DE TERM 'REDELIJKERWIJS' IN HET RECHT - EEN VERKENNING - RUUD MUSCHTER



Vergelijkbare documenten
Beoordeling. h2>klacht

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ4413

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen ingediend door mr. C. Berendse, advocaat te Amsterdam. Datum: 20 juni 2012

Het criterium van de redelijk handelend verzekeraar. Nu5g hulpmiddel of belemmering bij verzwijgingszaken?

Klokkenluidersregeling

ECLI:NL:RBAMS:2012:BY6930

ECLI:NL:CRVB:2016:4659

Rapport. Datum: 28 juli 2000 Rapportnummer: 2000/257

Informatie over een jaaropgave Gemeente Amsterdam Dienst Werk en Inkomen Marktplein Centrum

Rapport. Datum: 23 februari 1999 Rapportnummer: 1999/065

2. Ouder/verzorger klaagt er verder over dat organisatie niet heeft gereageerd op haar brief d.d. 22 december 2008.

Rapport. Datum: 7 juli 2005 Rapportnummer: 2005/192

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/092

BIJLAGE 3: GESCHILLENREGLEMENT IKB KIP

Besluit op bezwaar niet uitgevoerd Gemeente Amsterdam Dienst Werk en Inkomen

Rapport. 2014/109 de Nationale ombudsman 1/5

Rapport. Datum: 9 juli 1998 Rapportnummer: 1998/270

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. de Raad voor Rechtsbijstand 's-gravenhage, appellant,

ECLI:NL:RBAMS:2011:BQ3580

Rapport. Datum: 24 januari 2006 Rapportnummer: 2006/024

Rapport. Rapport over een klacht over het CAK te Den Haag. Datum: 14 augustus Rapportnummer: 2013/099

Beleidsregels WWB/IOAW/IOAZschriftelijke. verminderde verwijtbaarheid gemeente Tholen 2013

SCHEIDSGERECHT GEZONDHEIDSZORG

ECLI:NL:RBUTR:2006:AZ7766

ECLI:NL:RBNNE:2015:4387

Rapport. Datum: 1 juli 1998 Rapportnummer: 1998/258

Rapport. Rapport over een klacht over de politiechef van de regionale eenheid Limburg. Datum: 16 oktober Rapportnummer: 2013/147

ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9580

3. Op 26 juni 2007 diende verzoekster een klacht in omdat zij tot op dat moment het verschuldigde bedrag nog niet had ontvangen.

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

1.1. De Inspecteur heeft appellante voor het jaar 1993 een taxatieve aanslag in de winstbelasting opgelegd, gedagtekend 3 juni 1996.

ECLI:NL:CRVB:2014:2564

Rapport. Rapport over een klacht over de Belastingdienst/Toeslagen uit Utrecht. Datum: 22 november Rapportnummer: 2011/346

ECLI:NL:CRVB:2012:BY4292

Aanvraag bijzondere bijstand Sociale Dienst Amsterdam, regio Noord

ECLI:NL:RVS:2016:3387

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven; Dienst Werk, Zorg en Inkomen (Dienst WZI), te Eindhoven, verweerder.

Klachtencommissie NBA. Informatie voor de indiener van een klacht

RE: Artikelen inzake de vervolging van de heer Wilders.

Rapport. Rapport over een klacht over de gemeente Hilversum. Datum: 28 augustus Rapportnummer: 2012/134

De audit betreft de volgende zaken:

BIJLAGE 3 - GESCHILLENREGLEMENT IKB EI

Rapport. Rapport betreffende een klacht over de Dienst voor het kadaster en de openbare registers uit Apeldoorn. Datum: 23 mei 2011

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2019 in de zaak tussen

Rapport. Rapport over een klacht over Huurcommissie te Den Haag. Datum: 14 september Rapportnummer: 2012/146

AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

Rapport. Datum: 25 januari 2007 Rapportnummer: 2007/012

Gerechtshof te 's-gravenhage negende enkelvoudige belastingkamer 29 maart 2002 Nr. BK-00/01073 UITSPRAAK

De heer S., aangesloten makelaar, verbonden aan [naam makelaarskantoor], [adres] beklaagde.

X wonende te Y, appellant, tegen het college van bestuur van de Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans verweerder,

DEEL III. Het bestuursprocesrecht

ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1071

Rapport. Rapport over een klacht over het College van procureurs-generaal te Den Haag. Datum: 25 februari Rapportnummer: 2014/010

MEINDERT OOSTERHOF, in zijn hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder, kantoorhoudende te Drachten,

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM Derde Enkelvoudige Belastingkamer PROCES-VERBAAL. van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, gemachtigden: mrs. C.J. Telting en B.A. Veenendaal.

Een ander domein is de wetenschap. Wetenschap kan men als volgt omschrijven:

ECLI:NL:CRVB:2017:881

' s Sftg. de Rechtspraak. Over het beroep met procedurenummer 11 / 685 WOB JAN 1 deel ik u het volgende mee.

Mogelijkheid tot indienen zienswijze is geen rechtsbescherming

R e g i s t r a t i e k a m e r. Landelijk instituut sociale verzekeringen. 28 februari 2001 mw. drs. N.M. van Seumeren

ECLI:NL:RBAMS:2012:BV6463

ECLI:NL:CRVB:2016:3509

Rapport. Vergoeding griffierecht na bijna één jaar uitbetaald. Oordeel

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2015

Rapport. Datum: 31 januari 2011 Rapportnummer: 2011/032

Jubilee Europe B.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

ECLI:NL:CRVB:2015:872

Rapport. Rapport over een klacht over het CAK. Datum: 28 november Rapportnummer: 2012/190

b e z w a a r m a k e n

Bijlage 3 Geschillenreglement IKB Kip

ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ7402

Rapport. Rapport over een klacht over het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden. Datum: 20 december Rapportnummer: 2013/198

Ontwerpspecificatie. Project Second Screen. Marijke Dekker V101

Rapport. Rapport over een klacht over het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) te Rotterdam. Datum: 9 december 2013

Over Plantinga s argument voor de existentie van een noodzakelijk bestaand individueel ding. G.J.E. Rutten

Rapport. Afwijzing kwijtscheldingsverzoek. Datum: 23 december 2014 Rapportnummer: 2014/223

Verzoekster klaagt erover dat de Informatie Beheer Groep (IB-Groep):

Rapport. Datum: 26 maart 1998 Rapportnummer: 1998/086

Loondoorbetaling na 104 weken ziekte

Een onderzoek naar de wijze waarop de gemeente Leusden heeft gehandeld in verband met de inschrijving van een derde op het adres van verzoekster.

Rapport. Datum: 19 januari 2006 Rapportnummer: 2006/020

Beleidsregels boete sociale zekerheidswetten gemeente Súdwest-Fryslân 2018

CENTRAAL TUCHTCOLLEGE

GERECHTSHOF TE s-gravenhage, derde meervoudige belastingkamer. 12 september 1989 Nr. 3701/85-M-3 EP/1 U I T S P R A A K

Leidraad voor het nakijken van de toets BESTUURSPROCESRECHT 19 juni 2009

Rapport. Verzoeker De heer K. G., verder te noemen verzoeker. Het verzoek is ingediend door de gemachtigde, de heer C.G. M..

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet 2015 Neerijnen

Onderzoek van een anonieme tip Publiekszaken Almere

Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet BMWE 2015

Bent u niet tevreden? Laat het ons weten!

ECLI:NL:RBNHO:2014:185

Om dergelijke misverstanden in de toekomst te voorkomen, doet de Ombudsman in deze een aanbeveling.

Rapport. Datum: 9 december 2002 Rapportnummer: 2002/374

Rapport. Datum: 27 september 2006 Rapportnummer: 2006/332

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

ECLI:NL:CRVB:2016:4517

REGLEMENT COMMISSIE VAN BEROEP VAN DE STICHTING BETER LEVEN KEURMERK

Geloven is vertrouwen. Ik geloof het wel. de waarheid omtrent iets of iemand aannemen. Over het

Transcriptie:

DE TERM 'REDELIJKERWIJS' IN HET RECHT - EEN VERKENNING - RUUD MUSCHTER 13 december 2007

rede en 'op de wijze van' de rede Door de eeuwen heen, en per cultuur en land, is de opvatting over wat redelijkerwijs van iemand verwacht kan worden, aan wijzigingen onderhevig. Als iemand handelt zoals redelijkerwijs van hem verwacht kan worden, is dat nog niet hetzelfde als dat iemand handelt zoals hem redelijkerwijs mogelijk is. Het is vooral dit onderscheid dat van belang is. In het recht wordt herhaaldelijk bekeken of iemand iets redelijkerwijs had kunnen weten. Daarbij wordt steeds geredeneerd vanuit de beoordelende persoon. Maar of dat terecht is en hoe nu eigenlijk wordt vastgesteld wat redelijkerwijs is, is dan nooit het onderwerp van debat. Dit artikel probeert dat element van het begrip 'redelijkerwijs' aan de orde te stellen. Een redelijke wijze, is iets wat wij koppelen aan ons denkbeeld over wat men in het algemeen onder redelijk verstaat. Het is geen hard begrip, zoals het begrip rede zelf. Het begrip is dan ook 'redelijkerwijs', dus op de wijze van de rede. Ofwel: zoals de rede werkt. Met rede geven wij een methodisch instrument, zelfs een drijfveer aan. Wij doen bijvoorbeeld iets hetzij met emotie, hetzij met gevoel, hetzij met rede, et cetera. Het is datgene wat het handelen drijft. Niet zozeer is dat goed of verkeerd in zichzelf; het beschrijft slechts of het handelen afgewogen is met het ene, dan wel met het andere instrument. Afwegen houdt in, dat je opties tegen elkaar afzet. Als dit gebeurt, dan Als dat gebeurt, dan Het met rede handelen is een handelen dat gebruik maakt van cognitieve vermogens als analyse, het afwegen van opties, het synthetiseren van bevindingen, kortom, het met inzet van het brein komen tot handelen of niet handelen. De inzet van het brein hangt af van het vermogen van de persoon om het brein in te zetten. De inzet kan beperkt zijn door een ziektebeeld, een aangeboren afwijking, gebruik van verdovende middelen, een ongeluk, of van nature beperkt zijn. Redelijkheid is zowel een moreel als een filosofisch en psychiatrisch begrip. Redelijkerwijs is een afgeleide van dat begrip. Net als het woord 'stapsgewijs', dat aangeeft dat iets op de wijze van stappen verloopt, geeft redelijkerwijs aan, dat iets verloopt op een redelijke wijze. Volgens Van Dale: "Het te werk gaan volgens de rede." Meer niet. Van Dale koppelt het dus niet aan moraliteit en spreekt niet over het eindresultaat en de gevolgen daarvan. Hij beschrijft het mechaniek, het instrument. Het begrip redelijkerwijs wordt vaak synoniem gebruikt met 'in alle redelijkheid'. Hierin zit een verschil. Het ene beschrijft strikt genomen alleen het mechaniek, het handelen 'op de wijze van de rede'. In het andere begrip zit meer een oordeel verborgen. Bij hanteren van een toets op redelijkheid moet bekeken worden wiens redelijkheid het betreft. De rechter zal bijvoorbeeld vinden dat hij redelijkerwijs iemand moet veroordelen. De veroordeelde vindt dat hij redelijkerwijs niet veroordeeld had moeten worden. Zijn gehele verdediging is er op gebaseerd. De rechter vindt, dat de beklaagde, dus de ánder De veroordeelde vindt, dat de rechter, dus de ánder In de situatie waarin getoetst wordt op 'redelijkerwijs', is er dus sprake van twee partijen. De ene, beoordelende partij, geeft zijn visie weer op wat men in het algemeen in die en die situatie redelijkerwijs had moeten begrijpen. Daarmee wordt automatisch de maatstaf van de beoordelaar - en van wat in diens tijdsgewricht gangbaar is - over die van de persoon in kwestie gelegd. De beoordeelde zelf vindt, dat zijn maatstaf juist over die van de beoordelaar moet worden gelegd, 'redelijkerwijs'. 2

Hieruit lijkt de impasse te bestaan. Wie er gelijk heeft, bepaalt in laatste instantie degene die de macht heeft om rechtskracht uit te oefenen. Per definitie heeft dus diegene gelijk, die het sterkste is, althans, zijn oordeel weegt zwaarder dan het oordeel van de andere partij. In zijn oordeel kan hij wel door de argumenten van de andere partij beïnvloed worden. Daarvoor is vereist, dat de andere partij zelf - of via een gemachtigde - in staat is om zijn denkbeelden te verklaren. Waarom heeft hij in die en die situatie, zo en zo gedacht. En, waarom heeft hij toen aldus gehandeld, en kon hij niet anders dan zo handelen. Bij het begrip redelijkerwijs komt dan de vraag naar schuld in beeld. Is het iemand aan te rekenen of niet, dat hij iets gedaan of nagelaten heeft, dat is de vraag waar het om gaat. Als iemand niet redelijkerwijs handelt, kan dat in bepaalde situaties gevolgen voor hem hebben, omdat hij erop afgerekend wordt. Hij kan zich dan niet vrijpleiten, maar heeft er schuld aan dat niet hij niet redelijkerwijs heeft gehandeld. Ook moraliteit speelt dus een rol. Maar we moeten ons wel realiseren, dat het een situatie kan zijn waarin iemand (uitgaand van zijn eigen denkbeeld daarover) wél redelijkerwijs handelt, doch niet in de ogen van de maatschappij. Zijn redelijkerwijs totstandgekomen handeling draagt niet de goedkeuring van anderen. Er zijn vier soorten situaties mogelijk: 1) Iemand handelt naar eigen opvatting redelijk, en de maatschappij stemt met zijn handelen in. Voorbeeld: Een bestuursorgaan toetst of iemand aan een eis van dat orgaan voldaan heeft. Als dat het geval blijkt te zijn, heeft dat de instemming van het orgaan. Maar ook: massaal oorlogszuchtig gedrag in een stam of volk kan redelijk zijn, binnen dat stamverband, doch het kan daarbuiten massaal veroordeeld worden als niet-redelijk. 2) Iemand handelt naar eigen opvatting redelijk, en de maatschappij stemt niet met zijn handelen in. Voorbeeld: een psychopaat, dus iemand zonder geweten, die wel breinmatig en met rede kan handelen, en zonder moreel besef een misdrijf pleegt. Hijzelf vindt zijn handelen redelijk, de maatschappij niet. 3) Iemand handelt naar eigen opvatting niet redelijk, doch de maatschappij stemt met zijn handelen in. Voorbeeld: een politicus is het met een intern partijstandpunt niet eens, maar stemt er omwille van het stemgedrag van de partij toch mee in. Hij weet dat hij niet redelijk handelt, maar niemand buiten de partij doorziet dat. 4) Iemand handelt naar eigen opvatting niet redelijk, en evenmin stemt de maatschappij met zijn handelen in. Voorbeeld: dezelfde politicus, die zich verkeken heeft op de ontvangst van zijn openbare standpunt, dat van binnen niet eens door hemzelf gedragen wordt. In voorbeeld 1 valt op, dat er bij dit alles dus ook onderscheid moet worden gemaakt naar wiens maatschappij in het geding is. Wat binnen de context van de ene maatschappij (lees: land, natie) wel of niet 'redelijkerwijs' heet, hoeft in een andere maatschappij niet zo te heten. We zeggen in de praktijk wel eens tegen elkaar: "Elk weldenkend mens begrijpt toch ", of "iemand met een béétje gezond verstand " Maar dat is het standpunt van degene die binnen zijn eigen 'clan' soortgenoten aantreft die met hetzelfde type verstand, hetzelfde type rede, hetzelfde oordeelsvermogen begiftigd zijn, ongeacht of die rede an sich ook gezond is. Want de maatstaf voor gezondheid is de maatstaf van de groep die zich erover uitspreekt. Wat zegt Van Dale nog meer, naast de definitie van 'redelijkheid' te geven? Hij geeft als definitie van rede: 'Het begrips- en onderscheidingsvermogen dat aan alle gezonde mensen eigen is." En dit is een buitengewoon belangrijk definitie. Bij het beoordelen of iemand redelijkerwijs van iets op de hoogte kan zijn, gaat de beoordelaar er steeds van uit, dat het oordeelsvermogen bij de beoordeelde persoon op geen enkele wijze geblokkeerd is. 3

Vervolgens bepaalt de beoordelaar of die persoon, op basis van het niet geblokkeerde oordeelsvermogen, een verkeerde keuze heeft gemaakt. De beoordeling gebeurt bovendien op grond van het oordeelsvermogen van degene die de toets legt. Voor een juiste beoordeling lijkt dus een voorwaarde te zijn, dat de maatstaven van degene die de toets legt, en van degene die getoetst wordt, identiek zijn. In elk geval, dat het oordeelsvermogen van beiden gezond is naar de definitie die daarvan mogelijk is. Dit is opmerkelijk. De beoordelaar zal niet op de stoel van een medicus willen gaan zitten, maar legt zijn toets niettemin met als uitgangspunt het medisch-psychiatrisch oordeel dat de beoordeelde persoon mentaal in staat is om - zoals Van Dale het uitdrukt - te handelen met 'het begrips- en onderscheidingsvermogen dat aan alle gezonde mensen eigen is." Er zijn in de historie voorbeelden te over van situaties waarvan wij ons thans afvragen hoe ze in vredesnaam hebben kunnen plaatsvinden. In de oudheid werden de christenen voor de leeuwen gegooid. Dat was een volksvermaak waar je kaartjes voor kon kopen. Het hele collisseum vol liefhebbers van deze wandaden zou zichzelf er niet van beticht hebben dat zij onredelijk waren, of dat zij handelden zonder 'het begrips- en onderscheidingsvermogen dat aan alle gezonde mensen eigen is." Zij zouden niet hebben willen verklaren dat zij redelijkerwijs niet tot zulke taferelen zouden mogen overgaan. Hetzelfde geldt voor agressieve volkeren tijdens een oorlog. Anders gezegd: de maatstaf van wat een ander redelijkerwijs moet doen of begrijpen, is in feite een aspect van 'overwinnaarsrecht'. Degene die de macht in handen heeft, bepaalt wat redelijk is. In zijn uiterste negatieve aanwending is dit verschijnsel zichtbaar in dictatoriale landen, als er schijnprocessen worden gehouden. In een theoretische schaal zouden de wederzijdse begrips- en onderscheidingsvermogens er als volgt uit kunnen zien. oordeelsvermogen beoordelaar zeer scherp normaal verduisterd oordeelsvermogen beoordeelde zeer scherp normaal verduisterd Wat betekent dat in de praktijk? Laten we als voorbeeld nemen, een situatie waarin iemand een uitkering ontvangt en bepaalde gegevens niet heeft verstrekt aan het bestuursorgaan dat de uitkering verstrekt. Via bepaalde wetsartikelen kan een onterecht verstrekte uitkering teruggevorderd worden. Om dan te bepalen tot welke periode de terugvordering beperkt moet worden, of er schending van de inlichtingenplicht is, hoe het met de verwijtbaarheid gesteld is en of er reden is om een maatregel op te leggen, zal getoetst worden of iemand redelijkerwijs van bepaalde feiten op de hoogte was en die had moeten melden. Degene die de situatie beoordeelt, bekijkt de zaak van belanghebbende en stelt dan vast - door zich in diens situatie te verplaatsen - of hij of zij redelijkerwijs iets al dan niet had kunnen weten. Nu redelijkerwijs gekoppeld is aan het begrip rede, kan de toets niet anders gelegd 4

worden dan in relatie tot de rede zoals de beoordeelde persoon die toepast, die hem eigen is, maar uitgevoerd door een beoordelaar, met diens eigen referentiekader en diens eigen wijze van het toepassen van de rede. In feite moet, ongeacht of het oordeelsvermogen van de beoordeelde persoon verduisterd is, of anderszins afwijkt van wat 'alle gezonde mensen eigen is', de toets op het 'redelijkerwijs kunnen weten' consequent bekeken worden vanuit de optiek van de beoordeelde, en niet vanuit het begripsvermogen van de beoordelaar. En dat is natuurlijk niet haalbaar. In de eerste plaats omdat de beoordelaar die in dienst is van het bestuursorgaan, nu eenmaal geroepen is om een beoordeling te doen (een herbeoordeling dus) van een belanghebbende, nadat deze zelf een beoordeling had gedaan die het bestuursorgaan niet welgevallig is. Ten tweede, omdat de beoordelaar die bij het bestuursorgaan werkt, de herbeoordeling doet vanuit zijn taakopvatting, en wel onvermijdelijk met behulp van zijn eigen redenerend vermogen. Laten we nu terugkeren naar het voorbeeld omtrent de ten onrechte verstrekte uitkering. Stel dat de beoordeelde persoon niet over een gezond oordeel beschikt. Hij is bijvoorbeeld een psychiatrisch patiënt, heeft waanbeelden, en kan bepaalde werkelijkheden niet van elkaar onderscheiden. Deze persoon in ons voorbeeld heeft een aantal bankrekeningen verzwegen. De afschriften daarvan heeft hij gewoon thuis in de bus ontvangen. Volgens de uitleg van hemzelf of zijn gemachtigde, heeft betrokkene geen goed zicht op zijn administratie en heeft hij daardoor bepaalde dingen niet tijdig doorgegeven aan het bestuursorgaan. Er zijn nu aspecten die tegen elkaar inwerken. Het bestuursorgaan zal kunnen aanvoeren dat iemand van bankrekeningen waarover hij beschikt, die hij zelf heeft geopend en waarvan hij de bankafschriften regelmatig thuis ontvangt, redelijkerwijs kan weten dat ze voor het bestuursorgaan van belang zijn. Maar eerder dan die vaststelling te doen, zal de beoordelaar moeten bepalen of de beoordeelde in staat was een analyse te maken van wat hij doet (bijverdienen bijvoorbeeld), of van wat hem overkomt (erfenis), en ook of hij in staat was een logisch verband te leggen tussen dat feit en een ander feit (de uitkering), en daar vervolgens een oordeel over te vellen. Dat oordeel moet bestaan uit de elementen 'als ik dít doe, dan is dát het gevolg', of 'als ik dit niét doe, dan is dát het gevolg'. Om te kunnen vaststellen of iemand redelijkerwijs dit of dat had moeten doen, zal een beoordelaar moeten vaststellen of de beoordeelde geacht kan worden, op verstandelijke dan wel op morele gronden redelijkerwijs iets te hebben kunnen weten. Ook hier wordt duidelijk dat het oordeel of iemand redelijkerwijs van iets op de hoogte kan zijn, afhangt van enerzijds de visie van de beoordelaar en anderzijds de visie van de beoordeelde. Het oordeel heeft - zoals gezegd is - niet alleen morele maar ook psychiatrische aspecten. Nemen we daarom nu als voorbeeld iemand die binnen de psychiatrie als psychopatisch wordt aangemerkt, en dus geen geweten heeft. Daarna kijken we naar de situatie waarin iemand verstandelijk beperkt is. de psychopaat Kan van iemand die geboren is zonder enig normbesef (psychopaat) verwacht worden dat hij in een specifieke situatie redelijkerwijs kon weten dat iets van hem verwacht werd? Wanneer hij over een verstandelijk, logisch vermogen beschikt, kan het zijn dat hij de consequenties van zijn daden overziet, en ook kan bepalen of de buitenwereld die daden acceptabel acht. Moreel gezien kan het zijn, dat hij geen aanleiding ziet om anders te handelen dan hij normaal 5

vindt en van plan is. Als deze persoon ten onrechte een uitkering ontvangt omdat hij hoge nevenverdiensten heeft, zal hij mogelijk kunstgrepen toepassen om te voorkomen dat dat bij de uitkerende instantie bekend wordt. Hij kan onderkennen dat zijn gedrag door anderen als moreel onaanvaardbaar wordt gekenmerkt. Toch gaat hij zijn eigen weg. In deze situatie zou men kunnen vaststellen, dat betrokkene redelijkerwijs had kunnen weten dat hij de nevenverdiensten had moeten opgeven. Maar tevens zou misschien vastgesteld moeten worden dat hij gezien zijn psychiatrisch ziektebeeld die verdiensten niet had kúnnen opgeven. Hij had geen echte vrijheid van handelen zoals iemand die heeft die 'het begrips- en onderscheidingsvermogen [heeft] dat aan alle gezonde mensen eigen is." de verstandelijk beperkte Kan van iemand die een zeer laag intelligentieniveau heeft, of die verstandelijk gehandicapt is, gesteld worden dat hij neveninkomsten redelijkerwijs had moeten opgeven? Dat kan niet alleen beoordeeld worden op grond van de informatie die de uitkerende instantie aan die persoon verstrekt zou kunnen hebben, bijvoorbeeld in de vorm van een informatieblad waarop met koeieletters aangegeven staat: "Geef uw nevenverdiensten altijd op aan de uitkerende instantie." Wellicht kan hij de informatie lezen, maar de betekenis ervan kan niet tot hem doordringen. Op welke grond zou men dan kunnen stellen dat hij redelijkerwijs had kunnen weten dat hij de verdiensten had moeten melden? Het argument van het bestuursorgaan zal zijn, dat in het toekenningsbesluit is aangegeven dat men van alles moet melden. In de wet staat dat ook. En toch kan betrokkene er niet aan voldoen. Wat wordt nu de terugvorderingsgrond? potentiële werkelijkheid Bij het bepalen of iets iemand redelijkerwijs duidelijk moet zijn, zijn twee elementen in het geding. Aan de ene kant is er een vaststaand feit. Aan de andere kant is er een persoon waarvan vastgesteld moet worden of die van dat vaststaande feit redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn. Het lijkt - anders gezegd - logisch om allereerst vast te stellen of zich een feit heeft voorgedaan (bijvoorbeeld een te hoge bijstandsbetaling, of een hoge storting van geld op iemands bankrekening). Want als er twijfel is aan het geschieden van het feit zelf, is het al einde verhaal, zou je denken. Een alleszins redelijk uitgangspunt. In een herzieningszaak omtrent een ziektewet-uitkering oordeelde de Centrale Raad van Beroep 1 : "Uit het feit dat eiseres op 16 mei 2002 zelf contact heeft opgenomen met verweerder, blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam dat het haar op dát moment in ieder geval redelijkerwijs duidelijk was dat het dagloon onjuist zou kunnen zijn." Het draait hier om het woord 'was'. De volgende situaties zijn in theorie mogelijk: 1) Iemand weet dat iets een feit is; 2) Iemand weet niet dat iets een feit is; 3) Iemand weet dat iets een feit zou kunnen zijn; 4) Iemand weet niet dat iets een feit zou kunnen zijn; 5) Iemand kan redelijkerwijs worden geacht te weten dat iets een feit is; 6) Iemand kan niet redelijkerwijs worden geacht te weten dat iets een feit is; 7) Iemand kan redelijkerwijs worden geacht te weten dat iets een feit zou kunnen zijn; 1 Centrale Raad van Beroep, 30-6-'06, uitspraak 05/1829 ZW, LJN AX8402. 6

8) Iemand kan niet redelijkerwijs worden geacht te weten dat iets een feit zou kunnen zijn. Maar nog een andere optie, zoals de Raad die hanteert, is niet mogelijk! De Raad kan immers niet vaststellen, dat 9) iemand redelijkerwijs weet dat iets een feit zou kunnen zijn. Anders gezegd, de hierboven genoemde uitspraak van de Raad duidt op geen van de situaties 1 t/m 8, en gaat uit van een onmogelijk situatie 9, namelijk dat het de Raad genoegzaam kan blijken "dat het haar ( ) redelijkerwijs duidelijk was." Want daarvoor zou je in de geest van de persoon in kwestie moeten kunnen kruipen. Er is geen meetinstrument voor. Sterker nog, tenzij iemand het laat merken of toegeeft, kan nooit blijken of iets aan hem duidelijk is. Men kan het hooguit aannemen, of het kan redelijkerwijs geacht worden hem duidelijk te zijn. Het hele kenmerk van een begrip als 'redelijkerwijs' in het recht is juist dat het gehanteerd wordt in een situatie waarin niet kan worden vastgesteld wat iemand precies wíst, maar wat hij redelijkerwijs geácht wordt te hebben kunnen weten. Kijken we nu naar bijvoorbeeld artikel 17 lid 1 van de WWB, dan wordt daar gesproken over het uit eigen beweging doen van mededelingen waarvan het de belanghebbende 'redelijkerwijs duidelijk moet zijn', dat zij van invloed zijn. Weer een iets ander criterium dus, namelijk dat het belanghebbende "redelijkerwijs duidelijk moet zijn." Wat is nu het verschil tussen een vaststelling dat het iemand redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat iets onjuist zou kúnnen zijn, en een vaststelling dat het iemand redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat iets onjuist wás? We bekijken dit aan de hand van een voorbeeld. feit: Een instantie heeft aan iemand per abuis een bedrag van 750,00 overgemaakt. Aan de omschrijving was duidelijk te zien van wie het bedrag afkomstig was. Maar, die persoon krijgt vanuit diezelfde instantie met enige regelmaat bedragen van 750,00 toegestuurd, waartussen dat ene bedrag niet is opgevallen. belanghebbende: Deze heeft het bedrag gezien, maar zag niet dat het een foutieve overmaking betrof. Pas na plussen en minnen van een oorspronkelijk toekenningsbesluit met navolgende betalingen, had hem kunnen opvallen dat er één keer te veel was uitbetaald. Hij had het rekeningafschrift vluchtig bekeken, waardoor het hem niet opviel dat het niet een reguliere betaling betrof. conclusie: Moet nu gesteld worden dat hij redelijkerwijs had kunnen weten dat de overmaking onjuist was? Of moet gesteld worden dat hij redelijkerwijs had kunnen weten dat de overmaking onjuist zou kúnnen zijn? Om deze vraag te beantwoorden, moet duidelijk worden of iemand over bepaalde informatie beschikte, op grond waarvan hij tot een van deze oordelen had kunnen komen. beschikken over informatie Wanneer kan gesteld worden dat iemand aangaande een feit over informatie beschikt? In het hierboven genoemde voorbeeld zou een rechter er mogelijk van uitgaan dat de belanghebbende over dusdanige informatie beschikte, dat hij wist dat de overmaking verkeerd was. Hij had immers een toekenningsbesluit ontvangen, en kon van daaruit doorrekenend uitkomen bij het juiste recht op ontvangst. 7

Maar is dat wel zo? Belanghebbende had de gegevens in huis die hij nodig had om zijn recht te beoordelen, maar die gegevens waren slapend, en bevonden zich ergens in de historie van zijn archief, waar het oorspronkelijke toekenningsbesluit lag. Zijn dan die gegevens 'informatie' te noemen, behoorden ze tot de 'wetenschap' bij de ontvangende persoon? Belanghebbende beschikte wel over de informatie, en toch beschikte hij er eigenlijk niet over. De informatie was niet direct beschikbaar, was niet in hem paraat aanwezig. Hoe had hij dan - redelijkerwijs of niet - kunnen weten dat een betaling verkeerd was? De Grote Van Dale: 'Informatie - kennis die iemand bereikt'! Stel echter, dat die ene verkeerde overmaking vergezeld ging van een specificatie op een afwijkende soort papier. De informatie die de belanghebbende daarmee bereikt, is dat er iets afwijkends van de gewone situatie aan de hand is. Maar verder moet nog bepaald worden of dat voor hem aanleiding had moeten zijn om te twijfelen aan zijn recht op die overmaking. Uiteraard verschillen alle situaties, en zal per complex van feiten en omstandigheden tot een oordeel worden gekomen of iemand redelijkerwijs iets had kunnen weten. Het wegen of bepaalde informatie iemand daadwerkelijk bereikt heeft, en of hij er door eigen toedoen wel of niet tijdig wat mee gedaan heeft, blijft moeilijk. Het is dan ook niet voor niets dat de term 'geacht worden' in dit verband gebruikt wordt. Maar nu de volgende situatie genomen. Iemand ontvangt te veel geld, meldt dit niet tijdig aan het bestuursorgaan, en verkeert voor en na de ontvangst van het geld langdurig onder de invloed van alcohol of drugs. Is dat een soort verzachtende omstandigheid, nu hij door eigen toedoen een vermindering van zijn bevattingsvermogen heeft veroorzaakt en daardoor niet kon inzien wat er bij hem thuis tussen de post lag? Had hij nog redelijkerwijs kunnen begrijpen dat hij te veel had ontvangen? En kan dat ook nog schommelen, te weten dat van dag tot dag beoordeeld moet worden of hij redelijkerwijs iets kon weten, afhankelijk van zijn helderheid van geest, en dat dit dus van dag tot dag kan verschillen? welke inspanning is nog redelijk? Er is nog een aspect dat de aandacht verdient. Hoe ver mag je gaan in het stellen van eisen aan een belanghebbende? Stelt u zich het volgende verloop voor van het contact tussen bestuursorgaan en belanghebbende. B.O.: Ik verzoek u de gegevens van uw werkgever in te dienen. belanghebbende: Die heb ik niet meer. B.O.: Ik verzoek u hierbij, de werkgever te benaderen opdat u over de gegevens kunt beschikken. belanghebbende: Ik heb vergeefs met de werkgever gebeld. Hij was niet bereid mij te helpen. Ik kan redelijkerwijs niet over de stukken beschikken. B.O.: Ik verzoek u de werkgever aan te schrijven voor de afschriften. U kunt redelijkerwijs over de stukken beschikken. belanghebbende: Ik krijg net schriftelijk bericht van de werkgever dat hij mij niet wil helpen. Ik kan dus redelijkerwijs niet over de stukken beschikken. B.O.: Ik verzoek u de werkgever aan te manen. belanghebbende: Ik heb de werkgever schriftelijk aangemaand. Hij weigert de stukken te verstrekken. Ik kan er dus redelijkerwijs niet over beschikken. B.O.: Ik verzoek u de werkgever officieel in gebreke te stellen. belanghebbende: Ik heb de werkgever per aangetekend schrijven in gebreke gesteld. Hij reageert niet. Ik kan dus redelijkerwijs niet over de stukken beschikken. 8

B.O.: Ik verzoek u de werkgever in rechte aan te spreken. belanghebbende: De rechtbank heeft de werkgever niet willen dwingen tot de afgifte van de stukken. Ik kan er dus redelijkerwijs niet over beschikken. B.O.: Ik verzoek u in hoger beroep te gaan. belanghebbende: In hoger beroep is mijn zaak afgewezen wegens niet-ontvankelijkheid. Ik kan dus redelijkerwijs niet over de stukken beschikken. B.O.: Ik verzoek u met een spandoek te gaan posten voor het bedrijf van de werkgever. belanghebbende: Heb ik gedaan. Zonder resultaat. B.O.: Ik verzoek u een politieke partij op te richten om een wet te laten aanvaarden waarmee u eindelijk de stukken kunt afdwingen. et cetera, et cetera. U begrijpt dat het zo ver niet zal komen. De uiterste grens waartoe een belanghebbende zich nog zal moeten inspannen, zal een gang naar de rechter zijn. Hoe denkt die over die inspanningsgrens? De Centrale Raad van Beroep heeft een uitspraak 2 gedaan in een zaak waarbij het ging om het indienen van bank- en giroafschriften, verband houdend met een boedelscheiding. Het bestuurorgaan had de gevraagde informatie niet gekregen en liet de aanvraag buiten behandeling. In het bestreden besluit stond: "Er blijken geen gegronde redenen aanwezig waarom u niet over deze informatie zou kunnen beschikken; u had de opgevraagde informatie ( ) kunnen bedingen." Het bestuursorgaan vindt dus het kunnen bedingen van informatie - zonder de term 'redelijkerwijs hierin te mengen - een manier om over informatie te kunnen beschikken. Ik ben het daarmee in essentie eens, doch wijs er wel op dat de wijze waarop dat bedingen moet of kan plaatsvinden, door het bestuursorgaan niet nader werd gedefinieerd. Het besluit bevat nog een opmerkelijk woord. Het spreekt over 'redenen', waar het zou moeten spreken over 'oorzaken'. Wat zegt nu de CRvB in deze zaak? "Naar het oordeel van de Raad is er evenmin grond om te oordelen dat appellante niet redelijkerwijs over die kopieën de beschikking had kunnen krijgen. ( ) Indien ( ) tegenover haar weigerachtig zou zijn gebleven om kopieën van zijn giro- of bankafschriften te verstrekken, had zij juridische stappen kunnen, en ( ) in dit geval ook moeten ondernemen." Dit is helder. Kennelijk vindt de Raad het belangrijk dat iemand rechtsmiddelen aanwendt om daadwerkelijk over iets de beschikking te kunnen krijgen. Het bij derden in rechte afdwingen van informatie rekent de Raad tot het scala van mogelijkheden die iemand ter beschikking staan om ergens redelijkerwijs over te kunnen beschikken. Op een jurisprudentie-site 3 wordt naar genoemde uitspraak verwezen. Interessant genoeg wordt daar, als samenvatting van de uitspraak, onder 'Essentie' gegeven: "Terecht buiten behandeling laten bijstandsaanvraag, omdat niet de verlangde bewijsstukken ( ) zijn overgelegd, terwijl betrokkene er redelijkerwijs de beschikking over had kunnen krijgen en anders deze in rechte had moeten opeisen." Maar dat is niet wat de Raad gesteld heeft. Terwijl de samenvatter er vanuit gaat dat het in rechte afdwingen van informatie een stap is die pas ontstaat na de situatie waarin vastgesteld is dat iemand in redelijkheid niet over de informatie heeft kunnen beschikken, heeft de Raad het in rechte afdwingen integraal gerekend tot de inspanningen die iemand zich nog moet getroosten voordat vastgesteld kan worden dat hij informatie in redelijkheid niet over heeft kunnen leggen. alternatief 2 Centrale Raad van Beroep, 8 januari 2002, Zaaknummer 99/2955 NAWB. 3 Jurisprudentie Algemene bijstandswet (Abw / Wet werk en bijstand (Wwb), www.st-ab.nl/jabw0033.htm. 9

Wat nu aan te vangen met het begrip 'redelijkerwijs'? In voorkomende situaties zou de volgende formule gehanteerd kunnen worden. voorbeeld 1 (bij een terugvordering): Belanghebbende had in zijn bezit alle elementen waarmee - door hemzelf of een deskundige gemachtigde - de conclusie opgebouwd kon worden, dat hij te veel uitkering had gehad. Dat hij - om redenen die in zijn persoon of omstandigheden gelegen zijn - deze elementen niet heeft aangewend of laten aanwenden om de conclusie daadwerkelijk op te bouwen, is hem wel/niet te verwijten. voorbeeld 2 (bij een verzoek om stukken): Belanghebbende had niet onmiddellijk alle elementen in zijn bezit waarmee het B.O. tot een juiste vaststelling van het recht op uitkering had kunnen komen. Van belanghebbende mocht verwacht worden dat hij - zelf of via een gemachtigde - alle rechtsmiddelen had aangewend om het B.O. van de gevraagde stukken te voorzien. Dat hij - om redenen die in zijn persoon of omstandigheden gelegen zijn - die middelen niet heeft aangewend of laten aanwenden, is hem wel/niet te verwijten. Maar het addertje onder het gras bestaat er dan uit, dat - bij het wegen van de verwijtbaarheid - via een achterdeur die hardnekkige term 'redelijkerwijs' toch weer binnenkomt. 10