Rapportage. Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot.

Vergelijkbare documenten
Uniforme signalering van taalproblemen en een uniform protocol voor verwijzing en follow up

UNIFORME VROEGSIGNALERING TAALPROBLEMEN DOOR DE JGZ

SIGNALERING VAN KINDEREN MET EEN TAALACHTERSTAND

Protocol Project Uniforme signalering spraaktaalproblemen. kinderen INHOUD

DIFFERENTIAALDIAGNOSTIEK TOS BIJ HET JONGE KIND

Handreiking. Uniforme signalering van taalachterstanden bij jonge kinderen

Wat is een specifieke taalontwikkelingsstoornis? dr Ellen Gerrits, logopedist Congres TaalStaal 9 november 2012 Koninklijke Auris Groep

Rapport /2009 S. Postma. Standpunt Signaleren van taalachterstanden door de jeugdgezondheidszorg

Standpunt. Signaleren van taalachterstanden door de jeugdgezondheidszorg.

BDS-protocol bij. JGZ-richtlijn Taalontwikkeling

Signalering spraak- en taalproblemen. Signalering spraak- en taalproblemen

Jeugdgezondheidszorg en voor- en vroegschoolse educatie (VVE) Een handreiking

BDS-protocol JGZ-richtlijn Gehoor

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vroegsignalering taalontwikkelingsstoornissen Symposium Het jonge kind

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 23 mei 2016 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Als schoolarts Speciaal Onderwijs cluster 2

Voorkomen van spraak- en taalachterstand bij kinderen door vroegtijdige signalering

Begin bij de basis: een spraaktaalspecialist aan het woord. Astrid Roest GGD/JGZ Zaanstreek-Waterland

AUDIOLOGISCH CENTRUM HOLLAND NOORD ALKMAAR. Het AC als centrum voor Spraaktaaldiagnostiek

S a m e n v a t t i n g 149. Samenvatting

BDS-protocol. a) Aanbeveling: Gebruik het taalsignaleringsinstrument Van Wiechen taalonderzoek. BDS Rubriek BDS Element Registratie Opmerking

BDS-protocol. kinderen

Omgevingsanalyse ter beoordeling van het taalaanbod in het Nederlands. Bestemd voor professionals werkzaam in de jeugdgezondheidszorg.

Uitwerking van de Stappen Voor- en vroegschoolse educatie in Salland

BDS-protocol. JGZ-handreiking Uniforme signalering van taalachterstanden bij jonge kinderen

BDS-protocol. JGZ-richtlijn Gehoor

Omgevingsanalyse ter beoordeling van het taalaanbod in het Nederlands

HET SPRAAKTAALSPREEKUUR Het belang van vroeg signaleren

Bepaling van het taalbegrip bij kinderen tot en met 25 maanden. Liesbeth Schlichting Rijksuniversiteit Groningen

Plaats Kinderdagverblijf Peuterspeelzaal School

Handreiking 'Randvoorwaarden voor de invoering van de JGZ-richtlijn Zindelijkheid voor de JGZorganisaties'

Lectoraat Kind, Taal & Ontwikkeling

Vroegtijdige herkenning van taalontwikkelingsstoornissen (TOS)

Resultaten Evaluatie Pilot Bloeddrukmeting Augustus 2015

Culemborgs VVE beleid

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 29 januari 2018 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Laat kinderen met TOS niet in de kou staan: het belang van vroege signalering van taalontwikkelingsstoornissen

PRATEN MET JE KIND: HOE DOE JE DAT?

Gevolgen van slechthorendheid voor de ontwikkeling, gezinsbegeleiding en samenwerking met het CB

PEUTERS MET TOS. Vroeg, 23 mei 2019, Utrecht. Marthe Wijs - van Lonkhuijzen

Dialoog met de ouders als startpunt voor vroegsignalering opgroei- en opvoedproblemen. Ingrid Staal

Evaluatie preventieve logopedie en voortgang na 2014

Per abuis is het vastgesteld rapport in de vorige brief niet meegezonden. Bijgaand ontvangt u het vastgesteld rapport voor GGD Zaanstreek Waterland.

Resultaten praktijktest richtlijn Taalontwikkeling

bij peuters en kleuters en de rol van

Samenvatting. Samenvatting

Richtlijn JGZ-richtlijn Opsporing visuele stoornissen

Landelijk professioneel kader uitvoering Basispakket JGZ

Peuters die spelen leren voor later. Peuteropvang: leuk en leerzaam! Informatie voor professionals. Stichting PAS

De nieuwe richtlijn otitis media in de tweede lijn: een synopsys. Roger Damoiseaux

BDS protocol. JGZ richtlijn ADHD

Protocol Vroegsignalering VVE Alle doelgroepkinderen in beeld

Vastgesteld Stuurgroep VVE Zaanstad 7 december 2017

Systematische review naar effectieve interventies ter preventie van kindermishandeling.

Observationeel onderzoek Patiënt-controleonderzoek Cohortonderzoek Cross-sectioneel Systematisch review

Symposium Clinical data warehouse 11 december Windesheim Lejo Bouma Informatieadviseur

Vroeginterventie via het internet voor depressie en angst

EEN INZICHT IN DE VROEGE ONTWIKKELING BIJ DUCHENNE

Kenmerken van peuters met een taalontwikkelingsstoornis

Praktijktest JGZ richtlijn ADHD. Signalering, begeleiding en toeleiding naar diagnostiek. Verslag van de praktijktest

Stichting zorgbeheer de Zellingen T.a.v. de Raad van bestuur Postbus AA Capelle aan den IJssel

Richtlijn JGZ-richtlijn Autismespectrumstoornissen

HOOFDSTUK 1: INLEIDING

Comparison: Kinderen zonder deze risicofactor.

Deze brochure is een uitgave van het Programmabureau Onderwijs Bewijs in samenwerking met het Ministerie van OCW.

Bijlage I Indicatoren en kwaliteitsnormen

Diagnostiek en behandeling

VVE en Careyn in Dordrecht

Toezichtonderzoek Jeugdgezondheidszorg. Zorggroep Almere. Datum bezoek: 19 december 2016

Jeugdgezondheidszorg en ouderondersteuning Stevig Ouderschap Plus. Marjanne Bontje, beleidsmedewerker Rig Mutschler, jeugdarts

GGD Drenthe T.a.v. de directie Postbus AC Assen. Datum 31 juli 2014 Onderwerp Vastgesteld rapport Toezichtonderzoek Jeugdgezondheidszorg

Informatie Training on the job Van Wiechenonderzoek

GGD Zuid Limburg T.a.v. de directie Postbus HA GELEEN

Richtlijn JGZ-richtlijn Pesten

Verslag van de praktijktest

Landelijk professioneel kader uitvoering Basispakket JGZ

Signalering TOS: verleden heden - toekomst. Margot Visser-Bochane Dag van de Logopediewetenschap, 2016

GGD Gelderland Zuid, regio Rivierenland T.a.v. de directie Postbus BC Nijmegen

Nederlandse samenvatting

CVA zorg, topsport voor ons allemaal. Dinsdag 11 april 2017

Problemen in de spraak- en taalontwikkeling consensus, signalering & follow-up

Het verzoek is niet-ontvankelijk omdat er (nog) geen sprake is van een situatie die op één lijn is te stellen met verwijdering.

Inleiding. Jeugdgezondheidszorg. Inzicht Jeugdgezondheidszorg 2017 Ter verdieping van het jaarverslag 2017 Gemeente Venlo

Integratie van jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg en jeugd GGZ in de wijkteams: een meerwaarde voor kind en gezin?

LANDELIJK PROFESSIONEEL KADER UITVOERING BASISPAKKET JGZ

Succesvolle toepassing van 360 graden feedback: De keuze van het 360 instrument en de voorbereiding op het 360 traject

Cover Page. Author: Netten, Anouk Title: The link between hearing loss, language, and social functioning in childhood Issue Date:

Uitwerking van de stappen Voor- en vroegschoolse educatie in Salland

EXPERTISENETWERK NUL TOT ZES JAAR ALMERE. Werkproces sluitende aanpak toeleiding naar VVE. Versie januari 2018

Overdracht en samenwerking 1 e en 2 e lijns diëtisten bij de dieetbehandeling van ondervoede patiënten.

STAPPENPLAN BIJ HET MODEL STUURYSTEEM DECUBITUS (PROJECT DECUBITUSZORG IN DE DAGELIJKSE PRAKTIJK; DOOR STUREN STEEDS BETER)

Schakelklas. Werkwijze

Nederlandse samenvatting

218 SAMENVATTING De prevalentie van overgewicht en obesitas bij kinderen is de laatste jaren sterk toegenomen. In Nederland hebben 12.8% van de jongen

Stichting JGZ Zuid Holland West T.a.v. de Raad van bestuur Postbus AH Zoetermeer

Beleidsnotitie Aanbod voor peuters Gemeente Buren

Gemeente Venlo. Inleiding. Jeugdgezondheidszorg. Inzicht Jeugdgezondheidszorg 2016

VROEGSIGNALERING EN TOELEIDING VVE ARNHEM

Jeugd gezond heids zorg en uw privacy

Transcriptie:

Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot.

Titel Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot. Een uitgave van Nederlands Centrum Jeugdgezondheid (NCJ) Churchilllaan 11 3527 GV Utrecht Auteurs Frans Pijpers Noëlle Uilenburg Bettie Carmiggelt Hanneke Romeijn Danielle Spoor Erica Stam NCJ - Nederlands Centrum Jeugdgezondheid, Utrecht 2013

inhoudsopgave 1. Inleiding 4 2. Pilot 8 3. Resultaten 10 a. Inleiding 10 b. Het geïntegreerde model 12 c. De onderzoeksgroep 13 d. Ervaringen met de signalering bij 2-jarigen 13 e. Verwijzing naar een Audiologisch Centrum (AC) 13 f. Begeleiding 14 g. Aandachtspunten implementatie 15 h. Aantallen kinderen die verwezen zijn naar een AC 17 i. Aantallen kinderen die begeleid zijn 20 4. Conclusies 21 5. Aanbevelingen 24 Literatuur 25 Bijlagen 26 Bijlage 1 Werkwijze Van Wiechenonderzoek plus VTO-taal-signaleringsinstrument 26 Bijlage 2 Werkinstructie taalsignalering op 2-jarige leeftijd 27 Bijlage 3 Beschrijving onderzoekspopulatie 31 Bijlage 4 Resultaten per organisatie 36

1. Inleiding Een goede taalontwikkeling is van groot belang voor de cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind. Ongeveer 5 tot 10% van de kinderen heeft te kampen met een taal(ontwikkelings)stoornis. In de internationale literatuur worden taal(ontwikkelings) stoornissen veelal aangeduid met de term SLI: Specific Language Impairment. Bij kinderen met SLI is er geen sprake van cognitieve, emotionele, neurologische of sociale problemen die de taalproblemen veroorzaken, maar is er sprake van een specifieke taalstoornis (Reep-van den Berg, 1998; Tomblin, 1997; Shriberg, 1999; Law, 2004). Bij jongens komen taal(ontwikkelings)stoornissen vaker voor dan bij meisjes. In Nederland worden taal(ontwikkelings)stoornissen bij kinderen meestal aangeduid met de term ESM (Ernstige Spraak-/taalmoeilijkheden). Dat is echter niet geheel hetzelfde. ESM is geen diagnostische term, maar een term die verwijst naar kinderen met een taal(ontwikkelings)stoornis die AWBZ-geïndiceerde zorg kunnen krijgen via een instelling voor vroegbehandeling of naar kinderen met taal(ontwikkelings)stoornissen die een indicatie kunnen krijgen voor onderwijs op een cluster-2-school. ESM-kinderen zijn dus slechts een deel van alle kinderen met taal(ontwikkelings)stoornissen. Kinderen met taal(ontwikkelings)stoornissen hebben een verhoogd risico op sociale, emotionele en gedragsproblemen (Lindsay, 2007; Van Daal, 2007; Nelson, 2008). In een onderzoek van Lindsay (2007) geeft een derde tot de helft van de ouders van kinderen met taal(ontwikkelings)stoornissen aan dat hun kind sociale, emotionele en/of gedragsproblemen heeft, terwijl dat in een normale populatie rond de 10% ligt. Uit een studie bij 71 Nederlandse kinderen met ESM blijkt dat 40% van de kinderen emotionele en/of gedragsproblemen heeft (Van Daal, 2007). Vooral kinderen met taalproblemen op het terrein van de syntaxis en semantiek hebben een verhoogd risico op emotionele en gedragsproblemen. Kinderen met problemen op het gebied van articulatie/fonologie hebben over het algemeen geen verhoogd risico op emotionele en gedragsproblemen (Johnson, 1999). Bovendien hebben kinderen met taal(ontwikkelings)stoornissen een vertraagde ontwikkeling op het gebied van Theory of Mind (ToM) (Farrant, 2006). Dit betekent dat zij zich moeilijker kunnen verplaatsen in iemand anders of dat ze moeilijker iets kunnen interpreteren vanuit het perspectief van een ander. Ook hebben kinderen met taal(ontwikkelings)stoornissen een verhoogd risico op lees- en leerproblemen (Catts, 2002; Nelson, 2008). Hierdoor kunnen deze kinderen op volwassen leeftijd problemen in hun werk en loopbaan ondervinden. Kinderen met taal(ontwikkelings)- stoornissen zijn ook vaker het slachtoffer van pesten. Dit kan zelfs tot de volwassen leeftijd doorgaan en overgaan in gepest worden op het werk. Daarnaast wonen volwassenen met een taal(ontwikkelings)stoornis vaker thuis of in een beschermde woonvorm en hebben zij meer moeite met het aangaan van langdurige relaties. Taal(ontwikkelings) stoornissen hebben in het algemeen een negatief effect op de kwaliteit van het leven van het kind (Van Agt en De Koning, 2005). Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 4

Vroege signalering van taalontwikkelingsstoornissen maakt eerdere diagnose, behandeling en begeleiding mogelijk, waardoor veel problemen voorkomen worden (Nelson e.a., 2006). Het tijdig signaleren van taalproblemen op jonge leeftijd is van cruciaal belang om de kansen op nadelige gevolgen voor het gedrag en de kwaliteit van leven van het kind te verkleinen (Law et al., 2004). Vroege behandeling is zinvol. Zowel intensieve coaching van ouders betreffende taalaanbod en interactiestijl als kindgerichte interactieprogramma s uitgevoerd door professionals blijken effectief. Uit enkele randomized controlled trials (rct s), waaronder de onderzoeken naar Hanen en interactief voorlezen, blijkt dat programma s bij jonge kinderen effectief zijn mits de ouders inderdaad hun taalaanbod en interactiestijl aanpassen. Eén studie suggereert zelfs dat een oudergericht programma dat start op ongeveer 1-jarige leeftijd ESM kan voorkomen (Ward, 1999). Samenvattend kan gesteld worden dat er evidentie op het rct-niveau is dat behandelingen gericht op fonologische bewustwording en taalaanbod en interactiestijl van ouders en professionals effectief zijn. Zowel kindgerichte behandelingen als oudergerichte behandelingen zijn effectief. Dit lijkt met name op te gaan voor kinderen met expressieve taalproblemen (problemen met de taalproductie) en in mindere mate voor kinderen met receptieve taalproblemen (problemen met het taalbegrip). Bij kinderen met receptieve taalproblemen zijn er vaak ook meer problemen aan de orde. Receptieve taalproblemen liggen vaak dicht tegen andere ontwikkelingsproblematiek aan. De jeugdgezondheidszorg (JGZ) volgt de groei en ontwikkeling van kinderen en het bereik is groot. De JGZ is daardoor bij uitstek de plaats waar vroegtijdig gesignaleerd kan worden of kinderen relatief achterlopen in hun taal- en spraakontwikkeling. Er is op dit moment echter geen uniforme werkwijze ten aanzien hiervan. In de jeugdgezondheidszorg wordt gebruikgemaakt van verschillende instrumenten om taalachterstanden bij kinderen van 0 tot 6 jaar op te sporen. In het rapport Screening op taalachterstanden en spraakstoornissen bij kinderen van 1 tot 6 jaar door de jeugdgezondheidszorg (Van der Ploeg et al., 2007) worden de verschillende werkwijzen en mogelijkheden beschreven. De in Nederland beschikbare methoden en instrumenten om taal(ontwikkelings)stoornissen op te sporen zijn onder de loep genomen. In dit rapport wordt het volgende geconcludeerd: 1. Er bestaat nog onvoldoende duidelijkheid over de effectiviteit van taalscreening om het instellen van een formele screening bij jonge kinderen te rechtvaardigen. 2. Er zijn nog te weinig gegevens beschikbaar over de sensitiviteit en specificiteit van signaleringsinstrumenten of deze werden als onvoldoende beoordeeld. 3. Er is slechts beperkte uniformiteit in de wijze waarop signalering van taalachterstanden in de praktijk plaatsvindt. Deze conclusies zijn door het platform Vroegsignalering Taalachterstand bij Kinderen, bestaande uit deskundigen uit de jeugdgezondheidszorg, diagnostiek, epidemiologie, Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 5

wetenschap, het onderwijs en ouderorganisaties, besproken. De conclusies van het platform waren: 1. In de wetenschappelijke literatuur is voldoende bewijs gevonden dat vroege signalering rechtvaardigt. 2. In Nederland is een grote randomized controlled trial uitgevoerd naar de effecten van vroege signalering met behulp van het VTO-taalsignaleringsinstrument van De Ridder (De Koning et al., 2000). Hieruit bleek dat met het VTO-taalsignaleringsinstrument 40% meer kinderen werden gesignaleerd die een verhoogde kans hadden op een taal(ontwikkelings)stoornis dan met de care as usual (veelal met gebruik van het Van Wiechenonderzoek). Deze kinderen waren in 70% van de gevallen terecht gesignaleerd. Langetermijnonderzoek naar dezelfde onderzoekspopulatie op 8-jarige leeftijd laat zien dat er in de groep die gescreend was met het VTO-taalsignaleringsinstrument 30% minder kinderen in het speciaal onderwijs terechtgekomen waren dan in de controlegroep (Van Agt et al., 2011). De sensitiviteit van het VTO-taalsignaleringsinstrument is aanzienlijk hoger dan die van de gebruikelijke signaleringswijze. Ook andere instrumenten, zoals de Spreek Normen Eerste Lijn (SNEL) van Luinge (2005), zijn veelbelovend. 3. Het gebrek aan uniformiteit is juist hét argument om een landelijk uniforme werkwijze te introduceren. Het platform Vroegsignalering Taalachterstand bij Kinderen kwam tot de eindconclusie dat er weliswaar geen pasklare antwoorden beschikbaar zijn, maar dat het handhaven van de gebruikelijke signalering niet acceptabel is, omdat een aanzienlijke winst te behalen is met al beschikbare instrumenten. Het besloot daarom het initiatief te nemen om een uniforme signalering van een vermoeden van taalachterstand en een uniform follow-upbeleid te ontwikkelen ( Platform, 2007). In het standpunt Signaleren van taalachterstanden door de jeugdgezondheidszorg (NCJ, 2009) wordt in aansluiting op het voorstel van het platform Vroegsignalering aanbevolen te onderzoeken of onderdelen van verschillende veelbelovende testen geïntegreerd kunnen worden in het onderdeel communicatie van het Van Wiechenonderzoek. Door uit te gaan van het Van Wiechenonderzoek wordt optimaal aangesloten bij de werkwijze van de JGZ. Voordelen van een dergelijke geïntegreerde werkwijze zijn: Herkenbaarheid van het Van Wiechenonderzoek voor de werkers in de jeugdgezondheidszorg. Dit vergroot de bereidwilligheid om ermee te gaan werken, omdat de verandering niet als groot ervaren wordt. Het kunnen benutten van een bestaande scholing- en certificeringstructuur, namelijk die van het Van Wiechen-onderzoek, versnelt de invoering. Het voorkomen van dubbelingen in het contactmoment voor het bepalen van ontwikkelingskenmerken is minder belastend voor kind, ouder en onderzoeker. Er is één registratie via het DD JGZ. Heldere communicatie mogelijk vanuit het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid over hoe JGZ-professionals dienen om te gaan met signalering van taalstoornissen. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 6

Volgens Fleuren (2009) vergroot deze geïntegreerde werkwijze de kans op een snelle en geslaagde invoering. Het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid heeft daarom samen met de NSDSK, specialist voor taal en gehoor, en de Adviescommissie Ontwikkelingsonderzoek JGZ met financiering door het ministerie van VWS een pilot uitgevoerd om het signaleringsmodel zoals voorgesteld door het platform te integreren in het Van Wiechenonderzoek en in de praktijk te beproeven. Hierbij zijn onderdelen van het VTOtaalsignaleringsinstrument op de leeftijd van 2 jaar gebruikt. Dit rapport is het resultaat van deze pilot. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 7

2. Pilot Doelstelling en vraagstellingen Het doel van de pilot was te komen tot een geïntegreerd model gebaseerd op het Van Wiechenonderzoek en veelbelovende taalsignaleringsinstrumenten te ontwikkelen en deze werkwijze vervolgens in de JGZ-praktijk op bruikbaarheid te beproeven. Tevens werd onderzocht of het ontwikkelde model tot meer verwijzingen en begeleidingen zou leiden dan de binnen de organisaties gebruikelijke werkwijze. De onderzoeksvragen zijn de volgende. Bruikbaarheid in de praktijk 1. Hoe worden de veranderingen ten opzichte van de huidige werkwijze ervaren? 2. Is het model bruikbaar bij de signalering van taalstoornissen bij kinderen met een andere moedertaal dan het Nederlands? 3. Hoe tevreden zijn de JGZ-artsen en -verpleegkundigen over deze werkwijze? 4. Welke knelpunten signaleren deelnemers bij de uitvoering? 5. Welke knelpunten signaleren deelnemers bij een eventuele implementatie? 6. Welke randvoorwaarden zijn volgens de deelnemers essentieel voor invoering? Aanwijzingen voor de effectiviteit Het aantal verwijzingen en de mate van begeleiden zijn vergeleken met die van de reguliere werkwijze en met een bestaande werkwijze van een JGZ-organisatie waarin het VTO-taalsignaleringsinstrument de Van Wiechen-kenmerken op 2-jarige leeftijd vervangt. 1. Hoeveel 2-jarigen zijn naar een Audiologisch Centrum (AC) verwezen? 2. Was verwijzing naar een AC terecht? 3. Hoeveel 2-jarigen hebben begeleiding gekregen? 4. Wat was de beoordeling op de leeftijd van 2 jaar en 6 maanden van de taalontwikkeling van de kinderen die begeleiding hebben gekregen? Onderzoeksopzet Op basis van het Van Wiechenonderzoek is door het projectteam een geïntegreerd model ontwikkeld. De taalsignaleringsinstrumenten die het platform Vroegsignalering Taalachterstand bij Kinderen voor uniforme signalering van taal-/spraakproblemen voorstelt 1, zijn in het Van Wiechenonderzoek opgenomen. Het geïntegreerde model is beproefd bij vier JGZ-organisaties verspreid over het land. Het model is vergeleken met de usual care in de vier organisaties en met een bestaande werkwijze waarbij het VTO-taalsignaleringsinstrument de Van Wiechen-kenmerken op 2-jarige 1) Een uniforme signalering van een vermoeden van taalachterstand en een uniform follow-upbeleid. Platform, november 2007. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 8

leeftijd vervangt. Deze laatste werkwijze wordt in bijlage 1 beschreven. De betreffende organisatie werkt sinds 2009 met het model dat door het platform Vroegsignalering is ontwikkeld. Daar is de werkwijze niet geïntegreerd in het van Wiechen-onderzoek, maar wordt de werkwijze naast het Van Wiechenonderzoekuitgevoerd. Voor de start hebben de jeugdartsen en -verpleegkundigen uit de controle- en de experimentele groep van de vier eerste JGZ-organisaties een korte opfriscursus gekregen over taalontwikkeling. De jeugdartsen en -verpleegkundigen in de experimentele groep zijn vervolgens geïnstrueerd in de nieuwe werkwijze en de registratie in het DD JGZ. De beginsituatie is voorafgaand aan het onderzoek in beeld gebracht door de stafarts van elke deelnemende organisatie te interviewen. Deze informatie is aangevuld met gegevens uit jaarverslagen en/of andere rapportages. Enkele maanden na afloop van de periode met 2-jarigenonderzoeken is in elke deelnemende organisatie een focusgroepbijeenkomst gehouden met deelnemende artsen en verpleegkundigen om hun ervaringen met de nieuwe werkwijze in kaart te brengen. Daarnaast zijn er interviews gehouden met een aantal stafartsen en middelmanagers uit JGZ-organisaties die niet aan de pilot deelnamen. Dit is gebeurd om zicht te krijgen op eventuele knelpunten bij implementatie van het ontwikkelde model. Bij elk kind in de experimentele en de controlegroep zijn, zoveel mogelijk met behulp van het DD JGZ, gegevens verzameld: leeftijd, geslacht, score van de taalkenmerken op 2-jarige leeftijd en de eventuele vervolgactie. Elk kind had een identificatienummer om verwijzing en begeleiding te kunnen volgen. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 9

3. Resultaten a. Inleiding In dit hoofdstuk wordt eerst de ontwikkeling van het geïntegreerde model beschreven. Vervolgens worden enkele kenmerken van de groep onderzochte kinderen en hun ouders beschreven. Daarna volgen de ervaringen met de nieuwe werkwijze. Vervolgens worden de aantallen verwezen en begeleide kinderen weergegeven, zowel in de experimentele groep als in de controlegroep. Om de verschillen in aantallen verwezen en begeleide kinderen te kunnen begrijpen is voor elke deelnemende organisatie een aantal omstandigheden beschreven waaronder de pilot is uitgevoerd. Tot slot wordt aandacht besteed aan de randvoorwaarden voor invoering. b. Het geïntegreerde model Het startpunt voor de ontwikkeling was het Van Wiechen-onderzoek. Het Van Wiechenonderzoekis een methode om de ontwikkeling van kinderen vanaf 0 tot 4 jaar te volgen op drie ontwikkelingsgebieden: fijne motoriek, adaptatie, persoonlijkheid en sociaal gedrag, communicatie en grove motoriek, met behulp van gestandaardiseerde observaties en vragen aan ouders. De methode kent geen verwijscriteria, maar geeft de onderzoeker bij elk kenmerk achtergrondinformatie en overwegingen om te betrekken bij het afwegen van zijn vervolgacties. 2 Afname van het Van Wiechenonderzoekduurt 2 tot 3 minuten per contactmoment. In schema 1 worden de ontwikkelingskenmerken van het ontwikkelingsgebied communicatie weergegeven. Schema 1. Communicatiedeel Van Wiechenonderzoek 1 mnd. 2 mnd. 3 mnd. 6 mnd. 9 mnd. - Reageert op toespreken (M 3 ) 18 mnd. - Lacht terug (M) 24 mnd. - Maakt geluiden terug (M) 30 mnd. - Maakt gevarieerde geluiden (M) 36 mnd. - Zegt dada-baba of gaga 3 jr. 6 mnd. - Zegt 3 woorden (M) - Begrijpt spelopdrachten (M) - Zegt zinnen van 2 woorden (M) - Wijst 6 lichaamsdelen aan bij pop (M) - Noemt zichzelf mij of ik (M) - Wijst 5 plaatjes aan in het boek - Zegt zinnen van 3 of meer woorden (M) - Is verstaanbaar voor bekenden (M) - Praat spontaan over gebeurtenissen thuis/ speelplaats (M) - Stelt vragen naar wie, wat, waar en hoe (M) 12 mnd. - Brabbelt bij zijn spel (M) - Reageert op mondeling verzoek (M) - Zwaait dag, dag (M 4 jaar - Is goed verstaanbaar voor onderzoeker - Stelt vragen naar hoeveel, wanneer, waarom (M) 15 mnd. - Zegt 2 geluidswoorden (M) - Begrijpt enkele dagelijks gebruikte zinnen (M) 2) Handboek Ontwikkelingsonderzoek in de jeugdgezondheidszorg. 3) M = mededeling. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 10

Hoe eerder de spraak-/taalachterstand wordt gesignaleerd en hulp kan worden geboden, hoe groter de kans dat problemen op latere leeftijd kunnen worden voorkomen (Van Agt, 2011). De pilot heeft zich daarom gericht op de jongst mogelijke leeftijd waarop de taalontwikkeling met de nodige zekerheid beoordeeld kan worden, de leeftijd van 2 jaar. Tot de leeftijd van 18 maanden verloopt de ontwikkeling van het taalgebied in de hersenen erg snel, wat de detectie van spraak-/taalproblemen moeilijk maakt. Op de leeftijd van 2 jaar verloopt dit proces geleidelijker en dit is dan ook het vroegste moment voor een redelijk betrouwbare beoordeling van een adequate taalontwikkeling (Pujol, Soriano-Mas, Ortiz, Sebastián-Gallés, Losilla & Deus, 2006). Er is voor gekozen het VTO-taalsignaleringsinstrument te integreren, omdat in een grootschalig gerandomiseerd onderzoek is aangetoond dat gebruik van het VTO-taalsignaleringsinstrument voor 2-jarigen de signalering van taalproblemen door de jeugdgezondheidszorg effectiever maakt (De Koning et al., 2000). Met dit instrument, dat in het onderzoek naast het Van Wiechenonderzoekwerd gebruikt, werden 40% meer kinderen met taal-/spraakproblemen opgespoord dan met de gebruikelijke manier van werken in de jeugdgezondheidszorg. Van de ontwikkelde werkwijze bij 2-jarigen zoals deze is weergegeven in figuur 1 wordt een geringe extra tijdsinvestering verwacht. De werkinstructie wordt in bijlage 1 beschreven. Dit model is voorgelegd aan de Adviescommissie Ontwikkelingsonderzoek JGZ en aan het platform Vroegsignalering Taalachterstand bij Kinderen. Deze hebben het voorstel enthousiast ontvangen. Figuur 1. Procedure signalering taalproblemen bij 2-jarigen Kenmerk Observatie Mededeling Score In 1 situatie 0 41 Zin 2 of meer woorden Ja Nee Gestandaardiseerd In 2 situaties 2 woorden In 2 situaties 1 woord In 1 situatie 2 woorden en 1 situatie 1 woord 1 2 42 Lichaamsdelen Gestandaardiseerd Ja Nee Gestandaardiseerd Wisselend Ja Nee 0 1 2 + Spel Gestandaardiseerd Nee Ja Verwijzing 0-1 Begeleiding 2-3 < 4 Score 4 0 1 + Score 4 EIND EIND Kinderen met een score 0 of 1 worden getypeerd als kinderen die een onvoldoende score behalen. Zij worden direct en rechtstreeks door de jeugdarts naar een Audiologisch Centrum verwezen. Kinderen met een score 2 of 3 worden getypeerd als kinderen met een twijfelachtige score. Voor ouders van deze kinderen is een methode ontwikkeld om Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 11

hen te begeleiden bij het stimuleren van de taalontwikkeling van hun kind. Deze begeleiding kan worden gegeven door zowel een jeugdverpleegkundige als door een logopedist. Schoon (2010) heeft aangetoond dat de taalomgeving in het gezin de vroege taalontwikkeling sterk beïnvloedt en dat het belangrijk is dat ouders de taalontwikkeling van hun kind stimuleren. De begeleiding bestaat uit een huisbezoek waarin samen met de ouders een plan van aanpak wordt gemaakt, een vervolgcontact (huisbezoek, consultatiebureaubezoek of telefonisch contact) om de voortgang te bespreken en een evaluatie en herbeoordeling op de leeftijd van 2 jaar en 6 maanden op het consultatiebureau. De ouders moeten zelf aan de slag om de taal van hun kind zoveel mogelijk te stimuleren. De verwachting is dat een deel van de kinderen met een score 2-3 door deze extra stimulering binnen een half jaar naar de voldoende-range zal groeien. De begeleiding is in drie organisaties door de verpleegkundige uitgevoerd en in één organisatie door logopedisten. Zowel de verpleegkundigen als de logopedisten hebben een training gehad. Kinderen die een score 4 behalen op het 24 maandenmoment stromen door in de reguliere Van Wiechen-contactmomenten waarin de reguliere monitoring van de taalontwikkeling wordt uitgevoerd. c. De onderzoeksgroep De ontwikkelde werkwijze is beproefd door JGZ-organisaties van wisselende omvang, met verschillende geografische kenmerken (grote stad, middelgrote stad en platteland) en verschillende samenstellingen van de populatie (laag- en hoogopgeleiden, verschillende etnische en culturele groepen). Organisatie 1. Er zijn ongeveer 1700 geboortes per jaar. De pilot is uitgevoerd in een middelgrote stad en enkele kleinere gemeenten met een plattelandskarakter. Er hebben 7 JGZ-teams met 7 verpleegkundigen en 5 artsen deelgenomen aan de pilot. Door hen zijn 163 2-jarigen onderzocht. Van 163 kinderen waren er voldoende gegevens beschikbaar. Organisatie 2. Er zijn ongeveer 3000 geboortes per jaar. De pilot is uitgevoerd in een middelgrote stad. Er hebben 5 JGZ-teams met 8 artsen en 14 verpleegkundigen deelgenomen. 175 2-jarigen hebben deelgenomen. Van 89 kinderen waren er voldoende gegevens beschikbaar. Organisatie 3. Er zijn ongeveer 7100 geboortes per jaar. De pilot is uitgevoerd in een grote stad met veel verschillende nationaliteiten. Er hebben 6 locaties, 16 artsen en 10 verpleegkundigen deelgenomen. Sommige artsen werken op twee locaties. 752 2-jarigen hebben deelgenomen. Van 128 kinderen waren er voldoende gegevens beschikbaar. Organisatie 4. Er zijn ongeveer 2238 geboortes per jaar. De pilot is uitgevoerd in twee middelgrote steden en enkele kleinere gemeenten met een plattelandskarakter. Er hebben 7 teams, 10 artsen en 0 verpleegkundigen deelgenomen. De huisbezoeken zijn door 7 logopedisten gedaan. 258 2-jarigen hebben deelgenomen. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 12

In de gebruikelijke werkwijze werken allen met het Van Wiechenonderzoekals leidraad voor het signaleren van taalproblemen, maar zijn er verschillen in de overige taalgerichte activiteiten ingegeven door eigen beleid en/of door de maatschappelijke omgeving. d. Ervaringen met de signalering bij 2-jarigen De algemene conclusie van alle deelnemende artsen en verpleegkundigen was dat het geïntegreerde model goed aansluit bij de bestaande werkwijze. Het kostte bovendien alleen meer tijd als er iets aan de hand was. Het werd als prettig ervaren om duidelijke criteria te hebben. Het werd hierdoor ook gemakkelijker om ouders uit te leggen dat de taalontwikkeling van hun kind niet goed verloopt. Wel was een aantal professionals niet overtuigd van het strikt moeten hanteren van de criteria: 2 jaar is nog wel erg jong en: Als de rest van de ontwikkeling goed gaat, kun je best afwachten. Bij anderstaligen speelt wel de gebruikelijke taalbarrière. Het is moeilijk om uit te leggen wat er bedoeld wordt. De meesten wilden graag doorgaan met deze werkwijze. In de bijlage worden de ervaringen met de signalering bij 2-jarigen per organisatie in het kort beschreven. e. Verwijzing naar een Audiologisch Centrum (AC) De rechtstreekse verwijzing naar een AC wordt als positief ervaren. Eerder verliep dit via de huisarts, wat in een aantal gevallen tot uitval en vertraging leidde. Een voordeel van het AC dat door verschillende deelnemers genoemd is, is de brede analyse van het probleem, zodat alle factoren die van invloed zijn op de taalontwikkeling ook goed onderzocht worden en er werkelijk differentiaaldiagnostiek wordt uitgevoerd. De samenwerking met een AC verschilde per organisatie en AC. Op sommige plaatsen vraagt dit nog wel aandacht. In één regio was de wachttijd voor het AC drie maanden of meer. In één regio gaven ouders aan de reistijd naar het AC als een belemmering te ervaren, terwijl dit punt in andere regio s niet speelde. In opdracht van het projectteam heeft een stagiaire een onderzoek gedaan naar factoren die een rol spelen bij ouders die niet naar een AC verwezen willen worden. 4 Mogelijke factoren zijn: De gedragsattitude beïnvloedt de acceptatie van een verwijzing naar een AC negatief. Ouders geloven wel in een positief resultaat van de doorverwijzing naar een AC, maar schatten de waarde van de uitkomst laag in. Zij denken dat de verwijzing naar het AC (nog) niet noodzakelijk is voor hun kind. Hun kind is nog jong. Ook spelen subjectieve normen een rol, omdat ouders angst voor stigmatisering kunnen hebben, ouders elkaar beïnvloeden of beïnvloed worden door de crèche of andere soortgelijke kinderorganisaties. 4) B. Bexkens. An exploratory study into factors that influence parents intention to be referred to an Audiological Centre. Amsterdam/Utrecht 2012. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 13

Ook praktische redenen kunnen een verwijzing naar een AC negatief beïnvloeden. Ouders kunnen belemmeringen ervaren door de reisafstand, het ontbreken van vervoer, de totale tijdsduur die zij kwijt zijn voor het bezoek of een wachtlijst bij een AC. Redenen genoemd door artsen en verpleegkundigen die een rol kunnen spelen zijn: ouders ervaren de verwijzing als falen, de religie, vage screeningscriteria op het consultatiebureau en/of een taalbarrière tussen de jeugdarts en ouders. f. Begeleiding Bij kinderen met de score 2-3 zijn er twijfels over de taalontwikkeling. Aan hun ouders wordt begeleiding aangeboden in de vorm van een huisbezoek om een plan van aanpak te maken, een voortgangscontact na een maand en een herbeoordeling op de leeftijd van 2 jaar en 6 maanden. De ervaringen met deze vorm van begeleiding zijn positief. Ouders en professionals zien er de meerwaarde van in. Bij een aantal ouders was het duidelijk merkbaar dat zij naar aanleiding van de adviezen meer met taal bezig waren. De meeste JGZ-professionals vonden de begeleiding een aanvulling in het arsenaal van de jeugdgezondheidszorg. De ervaringen van verpleegkundigen waren wisselend. Dit heeft onder andere te maken met het al dan niet gebruikelijk zijn van het afleggen van huisbezoeken. Sommige verpleegkundigen leggen al wel huisbezoeken af met als doel taalstimulering en andere niet. Een aantal verpleegkundigen voelde zich nog onvoldoende voorbereid na de scholing. De in de scholing gegeven werkinstructies en materialen waren niet concreet genoeg voor hen. De reacties van ouders zijn overwegend positief. De meeste ouders stonden overal voor open en hebben alle adviezen opgevolgd. De ervaringen van de logopedisten waren ook positief. Zij gaven wel een aantal praktische knelpunten aan, zoals de reistijd en het moeilijk kunnen inplannen. De reacties van ouders zijn wisselend. Sommige ouders stonden overal voor open en hebben alle adviezen opgevolgd die de logopedist had gegeven. Het spelen met het kind door de logopedist was verhelderend voor de ouders, want zo konden de ouders precies zien hoe het zou moeten. Een aantal ouders was sceptisch. Deze ouders hadden het gevoel dat de spraak-/ taalontwikkeling nog wel op gang zou komen en dat kinderen tegenwoordig te veel al jong moeten kunnen. Ze waren verbaasd dat hun kind op 2 jaar al bepaalde dingen moest kunnen zeggen. Het is belangrijk om heel goed uit te leggen waarvoor de begeleiding nodig is. In opdracht van het projectteam heeft een stagiaire een onderzoek gedaan naar ervaringen met de begeleiding. 5 Over het algemeen waren de reacties op de begeleiding positief. 5) F. Rutte, Guiding parents of Children with a doubtful Speech and language development. Amsterdam/Utrecht 2012. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 14

Zowel de ouders als de professionals noemden dat er een verbetering was opgetreden in de taalomgeving thuis ten gevolge van de begeleiding. Ouders hadden meer aandacht voor de taalontwikkeling van hun kind. De attitude van ouders is van belang voor de effectiviteit. Ouders moeten open staan voor de begeleiding. Zij zullen gemotiveerd moeten zijn om de adviezen op te volgen. Soms zijn zij ook van mening dat ze voldoende weten over de taalontwikkeling. De juistheid van deze mening viel niet altijd goed te beoordelen. In een aantal gevallen bleken ouders niet door de professional overtuigd te kunnen worden dat begeleiding gewenst was. Sommige ouders twijfelden aan de expertise van de professional op taalgebied. Ook bleek dat sommige artsen niet goed op de hoogte waren van de inhoud van de begeleiding. Dit werkte niet overtuigend. Op mesoniveau is het belangrijk dat de begeleiding goed ingebed is in de organisatie. De informatie-uitwisseling tussen de arts en de begeleider moet goed geregeld worden. Ook kan overleg tussen verschillende begeleiders over hun ervaringen bijdragen aan het verbeteren van de begeleiding. Afstemming met taalstimuleringsactiviteiten van anderen zoals VVE, door het AC en door vrijgevestigde logopedisten is ook gewenst. g. Aandachtspunten implementatie Aan de deelnemers is gevraagd welke knelpunten zij hebben ervaren tijdens de pilot. Ook is hun gevraagd wat naar hun idee randvoorwaarden zijn voor invoering. Er worden door hen verschillende punten genoemd die bij implementatie van belang zijn. De belangrijkste zijn: 1. Digitalisering. Naar de mening van de deelnemers moet het model in de Basisdataset (BDS) en het DD JGZ ingebouwd worden en het DD JGZ moet het werken met het model faciliteren. 2. De scholing en werkinstructie moeten nog concreter zijn om een goede start te maken, met name de scholing gericht op de huisbezoeken. 3. In de scholing zal ook aandacht moeten zijn voor misvattingen over de taalontwikkeling en mogelijkheden om te interveniëren. Collega s moeten gemotiveerd worden door duidelijk te maken wat het doel is van taalsignalering bij 2 jaar en dat eerder signaleren voordelen heeft. Met cijfers uit het onderzoek van het VTO-taalsignaleringsinstrument is het mogelijk te laten zien dat vroege opsporing essentieel is. 4. Er moet aandacht zijn voor concrete materialen voor de begeleiding. 5. Preventie, dat wil zeggen bevorderen van de taalontwikkeling, moet ook voor de leeftijd van 2 jaar aandacht krijgen. Dit zal mogelijk helpen om ouders van kinderen die op de leeftijd van 2 jaar verwezen moeten worden voor te bereiden. 6. Belangrijke randvoorwaarden zijn aansluiting bij VVE, een goede communicatie naar de organisaties en evidence voor de begeleiding. Ervaringen in de JGZ-organisatie die het Van Wiechenonderzoek naast het VTO-taalsignaleringsinstrument gebruikt en die al langere tijd volgens deze werkwijze werkt, leren Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 15

dat het monitoren van de nieuwe werkwijze belangrijk is. In deze organisatie werden bijvoorbeeld elke drie maanden overzichten van verwijzingen per team gemaakt en teruggekoppeld. De verschillen werden vervolgens met elkaar besproken. Ook is onderhoud nodig, omdat de werkwijze in de praktijk op den duur met minder enthousiasme en minder nauwkeurig wordt uitgevoerd. Nieuwe collega s moeten geschoold worden. Nadat de nieuwe werkwijze is gestart, moet er zo min mogelijk aan de werkwijze veranderen. Er wordt geadviseerd om daarom met een pilot te beginnen waarin een bij de organisatie passende werkwijze wordt ontwikkeld en getest. In opdracht van het projectteam heeft een stagiaire een onderzoek gedaan naar factoren die volgens middenmanagement en staf van een aantal niet-deelnemende JGZ-organisaties een rol spelen bij implementatie van de ontwikkelde werkwijze. 6 De geïnterviewden waren enthousiast over de items die het Van Wiechenonderzoek aanvulden. Hierdoor kan beter een inschatting gemaakt worden van de taalontwikkeling van het kind. De huisbezoeken waren echter wel een punt waar commentaar op was. Veel organisaties hadden zelf al projecten lopen die een beeld gaven van de taalomgeving van het kind of de ouders hielpen bij de stimulatie van taal. Het doen van huisbezoeken zou, als de pilot aantoont dat er meer uitgevoerd moeten worden dan gebruikelijk, extra kosten met zich meebrengen. Mocht dit het geval zijn, dan moeten er duidelijke bewijzen zijn dat de huisbezoeken effectief zijn. Anders wordt het lastig voor organisaties om de financiering rond te krijgen. Een aantal ondervraagden zou graag de indicatie voor de Voor- en Vroegschoolse Educatie (VVE) geïntegreerd terug willen zien. De kinderen die twijfelachtig scoren zouden bijvoorbeeld in aanmerking kunnen komen voor VVE. Mocht dit inderdaad geïntegreerd worden in een richtlijn, dan is het van belang om ook peuterspeelzalen en kinderdagverblijven mee te nemen in de verspreiding van die richtlijn. Zij zijn immers degene die de VVE uitvoeren. Voor de implementatie van nieuwe werkwijzen is het zeer belangrijk dat er duidelijk over gecommuniceerd wordt. Dit werd door alle geïnterviewden aangedragen op verschillende punten. Voor de planning van de scholing voor een richtlijn is het bijvoorbeeld belangrijk dat organisaties ruim van tevoren weten wanneer zij een richtlijn kunnen verwachten. Ook zou het prettig zijn als zo vroeg mogelijk duidelijk wordt wat de relevante verschillen zullen zijn met de bestaande werkwijze en welke materialen een organisatie moet aanschaffen. Ook het leveren van kant-en-klare scholing zou een goede manier zijn om de implementatie van richtlijnen te ondersteunen. Een veelgenoemde optie is het beschikbaar stellen van e-learningmodules. Een andere suggestie is een managementdeel, specifiek voor het management. Hierin staan de voor hen belangrijkste feiten, dus wat moet er geregeld worden en wat voor effecten heeft dit. 6) M. de Groot. Implementation of clinical guidelines in the youth healthcare. A case study regarding the implementation of the adapted guideline regarding the detection of children with language disorders. Amsterdam/Utrecht 2012. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 16

Naast de communicatie met de jeugdgezondheidszorgorganisaties zullen ook betrokkenen bij het vervolgtraject goed geïnformeerd moeten zijn. En communicatie over deze manier van werken richting de ouders is belangrijk. Bij hen moet het nut duidelijk zijn, anders zou er weerstand kunnen ontstaan, bijvoorbeeld tegen de huisbezoeken. h. Aantallen kinderen die verwezen zijn naar een AC In deze paragraaf wordt ingegaan op de aantallen kinderen die in de pilot naar een AC verwezen zijn. Er wordt een aantal factoren beschreven die het aantal verwijzingen beïnvloed kunnen hebben. Ter vergelijking worden de gegevens van de controlegroep en van de organisatie die naast het Van Wiechenonderzoekhet VTO-taalsignaleringsinstrument gebruikt (organisatie 5), weergegeven. In onderstaande tabel worden de resultaten van de nieuwe werkwijze weergegeven in termen van geregistreerde onvoldoende uitslagen en aantallen verwezen kinderen voor de kinderen in de experimentele groep versus kinderen in de controlegroep. De aantallen voor de verschillende organisaties zijn klein, waardoor de percentages minder betrouwbaar lijken. Tabel 1. Aantal kinderen dat naar het AC verwezen is Organisatie 1 Organisatie 2 Organisatie 3 Organisatie 4 Organisatie 5 Kinderen in de experimentele groep 162 (162)* 89 (175)* 218 (752)* 258 (258)* 918 Kinderen met de score 0-1 Naar AC verwezen kinderen 5 3,1% 1 1,1% 17 8% 3 1,2% 22 3,9% 5 3,1% 1 1,1% 17 8% 3 1,2% 18 3,2% Kinderen in de controlegroep Naar AC verwezen kinderen 189 367 712-0 0,0% 1 <0,01 % 13 2% - * Tussen haakjes staat het aantal kinderen waarbij het geïntegreerde model is toegepast. Zonder haakjes staan de aantallen kinderen waarvan voldoende gegevens zijn. Hoewel de aantallen per organisatie klein zijn, valt de grote variatie in de behaalde resultaten tussen de verschillende organisaties op. In een range van < 0,01% tot 8% is het niet zinvol een gemiddelde aan te geven over het totale aantal kinderen. Er is een aantal verschillende factoren dat het aantal verwijzingen per organisatie beïnvloed kan Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 17

hebben. Bij organisatie 2 hebben de fusie die net haar beslag had gekregen en een scholing aan het eind van een lange en warme werkdag hoogstwaarschijnlijk de uitvoering van de pilot negatief beïnvloed. Organisatie 1 In organisatie 1 zijn 163 kinderen voor de pilot onderzocht. 5 kinderen (3,1%) zijn naar een AC verwezen. De kinderen waren terecht verwezen. Dit zijn er ruim meer dan in de controlegroep (0 kinderen (0%)) en vergelijkbaar met het aantal in organisatie 5 (3,9%). Het verwijspercentage ligt weliswaar lager dan de prevalentie (5%), maar is beduidend hoger dan het aantal gesignaleerde kinderen in de controlegroep. Een vergelijking met voorgaande jaren is niet mogelijk. De gegevens van voorgaande jaren zijn onbetrouwbaar, omdat het DD JGZ in die jaren nog niet volledig functioneel was. Een factor die een rol speelde, is dat de stafarts/van Wiechen-instructeur een extra scholing heeft gegeven over de registratie in het DD JGZ en mede daardoor het protocol strak is gehanteerd. Een van de consultatiebureaus liep wel achter, waardoor de kinderen pas op de leeftijd van 2 jaar en 3 maanden werden gezien. Dit is echter binnen de marge van 23 tot en met 29 maanden die is toegestaan bij de oorspronkelijke constructie van het VTO-taalsignaleringsinstrument. Organisatie 2 In organisatie 2 zijn 175 kinderen voor de pilot onderzocht. Van 89 kinderen zijn er voldoende gegevens geregistreerd. Van deze 89 kinderen is 1 kind naar het AC verwezen. (1,1%). Dit is meer dan in de controlegroep, waarin 1 kind (< 0,1%) verwezen is, en ruim minder dan het percentage verwezen kinderen in organisatie 5 (3,2%). Het verwezen kind was terecht verwezen. Er moet wel rekening mee gehouden worden dat de onderzoeksgroep klein is. Een vergelijking met voorgaande jaren is ook hier niet mogelijk. Gegevens uit voorgaande jaren zijn onbetrouwbaar, omdat er de afgelopen jaren een aantal keren van DD JGZ gewisseld is. Een factor die een rol kan spelen bij het percentage verwijzingen is dat de scholing niet goed is verlopen. De betrokkenen gaven aan dat de omstandigheden waaronder de scholing werd gevolgd niet gunstig waren. Het was aan het eind van een werkdag na veel vergaderingen en het was erg warm. De concentratie was hierdoor erg laag. Een andere factor die in de beoordeling van de taalontwikkeling een rol gespeeld kan hebben is dat een aantal deelnemers van mening was dat 2 jaar nog erg jong is om te worden verwezen. Ook merkten de deelnemers op dat naar hun ervaring kinderen met spraak-/taalproblemen in golfbewegingen komen. De ene week kwamen er 3 kinderen en de andere week 0 kinderen die verwezen moesten worden. Daarom was naar hun mening de pilot eigenlijk te kort (4 maanden) om genoeg kinderen te zien. Er zijn daardoor mogelijk minder kinderen verwezen dan verwacht. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 18

Organisatie 3 In totaal zijn bij 6 pilotteams van 1 februari tot 1 mei 2012 752 2-jarigenconsulten uitgevoerd, tegen 712 bij de controlelocaties. Van 218 kinderen zijn er voldoende registraties. Pas medio februari is men goed gaan registreren. Ook in de deelnemende locaties blijkt niet iedereen altijd geregistreerd te hebben. 17 kinderen (8%) zijn naar een AC verwezen. 1 kind met een score 2 is naar een logopedist verwezen. Dit is meer dan in de controlegroep, waarin 13 kinderen (2%) verwezen zijn, en ruim meer dan het percentage kinderen in organisatie 5 (3,2%). Door de deelnemers is een aantal argumenten genoemd dat signalering en verwijzing naar een AC zou belemmeren. Het percentage anderstaligen is groot, waardoor een taalbarrière een rol speelt, en een aantal professionals en ouders vinden 2 jaar erg jong om al naar een AC te verwijzen. Er is echter een groter aantal kinderen verwezen dan verwacht. Hier is op grond van de registraties geen verklaring voor te geven. Organisatie 3 kon geen gegevens aanleveren over het verloop van de verwijzingen naar een AC door ontbrekende registraties in het DD JGZ. Organisatie 4 In organisatie 4 zijn 258 kinderen voor de pilot onderzocht. Van deze kinderen zijn 3 kinderen (1,2%) naar een AC verwezen. De kinderen waren terecht verwezen. Dit is ruim minder dan het percentage verwezen kinderen in organisatie 5 (3,2%). In deze organisatie bleek het niet mogelijk een controlegroep samen te stellen. In 2011 zijn 2348 2-jarigen onderzocht. 72 kinderen (3,1%) scoorden onvoldoende op taalontwikkeling. Er wordt vanuit gegaan dat deze kinderen naar een AC verwezen zijn. Een factor die mee kan spelen in het lage percentage verwijzingen in de pilot is de aandacht die de organisatie al op jongere leeftijd besteedt aan taalstimulering. Mogelijk is een aantal kinderen al op jongere leeftijd verwezen of scoort een aantal kinderen hoger door de aandacht op jongere leeftijd. Het hoge percentage verwijzingen naar logopedisten voor begeleiding kan hier een indicatie voor zijn. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 19

i. Aantallen kinderen die begeleid zijn Tabel 2. Aantal kinderen voor begeleiding Organisatie 1 Organisatie 2 Organisatie 3 Organisatie 4 aantal % aantal % aantal % aantal % Kinderen in de experimentele groep 162 (162)* 89 (175)* 218 (752)* 258 (258)* Kinderen met score 2-3 10 6,2% 18 20,2% 47 21% 30 11.6% Begeleide kinderen 6 3,7% 14 15,7% 33 15% 30 11,6% Verwezen bij herscreening 3 30% 0 0% 4 13% * Tussen haakjes staat het aantal kinderen waarbij het geïntegreerde model is toegepast. Zonder haakjes staan de aantallen kinderen waarvan voldoende gegevens zijn. In de meeste organisaties zijn er meer kinderen die voor begeleiding in aanmerking komen dan het aantal dat daadwerkelijk begeleiding heeft gehad. Er valt op dat het percentage kinderen waarbij twijfels zijn over de spraak-/taalontwikkeling en het percentage kinderen dat begeleid wordt, beide hoog zijn, vooral in organisatie 2. Het verschil tussen het percentage kinderen waarbij twijfels zijn over de spraak-/taalontwikkeling en het percentage kinderen dat begeleid wordt, is in organisatie 3 het grootst. Zo komen in deze organisatie 47 kinderen in aanmerking voor een huisbezoek, maar zijn minder huisbezoeken uitgevoerd omdat veel ouders dit niet wensten. In totaal werd bij 15 kinderen één huisbezoek afgelegd. Bij 18 kinderen werden meerdere huisbezoeken afgelegd. In organisatie 1 zijn van de 6 begeleide kinderen 3 kinderen bij de herscreening op de leeftijd van 2 jaar en 6 maanden alsnog naar een AC verwezen. Er zijn in organisatie 3 van de 33 kinderen met begeleiding geen kinderen bij de herscreening naar een AC of een logopedist verwezen. In organisatie 4 zijn bij de herscreening alsnog 4 kinderen naar een AC verwezen. Van organisatie 2 is dit niet uit de registraties te extraheren. Geen van de organisaties begeleidt in de reguliere werkwijze kinderen met een taalontwikkelingsachterstand. Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 20

4. Conclusies In de pilot is een geïntegreerd model ontwikkeld. Het Van Wiechenonderzoek is voor de 2-jarige leeftijd verrijkt met het VTO-taalsignaleringsinstrument. Daarnaast is aandacht besteed aan de verwijzing naar een AC en de begeleiding van kinderen bij wie getwijfeld wordt aan de taalontwikkeling. Dit geïntegreerde model is door vier organisaties in de praktijk beproefd. Dit is gebeurd in van elkaar verschillende organisaties bij sterk uiteenlopende populaties. Er hebben zowel laag- als hoogopgeleide ouders deelgenomen uit zowel lage als hoge sociaal-economische milieus. Ook is het model gebruikt bij ouders met heel verschillende moedertalen. Alle deelnemers waren het erover eens dat de nieuwe werkwijze goed uitvoerbaar is. Allen wilden volgens de nieuwe methode blijven werken. Signalering 2-jarigen Wat betreft de signalering bij 2-jarigen is de conclusie dat de ontwikkelde signalering van taalachterstanden bij 2-jarigen goed aansluit bij de gebruikelijke werkwijze. Het ontwikkelde model is gemakkelijk in te passen in de bestaande werkwijze. De uitvoering vergde eigenlijk alleen extra tijd als er wat aan de hand was. De deelnemers zijn enthousiast over de werkwijze en willen er graag mee doorgaan. Artsen en verpleegkundigen vinden het prettig om met een duidelijk schema en duidelijke criteria te werken. Het helpt hen gerichter met de taalontwikkeling van een kind bezig te zijn. Door de scores ontstaat meer houvast. Wel heeft een aantal twijfels of de leeftijd van 2 jaar niet erg jong is voor verwijzing of begeleiding. Rekening houdend met de gebruikelijke taalbarrière bij ouders met een andere moedertaal is de signaleringsmethode ook goed bruikbaar bij anderstalige ouders. Knelpunten werden vooral ervaren omdat men twijfelde of de ouder de vragen wel begreep. Deze problematiek is echter niet anders dan bij andere onderwerpen die in de consulten aan de orde kunnen komen. Verwijzing naar een AC De deelnemers waren het erover eens dat rechtstreekse verwijzing naar een AC duidelijk voordelen biedt. Verwijzing via de huisarts veroorzaakt in een aantal gevallen uitval of vertraging. Er zijn wel verschillende verbeterpunten. Een aantal ouders heeft bedenkingen over verwijzing op deze leeftijd. Veel van deze ouders gaan ervan uit dat het wel goed komt. Sommigen zijn ook beducht voor stigmatisering. Voor een aantal ouders vormen praktische zaken een belemmering, zoals de reisafstand. Begeleiding van kinderen met twijfels over de taalontwikkeling De huisbezoeken zijn een goede aanvulling in de begeleiding van kinderen bij wie getwijfeld Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 21

wordt aan de taalontwikkeling. De reacties van de ouders op de begeleiding waren overwegend positief. Echter, er is slechts een beperkt deel van de ouders die in aanmerking komen voor de huisbezoeken dat ook daadwerkelijk gebruikmaakt van het aanbod. De ervaringen van de organisaties zijn verschillend. De verschillen hebben vooral te maken met het al dan niet gebruikelijk zijn van het afleggen van huisbezoeken vanwege taalstimulering. Sommige verpleegkundigen leggen al wel huisbezoeken af met als doel taalstimulering en andere niet. De laatste groep verpleegkundigen voelde zich nog onvoldoende voorbereid na de scholing. Zij beoordeelden de werkinstructies en materialen nog als onvoldoende concreet. Niet alle verpleegkundigen voelen zich even zeker bij het begeleiden van ouders met een kind waarbij werd getwijfeld of er een taalprobleem bestaat. Daarom is het van belang een duidelijke instructie te hebben voor die begeleiding. Het begeleidingsprotocol zal verschillende mogelijkheden moeten bieden zodat er ingespeeld kan worden op verschillende situaties. Ouders hebben verschillende kennis en mogelijkheden om de taalontwikkeling van hun kinderen te kunnen stimuleren. Hier zal rekening mee gehouden moeten worden. Op mesoniveau is het belangrijk dat de begeleiding goed ingebed is in de organisatie. Arts en begeleider moeten goed van elkaars acties op de hoogte zijn. Overleg tussen verschillende begeleiders over hun ervaringen kan bijdragen aan het verbeteren van de begeleiding. Afstemming met taalstimuleringsactiviteiten van anderen zoals VVE, door het AC en door vrijgevestigde logopedisten is gewenst. Aantallen verwijzingen De steekproef was klein. Daardoor kunnen geen harde uitspraken over de effectiviteit gedaan worden. De resultaten wijzen echter wel in de richting van een effectieve aanpak. De percentages verwijzingen zijn bij twee organisatie op het niveau dat op grond van de literatuur verwacht wordt en op het niveau van de JGZ-organisatie die sinds enkele jaren het VTO-taalsignaleringsinstrument naast het Van Wiechenonderzoekgebruikt. Bij de andere twee organisaties zijn ze lager. De verschillen hebben waarschijnlijk te maken met verschillen in startsituatie, verschillen bij de invoering van de werkwijze en verschillen in de uitvoering van de pilot. Voorwaarden voor implementatie De conclusie is dat implementatie goed voorbereid en uitgevoerd moet worden. Er worden verschillende punten genoemd die bij implementatie van belang zijn. De belangrijkste zijn: 1. Digitalisering. Naar de mening van de deelnemers moet het model in het DD JGZ ingebouwd worden. Dit betekent o.a. dat de Basisdataset aangepast moet worden. Daarnaast moet het DD JGZ het werken met het model faciliteren. 2. Scholing en werkinstructie. De scholing en werkinstructie moeten concreet zijn om een goede start mogelijk te maken. In de scholing zal ook aandacht moeten zijn voor misvattingen over taalontwikkeling en mogelijkheden om te interveniëren. Professionals Rapportage Uniforme signalering taalachterstanden bij jonge kinderen. Verslag van de pilot 22