om een betaalde baan te aanvaarden. - Er werd misbruik gemaakt van voorzieningen. (3) b. Licht elke aanwijzing toe. - Teveel uitkeringen: gevolg van werkloosheid en toenemend aantal vrouwen dat beroep deed op uitkering. - Te weinig stimulans: ten eerste geen financiële prikkel omdat een baan niet tot een hoger inkomen leidde als gevolg van verlies van huurtoeslag e.d; ten tweede mocht men werk weigeren dat niet paste bij hun ervaring en opleidingsniveau. - Fraude: bijvoorbeeld samenwonenden schrijven zich in op twee adressen om zo een hogere uitkering te ontvangen. In de jaren 80 nam de overheid maatregelen om de ontstane problemen met betrekking tot de verzorgingsstaat te bestrijden. (4) c. Noem vier van deze maatregelen. - Bezuinigen op uitkeringen. - Strengere controle. - Versterken/vergroten van de eigen verantwoordelijkheid. - Stimuleren van het bedrijfsleven.

Reader Toelatingsonderzoek 15 Vraag 8 (totaal 10 punten) (6) a. Hoe stonden de drie belangrijkste politieke stromingen in Nederland tegenover de verzorgingsstaat? Geef in uw antwoord aan wat voor elk daarbij de overweging was. - Liberalen waren positief vanwege het handhaven van de vrije ondernemingsgewijze productie. - Confessionelen waren positief vanwege de belangrijke positie voor het maatschappelijk middenveld en vanwege het harmoniemodel. - Socialisten waren positief vanwege het sociale zekerheidsstelsel, waardoor de ongelijkheid zou kunnen verminderen. Sociale verzekeringen en sociale voorzieningen zijn belangrijke pijlers van de verzorgingsstaat. (1) b. Wat is het verschil tussen sociale verzekeringen en sociale voorzieningen? Geef van beide een voorbeeld. (169-171) - Sociale verzekeringen zijn alleen voor verzekerden. Voorbeeld: de Werkloosheidswet (WW). - Sociale voorzieningen bestaan voor die situaties waarvoor geen verzekeringen zijn. Voorbeeld: Wet werk en bijstand. (3) c. Noem drie volksverzekeringen. - Algemene Ouderdomswet (AOW). - Algemene Nabestaandenwet (ANW). - Algemene Kinderbijslagwet (AKW). Deel II (20 punten) Maak één van de volgende opdrachten. Gebruik hiervoor minimaal 150 woorden. I. Bestrijd of verdedig de volgende stelling: De kredietcrisis bewijst het failliet van het economisch liberalisme. II. Bestrijd of verdedig de volgende stelling: TBS is geen straf. Beoordelingscriteria voor deze opdracht: 1. Minstens 150 woorden gebruikt? 2. Is er sprake van een duidelijke keuze voor één van de twee stellingen? 3. Wordt er gebruik gemaakt van argumenten? 4. Is er een logische opbouw van het betoog? 5. Is er sprake van een eenduidig standpunt pro of contra de gekozen stelling? (Dus geen gebruik van de constructie enerzijds, anderzijds en uiteindelijk geen eigen standpunt bepalen.) 6. Worden er relaties gelegd met de bestudeerde stof voor maatschappijleer?

Reader Toelatingsonderzoek 16 INFORMATIE OVER HET ONDERDEEL NEDERLANDS Het examenonderdeel Nederlands bestaat uit een tekst die qua lengte kan variëren van 1200 tot 1500 woorden. Naar aanleiding van die tekst zult u 7 tot 10 vragen moeten beantwoorden en een schrijfopdracht uitvoeren. U krijgt daarvoor drie uur de tijd. De tekst die u krijgt voorgelegd, zal vrijwel altijd gaan over een actueel onderwerp. Voor het begrijpen van de tekst is geen speciale kennis nodig. Alles wat u moet weten om de vragen te kunnen beantwoorden en de opdracht te kunnen maken, staat in de tekst. De taal van de voorgelegde tekst lijkt, wat niveau betreft, op die van de landelijke dagbladen als de Volkskrant en NRC Handelsblad. Om met die taal vertrouwd te raken, zou u minimaal twee maanden één of meer van deze dagbladen regelmatig moeten lezen. Sommige vragen zijn erop gericht te toetsen of u de tekst hebt begrepen en of u de hoofdgedachte uit een tekst(gedeelte) kunt halen. Andere vragen zijn erop gericht te toetsen of u een redenering die zich over meerdere alinea s uitstrekt, kunt volgen. Ook kan u gevraagd worden een samenvatting te geven van een gedeelte of gedeelten uit de tekst. Dat betekent dat u hoofdzaken van bijzaken moet kunnen scheiden. U moet dus de belangrijke mededeling(en) uit het betreffende gedeelte van de tekst kernachtig weergeven. Gebruik daarvoor uw eigen woorden; de letterlijke weergave van de tekst wordt niet erg gewaardeerd. Er zijn ook vragen die toetsen of u de tekst verwerkt hebt. Dat wil zeggen, of u doorziet hoe een redenering in elkaar zit, of de redenering klopt en logisch is en welke verbanden de schrijver/schrijfster legt tussen feiten en/of interpretaties en/of meningen. Er kan ook worden gevraagd naar een verband tussen feiten en/of interpretaties en/of meningen. En tot slot wordt meestal een vraag gesteld over de functie van het artikel. U kunt hierbij denken aan informeren, commentaar geven, overtuigen of aanzetten tot actie. Met een dergelijke vraag wordt getoetst of u doorziet wat voor een soort tekst u voor u hebt liggen. Is het louter een informatief stuk, dat wil zeggen, worden er enkel feiten, gebeurtenissen en interpretaties en/of meningen van anderen weergegeven? Of komt de beargumenteerde mening van de schrijver/schrijfster duidelijk naar voren, met andere woorden probeert hij/zij de lezer van iets te overtuigen? Het antwoord op zo n vraag zult u met vindplaatsen in de tekst moeten onderbouwen. Een goede manier om zo n vraag te oefenen is de volgende: neem af en toe een stuk uit de krant dat u moeilijk vindt en vat dat alinea voor alinea samen. Ga daarna op zoek naar de hoofdzaken en geef die met eigen woorden weer. Lees het artikel een dag later nog eens, kijk of u het begrijpt en of uw samenvatting juist en volledig is. Stel daarna vast of de tekst en de afzonderlijke alinea s bijvoorbeeld vooral informerend of overtuigend zijn. Behalve de tekst met vragen worden bij het examen drie opdrachten gegeven. De bedoeling is dat u één van deze drie opdrachten uitkiest en maakt. Bij de eerste opdracht (ingezonden brief) gaat het er om of u naar aanleiding van de tekst in staat bent een reactie hierop te schrijven. Hierbij verwerkt u zoveel mogelijk informatie uit de tekst. Bij de andere twee opdrachten (informatieve of beschouwende tekst, of betoog) schrijft u over een onderwerp dat te maken heeft met de tekst, maar waarbij u wat meer ruimte krijgt voor eigen inbreng. Nota bene: een informatieve tekst bevat veel voor- of inlichtende informatie, feiten over een bepaald onderwerp; een beschouwende tekst is een tekst waarin de overdenkingen met betrekking tot een bepaald onderwerp kritisch worden geformuleerd; in een betoog zet u een redenering op met het doel iets te bewijzen. Een methode om te oefenen met het schrijven van zo n opdracht is de volgende: - u zoekt een artikel dat u moeilijk vindt in een krant of een weekblad; - u maakt er een samenvatting van zoals boven is aangegeven; - u leest uw samenvatting een dag later over en controleert met behulp van de tekst of ze juist en volledig is;

Reader Toelatingsonderzoek 17 - u schrijft met behulp van uw samenvatting een reactie op het artikel; - u leest uw eigen stuk een dag later over en u kijkt of uw eigen zinnen goed lopen (houd de zinnen kort), of uw redeneringen kloppen en of u tenminste 500 woorden hebt; - dit systeem kunt u natuurlijk perfectioneren door een deskundige te laten lezen wat u geschreven hebt; - heel handig is ook om via de opleiding een andere kandidaat voor het examen op te zoeken en voor te stellen samen hetzelfde krantenartikel te lezen, samen te vatten en een reactie erop te schrijven. Dan kunt u vergelijken en/of elkaars werk nakijken. Het verdient aanbeveling opgaven te maken, mede om te leren hoe u de beschikbare tijd in moet delen. Zorg ervoor dat u voldoende tijd hebt voor de opdracht. Het cijfer dat u hiervoor haalt, bepaalt namelijk voor de helft het eindcijfer voor het onderdeel Nederlands. Algemeen: bestaat de schrijfopdracht uit minder dan 500 woorden, dan wordt deze opdracht niet nagekeken en als onvoldoende beschouwd. Bij de beoordeling van de schrijfopdracht wordt van de volgende criteria uitgegaan: inhoudelijke structuur, opbouw > inleiding, vraagstelling, logica, samenhang, argumentatie, afronding; structuur naar vorm, taalgebruik > alinea s, correcte spelling, zinsbouw; mate van diepgang, algemene ontwikkeling, vocabulaire > op HBO-niveau.

Reader Toelatingsonderzoek 18 VOORBEELDEXAMEN NEDERLANDS 1 (MET ANTWOORDMODEL) Onderstaand treft u voorbeeldtekst 1 uit de Volkskrant aan, getiteld Stad hoort beschaafde wanorde te zijn. Daaronder staan de bijbehorende vragen die u in goed Nederlands en in volledige zinnen moet beantwoorden en de schrijfopdracht die u in goed Nederlands en in volledige zinnen moet maken. Met deze opdracht wordt niet uw mening getoetst, maar de wijze waarop u deze formuleert en met argumenten onderbouwt. U kunt hierbij uiteraard gebruik maken van uw eigen ervaringen en kennis. Zorg er wel voor dat de schrijfopdracht tenminste 500 woorden telt. Gebruikt u minder dan 500 woorden, dan wordt deze opdracht niet nagekeken en als onvoldoende beschouwd. Bij de vragen ziet u in cursief de antwoorden, als ook een uitgewerkte schrijfopdracht. De cijfers die tussen haakjes staan bij de vragen en subvragen gelden als richtlijn (hulpmiddel) bij de correctie. Het maximale aantal toe te kennen punten voor alle vragen en de opdracht samen is 200 (100 voor de tekstverklaring en 100 voor de schrijfopdracht). De docenten die het werk nakijken, maken zelf een precieze afweging bij het toekennen van een cijfer per (sub)vraag en het vaststellen van het eindcijfer. Het cijfer wordt bepaald door het aantal toegekende punten te delen door 20. Het eindcijfer wordt afgerond op hele cijfers op de schaal van 1 t/m 10. Om de vragen te maken en de schrijfopdracht uit te voeren heeft u, net als voor het echte examen, drie uur de tijd. TOELATINGSONDERZOEK HBO EXAMENOPGAVE NEDERLANDS DATUM: Tijdsduur: 3 uur Tijdstip: 10.00 13.00 uur Beste kandidaat, Hieronder staat een Nederlandse tekst, waarover u vragen moet beantwoorden en een opdracht moet maken. De antwoorden moeten worden gegeven in goed Nederlands en in volledige zinnen. Stad hoort beschaafde wanorde te zijn (Naar het gelijknamige artikel door René Boomkens in de Volkskrant van 29 maart 2008) 5 10 Praten over de stad is praten over alle concrete, alledaagse details van de menselijke samenleving en cultuur. Praten over de stad is daarmee de filosofische bezigheid bij uitstek: het aan de orde stellen van problemen waarvoor niemand een oplossing lijkt te hebben. De stad is tegelijkertijd het summum van beschaving én van wanorde. De stad is een drempelwereld tussen orde en chaos, tussen privésfeer en publieke sfeer, tussen markt en overheid, tussen massa en individu, tussen legaliteit en illegaliteit, tussen thuis en vreemdheid. Juist die dubbelzinnigheid van de stad maakt haar ongrijpbaar voor iedereen die op zoek is naar orde. Dat wil zeggen naar de een of andere vorm van voorspelbaarheid: die van menselijk welbevinden of geluk, die van gegarandeerde winst, of die van een geordend publiek leven. Wat vaak miskend wordt, is dat de stad altijd al bestaat als de meest geslaagde poging om op een directe, fysieke manier een zekere orde aan te brengen in de natuurlijke wanorde van het menselijke verkeer. Direct en fysiek: de stad bestaat ook zonder het stadsbestuur. Dat is een overdrijving, maar voor steden geldt wat voor staten niet geldt: ze bestaan ook echt, materieel, fysiek, ruimtelijk. Staten zijn politieke bedenksels. Steden deels ook, maar hun denkbeeldigheid is minder abstract. Je kunt Joegoslavië opheffen en afschaffen, maar geldt dat ook voor Belgrado of Amsterdam? Meer dan staten zijn steden de

Reader Toelatingsonderzoek 19 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 belichaming van onze culturele en politieke verbeelding. Simpelweg omdat ze ook in onze alledaagse en directe zintuiglijke ervaring belichaamd worden en voelbaar zijn. Zonder te overdrijven zou je kunnen stellen dat wat wij beschaving noemen, of onze democratische verworvenheden of de Verlichting zelfs, het product is van de stedelijke cultuur en van het proces van geleidelijke verstedelijking van de samenleving. Steden zijn beschavingsmachines, simpelweg omdat ze verdichtingsmachines zijn: ze brengen de meest uiteenlopende culturen, stijlen, sociale lagen en professionele activiteiten bij elkaar in een beperkte ruimte. Toch is de stad de afgelopen vijftig jaar allesbehalve populair geweest. Niet alleen de rijken en de bejaarden, op zoek naar ruimte en rust, verlieten de stad. Het zou eerlijker zijn te erkennen dat vrijwel de helft van de bevolking na de Tweede Wereldoorlog de stad de rug heeft toegekeerd en zelfbewust heeft gekozen voor een leven in suburbia. Meer dan de helft van de Amerikaanse bevolking leidt al decennialang een suburbaan bestaan, een bestaan dat in soapseries en films uitentreuren is geridiculiseerd als voorspelbaar, gestandaardiseerd en bekrompen en dus als echt antistedelijk. In Nederland hebben we haast identieke clichés klaar staan: schuttingen van Gamma, Senseokoffieapparaten, woonerven, verkeersdrempels, bloemkoolwijken. In werkelijkheid, zo blijkt uit uiteenlopende onderzoeken, zijn de verschillen tussen echte stedelingen en buitenwijkbewoners te verwaarlozen. Zowel de clichés over suburbia als die over die o zo gezellige, drukke en diverse binnensteden (althans, zoals ze vroeger waren) blijken vooral vooroordelen te zijn. In het algemeen overheerst de neiging om de invloed van ruimtelijke omstandigheden sterk te overschatten. Die functionele blik op onze steden heeft de afgelopen halve eeuw een nogal funeste uitwerking op diezelfde steden gehad: men dacht ruimten langs functionele lijnen te moeten en kunnen inrichten: zo ontstonden zuivere bedrijfsgebieden, woonwijken, recreatiegebieden. Deels was dit wellicht onvermijdelijk, maar deels ook niet, getuige de huidige kritiek op al te monofunctionele woonwijken en bedrijfsterreinen, kritiek die niet van buiten komt, maar die door bewoners en ondernemers zelf wordt geventileerd. Monofunctionaliteit bedreigt precies de verdichtingsfunctie van steden: het vermogen van steden om zeer uiteenlopende praktijken, vormen van bedrijvigheid en culturen bij elkaar te brengen en met elkaar te confronteren. Maar de kritiek op de dodelijke effecten van het principe van functiescheiding bij het ontwerpen van stedelijke ruimte is al weer zo'n kwart eeuw oud. Steden zijn intussen een geheel nieuwe fase in gegaan, een nieuwe beschavingsfase zelfs: die van de informatisering en virtualisering. De clichés over de saaie buitenwijkbewoner verliezen onmiddellijk hun betekenis wanneer we ons afvragen waar die zich zittend in zijn voorspelbare woonkamer niet al kan bevinden met behulp van muis en toetsenbord. Misschien chat hij met bevriende Australische vogelaars of bestelt hij Russische bruiden via internet, wellicht mailt hij met Osama Bin Laden. Bij wijze van spreken. Maar toch. De stad heeft er een dimensie bij gekregen. Veel stedelingen wonen en werken niet alleen meer op de fysieke plekken die ze lichamelijk innemen, ze zijn tegelijkertijd ook op vele andere plekken. Zo gaat het met veel van onze dagelijkse stedelijke beslommeringen. Ze lijken nog steeds lokaal, maar voor je het weet zijn ze overal elders ook aanwezig. We lopen door de supermarkt, maar tegelijkertijd kletsen we wat af met vrienden en vriendinnen die geheel ergens anders in de kroeg zitten of aan het tennissen zijn. Dit alles heeft een cruciaal gevolg. Vroeger was de belangrijkste economische en sociaal-culturele relatie die steden onderhielden, die met hun stadsgrens of achterland in geografische zin. Nu is de belangrijkste relatie van steden vaak de relatie die zij onderhouden met andere steden elders in de wereld in een immens netwerk van knooppunten dat vooral dankzij digitale informatiestromen in stand wordt gehouden. En terwijl velen dachten dat digitalisering en virtualisering het belang van specifieke plekken (steden met name) overbodig zouden maken, gebeurde het tegenovergestelde: steden werden nóg belangrijker dan ze al waren. Hun aloude knooppuntfunctie op nationaal of continentaal gebied werd slechts versterkt door hun nieuwe rol als knooppunt in het mondiale digitale netwerk. Steden zijn nu dubbelknooppunten: ze verbinden niet alleen de vele digitale stromen, ze verknopen die stromen ook met het alledaagse, fysieke leven in het stadscentrum, waar al zoveel maatschappelijke, economische en culturele praktijken bij elkaar kwamen. De grotere steden in de wereld zijn op die manier allengs belangrijker aan het worden dan de staten waartoe zij behoren. Londen is vermoedelijk invloedrijker als

Reader Toelatingsonderzoek 20 70 75 80 85 90 95 100 105 financieel-economisch en cultureel knooppunt in de globale werkelijkheid, dan als nationaal-politiek centrum. En in die zin is Amsterdam mondiaal gesproken belangrijker dan Den Haag. Maar daarmee stuiten we op een tweede cruciale verandering: Amsterdam en Den Haag zijn nauwelijks nog te beschouwen als afzonderlijke steden. Infrastructureel, economisch en cultureel zijn zij onderdeel van één groot stedelijk gebied. Tot nog toe hadden we daar de term Randstad Holland voor gereserveerd, maar eigenlijk zouden we heel Nederland als één stedelijk knooppunt moeten zien, van Cadzand tot Roodeschool, en van Vaals tot Den Helder. Het traditionele onderscheid tussen stad en platteland is in feite ook vervallen. De periferie vervult in wezen een belangrijke culturele functie in het stedelijk veld: ze biedt ruimte en rust aan vermoeide stedelingen, naast specifieke agrarisch-industriële functies als glastuinbouw en grootschalige veehouderij. We kunnen nog een stap verder zetten: het stedelijk gebied van Nederland sluit naadloos aan bij dat van Vlaanderen en Brussel, en bij het Roergebied. Ook de politieke en culturele verschillen tussen de diverse delen van deze nieuwe megacity zijn verwaarloosbaar. Informatiestromen lopen allemaal lekker, en ook geld gaat probleemloos van het ene naar het andere werelddeel. Goederen leveren iets meer problemen op, maar de echte ellende van vandaag de dag begint bij mensenstromen. De mondiale migratie van mensen (arbeidskrachten, illegalen, asielzoekers, toeristen, zakenlieden, kunstenaars en sterren ) is de laatste decennia geëxplodeerd. Maar anders dan informatie of kapitaal verloopt de mondiale verplaatsing van mensen niet zonder problemen. Preciezer: zij vormt het grootste politieke en culturele probleem, en dat probleem neemt alleen maar toe. Allereerst vestigen de meeste migranten zich in de stedelijke centra en vormen zij daar al snel een meerderheid of grote minderheid. Hoe makkelijk migranten zich doorgaans ook aanpassen aan de lokale omstandigheden, hun soms massale en tegelijk onwennige aanwezigheid kan een zware wissel trekken op de culturele en sociale continuïteit van steden en stadswijken. Een levendige stad en stadswijk vereisen de zelfbewuste en actieve aanwezigheid van mensen die zichzelf als burger van die stad of wijk beschouwen. Veel migranten doen er begrijpelijkerwijs wat langer over dan autochtonen om zich een dergelijke rol aan te meten. Daarnaast bestaat een belangrijk deel van de migranten uit relatief kansarme, in ieder geval vaak laaggeschoolde mensen zonder veel uitzicht op een succesvolle arbeidscarrière. Alle mondiale steden blijken juist dit type migranten aan te trekken (en wie zou zich daarover verbazen), naast de vele superrijken, bekende wereldburgers en toparchitecten en deze migranten zijn ook werkelijk gewenst in economische zin. Maar migrantengroepen zullen dankzij satelliet en internet ook een meer transnationaal karakter krijgen: ze zullen veel actiever dan voorheen in contact blijven met de cultuur van het moederland. Dat leidt niet zozeer tot dubbele loyaliteiten, zoals in Nederland vaak bezorgd wordt gesteld, maar het betekent dat onze steden zelf onvermijdelijk ook transnationaler worden. Voor de Nederlandse steden of voor de stad Nederland zal deze geleidelijke transnationalisatie de grootste uitdaging van de komende jaren worden. Dan zal blijken of de stad nog steeds de beschavingsmachine is die we altijd dachten: een groot democratisch laboratorium, een podium voor het voortgaande publieke debat. De stad kan ook een verzameling middeleeuwse burchten worden, waar alles in het teken van bewaking, controle en beveiliging staat. Dat alles ligt in de handen van de stedelingen zelf, transnationaal of niet.