Zorg & Welzijn Opleiding verpleegkundige niveau 4 Titel integrale opdracht: organiseren van een voorlichtingsbijeenkomst Jan en Carla krijgen een baby Uitstroombranche: Generiek Werkprocessen: 1.1: stelt verpleegkundige diagnose en stelt het verpleegplan op 1.2: ondersteunt bij persoonlijke basiszorg 1.4: voert verpleegtechnische handelingen uit 1.6: geeft voorlichting, advies en instructie aan de zorgvrager(s) 2.1: begeleidt een zorgvrager bij zelfredzaamheid 2.2: begeleidt een zorgvrager op sociaal-maatschappelijk gebied Competenties: WP 1.1: aandacht en begrip tonen (D), overtuigen en beïnvloeden (H), formuleren en rapporteren(j), vakdeskundigheid toepassen(k), analyseren (M) WP 1.2: ethisch en integer handelen (F), vakdeskundigheid toepassen (K), op de behoeften en verwachtingen van de klant richten( R) WP 1.4: vakdeskundigheid toepassen (K), materialen en middelen inzetten (L)instructies en procedures opvolgen (T) WP 1.6: presenteren (I), materialen en middelen inzetten (L) WP 2.1: begeleiden(b), aandacht en begrip tonen (D) WP 2.2: aandacht en begrip tonen (D), Beginvereisten: instroom afgerond niveau 3 BOL/BBL/ reguliere jaar 3 BOL niveau 4/CE1 is afgerond Leerweg en leerjaar: jaar 3 BOL en BBL Periode van uitstroomfase: leerjaar 3 periode 10 Aantal lesweken (lesdagen): 10 weken BOL- 2 lesdagen per lesweek BBL- 1 lesdag per lesweek Individuele of groepsopdracht: Individueel Aanbevolen aantal studenten bij groepsopdracht: 2 1
2
Verpleegkunde BOL/BBL 3 e leerjaar Sem 5 periode 10 Lesprogramma vakgebieden Aantal contacturen per week leerinhouden BOL BBL loopbaanbegeleiding 2 1 Groepsbegeleiding en loopbaanbegeleiding Aandacht voor voorbereiding CE 2 en 3 opdrachtbegeleiding 2 Begeleiding opdracht, indien nodig aangevuld met lessen Verpleegkunde/VTH (1.2/1.4/1.6/2.1/2.2) 4 2 VTH (uitbreiding jaar 2 en/of niveau 3) Verpleegkundige zorg voor zorgvrager met MS, zo nodig andere chronisch zieken Zorg voor zwangeren/kraamvrouw/pasgeborenen/ Evidence based practice Interactie (1.6/2.1/2.2) 2 1 Ontwikkelingspsychologie Gezondheidspsychologie Preventie en GVO ( individueel en in groep) Ethiek en ethisch denken Evidence based practice CE proeve opdracht Pathologie (1.9. ) 2 `1 chronisch zieken/icf model kraam klinisch redeneren /plannen van zorg 2 1 Probleemoplossend denken en handelend/analytisch vermogen ICF model Organisatiekunde: sociale kaart/ketenzorg Eveidence based practice: gebruik maken en toe kunnen passen van goed wetenschappelijk onderzoek in de praktijk. Toepassen CBO richtlijnen Rekenen 1 1 Periode 9 en 10 Nederlands 1 Periode 9 BBL ( periode 10 BOL) Engels 1 Periode 9 BOL ( periode 10 BBL) 3
CASUS: Jan en Carla krijgen een baby Voordat Jan naar zijn werk gaat, wil hij zijn vriendin Carla ontbijt op bed brengen. Carla heeft MS en is zeven maanden zwanger. Carla brengt het grootste deel van de dag door in een rolstoel Zij wonen samen in een aangepast huis. De zwangerschap valt tot nu toe niet mee. Carla heeft naast klachten door de MS veel extra lichamelijke ongemakken, zoals obstipatie en s nachts minimaal driemaal opstaan om te plassen. Via de thuiszorg willen zij extra ondersteuning regelen als de baby geboren is en de kraamzorg stopt. Vandaag vindt er een intakegesprek plaats. Dit gesprek met de thuiszorg verloopt echter anders dan verwacht. De verpleegkundige vraagt in het gesprek of Carla wel beseft wat het betekent om een kind groot te brengen wanneer je dat zelf niet kunt. Na dit gesprek blijft Carla overstuur en vol vragen achter. Jan en Carla hebben samen alles immers uitgebreid besproken en ze zijn zich bewust van het feit dat niet altijd alles even gemakkelijk zal verlopen. Zij hebben beide nog veel vragen over de bevalling, de kraamtijd en de eerste tijd na de geboorte van hun zeer gewenste kindje. Opfrisdeel - In jaar 1 en 2 kennisgemaakt met chronisch zieken en kraamzorg: presentatie gegeven over ziektebeelden en verschillende gesprekken geoefend. Maak bij deze opdracht gebruik van Traject Preventie GVO voor verpleegkundigen of internet. Vermeld de gebruikte bladzijden Geef antwoord op de volgende vragen: 1. Wat is voorlichting? 2. a. Wat is informatie? b. Welke soorten informatie zijn er? c. Wat zijn belangrijke aspecten om rekening mee te houden bij het geven van voorlichting d. Welke voorlichting mag de verpleegkundige geven? e. Wat is de rol van de verpleegkundige bij preventie en GVO Verdiepingsdeel - Deze opdracht kun je in tweetallen maken. Maak een duidelijke werkverdeling met planning en voeg dit toe aan het werkstuk - Maak gebruik van je boeken Traject: Verplegen chronisch zieke, lichamelijk gehandicapten en revaliderende zorgvragers en Preventie en GVO voor verpleegkundigen, Interactie in beroepsituaties, Kinderen en Jeugdigen ( óf vraag even bij docent te leen ) en internet, onder andere www.cbo.nl - Maak gebruik van de lessen in deze periode 1. Inventariseer de onduidelijke begrippen en termen uit de casus. Werk deze begrippen uit. 2. Wanneer zal MS zich meestal openbaren? 3. Leg uit waarom MS tot een neurologische ziekte gerekend wordt. 4. Noem vier verschijnselen die bij MS zicht baar worden. 5. Welke ondersteuning zal Carla in de toekomst zeker nodig hebben. Leg uit waarom dit nodig is. 6. Zoek een standaard verpleegplan op voor een zorgvrager met MS. Maak met behulp van dit standaard verpleegplan voor Carla een verpleegplan. 7. Het maken van een netwerkkaart kan Carla en Jan helpen om bewust te worden wat de mensen in hun omgeving voor hen betekenen. Carla vertelt in het intake gesprek zich vaak eenzaam te voelen. Beschrijf bij onderstaande mogelijke oorzaken wat jij als zorgverlener 4
concreet zou kunnen doen om Carla tot meer sociale contacten te stimuleren: a. Carla vertelt dat haar vrienden geen begrip hebben dat haar conditie sterk wisselt. b. Carla heeft het idee dat vrienden en bekenden vinden dat ze zich aanstelt en met haar ziekte de aandacht wil trekken 8. Carla s ziekte kan een grote invloed hebben op het verzorgen en opvoeden van haar kind Omschrijf zo duidelijk mogelijk welke aspecten met betrekking tot de lichamelijke verzorging tijdens de eerste vier levensjaren van haar kind voor Carla moeilijk of zelfs niet mogelijk zullen zijn. 9. Beschrijf alle mogelijke bedreigingen en/of problemen die kunnen ontstaan tijdens het opvoeden van een kind door een ouder die chronisch ziek is. Geef duidelijk aan waarom deze bedreigingen gekoppeld zijn aan het hebben van een chronische ziekte. 10. Welke disciplines zullen Carla en Jan kunnen ondersteunen bij het opvoeden van hun kind? 11. Wie zal er volgens jou verantwoordelijk gesteld moeten worden voor de extra kosten in verband met de beperkingen van Carla die gemaakt worden bij de opvoeding van hun kind? 12. Verdiep je in je Preventie en GVO boek in verschillende vormen van preventie: primaire, secundaire en tertiaire preventie. a. Zoek uit wat deze vormen van preventie inhouden. b. Geef aan de hand van de casus van Carla en Jan voorbeelden van onderwerpen die te maken kunnen hebben met deze drie vormen van preventie. 13. Het geven van voorlichting verloopt in vergelijkbare stappen als in het verpleegkundige proces. Zoek hierover informatie op in je boek Preventie en GVO. Neem nu de casus van Jan en Carla en kijk of je de stappen van een voorlichtingsproces op methodische wijze kunt doorlopen. EINDOPDRACHT/ groepsopdracht : Organiseer een voorlichtingsbijeenkomst op school voor ouders of voor collega zorgverleners of voor patiëntenverenigingen over: Over ethische vragen en dilemma s in een situatie als Carla en Jan en neem een standpunt in. óf Chronisch ziekte kan een grote invloed hebben op het verzorgen en opvoeden van een kind. óf De normale ontwikkeling tijdens de eerste vier levensjaren van een kind óf Zorgverlener in situatie waarin de rol van de ouder overgenomen wordt. Eisen die gesteld worden aan de eindproducten: a. Het werkstuk (zie richtlijnen in de bijlagen voor maken van een werkstuk) met daarin - samenwerkingsverslag en verdeling - uitwerking van de vragen - bronvermelding - individueel reflectieverslag met daarin ook duidelijk leerrendement toegevoegd. Inleveren toetsweek van periode 10 b. De presentatie (zie richtlijnen in de bijlagen voor geven van een presentatie): in week 14-18 januari 2013 c. Zie verder beoordelingslijsten. 5
Beoordelingslijst eindresultaat O / V A. Werkstuk: Beoordelingscriteria mbt inhoud zie onderstaande vakgebieden Verpleegkunde: zorg voor zorgvrager met onder andere MS, zorg voor zwangere/barende/pasgeborene, EBP: onderdeel integrale toets Interactie: ontwikkelings-en gezondheids psychologie; preventie en GVO, ethisch denken,ebp; onderdeel toets Klinisch redeneren; probleemoplossend denken, analytisch vermogen, ICF, organisatiekunde/ketenzorg,richtlijnen CBO B. 1. algemene eisen gesteld aan schriftelijk werkstuk: zie bij lage 1 2. algemene eisen gesteld aan het houden van een mondelinge presentatie: zie bijlage 3 Waardering van het eindresultaat eindproduct beoordelaar Waardering 1e kans O/V/G Onderdeel 1 Werkstuk a. individueel b. groeps Onderdeel 2 Presentatie - Uitgangspunten Onderdeel 3 Toets Onderdeel 4 CE proeve opdracht Ondersteunen bij begeleiden Eindbeoordeling totale opdracht School School School BPV Onvoldoende als minder dan 60% van de criteria niet voldaan zijn Voldoende als 60-84 % van de criteria voldaan zijn Goed als 85 % of meer van de criteria voldaan zijn Zie beoordelingslijsten Idem Zie beoordelingslijsten Integrale toets: - pathologie - verpleegkunde - interactie Zie beoordelingscriteria CE proeve Waardering herkansing O/V/G idem idem 6
BIJLAGEN Standaarden beoordelingscriteria Bijlage 1 Algemene eisen schriftelijke opdracht (werkstuk/verslag) Beoordelingscriteria Voldaan Niet voldaan Het werkstuk wordt ingeleverd in een snelhechter (niet in plastic hoesjes), tenzij anders vermeld in de opdracht Het werkstuk of het verslag is getypt in lettertype Verdana 10 of Arial 12, zwart Het werkstuk of het verslag is geschreven in correct Nederlands (zie uitwerkingen niveau 2F en 3F) Het werkstuk begint met een voorblad met linksonder: naam, e-mail, groep, datum, periode, naam opdracht en naam docent/begeleider Het verslag heeft linksboven: naam, e-mail, groep, datum, periode, naam opdracht en naam docent/begeleider Het werkstuk heeft een overzichtelijke inhoudsopgave Het werkstuk of het verslag heeft een inleiding met daarin uitleg over de opdracht en de opbouw van het verslag De uitwerking van de opdracht is overzichtelijk met (vetgedrukte) titels en tussenkopjes Het werkstuk of het verslag wordt afgesloten met een nawoord waarin de student terugkijkt op het uitvoeren van de opdracht De gehele opdracht (behalve het voorblad) is voorzien van paginanummering 7
Bijlage 2 Nederlands op niveau 3F (mbo niveau 4) Beoordelingscriteria schriftelijk verslag/werkstuk (3F) Voldaan Niet voldaan De student gebruikt titels en eventueel tussenkopjes De student verdeelt de tekst duidelijk in verschillende alinea s (tussen elke alinea een regel wit) De student bouwt zijn/haar tekst op aan de hand van een inleiding, kern en slot. De student schrijft de werkwoorden in tegenwoordige tijd, verleden tijd en het voltooid deelwoord foutloos De student spelt de woorden foutloos De student gebruikt de leestekens (punt, komma, vraagtekens, uitroeptekens, dubbele punt, aanhalingstekens) foutloos De student maakt leesbare zinnen. Zinnen van maximaal 15 woorden zijn leesbaar. De student begint elke zin met een hoofdletter. Ook namen van personen, instanties, adressen en landen worden met een hoofdletter geschreven. De student past zijn taalgebruik aan aan de situatie en het doel van het verslag (formeel/informeel) De student schrijft grammaticaal kloppende zinnen met minimaal een onderwerp en gezegde De student gebruikt regelmatig signaalwoorden om tekstverbanden duidelijk te maken 8
Bijlage 3 Beoordelingscriteria mondelinge presentatie (3F) Voldaan Niet voldaan De student kan een duidelijk verhaal houden in goedlopende zinnen De student bouwt zijn/haar verhaal op aan de hand van een inleiding, kern en slot. De student kan het publiek overtuigen met argumenten De student gebruikt (audio)-visuele hulpmiddelen als ondersteuning van zijn/haar verhaal De student heeft een actieve lichaamshouding (rechtop staan) De student maakt oogcontact met het publiek De student past zijn/haar taalgebruik aan aan de situatie en het doel van het verslag (formeel/informeel) De student stelt het publiek in de gelegenheid om vragen te stellen De student leest niet voor. Hij/zij vertelt zijn/haar verhaal aan de hand van een aantal kernwoorden op papier De student hanteert een prettig volume en spreektempo De student spreekt met grammaticaal correcte zinnen De student heeft voldoende woordenschat om het verhaal duidelijk over te brengen De student kan zonder aarzeling inspelen op reacties van het publiek 9