BIOLOGIE interactief. havo 1 tweede fase. 10 Vaardigheden



Vergelijkbare documenten
Hier vertel je wat je hebt gedaan om informatie te vinden. Wat en waar gezocht? Wie geïnterviewd, enz.

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

De traditionele microscopen onderscheiden we de gewone of biologische microscoop en de stereo microscope.

vaardigheden bijlage inhoud vaardig 1 Woordweb maken Veilig werken Diagram maken Verslag maken Mondeling presenteren 122

Met welk werk kunnen kinderen uit groep 5-6 thuiskomen en hoe kunt u uw kind thuis helpen?

SECTORWERKSTUK

Profielwerkstuk: stappenplan, tips en ideeën

Handleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * werkstuk

Presentatie Biologie cellen ordenen onder een microscoop

Kraanwater, je hebt het elke dag nodig. Om te drinken bijvoorbeeld, maar

RV 07 R.K. Basisschool de Vlinder groep 8 Stockholm 3 / SG Schiedam Tel.: /

Bepaal eerst de probleemstelling of hoofdvraag

Handleiding profielwerkstuk. Mavo 4

Het houden van een spreekbeurt

PRACTICUM: CYTOLOGIE. LeerlingenHANDLEIDING CYTOLOGIE Versie 1.0 6/10/2017 Datum 6 oktober 2017 Auteur Bart J. van Zweeden

Samenvatting Zorg en welzijn SPW handboek vaardigheden

Sectorwerkstuk

Spreken - Presenteren HV 1. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Handleiding voor de leerling

Profielwerkstuk Het stappenplan, tips en ideeën

Beoordeling power-point groep 5

Handleiding voor: * spreekbeurt * nieuwskring * leeskring * website * voorlezen

Handleiding profielwerkstuk. Mavo 4

Theorie: Het maken van een verslag (Herhaling klas 2)

Techniekkaart: Het houden van een interview

Tuesday, February 8, Opleiding Interactieve Media

Zorg dat je een onderwerp kiest, waarvan je echt meer wilt weten. Dat is interessanter, leuker en makkelijker om mee bezig te zijn.

Practicum algemeen. 1 Diagrammen maken 2 Lineair verband en evenredig verband 3 Het schrijven van een verslag

HALLO WERELD WERKSTUK

Dit document hoort bij de training voor mentoren blok 4 coachingsinstrumenten, leerstijlen.

2 > Kerndoelen > Aan de slag > Introductie van de manier van werken > Mogelijke werkvormen en de plaats op het rooster 27

Lesbrief: Beroepenmagazine Thema: Mens & Dienstverlenen aan het werk

Sectorwerkstuk

Hoe maak ik... Naam: Groep:

Schematisch en natuurgetrouw

12. Leerstof samenvatten

Nationaal Gevangenismuseum Gevangen in beeld

Workshop Handleiding. Verhalen schrijven. wat is jouw talent?

Hoe voer ik een onderzoek uit? Een stappenplan om te helpen een onderzoek uit te voeren.

leer-actief werkboek Naam: 1

Werkstuk of verslag. de vormvoorschriften

Vaardigheden - Enquête HV 2. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Handleiding bij het maken van een profielwerkstuk. april 2012

Met Word een hoger cijfer halen. Word ken je al, toch kun je nog veel meer doen met Word. Nog beter leren omgaan met Word

Uitleg boekverslag en boekbespreking

8a. Wat en hoe? Het stappenplan, tips en ideeën

De kiemplantjes worden misschien niet langer, doordat er al voldoende reservevoedsel in de zaadlobben aanwezig is.

Bijlage W2 groep 7 1

SECTORPROJECT 4 VMBO - T

Juf Sabine en juf Maaike

Onderzoeksboekje. Klas: Namen:

Werkstuk. En natuurlijk ook spreekbeurt. Gemaakt door: Anmami Verhulvelrij Groep 7abcd

Gebruik module 1 bij het beantwoorden van de vragen. Indien je het antwoord hierin niet kunt vinden dan mag je andere bronnen gebruiken.

Lesbrief Assenstelsels. Versie 1

SECTORWERKSTUK 4VMBO - T

Hoe maak ik een werkstuk?

LEREN LEREN LEREN. een overzicht met leerhulpjes voor de diverse vakgebieden. Hieronder kun je lezen over het leren/maken van:

What s up Zuiderzeeland? aardrijkskunde, praktische opdracht

Bloom. Taxonomie van. in de praktijk

Rubrics voor de algemene vaardigheden - invulblad. 1. Zelfstandig leren Het kunnen sturen van het leerproces en daarop reflecteren.

kunstbv beeldende vorming Afsluiting kunstbv 5 Havo / 6VWO afsluiting Naam:... Klas...

Leerstijlentest van David Kolb Davy Jacobs, GDD1B

Lesbrief: Het belang van hygiëne Thema: Wat is Mens & Dienstverlenen?

Profielen. Inhoud. 1. Het profielwerkstuk. Stappenplan, tips en ideeën Profielwerkstuk

bedoeld wordt met hoeveelheidbegrippen als: alle, geen, niets, veel, weinig, meer, minder, evenveel. Ordent hoeveelheden om ze te Groep 1 Groep 2

Workshop Handleiding. Verhalen schrijven. wat is jouw talent?

Naam:. Handleiding voor de leerling

Naam:. Namen groepsleden:... Begeleider:

Stappenplan: een spreekbeurt maken

Hoe bereid ik een spreekbeurt voor?

Stappenplan voor het maken van een presentatie

Module 9 Kennis delen en coachen

Lesbrief voor leerlingen: hoe ontwerp je een omslag voor een boek

OPDRACHTEN BIJ THEMA 11 BELEID

De theorie voor leesvaardigheid in de vorm van een stappenplan

HOUT EN BOUW. Activerende werkvormen? De leraar doet er toe.

PWS - Fase 1 - Plan van aanpak Behaald 0 van de 25 punten

HUISWERKGIDS SCHOOLJAAR

Vaardigheden - Enquête HV12. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

2017/18. Algemene gegevens. Naam:. Klas:. Sector: Werkt samen met: Begeleidend docent:

Maken van een practicumverslag

Reflectiegesprekken met kinderen

3. Wat betekent dat voor de manier waarop lesgegeven zou moeten worden in de - voor jou - moeilijke vakken?

informatie profielwerkstuk havo avondlyceum CAL handleiding H

Nu nog beter... Toegepaste kunst Kunst BV

Werkblad. LES 7: Hygiëne. GROEP 5-6. Namen groepje:

Uitleg Werkwijzers Bovenbouw Dit zijn de beschrijvingen van alle presentaties die je moet doen en het werkstuk dat je maakt.

Werkstukken maken op PCBO-Het Mozaiek Groep 6

Stap 4: Indeling maken

Het verslag Het verslag.

Leerlingboekje les 3 en 4. Schrijfopdracht 2 Wie zijn zij? Groep 7

Het maken van een werkstuk

PROFIELWERKSTUK HAVO 5

VOLLEDIGE INSTRUCTIES LEESVAARDIGHEID

Grafieken jaar. Rekenles over het maken van grafieken. Rekenen. 60 minuten. Weerstation, data, grafieken

opdracht 1 instructie telefoongesprek speech opdracht 2 boekbespreking poëziepresentatie sollicitatie

pantoffeldiertje onder de microscoop

Handleiding profielwerkstuk HAVO examen 2016

INHOUD LET OP: STOP? GO!

BELAND JIJ OP EEN VULKANISCH EILAND?

Transcriptie:

BIOLOGIE interactief havo 1 tweede fase 10 Vaardigheden

Vaardigheden Aantekeningen maken Als in je studiewijzer een klassikale instructie staat vermeld, is het verstandig het onderwerp van deze instructie van te voren door te lezen. Soms wordt bij de instructie verwezen naar de tekst in het boek of naar aanvullende informatie, maar soms moet je zelf aantekeningen maken. Noteer dan steeds het hoofdstuk of de paragraaf waarbij deze aantekeningen horen. Een paar tips: probeer op hoofdzaken te letten; luister goed naar verbanden die worden aangegeven; noteer alleen de kernwoorden, geef de verbanden aan met pijlen of signaalwoorden; werk je aantekeningen zo snel mogelijk uit en kom er zo nodig de volgende les op terug; vul je aantekeningen aan met voorbeelden of verwijzingen naar je boek; luister actief, denk mee en vraag uitleg als je bijvoorbeeld een denkstap mist. Afwassen van glas en aardewerk Bij het afwassen van glas en aardewerk dat bij de biologie wordt gebruikt, houd je rekening met de volgende punten: 1 Afwassen moet gebeuren in een zeepoplossing met een passende afwasborstel. Maak zowel de binnen- als de buitenkant schoon. 2 Spoel daarna alles onder de kraan uit, totdat alle zeepresten verdwenen zijn. 3 Dompel glaswerk daarna in gedestilleerd water. 4 Hang nat glaswerk op of zet het op een afdruiprek (met de opening naar beneden). Brainstormen In sommige situaties is het handig een probleem of een onderwerp in kaart te brengen, zonder dat je al op de details ingaat. Het kan bijvoorbeeld zijn dat je met een groep een start moet maken met een vrije opdracht. Je noteert je onderwerp midden op een vel papier en maakt een soort spinnenweb van alle verwante termen daaromheen. Ga (als je in een groep werkt) in deze fase van brainstormen nog niet met elkaar in discussie. Een volgende stap is verwante woorden bij elkaar te zoeken, bijvoorbeeld door ze een bepaalde kleur te geven. Je kunt nu met elkaar bespreken waarom je deze indeling maakt. Al pratend kun je het spinnenweb nog aanvullen. De groepjes kun je eventueel een naam geven. Afhankelijk van je doel van het brainstormen, kun je gaan zoeken naar overeenkomsten en verschillen tussen de groepjes, of naar voor- en nadelen. Je kunt ook één groepje uitkiezen en dat onderwerp verder invullen.

Brander gebruiken Als brander wordt in bijna alle gevallen een teclubrander gebruikt. Leer de namen van de in de figuur aangegeven onderdelen. Ontsteken van de brander 1 De luchtregelschroef wordt tegen de mengkamer gedraaid (niet vastdraaien). 2 Draai de hoofdkraan op de tafel open. 3 Controleer of de gasregelkraan een paar slagen open is gedraaid. 4 Schuif de brander bij je vandaan (veiligheid) en steek deze aan, dicht bij de vlampijp. We zien nu een wapperende, gele, roetende vlam met een lage temperatuur. Deze vlam is ongeschikt om iets te verwarmen. Figuur 10.1 Brander Omdat de vlam zo goed zichtbaar is, is dit de juiste stand als we de vlam niet voor verwarming gebruiken. Gebruik je de brander lange tijd niet, doof dan de vlam. Regelen van de vlam 5 Draai de luchtregelschroef zover naar beneden, totdat een kleurloze vlam is ontstaan. Deze vlam is geschikt om iets te verwarmen. Als de luchtregelschroef nog verder naar beneden wordt gedraaid, ontstaat er een lichtblauwe driehoek (kegel). De vlam heeft boven de kegel de maximale temperatuur. Gebruik om te verwarmen alleen het vlamgedeelte boven de kegel. Wanneer een minder hoge temperatuur vereist is, draai dan de luchtregelschroef iets omhoog.

Vaak is niet de maximale temperatuur nodig. Door de luchtregelschroef in combinatie met de gasregelkraan iets dicht te draaien, kan een vlam met de juiste temperatuur ontstaan. Doven van de vlam Haal de brander bij het te verwarmen object vandaan. Draai de luchtregelschroef tegen de mengkraan. Sluit de hoofdkraan af. Bronvermelding Vermeld bij elk werkstuk je bronnen. Doe dat altijd in een vaste volgorde: auteur, titel (eventueel cursief), uitgever, plaats, jaartal, paginanummers. Van een tijdschrift vermeld je de titel, het jaartal en het nummer. Vergeet ook bij gebruik van internet niet de volledige naam van de site te vermelden. Collages maken Het maken van een collage is een aantrekkelijke manier om met een groepje leerlingen een onderwerp zelfstandig te verwerken. De opdracht maak een collage is echter niet zo eenvoudig. Met deze tips maak je er vast meer van. 1 Wees duidelijk over het thema voor de collage. Bedenk eerst wat er precies gevraagd wordt. 2 Verzamel gericht materiaal om te kunnen verknippen. Doe in een map zoveel mogelijk afbeeldingen van voorwerpen of organismen die ermee te maken hebben. Wat niet voorhanden is, kun je opzoeken in de bibliotheek. Maak ter plekke zwartwit kopieën. 3 Als je genoeg verzameld hebt, maak je een eerste selectie. 4 Selecteer de verzameling vormen op grootte en eventueel op kleur. Wat zwartwit is, kan gekleurd worden! 5 Zet nu het thema op door te zoeken naar een goede compositie. Er zijn veel schema s mogelijk. Hier volgen er een paar: Horizontaal-verticaal: is vooral rustig, statisch. Onrustig aan één zijde: gaat naar asymmetrie, trekt aandacht. Beide zijden even onrustig: het wordt statisch, saai. Centrale compositie: geeft aandacht aan het midden. Diagonalen: geven veel spanning, dynamisch. 6 Afbeeldingen kunnen nu naast elkaar gerangschikt worden (nog niet geplakt), maar dat is nogal saai. Er ontstaat meer samenhang door iets overlappend te plakken. Let dan wel op wat groter/kleiner is. Maak ook gebruik van kleuren of tekst. Ontbrekende beeldaspecten kunnen altijd toegevoegd worden door te tekenen. 7 Ga pas plakken als je een aantal mogelijkheden hebt geprobeerd. Plak bijvoorbeeld met een Pritt-plakstift. Alleen de randjes insmeren is genoeg.

Enquête afnemen Soms kun je gegevens verzamelen door mensen bepaalde vragen te stellen. Ook hierbij houd je het stappenplan behorend bij het doen van onderzoek aan: 1 Je formuleert je onderzoeksvraag. 2 Je formuleert je hypothese. 3 Je bepaalt je onderzoeksmethode. Bedenk bijvoorbeeld hoeveel mensen je wilt ondervragen, van welk geslacht, leeftijd, bevolkingsgroep enzovoort. Bedenk ook wat je precies gaat vragen en hoe. Open vragen hebben als voordeel dat je veel van deze persoon te weten komt, maar de gegevens zijn moeilijker te verwerken. Gesloten vragen zijn er in allerlei soorten: rangschikken in twee categorieën (bijvoorbeeld ja/nee, eens/oneens), score toekennen (bijvoorbeeld 1-5), ordenen van alternatieven enzovoort. Als je de enquête hebt opgesteld is het verstandig eerst een proefonderzoek uit te voeren onder een beperkt aantal personen, om te kijken of je vragen eenduidig zijn. 4 Je verwerkt de gegevens tot bijvoorbeeld tabellen en diagrammen. 5 Je trekt een conclusie en beantwoord je onderzoeksvraag. Examen doen Over leren is natuurlijk heel veel te zeggen. Ieder heeft zijn eigen manier van leren. Op www.biologieinteractief.nl kun je een leerstijlentest vinden. Beslist de moeite waard om iets te weten over je eigen leerstijl. Voor je examen is het van belang grote delen van de stof te overzien, en vooral de samenhang tussen de verschillende onderwerpen te begrijpen. Je kunt dit oefenen door het maken van een netwerk van begrippen (zie Mindmap). Als je denkt dat je de stof beheerst, kun je je boek eens op een willekeurige plaats open slaan en kijken of je dit stukje tekst in een groter geheel kunt plaatsen. Je kunt natuurlijk oude examens maken om te oefenen. Soms merk je dat je moeite hebt met de aanpak van deze vragen. Dan verwijzen we je naar de brochure Hoe pak ik biologie-opgaven aan? van de SLO. Hier leer je dat je het zoeken naar de oplossing kunt verdelen in vier fasen: 1 voorbereiding (onder andere goed lezen en kijken wat er precies gevraagd wordt); 2 aanpak (bijvoorbeeld een schema maken); 3 antwoord; 4 controle van het antwoord (heb je inderdaad de juiste vraag beantwoord, komt er geen onzin uit?). In het boekje staan oefenopgaven om deze aanpak te trainen.

Het examen zelf Een paar algemene tips. Lees de vragen grondig. Soms zijn ze zo geformuleerd dat je bij vluchtig lezen gemakkelijk verkeerde conclusies trekt. Maak een verdeling in de tijd en houd er daarbij rekening mee dat open vragen meer tijd kosten dan multiplechoicevragen. Controleer zo nu en dan de beschikbare tijd. Open vragen Omcirkel bij open vragen het woord dat aangeeft wat je moet doen: verklaren, omschrijven, vergelijken. Geef in je antwoord de redenering volledig weer. Een goed verstaander heeft maar een half woord nodig, maar op een examen geldt deze regel niet. Het correctiemodel bevat bepaalde trefwoorden die in ieder geval in je antwoord moeten voorkomen. Ga daarom na welke elementen in het antwoord van belang zijn. Controleer of je antwoord niet voor meerdere uitleg vatbaar is. Geef niet meer antwoorden, voorbeelden, redenen dan worden gevraagd. Als twee redenen worden gevraagd en je geeft er meer dan twee, worden alleen de eerste twee in de beoordeling meegeteld. Zet niets tussen haakjes, mededelingen tussen haakjes tellen niet mee! Werk netjes en houd bij ieder antwoord ruimte voor eventuele toevoegingen. Multiple choice Bedenk eerst zelf een antwoord en kijk of dat antwoord gegeven wordt. In de antwoorden staan vaak beweringen die wel juist zijn, maar die niets met de vraag te maken hebben. Streep die antwoorden weg. Als je het antwoord niet weet, kijk dan welk antwoord echt heel onwaarschijnlijk is. Streep dat antwoord weg en kies uit de overgebleven antwoorden het meest waarschijnlijke. Nakijken Controleer of je naam overal op staat en of je geen vragen vergeten bent. Controleer nog eens of je de vragen goed gelezen hebt. Informatie verzamelen 1 Vaststellen wat je weten wilt Zeker met de overweldigende hoeveelheid informatie die via internet beschikbaar is, is het heel belangrijk duidelijk te formuleren wat je wilt weten en tot welk niveau de informatie moet gaan. 2 Zoeken Internet Gebruik van geselecteerde sites zoals www.biologieinteractief.nl, sites van grote kranten en de schoolsite bespaart je veel gezoek. Ook het intypen van goede zoektermen helpt.

Soms is het verstandig buitenlandse bronnen te raadplegen. Met name Engelse sites hebben vaak hele goede afbeeldingen. Zoek dan specifiek op afbeeldingen en typ de Engelse naam in van het object dat je zoekt. Boeken en tijdschriften De mediatheek bevat ongetwijfeld enkele wetenschapstijdschriften en tijdschriften op het gebied van natuur en milieu. Je kunt ze goed gebruiken als je een onderwerp moet zoeken. Boeken zijn vooral geschikt als je wat meer diepgang nodig hebt dan internet biedt. 3 Beoordelen Niet alle bronnen zijn even betrouwbaar. Wees vooral kritisch op verzamelsites van werkstukken. Betrouwbare sites zijn die van kranten en tijdschriften, universiteiten of links via organisaties als kennislink en digischool. Als er erg veel informatie beschikbaar is, moet je selecteren. Het is belangrijk van tevoren heel goed te weten wat je precies zoekt. Houd je vraagstelling in de gaten! Lees eerst oriënterend en daarna nauwkeuriger. Let goed op hoofd- en bijzaken. 4 Bewaren Noteer altijd de bron (titel, schrijver, uitgever, jaartal, paginanummer). Noteer van een internetbron de site. Interview afnemen Wanneer je van iemand iets te weten wilt komen, kun je hem of haar interviewen. Daarbij is het heel belangrijk de juiste vragen te stellen. Gesloten vragen (bijvoorbeeld Hoeveel leerlingen zitten er op deze school? ) zijn geschikt als je bepaalde feiten wilt weten. Open vragen (bijvoorbeeld Kunt u iets vertellen over de sfeer op deze school? ) kun je gebruiken om een mening te weten te komen. Een vraag kan direct zijn ( Houdt u van toneel? ) of indirect ( Wat zijn uw hobby s? ). Stel van tevoren een aantal hoofdvragen op. Deze vragen moeten neutraal zijn; ze moeten de ondervraagde niet in een bepaalde richting sturen (dus niet: U vindt het vast niet leuk om hier te moeten werken? ). Aansluitend op je hoofdvragen kun je doorvragen. De antwoorden krijgen daardoor meer diepgang. Je kunt zo ook je betrokkenheid tonen ( Heb ik goed begrepen dat... ). 1 Voorbereiden van het interview Formuleer eerst het doel van je interview. Verzamel zelf de nodige informatie, zodat je de geïnterviewde niet lastig hoeft te vallen met onnodige vragen. Kies een persoon van wie je verwacht dat hij of zij de vragen kan beantwoorden. Afhankelijk van het doel van je onderzoek kan het ook nodig zijn mensen met tegengestelde meningen te interviewen. Licht het doel van je

onderzoek toe en maak afspraken over tijdstip, plaats en duur. Spreek af of je een geluidsopname en/of foto s maakt. Vertel ook wie het resultaat te lezen zal krijgen. Stel van tevoren een lijst met hoofdvragen op. Zorg dat de vragen duidelijk zijn en niet uit de lucht komen vallen. Vraag steeds maar één ding tegelijk. Houd steeds het doel van je onderzoek in het oog. Neem de vragen van tevoren met je docent(e) door. 2 Afnemen van het interview Zorg dat je op tijd bent. Stel je kort voor en vertel iets over je achtergrond en hoe je dit interview hebt voorbereid. Neem het interview met twee personen af. De een ondervraagt, de ander noteert de antwoorden. Als een antwoord je niet helemaal duidelijk is, vraag dan een toelichting. Houd je aan je vragenlijst, maar geef de geïnterviewde ook gelegenheid dingen aan te vullen. Respecteer de mening van de geïnterviewde. Je bent te gast! 3 Na afloop Leg je gegevens vast in een verslag. Dit bestaat in ieder geval uit een pakkende titel, een inleiding en de informatie die uit het vraaggesprek naar voren is gekomen. Daarna schrijf je een korte nabeschouwing. Stuur een afschrift van het verslag naar de geïnterviewde(n). Logboek bijhouden Wanneer je zelfstandig onderzoek moet doen (alleen of in een groepje) is het verstandig een logboek bij te houden. Daarin noteer je alles wat je doet, maar ook wat je denkt. Ook afspraken met groepsgenoten, TOA (materiaallijstjes) of andere deskundigen, komen in het logboek. Je vermeldt ook alle resultaten van wat je gedaan hebt. Bij het schrijven van je verslag kun je dan alle gegevens in je logboek vinden. Je docent kan in je logboek steeds zien waarmee je bezig bent. Niet alleen bij het doen van zelfstandig onderzoek, maar ook bij alle andere vormen van zelfstandig werken kan je logboek goede diensten bewijzen. Je krijgt een goed overzicht van wat je gedaan hebt en met welk resultaat. Zo kun je steeds je werkwijze en je planning bekijken en zo nodig bijstellen. Gebruik bijvoorbeeld multo A4 met de volgende indeling: Datum en tijd Activiteiten/afsprake n Resultaat en verdere afspraken Meningsvorming Je leert in de biologielessen een groot aantal feiten. Met behulp van feitelijke kennis kun je in allerlei maatschappelijke situaties beter je standpunt bepalen.

Bij het bepalen van een standpunt kun je een vaste werkwijze volgen. 1 Waarover gaat het? (probleemstelling) 2 Met welk(e)e feit(en) heeft het te maken? 3 Zijn er verschillende meningen over het probleem? Welke? 4 Welke argumenten voert men aan? 5 Zijn alle argumenten correct? Voorbeelden van onjuist gebruik van argumenten zijn: Men verwart oorzaak en gevolg. Men trekt een algemene conclusie uit te weinig gegevens (men generaliseert). Men beroept zich op de mening van een autoriteit (minister, professor) in plaats van op een feit. Men probeert iemands argument ongeldig te maken door de persoon verdacht te maken. 6 Welke tegenargumenten zijn aan te voeren? 7 Met welke argumenten ben jij het eens? 8 Wat is jouw mening over het probleem? 9 Heeft jouw mening gevolgen voor jouw gedrag? Zo ja, welke? Microscopie 1 Maken van een preparaat Prepareerbenodigdheden Voor het maken van een microscopisch preparaat gebruik je meestal de hier getoonde prepareerbenodigdheden. Voor het gebruik moet je de glaasjes die je nodig hebt goed schoonmaken. Pak schoongemaakte glaasjes alleen nog aan de randen vast! Beadem een objectglas en poets dan boven- en onderkant met een doek schoon en droog. Is het glaasje erg vuil, spoel het dan eerst onder de kraan af. Om het dunne (en zeer breekbare) dekglaasje schoon te maken, wrijf je het beademde glaasje voorzichtig met de doek tussen duim en wijsvinger. Zorg ervoor dat het glaasje aan beide kanten goed droog is.

Figuur 10.2 Prepareermateriaal

Het eigenlijke werk Hier zie je de volgorde bij het maken van een preparaat. Figuur 10.3 Maken van een preparaat Leg een druppel insluitvloeistof op het objectglaasje. (Welke insluitvloeistof je moet gebruiken, is aangegeven bij het practicum.) Breng het object (datgene wat je wilt bekijken) met een pincet in de druppel vloeistof. Gebruik eventueel ook een prepareernaald. Plaats het dekglas onder een hoek van ca. 30 voor de druppel. Trek het dekglaasje naar de druppel. Zet de prepareernaald achter het dekglaasje en laat het glaasje langzaam zakken. Trek de pincet weg. Wanneer er te weinig vloeistof onder het dekglaasje aanwezig is, voeg je met behulp van het druppelflesje of het glasstaafje iets toe. Te veel vloeistof zuig je weg met filtreerpapier.

2 Instellen van de microscoop Zet de microscoop voor je op tafel. Zorg dat het statief naar je toe staat. Je begint met de kleinste vergroting. A Draai de revolver zo dat het kleinste objectief onder de tubus komt. Draai met de instelschroef de tubus omhoog, totdat de lens zich circa 2 cm boven de voorwerptafel bevindt. Figuur 10.4 Instellen van de microscoop Zet het diafragma geheel open en kijk met één oog door het oculair. Draai de vlakke spiegel zo dat het licht door de tubus heen omhoog gekaatst wordt. Let op! Bij gebruik van een spiegel nooit direct zonlicht gebruiken. B Leg nu het preparaat op de voorwerptafel met het object precies boven het gat. Zet dan het glaasje met de klemmen vast. Kijk opzij tegen de lens en draai de tubus voorzichtig naar beneden tot circa 7 mm boven het preparaat. C Kijk nu door het oculair en draai de tubus zover omhoog tot er een scherp beeld te zien is.

Ten slotte stel je met het diafragma de juiste belichting in. D Zodra je het object meer wilt vergroten, draai je met de revolver een sterker objectief onder de tubus. Is het beeld niet scherp genoeg, gebruik dan (heel voorzichtig) de microinstelschroef om scherp te stellen. Daarna opnieuw diafragmeren. Waarschuwing: Lenzen mogen niet met de vingers worden aangeraakt. Ze mogen ook niet met vloeistof in aanraking komen. Maak lenzen nooit zelf schoon. 3 Werken met de microscoop Tijdens het werken met de microscoop moeten beide ogen geopend zijn. Kijk met het linkeroog door de microscoop en met het rechteroog op het tekenpapier. Wanneer je het rechteroog dichtknijpt, moet je steeds het linkeroog verplaatsen van het object naar de tekening. Je belast dan het linkeroog te veel en de kans bestaat dat je na verloop van tijd hoofdpijn krijgt. Wanneer je links bent, kijk je met het rechteroog door de microscoop en met het linkeroog op je tekenpapier. Brildragers kunnen met of zonder bril door de microscoop kijken. De bril is echter vaak nodig bij het kijken naar de tekening. 4 Tekeningen van microscopische preparaten Waarom moet je die tekeningen maken? Veel leerlingen vinden het maken van tekeningen van preparaten een lastig en vervelend werkje. Waarvoor dient het eigenlijk? Is kijken alleen niet genoeg? Nee, door vast te leggen wat je ziet dwing je jezelf nauwkeuriger te kijken. Welke vorm heeft die cel?, Hoeveel verschillende weefsels zijn er te zien?, Is de celwand van alle cellen even dik?. Nauwkeurig kijken en nauwkeurig tekenen gaan altijd samen. Maar hoe pak je dat aan? Je hebt in de onderbouw al enkele tekenregels geleerd. Maak tekeningen altijd met potlood, bij voorkeur HB. Maak tekeningen altijd ten minste 6 cm groot. Houd voldoende ruimte om de tekening vrij. Zet de namen van bekende onderdelen erbij; gebruik liniaal en potlood om aanwijslijntjes te maken. Zet boven elke tekening rechts een titel, een datum en noteer de gebruikte vergroting en eventueel de gebruikte kleuring. Zet linksboven je naam en je klas. Teken alleen wat je ziet en verzin niets. In de bovenbouw zijn de preparaten vaak wat ingewikkelder. Je moet bijvoorbeeld een doorsnede van een blad of stengel tekenen. Het kost natuurlijk heel veel tijd om van zo n doorsnede alle cellen te tekenen. Dat is ook helemaal niet nodig. Om de waarnemingen vast te leggen gebruiken we in zo n geval twee verschillende tekeningen. We beginnen met een overzichtstekening.

Als we van één weefsel de cellen nauwkeuriger gaan bekijken, leggen we dit vast in een detailtekening.

Overzichtstekening In een overzichtstekening geven we aan hoe de verschillende weefsels in het preparaat ten opzichte van elkaar liggen. Zo n tekening is dus schematisch. Je kunt voor het maken van zo n tekening het beste een kleine vergroting gebruiken (bijvoorbeeld 5 10). Kijk goed naar de vorm van de doorsnede en leg die vast. Maak de tekening voldoende groot. Daarna zoek je de verschillende weefsels op. Je geeft de ligging in de tekening aan. Je geeft geen details van cellen weer. Wel benoem je alle weefsels. Voorbeelden van overzichtstekeningen zie je hier. Figuur 10.5 Overzichtstekening Figuur 10.6 Overzichtstekening dwarsdoorsnede stengel. lengtedoorsnede stengel. Vergroting 50x Vergroting 50 Detailtekening Een detailtekening is een tekening van één of enkele cellen uit een bepaald weefsel. De cellen worden zo nauwkeurig mogelijk getekend. Om dat te kunnen doen, moet je eerst heel goed de vorm van een cel in je opnemen. Deze vorm leg je vast. Daarna kijk je naar bijzonderheden: de ligging en de grootte van de kern en bijvoorbeeld de bladgroenkorrels, de dikte van de celwand, enzovoort. Ten slotte kijk je goed hoe deze cel contact maakt met zijn buren : liggen alle cellen direct tegen elkaar aan of zijn er bijvoorbeeld intercellulaire ruimten tussen de cellen. Alle details die je waarneemt, geef je zo precies mogelijk in je tekening aan. Daarna benoem je alle onderdelen. Voorbeelden van detailtekeningen zie je hier.

Figuur 10.7 Detail opperhuidcel Detail houtvatcel

Het is ook mogelijk een overzichtstekening en een detailtekening met elkaar te verbinden. Hoe je dat doet, zie je hier. Figuur 10.8 Overzicht en detail dwarsdoorsnede stengel Mindmap Om een kort overzicht te hebben van bijvoorbeeld een hoofdstuk kun je een zogenaamde mindmap maken. Je kunt daarvoor bijvoorbeeld de cursief gedrukte woorden uit de tekst in een schema zetten. Met pijlen geef je het verband aan tussen de begrippen. Zet een korte toelichting bij elke pijl, bijvoorbeeld leidt tot, is een onderdeel van, in tegenstelling tot, beïnvloedt, functie enzovoort. Bekijk nu de illustraties en de onderschriften van het hoofdstuk. Voeg eventueel woorden aan je schema toe. Daarna zoek je verbanden met begrippen uit andere hoofdstukken. Geef die in je schema aan met een andere kleur. Ook tussen deze begrippen geef je kort het verband aan. Sommige mensen kunnen dingen beter onthouden aan de hand van plaatjes of kleine tekeningetjes. Voeg die toe als het je helpt. Leren Heel veel dingen heb je geleerd zonder dat je je dat bewust was. Je hebt er ook geen moeite voor gedaan, het ging vanzelf. Helaas is dat voor veel schoolse zaken anders. Onze hersenen zijn nou eenmaal niet gemaakt voor het leren van begrippen en definities of voor het maken van genetica vraagstukken. Onze hersenen zijn gemaakt om te herkennen en te vergelijken, zodat we heel snel weten wat veilig is en goed en wat niet. We herkennen bijvoorbeeld de geur van een gerecht waar we ooit ziek van geworden zijn onmiddellijk. We kunnen die informatie blijkbaar heel snel terugvinden in ons systeem, met het label dat nooit meer eten. Om ons in de moderne wereld te kunnen handhaven, moet er ook veel schoolse kennis in onze hersenen worden opgeslagen en wel op een zodanige manier dat we het ook weer terug kunnen vinden. Dat kan alleen als we ook al die gegevens van een label voorzien. Informatie zonder label komt wel binnen maar verdwijnt

in de grote massa van gegevens en is niet meer op te vragen. Een label zegt waar iets bij hoort. Wat weet je er al van? vragen we daarom niet voor niets. Als je ermee aan het werk gaat, maak je het label nog wat preciezer. Het begrip krijgt betekenis voor je, het krijgt meer raakpunten met andere begrippen. De kans dat je het terugvindt, neemt daardoor sterk toe. Je kunt ook extra raakpunten creëren, door ezelsbruggetjes. En soms helpen plaatjes, ritmes of melodieën om iets beter te onthouden. Maar het meest belangrijke om gegevens op te nemen is een positieve stemming tijdens het leerproces. Je kunt daarom beter kort geconcentreerd en gemotiveerd met je schoolwerk bezig zijn, dan lang ongeconcentreerd en ongemotiveerd. Onderzoek doen In alle hoofdstukken vind je practica. Vaak staat precies omschreven hoe je het onderzoek moet uitvoeren, soms moet je zelf een onderzoek opzetten. Bij het opzetten en uitvoeren van practica zijn de volgende punten van belang: 1 Elk onderzoek wordt voorafgegaan door een vraagstelling. Zorg dat je de vraagstelling begrijpt en stel een hypothese op. 2 Lees de lijst met benodigde materialen, de uitvoering en eventueel de toelichting aandachtig. Zorg dat je weet wat bedoeld wordt, waar je de materialen kunt vinden en hoe je ze moet gebruiken. Wanneer met levend materiaal gewerkt wordt, moet je weten hoe je dit moet verzorgen. 3 Zorg voor voldoende werkruimte en werk nauwkeurig. Noteer direct alle waarnemingen. 4 Ruim na afloop alle materialen op. Zorg dat schadelijke stoffen op de juiste plaats terechtkomen. Besteed extra zorg aan levend materiaal. 5 Verwerk de resultaten in tabellen, grafieken of figuren en voorzie deze van de juiste bijschriften. 6 Trek conclusies uit de resultaten, bespreek de juistheid van de hypothese en beantwoord de vraagstelling. Geef zo nodig een verklaring voor gevonden verschillen. Misschien kun je ook suggesties doen voor verder onderzoek. 7 Verwerk de punten 1, 5 en 6 in een verslag. Gebruik zo nodig de aanwijzingen in dit hoofdstuk. Beantwoord in het verslag ook de bij het practicum gestelde vragen. Open onderzoek. Hoe doe je dat? Je hebt de opdracht gekregen een onderzoek op te zetten naar een zelf gekozen vraagstelling. Voordat je aan het werk gaat, moet je eerst een aantal belangrijke beslissingen nemen. 1 Onderwerp kiezen Het is handig voorafgaand aan de keuze van een onderwerp even bij de volgende vragen stil te staan. a Ben je helemaal vrij in de keuze van je onderwerp en in de werkwijze? Bepaal dan eerste welk onderwerp je het meest interesseert. Heb je bepaalde hobby s

waarbij je kunt aansluiten? Ken je iemand die op een laboratorium werkt waar je misschien terecht kunt? Kun je gemakkelijk over de benodigde achtergrondinformatie beschikken? b Wil je een literatuuronderzoek doen of ga je met organismen werken? c Je kunt organismen beschrijven (bijvoorbeeld hun gedrag, of het voorkomen op bepaalde plaatsen) of je kunt ermee experimenteren (bijvoorbeeld de invloed van een bepaalde factor onderzoeken). Wat ligt jou het beste? d Doe je het liefst veldwerk of gaat je voorkeur uit naar laboratoriumonderzoek? 2 Onderzoeksvraag stap voor stap Laten we eens beginnen met iets wat je misschien al eens hebt onderzocht. Wat is de invloed van de temperatuur op de kieming van zaden van tuinkers? Zo n onderzoeksvraag bestaat eigenlijk uit drie elementen. In het algemeen kun je de vraag als volgt formuleren: Wat is de invloed van factor X (de temperatuur) op proces Y (de kieming) in soort Z (tuinkers)? Laten we X, Y en Z eens nader bekijken. Factor X: de onafhankelijke variabele X is in ons geval de variabele die door onszelf wordt veranderd. We noemen hem de onafhankelijke variabele. Om de invloed van X te kunnen bekijken, moet je je een aantal zaken afvragen: a Kan ik de factor X isoleren van andere aanwezige variabelen? En voor een experimenteel onderzoek: b Kan ik de factor X zelf regelen en controleren? c Om welke grootheid gaat het? Kan ik die grootheid meten? Is de nauwkeurigheid waarmee ik kan meten, groot genoeg? Proces Y Ook hier zijn weer een paar vragen van belang. a Hoe wordt het resultaat van proces Y zichtbaar? Met andere woorden: wat is de afhankelijke variabele? En als je zelf gaat experimenteren: b Wat is het verloop van proces Y in de tijd? Kan ik in de gegeven onderzoeksperiode resultaat verwachten? c Hoe is proces Y te meten? Om welke grootheid gaat het? Is de nauwkeurigheid waarmee ik kan meten, voldoende groot? Soort Z Je wilt een verschijnsel onderzoeken. Je gebruikt daarvoor individuen van een bepaalde soort Z. a Gaat het om een proces in één individu van die soort? Of zijn er meerdere individuen nodig om een uitspraak te kunnen doen?

b Gaat het om een proces in een populatie van die soort? Zo ja, hoe groot moet de te onderzoeken populatie dan zijn? c Gaat het om een vergelijking tussen twee soorten, Z1 en Z2? Welke soorten zijn geschikt om te vergelijken? En bij experimenteel onderzoek: d Is het onderzoek van deze organismen verantwoord? Wat gebeurt er na de proef met de gebruikte organismen? Andere typen onderzoeksvragen Niet alle onderzoeksvragen passen in dit stramien. Sommige onderzoeksvragen zijn meer beschrijvend ( in welke volgorde verplaatst een hond zijn poten bij het lopen? ), andere vragen naar aantallen ( hoeveel vlindersoorten komen er voor in mei in gebied X? ). 3 Risico s schatten Bij experimenteel onderzoek komen er nog twee belangrijke vragen bij: a Levert het experiment gevaar op voor jezelf, voor anderen of voor het milieu? b Zo ja, kun je maatregelen nemen om dat risico weg te nemen? 4 Hypothese opstellen Als je een onderzoeksvraag hebt geformuleerd, kun je een aantal mogelijke antwoorden bedenken. We noemen die antwoorden hypotheses. Uit elke hypothese kun je een voorspelling afleiden die je kunt toetsen. Bij de onderzoeksvraag Wat is de invloed van zonlicht op de vorming van bladgroen in een bonenplant? kan als hypothese worden gekozen: licht stimuleert de vorming van bladgroen. Deze hypothese leidt tot een voorspelling: Als ik van een bonenplant een deel van de bladeren afscherm voor zonlicht en een deel niet, zullen de bedekte bladeren minder bladgroen bevatten dan de onbedekte. Je kunt nu de hypothese toetsen door het experiment uit te voeren. Als die voorspelling uitkomt, is daarmee je hypothese een beetje waarschijnlijker geworden. Je weet niet zeker of hij juist is, maar je kunt hem aanhouden tot iemand er in slaagt een experiment uit te voeren waarvan het resultaat in tegenspraak is met jouw hypothese. Als de voorspelling niet uitkomt, moet je de hypothese zeker verwerpen. Je gaat op zoek naar een betere. Dit lijkt allemaal erg theoretisch. Daarom hier een paar voorbeelden van onderzoekjes die door leerlingen zijn uitgevoerd. De onderzoeksvragen zijn niet volledig. Verbeter ze en bedenk bij elke onderzoeksvraag een hypothese. Het nut van het gebruik van desinfecterende zeep. De invloed van het drinken van koffie op het reactievermogen. Verhoogt het gebruik van Pokon de houdbaarheid van snijbloemen? Onderzoek naar het voedselzoekgedrag van koolmezen. Heeft reuk invloed op de smaakwaarneming?

5 Hoe ga je onderzoeken? Je aanpak van het onderzoek moet passen bij de onderzoeksvraag, hij moet leiden tot het gezochte antwoord. De strategie moet bovendien efficiënt zijn (niet te veel tijd en geld kosten) en ethisch verantwoord. Bij een grotere proef is het verstandig de gekozen werkwijze eerst in het klein te toetsen. We noemen dat een gidsexperiment. Denk ook aan het blanco-experiment als vergelijkingsmateriaal. 6 Werkplan maken Als je onderzoeksvraag en hypothese hebt opgesteld en daaruit een experiment hebt afgeleid, kun je een werkplan maken. Denk daarbij aan de volgende zaken. a Het werkplan moet overzichtelijk zijn en duidelijk leesbaar. Iemand anders moet immers precies na kunnen doen wat jij gedaan hebt. Maak bijvoorbeeld een tekening of een schema. b Maak een tijdpad. Houd ook ruimte voor eventuele tegenslag! c Ga na of je proefopzet past in de opgegeven studielast. Bekijk ook of het niveau van je experiment past bij het niveau van 5 havo. d Maak een materiaallijst, zonodig met een begroting. f As je in een groepje werkt, maak dan een taakverdeling. Bespreek het werkplan met je begeleider. 7 Conclusies trekken Als je vraagstelling klopt en je onderzoek goed is opgezet, kun je uit de onderzoekgegevens meestal wel een conclusie trekken. Toch is het niet altijd eenvoudig. Vaak heb je (te) weinig gegevens, soms heb je geen goed blanco experiment uitgevoerd, er zijn storende variabelen opgetreden die je niet had voorzien of die je niet kon uitsluiten, je meetmethode was niet toereikend, enzovoort. In een schoolsituatie zijn dergelijke fouten onvermijdelijk. In de discussie van je experiment ga je in op deze punten van kritiek. Ook kun je suggesties doen voor verbetering van het experiment. Maak in ieder geval niet de fout je resultaten goed te praten of uitspraken te doen die veel verder gaan dat wat er uit jouw experimenten is af te leiden. Blijf kritisch. Daarmee laat je immers het beste zien dat je een goed onderzoeker bent. Oplossingen maken In de biologie werk je veel met oplossingen van een bepaalde concentratie. Hoe maak je die oplossingen? We geven drie voorbeelden. 3% NaCl Je hebt 200 ml nodig van een oplossing van 3% NaCl. Voor 3% keukenzout in 200 ml is 6 gram keukenzout nodig. Weeg dit af en los het op in 100 ml water. Vul aan tot 200 ml. 1 M NaCl Je hebt 100 ml oplossing nodig van 1 M NaCl. Het molecuulgewicht van NaCl is 58,5.

1 M NaCl bevat dus 58,5 gram NaCl per liter. Weeg de 5,85 gram NaCl af, los het op in 50 ml water en vul aan tot 100 ml. Verdunningsreeks Je moet een proef uitvoeren waarin je verschillende concentraties keukenzout moet testen, namelijk 0,1%, 1% en 10%. De voorraadoplossing is 40%. Je hebt van elke concentratie 10 ml nodig. De voorraadoplossing bevat 400 gram NaCl per liter. Eerst maak je 100 ml van 10%. Daarin moet 10 gram NaCl. Je hebt dus 10/400 1 liter = 0,025 liter = 25 ml keukenzoutoplossing nodig. Je vult dat aan tot 100 ml en mengt goed. Je neemt van deze oplossing 1 ml en vult dit aan tot 10 ml. Dat levert je 1%. Je mengt goed. Van deze oplossing neem je 1 ml en vult dit aan tot 10 ml. Je hebt dan 0,1%. Petrischaal Een petrischaal is een glazen of plastic schaaltje waarin een voedingsbodem van agar gegoten kan worden. Deze voedingsbodem kun je gebruiken om kleine organismen (schimmels, bacteriën) te kweken. Het voedingsmedium (agar plus voedingsstoffen) wordt eerst gesteriliseerd en dan heet in de schalen gegoten. De schalen worden meteen met een deksel afgesloten. De voedingsbodem, die bij afkoelen zo stevig wordt als gelatine pudding, is dus steriel. Je kunt op zo'n voedingsbodem een monster overbrengen om te kijken of in dat monster bacteriën of schimmels zitten. Als er iets gaat groeien op de agar, moet dat wel uit het monster afkomstig zijn. Dat overbrengen van een monster doe je zo steriel mogelijk. Je gebruikt bijvoorbeeld een steriele entnaald. Je houdt de schaal zo kort mogelijk open, om te voorkomen dat micro-organismen uit de lucht je monster besmetten. Daarna zet je de petrischaal op de kop in een broedstoof. Presenteren Een goede inleiding is het halve werk Als je je lezer of je luisteraar bij je onderwerp wilt betrekken, moet je daarvoor wel een beetje moeite doen. Een inleiding als: Ik moest een spreekbeurt houden en het gaat over transplantaties geeft wel aan wat je komt doen, maar raakt je publiek niet echt. Een inleiding is in de eerste plaats bedoeld als introductie op je onderwerp. Maar daarnaast kun je door je inleiding de aandacht trekken. Afhankelijk van het onderwerp kun je dat op verschillende manieren doen. Een paar tips. a Begin met een toepasselijk citaat. b Richt je tot de luisteraar (lezer) met een directe vraag. c Begin met een grappig verhaal over het onderwerp. d Gebruik een toepasselijk cartoon. Wees er wel op bedacht dat niet iedereen hetzelfde gevoel voor humor heeft.

e Gebruik een interessant feit, bijvoorbeeld iets wat je zelf bij het bestuderen van het onderwerp te weten bent gekomen en wat je erg aansprak. f Soms is een historische gebeurtenis geschikt om het onderwerp in te leiden. g Je kunt bij bepaalde onderwerpen gebruik maken van getallen. Maar pas wel op dat je je publiek niet met getallen overvoert! Gebruik van visuele middelen Je kunt bij je presentatie gebruik maken van talrijke visuele hulpmiddelen: dia s, transparanten, video, wandplaten, modellen, flip-overs en computerpresentatieprogramma s als Powerpoint. Deze hulpmiddelen kunnen je verhaal ondersteunen en je minder afhankelijk maken van je papier. Ze kunnen er ook voor zorgen dat je boodschap duidelijker overkomt. Let wel op de volgende valkuilen. a Hoewel je niet meer afhankelijk bent van je papieren voorbereiding, ben je wel weer afhankelijk van de techniek. Zorg er dus voor dat alles klaar staat en is getest. Als je een computer gebruikt, oefen dan waarop je moet klikken. b Zorg dat datgene wat je wilt laten zien van achter uit de klas (of aula) inderdaad zichtbaar is. Kies een voldoende groot lettertype voor sheets, zorg dat grafieken voldoende groot zijn, gebruik modellen alleen als ze de juiste afmetingen hebben. c Zet niet teveel tekst op een sheet. d Nummer je transparanten en dia s. Mocht er in de zenuwen iets mis gaan, dan kun je alles snel weer op de juiste volgorde leggen. e Geef je publiek de tijd de beelden in zich op te nemen. f Een sheet die niet meer nodig is, leidt af van wat je daarna vertelt. Haal hem weg. g Bezwijk niet voor de verleiding naar je dia of transparant te gaan staan praten. Blijf met je gezicht naar het publiek staan en wijs zonodig iets aan op de sheet. Afsluiting Stop niet zomaar, maar rond je verhaal echt af. Dat kun je bijvoorbeeld doen door conclusies te trekken. Een echte afronding krijg je door een brug te slaan naar je inleiding. Ook een oproep tot actie werkt stimulerend. Een verhaal over orgaantransplantaties bijvoorbeeld kun je besluiten met het uitdelen van registratieformulieren en de oproep deze in ieder geval eens te lezen en met elkaar te bespreken. Posters en folders Posters en folders zijn heel geschikt om een mening aan een groep te presenteren. Je kunt zo ook een overzicht geven van wat je in een opdracht gedaan of bereikt hebt. Een paar tips: kies een duidelijk lettertype; verdeel de tekst in korte, overzichtelijke stukjes met een duidelijke kop; gebruik illustraties functioneel; ze moeten iets toevoegen aan de tekst;

maak gebruik van kleur, bijvoorbeeld om bepaalde accenten te geven, maar overdrijf niet; zorg voor een overzichtelijke indeling en stuur door je vormgeving de lezer langs een bepaalde route. Houd in principe dezelfde indeling aan als die je gebruikt bij het maken van een verslag (zie daar). Samenwerken Samen aan een opdracht werken is heel anders dan alleen werken. Goede samenwerking ontstaat meestal niet vanzelf, je moet het organiseren. Het is heel belangrijk dat alle groepsleden goed weten wat het doel van de opdracht is. Spreek daarna af op welke manier dat doel bereikt gaat worden. Noteer dit alles in je logboek. Soms werken alle groepsleden aan dezelfde opdracht. Daarbij kun je elkaar aanvullen of verbeteren. Het is bij deze vorm heel belangrijk goed af te spreken wat iedereen gaat doen, hoe het eindresultaat moet zijn (bijvoorbeeld antwoorden op bepaalde vragen, een stuk tekst) en wanneer ieder klaar moet zijn. Het risico is natuurlijk dat sommigen gaan wachten tot anderen het werk gedaan hebben. Spreek af hoe je daarmee om wilt gaan. Een dergelijke opdracht zou je natuurlijk ook alleen kunnen uitvoeren. Het voordeel van samenwerken zit hem in het hardop denken over bepaalde problemen. Je kunt elkaar uitleggen hoe je iets gedaan hebt en waarom die methode zo handig was, of argumenteren over een bepaalde stelling. Je haalt uit een dergelijke samenwerkingsopdracht alleen maar voordeel als je actief meedoet! Als elke leerling een deel van een grotere opdracht uitvoert, is de verantwoordelijkheid duidelijker: ieder moet zijn eigen opdracht uitvoeren. Een duidelijke taakverdeling is onmisbaar. Ook hier spreek je af welke vorm het eindresultaat moet hebben. Tussentijds overleg is noodzakelijk om te voorkomen dat bepaalde gedeelten van de opdracht ontbreken of dat juist stukken dubbel worden gedaan. Als ieder zijn taak heeft uitgevoerd, bespreek je de resultaten. Om te zorgen dat het geheel ook werkelijk meer wordt dan alle stukjes apart, moet je misschien nog wat gegevens aanvullen. Maak ook hiervoor een plan en een taakverdeling. Nog een paar tips: zorg dat ieder een duidelijke taak heeft en dat de afspraken genoteerd worden; maak afspraken over deadlines en over de vorm van het eindproduct; stimuleer elkaar, geef elkaar tips; luister naar elkaar; bedenk dat luisteren iets anders is dan aanhoren; bespreek regelmatig het resultaat maar ook het verloop van de samenwerking; toon waardering voor ieders inbreng; durf elkaar aan te spreken op regels en afspraken.

Reflecteren, nadenken over je leren Nadenken over je leren? Het lijkt misschien vreemd. Leren doe je toch gewoon. Dat kun je of dat je kunt niet. Zo eenvoudig is het toch niet. Eén van de dingen die je in de Tweede Fase zou moeten leren is het nadenken over de manier waarop jij dingen leert. Door daar goed bij stil te staan, zou je sneller en beter kunnen gaan leren. Dat levert tijdwinst op en hopelijk ook hogere cijfers. Nadenken over je manier van leren kun je vergelijken met het kijken in een spiegel. Spiegels gebruik je om jezelf en anderen te zien. Er zijn verschillende spiegels en elke spiegel heeft een andere functie. Je oriënteren op je aanpak lijkt dan op het kijken in zo n grote spiegel zoals je die in balletzalen vindt. Je bekijkt een nieuw onderwerp van alle kanten. Je kunt bijvoorbeeld inleidende vragen beantwoorden door op te schrijven wat je al weet. Je kunt doelen stellen. Je zou een dagboek met leervragen kunnen bijhouden, niet alleen wie, wat, waar, maar ook waardoor, hoe. Je schrijft dan op welke huiswerkopdrachten je niet snapt. Maar ook als je eenmaal met een onderwerp gestart bent, kun je spiegels gebruiken. Het bewaken van de voortgang is te vergelijken met het kijken in de achteruitkijk- en zijspiegels van een auto. Je kunt geluidsopnames maken van een brainstormgesprek of een verslagbespreking. Een verslag schrijven en dat een dag later zelf van commentaar voorzien met bijvoorbeeld gele plakpapiertjes is een mogelijkheid om eerst zelf kritisch naar je werk te kijken. Bij de evaluatie vergroot je nog een keer alles wat je gedaan hebt om tot een bepaald resultaat te komen. Je kijkt in een scheerspiegel, die zelfs vergroot. Je noteert zo volledig mogelijk wat er positief, negatief of interessant was aan de opdracht of de leertaak. Je kunt je eigen leerverhaal opschrijven, waarbij je vooral probeert na te denken over je aanpak en het resultaat: waar ging het (nog) goed, waar kun je dat aan zien, welke factoren zijn voor jou belangrijk? Leren werken met de drie spiegels geeft vaak een verrassende kijk op je eigen leren en de manier waarop je leert. Spreekbeurt Je zult nog heel wat keren in je leven een mondelinge presentatie moeten houden. Soms zal dat gaan om het overbrengen van je mening over een bepaald onderwerp. Andere keren gaat het om het overdragen van kennis. Als je voor biologie een spreekbeurt moet houden, kunnen beide vormen voorkomen. Vraag jezelf van tevoren dus af wat het doel van je spreekbeurt is en stem je presentatie daarop af. Nog wat tips: Als je weet wat je wilt vertellen, zorg dan voor een goede lijn. Maak bijvoorbeeld een inleiding, een kern en een slot. Je kunt die lijn tijdens de spreekbeurt accentueren door het bord of de overheadprojector te gebruiken.

Heel belangrijk is de opening. Maak je publiek nieuwsgierig, of daag je publiek uit met een stelling. Zorg ook voor een duidelijke afsluiting. Zorg voor voldoende afwisseling en spanning in het verhaal. Je kunt bijvoorbeeld iets laten zien. Maar zorg er wel voor dat ook iedereen het echt kan zien! Zorg dat je weet waar je het over hebt. Je verhaal wordt anders vaag en weinig overtuigend. Praat niet te snel. Voorlezen is daarom af te raden. Neem even een pauze als je naar een ander stukje in je verhaal gaat. Je kunt je verhaal ondersteunen met behulp van een overheadprojector en sheets. Zorg dat de sheets ook achter in het lokaal leesbaar zijn. Er zijn computerprogramma s om sheets te maken, bijvoorbeeld Powerpoint van Microsoft. Teksten bestuderen Bij het vak Nederlands heb je strategieën geleerd om teksten te bestuderen. Gebruik die strategieën ook bij biologie! Nog een paar tips bij dit boek: De titels van de paragrafen zijn in een andere letter gedrukt. Lees deze titels. Wat verwacht je van de inhoud? Nieuwe begrippen zijn cursief gedrukt. Zet ze in een overzichtsschema en verbind ze met pijlen met elkaar. Bekijk de illustraties en vul daarmee je overzichtsschema aan. Elke paragraaf bestaat uit alinea s. Zoek in de alinea s naar signaalwoorden. Deze woorden kunnen je denken richten. Moet je je concentreren op een opsomming (ten eerste, bovendien, tot slot), op een tijdsvolgorde (eerst, vervolgens, daarna), op een oorzaak/gevolg-redenering (doordat), op een tegenstelling (maar, echter) of op een argument (dus, immers, want)? Toetsen In overleg met je docent kun je toetsen maken om te kijken of je de leerstof begrijpt dan wel de vaardigheden beheerst. Het is heel belangrijk dat je je toetsen analyseert: wat heb je fout gedaan, waardoor kwam dat, wat is daaraan te doen, enzovoort. Je kunt ook voor jezelf toetsvragen verzinnen. Bijvoorbeeld: Welke kennisvragen zou je een klasgenoot stellen? Kennisvragen beginnen meestal met: noem, wat is, wie heeft... Welke inzichtvragen zou je stellen. Hoe komt het dat, hoe werkt, wat is het gevolg van, wat is het verband tussen... Welke voorbeelden kun je bedenken bij het onderwerp? Wat laat deze illustratie zien?

Verslag schrijven Als je een proef gedaan hebt, maak je een verslag. Zo kun je alles wat met die proef te maken heeft overzichtelijk weergeven. In je verslag worden heel veel vragen beantwoord. Bijvoorbeeld: Waarom deed je de proef? Wat heb je gemeten? Wat was het resultaat? Had je dat ook verwacht? Maar soms ook: Waardoor is de proef mislukt? Wat had ik beter kunnen doen? Het verslag moet zo geschreven zijn dat iemand die de proef niet gedaan heeft, precies kan zien wat de bedoeling was en wat het resultaat geworden is. De lezer moet de proef zonder problemen na kunnen doen en zijn resultaten met die van jou kunnen vergelijken. In een verslag maak je vaak gebruik van grafieken, tabellen en tekeningen. Hier vind je enkele tips voor het maken daarvan. Tabellen Als je veel cijfers verzameld hebt, kun je de getallen in een tabel overzichtelijk weergeven. Hier zie je een voorbeeld. Een tabel voldoet aan de volgende eisen: 1 Boven een tabel staat een opschrift waarin je uitlegt wat de tabel voorstelt. 2 De tabel zelf staat in een kader. Deze lijnen en de lijnen voor de kolommen zijn met een liniaal getrokken. 3 Boven elke kolom staat wat er in die kolom is weergegeven, met de gebruikte eenheid. 4 De volgorde van de kolommen en rijen is logisch gekozen. Meestal zijn de getallen in de eerste kolom of in een rij oplopend of dalend. Gebruik in een tabel geen breuken. Grafieken Wanneer je het verband tussen twee grootheden hebt onderzocht (bijvoorbeeld het verband tussen het aantal uren dat je aan je huiswerk besteedt en de behaalde cijfers), kun je de resultaten weergeven in een grafiek. Een grafiek voldoet aan de volgende eisen: 1 De grafiek wordt bij voorkeur op ruitjespapier of millimeterpapier gemaakt. De grootte is ongeveer 10 10 cm. 2 Een grafiek heeft twee loodrecht op elkaar staande assen. Langs de assen worden (horizontaal!) de grootheden vermeld, het liefst in symbolen. Achter elke grootheid staat tussen haakjes de gebruikte eenheid. Door een pijl wordt bij beide assen aangegeven in welke richting de grootheid toeneemt. 3 Op regelmatige afstand worden getallen langs de assen geplaatst, voor de overzichtelijkheid niet te veel. Voor elk getal moet duidelijk zijn bij welk lijntje het hoort. Let erop dat het interval tussen de getallen steeds hetzelfde is. 4 De grootte van de eenheden langs de assen moet zo gekozen worden dat de grafiek een min of meer vierkante vorm krijgt. 5 De grafiek begint bij voorkeur in punt (0,0), maar er zijn situaties waarin dit niet handig is. Dan kun je een ander beginpunt kiezen of de assen opvouwen.

6 De meetpunten zijn duidelijk in de grafiek terug te vinden, bijvoorbeeld door een rondje (o) of een kruisje (+). 7 Door de meetpunten wordt een rechte lijn of een vloeiende kromme getrokken. In de les worden uitzonderingen hierop besproken. 8 Elke grafiek heeft een bijschrift. Je legt daarin uit wat de grafiek voorstelt. Tekeningen Soms kun je de resultaten van je werk het beste weergeven in tekeningen. Denk maar aan een practicum microscopie. Een tekening kan natuurgetrouw of schematisch zijn en voldoet aan deze eisen: 1 Elke tekening heeft een bijschrift. Daarin staat de naam van het object, tussen haakjes de vergroting, en eventueel de doorsnede. Soms (bijvoorbeeld bij microscopie) moet je ook vermelden welke kleuring je hebt toegepast. 2 Een tekening is gemaakt met dunne potloodlijnen (bij voorkeur HB-potlood). 3 De namen van de onderdelen worden aangegeven met verwijslijntjes. Deze lijntjes worden met potlood en liniaal gemaakt. Verwijslijntjes snijden elkaar nooit. 4 Een tekening is altijd voldoende groot, ten minste 6 cm. Verschillende onderdelen worden in de juiste verhouding tot elkaar getekend. 5 In schematische tekeningen van biologische objecten wordt geen kleur en geen arcering gebruikt. In tekeningen van proefopstellingen en dergelijke is dit wel mogelijk. Figuur 10.9 Tekening van een proefopstelling Indeling van het verslag Elk verslag bestaat uit een aantal vaste hoofdstukken met daarin enkele vaste onderdelen. Neem bij een groter verslag voor elk hoofdstuk een nieuwe bladzijde. Geef de hoofdstukken en de onderdelen duidelijk aan, bijvoorbeeld door ze te onderstrepen.

Titelpagina Je bedenkt een passende titel voor je verslag. Op de titelpagina schrijf je je eigen naam (onderstreept) en de naam van de medeleerling (niet onderstreept) met wie je de proef hebt uitgevoerd. Je vermeldt ook je klas en de datum waarop je de proef gedaan hebt. Eventueel voeg je een passende illustratie toe. Hoofdstuk 1: Doel, vraagstelling en hypothese Hier schrijf je op wat het doel van de proef is. Waarom ga je de proef doen? Je gebruikt daarvoor zinnen als: Ik wil te weten komen of... er een verband is tussen groeisnelheid en temperatuur. Ik wil... de samenstelling van brood onderzoeken. Ik wil onderzoeken... welke zuurgraad mijn shampoo heeft. Daarna volgt de vraagstelling of onderzoeksvraag. Deze vraag is altijd afgeleid van het doel van de proef. Bijvoorbeeld: Verandert de groeisnelheid als de temperatuur lager wordt? Bevat brood zetmeel? Is mijn shampoo ph-neutraal en dus huidvriendelijk? Bij een open onderzoek (dat is een onderzoek waarbij je zelf de vraagstelling mag kiezen) vertel je ook hoe je tot dit doel en deze vraagstelling bent gekomen. Onder het kopje hypothese (verwachting) noteer je wat je denkt dat het antwoord zal zijn. Je geeft hierbij ook aan waarom je dat denkt. Ik denk dat..., omdat... Ik verwacht dat..., omdat... Vaak zul je in het verslag van een eenvoudige proef óf het doel óf de vraagstelling noteren. Bij grotere proeven noteer je doel én vraagstelling. Hoofdstuk 2: Benodigdheden, proefopstelling en uitvoering Bij benodigdheden schrijf je alles op wat je nodig hebt om de proef uit te voeren. Je beschrijft bovendien de opstelling: hoe worden materialen voor de proef klaargezet? Soms kun je hiervoor in plaats van een opsomming beter een tekening maken van de opstelling waarin je de benodigdheden benoemt. Onder het kopje uitvoering schrijf je wat je gedaan hebt en hoe je hebt gemeten. Hoofdstuk 3: Resultaten en uitwerking In dit hoofdstuk geef je eerst je waarnemingen en metingen overzichtelijk weer in woorden, tekeningen, tabellen of grafieken. Vaak kun je de waarnemingen verder uitwerken door nieuwe grafieken en tabellen te maken, berekeningen uit te voeren, nieuwe tekeningen te maken, enzovoort.