Jeugd en jeugdwerklozen in de publieke opinie



Vergelijkbare documenten
Het probleem der neutrale categorie in het sociaalwetenschappelijk

Hoofdstuk 3 Statistiek: het toetsen

Figuur 1: Voorbeelden van 95%-betrouwbaarheidsmarges van gemeten percentages.

HOOFDSTUK 6: INTRODUCTIE IN STATISTISCHE GEVOLGTREKKINGEN

hoofdstuk 2 een vergelijkbaar sekseverschil laat zien voor buitenrelationeel seksueel gedrag: het hebben van seksuele contacten buiten de vaste

Beschrijvende statistieken

De Stouwe Stichting voor Zorg- en Dienstverlening

Operationaliseren van variabelen (abstracte begrippen)

Gemeentelijke Dienstverlening. Omnibus 2009

Enkelvoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden

variantie: achtergronden en berekening

: Zakiya Luijsterburg

Meervoudige ANOVA Onderzoeksvraag Voorwaarden

Keuzetwijfels in de Emerging Adulthood rondom Studie- en Partnerkeuze. in Relatie tot Depressie

Rapport voor deelnemers M²P burgerpanel

Vandaag. Onderzoeksmethoden: Statistiek 3. Recap 2. Recap 1. Recap Centrale limietstelling T-verdeling Toetsen van hypotheses

INHOUDSOPGAVE SPREEK BEURT SPREEK BEURT IN GROEP 6 SPREEK BEURT IN GROEP 8.

Test 001 SCHOOL RA PPORTA GE

Hoe Europeanen denken over biotechnologie en genetisch gemodificeerd voedsel in 2005

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

Relatie tussen Persoonlijkheid, Opleidingsniveau, Leeftijd, Geslacht en Korte- en Lange- Termijn Seksuele Strategieën

beoordelingskader zorgvraagzwaarte

Wat motiveert u in uw werk?

Situatie 1 Denkt u dat er een communicatie probleem bestaat? Dan voer ik analyses binnen de dimensie communicatie.

Samenvatting (Summary in Dutch)

EUROPESE VERKIEZINGEN Eurobarometer Europees parlement (EB Standard 69.2) Voorjaar 2008 Samenvatting

Uitwisseling tussen teamleden in sociale teams cruciaal voor prestatie

Verslag consumentenonderzoek zorgsector Breda

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Tentamen Statistiek (2DD14) op vrijdag 17 maart 2006, uur.

Hoofdstuk 5 Een populatie: parametrische toetsen

Burgerpeiling Hoeksche Waard 2015

NL - BE. Rechtersbeelden en beelden van rechters vergeleken

Robuustheid regressiemodel voor kapitaalkosten gebaseerd op aansluitdichtheid

Advies 2 7 JAN Gemeente Texel Besluit. Doelenboom. Consequenties. Bijlagen T e r in z a g e 0.

Effectiviteitonderzoek naar de kennisoverdracht van I&E Milieu

M IJN W E R K STU K O V E R K A R A TE. G em aakt door Rob van den E yssel G roep 6 Johanna huiskam pschool E erbeek

Hoofdstuk 6 Twee populaties: parametrische toetsen

Statistiek 2 deel A 30 minuten over statistisch toetsen

Aanpassingen takenboek! Statistische toetsen. Deze persoon in een verdeling. Iedereen in een verdeling

Voorbeeldtentamen Statistiek voor Psychologie

Uw imago onder uw regionale belanghouders. Resultaten imago-onderzoek Elan Wonen

Kansrekening en Statistiek

De correlatie kan opgevraagd worden via Analyze Correlate Bivariate en vervolgens maken we een keuze voor de variabelen. Dit levert als output op:

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek 2009 Versie 2

Bijlage 5: Kwantitatieve analyse

1 Algemene Gezondheid

werkcollege 6 - D&P10: Hypothesis testing using a single sample

Consumentenvertrouwen in verzekeraars. Juli 2015

Hoofdstuk 7: Statistische gevolgtrekkingen voor distributies

Aansluiting Engels Een onderzoek naar de aansluitingsproblematiek van het vwo-vak Engels met de universiteit

I. Probleemstelling. a b blz TOEPASSING VAN STEEKPROEVEN B IJ DE ACCOUNTANTSCONTROLE door R. de Koning

LinkedIn Profiles and personality

9. Ik w eet hoe ik m oet om gaan m et pijn. 10. Ik w eet hoe ik m oet om gaan m et m oeheid. 11. Ik w eet hoe ik m oet om gaan m et andere licham elij

Autobiografisch geheugen in longitudinaal perspectief

Beïnvloedt Gentle Teaching Vaardigheden van Begeleiders en Companionship en Angst bij Verstandelijk Beperkte Cliënten?

Betaalbaarheid van pensioen in de toekomst

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

COGNITIEVE DISSONANTIE EN ROKERS COGNITIVE DISSONANCE AND SMOKERS

Kansrekening en Statistiek

Statistiek voor A.I.

De invloed van burgerbronnen in het nieuws


Zijn respondenten interviewerresistent?

Het Effect van Angst en Hyperactiviteit op het Uitvoeren van een. Reactietijdtaak bij Volwassenen.

HOOFDSTUK VI NIET-PARAMETRISCHE (VERDELINGSVRIJE) STATISTIEK

Statistiek in de alfa en gamma studies. Aansluiting wiskunde VWO-WO 16 april 2018

Wisselingen tussen werkloosheid en nietberoepsbevolking

Belastingen en heffingen in de luchtvaart. Sam envatting


Uw imago onder uw regionale belanghouders. Resultaten imago-onderzoek Heuvelrug Wonen

Wat betekent het twee examens aan elkaar te equivaleren?

Nieuwe tijden, nieuwe collectieve pensioenen

Het rendement van taaltrajecten: casus gemeente Amsterdam. Augustus 2015

Emotionele Arbeid, de Dutch Questionnaire on Emotional Labor en. Bevlogenheid

Mensen met een verstandelijke handicap en sexueel misbruik Kooij, D.G.

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

Behoeftes rijksambtenaren in kaart Flitspanelonderzoek oktober Een uitgave in het kader van het strategisch personeelsbeleid Rijk

Sociale samenhang in Groningen

Klantonderzoek: statistiek!

Wat is een response van 80% waard?: een onderzoeksnotitie1. P.H.M. Fluttert

Geheugenstrategieën, Leerstrategieën en Geheugenprestaties. Grace Ghafoer. Memory strategies, learning styles and memory achievement

Kenmerk ontheffing in de Bijstands Uitkeringen Statistiek

De Samenhang tussen Dagelijkse Stress, Emotionele Intimiteit en Affect bij Partners met een. Vaste Relatie

Beelden over de politie bij bevolking en politie: een spiegelonderzoek in Nederland

Cliëntenonderzoek Wet maatschappelijke ondersteuning Gemeente Zutphen 2015

Bezoekadres Statenlaan LA 's-hertogenbosch 2500 BH Den Haag

HOOFDSTUK IV TOETSEN VAN STATISTISCHE HYPOTHESEN

Zowel correlatie als regressie meten statistische samenhang Correlatie: geen oorzakelijk verband verondersteld: X Y

Het LOVS rekenen-wiskunde van het Cito

Interactief bestuur. Omnibus 2017

Werkbelevingsonderzoek 2013

Samenvatting MedewerkersMonitor in het kader van de landelijke Benchmark 2014

Data analyse Inleiding statistiek

A c. Dutch Summary 257

Bijlage bij hoofdstuk 15 van het Sociaal en Cultureel Rapport 2010

Citation for published version (APA): Verbakel, N. J. (2007). Het Chronische Vermoeidheidssyndroom, Fibromyalgie & Reuma.

DEZE PAGINA NIET vóór 8.30u OMSLAAN!

Meting stoppers-met-roken juni 2008

INHOUDSOPGAVE. Ten geleide 14

Transcriptie:

Jeugd en jeugdwerklozen in de publieke opinie Martijn de Goede en Gerard Maassen* S u m m a ry Youth and youthful unemployed in the public opinion Ministerial statements, that especially unemployed youth don t exert themselves enough to fin d jobs, gave rise to a research into the public opinion on that issue. The ministerial opinion is supported only by a minority o f the Dutch population although one not to be ignored. The results o f the research lead to the conclusion, that this opinion has to do less with the unemployment than with a rather negative view of youth in general. It is remarkable, that this negative view is also taken by young people themselves. 1. Inleiding In oktober 1984 heeft minister Ruding de aandacht getrokken met zijn opmerkingen over jeugdw erklozen in een interview met het Vrije Volk. W erklozen, m aar vooral jongere werklozen, zouden te weinig moeite doen om een (nieuwe) baan te vinden. Zij zouden zich er met een Jantje van Leiden vanaf maken. A an het bovenstaande ligt duidelijk de idee ten grondslag dat veel werklozen een extra prikkel nodig hebben om weer een nieuwe baan te zoeken en aan te nem en. Als een politicus een dergelijk geluid laat horen, mag men aannem en - zeker als het om een grote partij gaat - dat hij een dergelijke boodschap * M artijn de G oede en G erard M aassen zijn verbonden aan de V akgroep G rondslagen en M e thoden der Pedagogische en A ndragogische W etenschappen van de Faculteit der Sociale W e tenschappen aan de Rijksuniversiteit U trecht. Zij participeren onder meer in het onderzoeksprogram m a Jeugdstudies: dynam iek van aanpassing en verzet. Mens en M aatschappij no. 2 jrg. 61 1986 185

ventileert als representant van een grotere groep m ensen (kiezers). Een belangrijke vraag is in hoeverre deze mening van Ruding gedeeld wordt door het Nederlandse publiek. In de afgelopen periode is verschillende malen onderzoek gedaan naar de publieke opinie over niet-werkenden (werklozen en arbeidsongeschikten), m aar niet gedifferentieerd naar jeugdwerklozen en oudere werklozen. De uitlatingen van Ruding vorm den de directe aanleiding om een dergelijk verkennend onderzoek uit te voeren. 2. Probleem stelling en veronderstellingen De probleemstelling van dit onderzoek kan als volgt omschreven worden: wat is de opinie van het N ederlandse publiek over jeugdwerklozen in vergelijking met de opinie over werklozen in het algemeen? O p grond van eerdere studies1veronderstellen wij dat mensen hun opinie over werklozen niet alleen baseren op veronderstelde persoonseigenschappen van werklozen. D aarin w ordt ook zeker de m aatschappelijke context, i.c. de situatie op de arbeidsm arkt, verdisconteerd. D at de situatie op de arbeidsm arkt in het algemeen niet rooskleurig is, m aar vooral voor jongeren niet, zal de meeste mensen dan ook niet ontgaan. N iettem in veronderstellen wij dat de publieke opinie over jeugdwerklozen negatiever is dan over oudere werklozen. W aarschijnlijk leeft toch de idee dat veel werklozen (vooral jeugdwerklozen) wel aan een nieuwe baan zouden kunnen komen als ze daar wat meer moeite voor zouden doen, of wat minder kieskeurig zouden zijn. G edacht kan dan worden aan om -, her- of bijscholing, verhuizen naar plaatsen w aar wel werk is, werk aanpakken dat niet in overeenstemming is met opleiding, capaciteiten e n /o f interesse. W aarschijnlijk wordt van jongere (werklozen) op dat punt een wat grotere flexibiliteit verw acht dan van oudere werklozen. Een complicerende factor hierbij is dat rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat los van het werkloos zijn, door het Nederlandse publiek over jongeren in vergelijking met ouderen negatiever w ordt gedacht. In de loop van de jaren zestig tot aan de dag van vandaag zijn er breukvlakken zichtbaar in de m aatschappelijk georganiseerde invoeging van jo n geren in de wereld van de volwassenen. D om inante opvattingen over gezag en autoriteit, de verhouding tussen m annen en vrouw en, jongeren en ouderen hebben aan betekenis ingeboet. Alternatieve houdingen en gedragingen van jongeren werden zichtbaar. Vele groepen jongeren gaven op uiteenlopende m anieren via jeugdsubculturen aan dat zij zich niet geruisloos als tie- 186

ner voorbereiden op een traditionele volwassenheid (denk aan punks, skinheads, voetbalvandalen e.d.).2 Wellicht w ordt in dit verband al te gem akkelijk over de jeugd gesproken. Het is duidelijk dat bedoelde groepen jongeren wat betreft opvattingen, waarden en norm en nogal verschillen van de (meeste) ouderen.3 Het is nog een open vraag om hoeveel jongeren het percentueel gaat. W aarschijnlijk integreert een belangrijk deel van de jongeren wel min of meer probleem loos in de wereld van de volwassenen. Uit ergernis over o f angst voor bedoelde groepen jongeren, die in de media ruime aandacht krijgen, kan een beeld gevormd worden dat gem akkelijk gegeneraliseerd w ordt naar alle jongeren o f de jeugd. Op grond daarvan zou verondersteld kunnen w orden dat ouderen relatief negatief denken over jo n geren. H ierboven is gesproken over de publieke opinie, alsof het Nederlandse pu bliek een hom ogene categorie is. D at is eigenlijk met betrekking tot bijna geen enkel verschijnsel het geval. M eestal kunnen zinvolle onderscheidingen gemaakt worden die ook weer diffentiaties in opinie laten zien. Voor het o n derhavige onderw erp is het meest zinvolle onderscheid uiteraard dat tussen jongeren (over wie het in feite gaat) en ouderen. Wij zullen in het hiernavolgende dan ook naast de centrale onderzoeksvraag ruim aandacht besteden aan eventuele verschillen in opinie over jeugdw erklozen tussen beide leeftijdsgroepen. N aast onderzoek naar de opinie van jongeren en ouderen over jeugdw erklozen is het ook interessant om na te gaan hoe jongeren over zichzelf denken, los van het verschijnsel werkloosheid. O nderzocht zal worden o f de voor de hand liggende veronderstelling dat jongeren over zichzelf gunstiger denken dan over ouderen, door de gegevens bevestigd wordt. 3. O pzet en uitvoering onderzoek 3.1. O perationalisaties en analysebeslissingen De concepten gepercipieerd m isbruik door jeugdwerklozen van de sociale verzekeringen en het beeld over (jeugd)werklozen vorm en de indicatoren voor het concept publieke opinie over (jeugd)w erklozen. M isbruik van de sociale verzekeringen Evenals bij vorige onderzoeken4 is gebruik gem aakt van de volgende om schrijving van m isbruik van w erkloosheid. E r zijn op dit m om ent, zoals U Mens en M aatschappij no. 2 jrg. 61 1986 187

weet, nogal wat mensen die een uitkering via een van de werkloosheidswetten krijgen, omdat zij niet werken. Er zijn mensen in ons land, die menen dat er nogal wat m isbruik van de werkloosheidswetten voorkom t: dat mensen een uitkering krijgen terwijl zij best zouden kunnen werken o f werk zouden kunnen vinden. A nderen m enen dat dit weinig voorkom t. W at is Uw indruk? G elooft U dat er zeer veel, veel, tam elijk veel, weinig o f zeer weinig mensen zijn die m isbruik m aken van de w erkloosheidsw etten. Bij deze vraag gaat het om de opinie over de totale groep van werklozen. Vervolgens is deze vraag opnieuw gesteld, m aar dan specifiek over m isbruik door jeugdige werklozen (d.w.z. tot en met 22 jaar). Deze vragen inform eren naar een oordeel in kwalitatieve termen over de om vang van het m isbruik van de w erkloosheidswetten. D aarnaast is ook gevraagd naar een oordeel in kwantitatieve termen. A an de respondenten is namelijk gevraagd een schatting te geven voor het percentage van de gevallen waarin naar hun mening m isbruik w ordt gem aakt van de werkloosheidswetten in het algemeen, respectievelijk door jeugdw erklozen in het bijzonder. In de veronderstelling dat het voor de respondenten een onm ogelijke opgave zou zijn schattingen te m aken to t in percenten nauw keurig, werden hun de volgende antw oordcategorieën voorgelegd: 0% (geen m isbruik), 11-20%, 21-30% to t en met 91-100% m isbruik. Bij verdere berekeningen (bijvoorbeeld van gemiddelde o f standaardafw ijking) werd gebruik gem aakt van de m iddens van deze klassen. Beeld over de jeu gd en (jeugd)werklozen N aast vragen over m isbruik van de werkloosheidswetten in bovenbedoelde zin, zijn ook vragen opgenom en over het beeld dat het N ederlandse publiek heeft van werklozen. Een uitvoeriger beschrijving van de m ethode waarmee een dergelijk beeld is vastgesteld valt buiten het kader van dit artikel; d aarvoor verwijzen wij naar eerdere publikaties.5 Wij volstaan met te vermelden d at aan de geïnterviewden gevraagd is jongere werklozen met oudere w erklozen te vergelijken op een aantal persoonskenm erken: ijverig, flink, eerlijk, betrouw baar, met verantw oordelijkheidsgevoel, futloos, bekw aam, geneigd to t luieren, met doorzettingsverm ogen, w aardevol voor de samenleving, met slap karakter, weinig actief. H et is duidelijk dat het daarbij om een aantal positieve en een aantal negatieve eigenschappen gaat. De respondenten kunnen aangeven o f men ze meer van toepassing acht op jeugdw erklozen dan wel op oudere werklozen met de volgende scores: 1. veel meer en 2. meer van toepassing op jeugdwerklozen; 3. m aakt niet uit, 4. meer en 5. veel meer van toepassing op oudere werklozen. O m te kunnen nagaan in welke m ate een (eventueel) ongunstiger opinie 188

over jeugdwerklozen wordt bepaald door een ongunstiger opinie over de jeugd in het algemeen, is aan de respondenten bovendien gevraagd jongeren (tot en met 22 jaar) te vergelijken met ouderen, op dezelfde eigenschappen als hierboven genoem d. De items betreffende de vergelijking van jeugdige met oudere werklozen zijn in de vragenlijst voorafgegaan door de items betreffende de vergelijking van jongeren met ouderen zonder meer. Met deze volgorde is de kans op vertekeningen in de resultaten ten gevolge van response-set w aarschijnlijk geringer. De scores op de beelditems zijn onderw orpen aan factor- en reliabilityanalyse. De scores blijken op de volgende wijze gecom prim eerd te kunnen worden: 1. Alle variabelen behalve eerlijk, betrouw baar, bekw aam en w aardevol voor de samenleving vorm en samen een factor die wij beeld van de dynamiciteit noem en. H ieronder vallen kenm erken die mogelijk door de situatie van niet-werken worden geïndiceerd, m aar ook meer perm anente eigenschappen als met doorzettingsverm ogen en slap van k arak ter. De gemiddelde score op deze acht variabelen geven wij voor jongeren in het algemeen aan m et BDJ (coëfficiënt alpha = 0.70) en voor jeugdw erklozen met BD JW (coëfficiënt alpha = 0.80). H ierbij zijn positieve en negatieve eigenschappen in overeenkom stige richting geschaald. Een gem iddelde groter dan 3 duidt erop dat jongeren gemiddeld m inder gunstig worden beoordeeld dan ouderen. 2. E erlijk en betrouw baar vorm en samen een factor beeld van de integriteit. De gemiddelde score op beide variabelen betreffende de jeugd wordt aangeduid met B IJ (coëfficiënt alpha = 0.71) en betreffende jeugdw erklozen met B IJW (coëfficiënt alpha = 0.73). 3. De variabelen bekw aam en w aardevol voor de sam enleving blijken beter apart gelaten te kunnen worden. Leeftijd De respondenten worden wat betreft de variabele leeftijd als volgt ingedeeld: jongeren tot en met 22 jaar, hetgeen neerkom t op respondenten tussen 17 en 23 jaar enerzijds, en respondenten van 23 jaar en ouder anderzijds. W anneer verschillen tussen beide categorieën statistisch op significantie w orden getoetst, w ordt uitgegaan van de ons inziens redelijke veronderstelling, dat jongeren over de eigen leeftijdsgroep positiever denken dan ouderen over jongeren. In deze gevallen w ordt dus eenzijdig getoetst (alpha = 0.05). In overige gevallen toetsen wij tweezijdig. Mens en M aatschappij no. 2 jrg. 61 1986 189

3.2. Steekproef In januari 1985 zijn de vragen gesteld aan een a-selecte steekproef van 606 N ederlanders van zeventien jaar of ouder in het kader van het zogeheten C ontinu-onderzoek van de Subfaculteit Algemene Politieke en Sociale W e tenschappen van de Universiteit van A m sterdam. H et betreft golf 29 van dit continu-onderzoek. H et veldwerk is verricht door het N IPO te A m sterdam. 4. Resultaten Schatting m isbruik - in kwalitatieve termen H et m isbruik door jeugdwerklozen wordt beduidend lager geschat dan het m isbruik in het algemeen. (Het verschil tussen beide verdelingen is statistisch significant, zoals blijkt uit toetsing via de toets van W ilcoxon voor gekoppelde steekproeven: z = 6.06, p. < 0.001, tweezijdig.) Uit tabel 1 blijkt bijvoorbeeld dat ruim de helft van de respondenten (53% ) meent dat er tam elijk tot zeer veel m isbruik w ordt gem aakt door werklozen in het algemeen, terwijl m aar 34.5 percent deze mening is toegedaan met betrekking to t jeugdw erklozen. Schatting misbruik - in kwantitatieve termen Uit ta b el2 kunnen wij aflezen dat het m isbruik-door-jongeren van de werk- Tabel 1. Opinie over de mate van misbruik van de werkloosheidswetten in het algemeen, c.q. door jongeren in het bijzonder, uitgesplitst naar de leeftijd van de respondenten O pinie over m isbruik in het algemeen O pinie over m isbruik door jongeren allen jongeren ouderen allen jongeren ouderen ^ 22 jr» 23 jr «22 jr» 23 jr (N = 606) (N = 527) (N = 606) (N = 70) (N = 527) O c-> If Z zeer veel m isbruik 5.1 4.3 5.3 2.8 0 3.2 veel m isbruik 17.3 20.0 16.9 13.9 17.1 13.5 tam elijk veel m isbruik 30.4 35.7 29.2 18.8 25.7 17.3 weinig m isbruik 31.7 28.6 32.3 40.3 44.3 39.8 zeer weinig m isbruik 11.4 10.0 11.8 15.8 10.0 16.9 weet niet/geen antw oord 4.1 1.4 4.5 8.4 2.9 9.3 T otaal: 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 100.0 190

Tabel 2. Schatting voor het percentage van de gevallen waarin in het algemeen, c.q. door jongeren in het bijzonder, misbruik wordt gemaakt van de werkloosheidswetten, uitgesplitst naar de leeftijd van de respondenten N gem. <7o spreiding 95% betr. interval schatting voor het m isbruik in het algemeen - jongere respondenten ( < 22 jr) 68 27.3 21.3 22.1-32.4 - oudere respondenten 23 jr) 458 21.0 18.0 19.4-22.7 - alle respondenten 535 21.9 18.5 20.3-23.4 schatting voor het m isbruik door jongeren - jongere respondenten 22 jr) 66 24.0 21.3 18.8-29.2 - oudere respondenten 23 jr) 440 19.6 18.8 17.8-21.3 - alle respondenten 515 20.2 19.1 18.5-21.9 loosheidswetten ook percentueel gemiddeld lager w ordt geschat dan het misbruik in het algemeen. Het verschil is niet bijzonder groot (nog geen 2 7o), maar met betrekking to t 505 respondenten die voor beide een schatting hebben op gegeven wel significant (t-toets voor gekoppelde steekproeven: t = 3.00, p = 0.002, tweezijdig). In de tabellen 1 en 2 zijn ook vermeld de uitsplitsingen van de opinie over de om vang van het m isbruik van de werkloosheidswetten naar de twee o n derscheiden leeftijdsgroepen. De jeugd heeft duidelijk m inder vertrouw en in het gebruik dat mensen maken van de werkloosheidswetten. Zij schat het m isbruik in het algemeen beduidend hoger dan de ouderen (t = 2.61, p = 0.009, tweezijdig). Ook de schatting voor het percentage m isbruik door jongeren is bij de jongeren in de steekproef enkele percenten hoger dan bij de ouderen (t = 1.75, p = 0.040, eenzijdig m aar in een richting tegengesteld aan onze verwachting). Dat het m isbruik-door-jongeren lager w ordt geschat dan het misbruik in het algemeen, blijkt op te gaan zowel voor de jonge respondenten als voor de oudere, in kwalitatieve zin (tabel 1), m aar ook in kwantitatieve zin (tabel 2). De verschillen w aarom het gaat zijn alle significant. M et betrekking tot tabel 1: voor de jongeren is W ilcoxon s z = 2.32, p = 0.010 eenzijdig en voor de ouderen z = 5.'44, p < 0.001, tweezijdig. Twee keer toepassen van de t-toets voor gekoppelde steekproeven op de percentageschattingen van tabel 2 levert voor de jongeren op t = 1.78, p = 0.040 eenzijdig en voor de ouderen t = 2.49, p = 0.013 tweezijdig. Hierbij m oet wel worden opgem erkt, dat het verschil bij de oudere respondenten relatief niet groot is. M ensen M aatschappij no. 2 jrg. 61 1986 191

Uit de opinie over de m ate van m isbruik van de werkloosheidswetten blijkt nog geen negatieve opinie specifiek over jeugdw erklozen. Beeld over de jeu g d en (jeugd)werklozen Gegevens betreffende het beeld over jeugdw erklozen zijn te vinden in tabel 3. H et beeld over jeugdw erklozen kan niet onverdeeld gunstig w orden genoem d. De resultaten met betrekking tot de kenm erken verantw oordelijkheidsgevoel en bekw aam heid zijn w aarschijnlijk op dit punt nog weinigzeggend. Algemeen w ordt verantw oordelijkheidsgevoel meer verwacht van volwassenen, sam enhangend met de levensfase waarin zij verkeren. Ook mag het geen verbazing wekken, dat bekw aam heid meer aan ouderen wordt toegeschreven; jongeren hebben nu eenm aal m inder gelegenheid gekregen ervaring in hun w erkzaam heden op te doen. O p alle overige kenm erken wenst weliswaar een aanzienlijk deel van de respondenten geen onderscheid te m aken tussen jongere en oudere werklozen. V oor de meer stabiele persoonlijkheidskenm erken (betrouw baar, slap van karakter) is dat bijna 70% voor de meeste overige eigenschappen is dat iets meer dan de helft. Van de respondenten die wel onderscheid m aken beoordeelt een significante m eerderheid de jeugdw erklozen negatiever (voor alle kenm erken behalve w aardevol voor de sam enleving geeft een tekentoets een uitslag met p-waarde kleiner dan 0.01 tweezijdig). H et percentage respondenten dat jeugdw erklo- TabeI 3. Beelditems met betrekking tot de vergelijking jeugdwerklozen/oudere werklozen (N -606) (veel) m eer bij m aakt (veel) m eer bij weet niet jongere werklozen niet uit oudere werklozen - met verantwoordelijkheidsgevoel 2.3 35.3 57.8 4.6 - bekw aam 5.8 52.1 38.8 3.3 - betrouw baar 2.6 68.2 24.6 4.6 - ijverig 12.4 55.1 27.7 4.8 - met doorzettingsverm ogen 14.2 52.6 28.9 4.3 - eerlijk 7.1 69.8 19.8 3.3 - flink 14.4 61.9 20.8 3.0 - waardevol voor sam enleving 11.1 73.6 11.7 3.6 - weinig actief 28.5 59.1 8.6 3.8 - futloos 32.8 50.8 12.5 3.8 - slap van karakter 23.9 68.5, 2.8 4.8 - geneigd tot luieren 40.6 50.3 4.8 4.3 Ter wille van de overzichtelijkheid zijn de categorieën m eer en veel m eer bijeengenom en. De eigenschappen staan gerangschikt in dezelfde volgorde als in de figuren 1en 2 (zie aldaar voor de rationale die eraan ten grondslag ligt) 192

eigenschap meer van toepassing op jeugdwerklozen oudere werklozen c.q. jongeren c.q. ouderen ------- respondenten t/m 22 jaar respondenten van 23 jaar en ouder Figuur I. Beeld over jeugdwerklozen en over jongeren in het algemeen (voor de totale steekproef) zen m inder ijverig, futlozer e.d. vindt dan oudere werklozen schommelt rond 30. Wij verdiepen ons vervolgens in de vraag, o f dit m inder gunstige beeld specifiek de jeugdw erklozen treft, o f dat het sam enhangt met een negatief beeld dat men van de jeugd in het algemeen heeft. Om een inzichtelijke confrontatie te verkrijgen van de resultaten van de vergelijking van de jeugdige en oudere werklozen enerzijds m et de vergelijking van de jeugd en de ouderen in het algemeen anderzijds, kiezen wij voor een grafische representatie. Zie figuur 1. In deze figuur zijn de gemiddelde scores weergegeven, berekend over de totale steekproef en over de schaalw aarden 1-5 zoals in par. 3.1 omschreven. De volgorde van de eigenschappen (dezelfde als in tabel 3) is zo gekozen dat Mens en M aatschappij no. 2 jrg. 61 1986 193

de gem iddelden betreffende de vergelijkingen van jeugdige en oudere w erklozen worden verbonden door een m onotoon stijgende polygoon. Bij de positieve kenm erken duiden de gemiddelden groter dan 3 op een vergelijking die gemiddeld ongunstig uitvalt voor de jeugdwerklozen (respectievelijk de jongeren in het algemeen). Bij de negatieve kenm erken kan hetzelfde gezegd worden voor gemiddelden kleiner dan 3. O ok uit deze figuur blijkt w aardevol voor de sam enleving een om slagpunt, een min o f meer neutraal kenmerk te zijn. Men kan constateren, dat de twee polygonen grote gelijkenis met elkaar vertonen. Een viertal puntenparen valt geheel of nagenoeg geheel samen. Bijna alle overige puntenparen duiden erop, dat de vergelijking betreffende de jeugd in het algemeen binnen onze steekproef nog iets ongunstiger is uitgevallen dan de vergelijking betreffende jeugdw erklozen. (Alleen de paren van gemiddelden voor verantw oordelijkheidsgevoel en ijverig verschillen significant, indien wij - in verband met de grootte van de steekproef - een significantieniveau gelijk aan 0.01 tweezijdig hanteren.) Hieruit mag niet geconcludeerd worden, dat het beeld over de jeugd in het algemeen nog m inder gunstig is dan het beeld over jeugdw erklozen. Een dergelijke gevolgtrekking zou alleen kunnen worden ontleend aan een directe vergelijking tussen jeugdwerklozen en jongeren. D at valt echter buiten de opzet van deze studie. Wel dient ons inziens, voor zover het beeld over jeugdwerklozen negatief is te noem en, hetzelfde gezegd te worden van het beeld over de jeugd in het algemeen. Onze interesse gaat meer uit naar de vraag, in hoeverre het beeld over jeugdwerklozen sam enhangt met een beeld over jongeren, los van het nietwerken. De correlatie tussen Beeld van de Dynamiciteit van Jongeren (BDJ) en het Beeld van de Dynamiciteit van Jeugdw erklozen (BDJW ) blijkt in onze steekproef gelijk te zijn aan 0.58; gecorrigeerd voor attenuatie (waarbij de waarde van coëfficiënt alpha als bovengrens voor de betrouw baarheidscoëfficient kan worden beschouw d6 is dat gelijk aan 0.77. De correlatie tussen Beeld van de Integriteit van Jongeren (BIJ) en het Beeld van de Integriteit van Jeugdwerklozen (BIJW ) is gelijk aan 0.48; gecorrigeerd voor attenuatie is dat gelijk aan 0.73. Deze resultaten wijzen erop, dat in beide gevallen de variantie in het beeld over jeugdwerklozen voor meer dan de helft w ordt verklaard door het beeld over de jeugd in het algem een.7 Nu gebleken is dat de beelden, zoals geoperationaliseerd in dit onderzoek, over jongeren in het algemeen en jeugdwerklozen in het bijzonder tam elijk negatief genoem d moeten worden, dringt zich de vraag op welk beeld bij de jongeren zelf bestaat. D aartoe zijn de gem iddelden over de tw aalf eigenschappen opnieuw bere- 194

eigenschap meer van toepassing op eigenschap meer van toepassing op jeugdwerklozen oudere werklozen jongeren ouderen --------respondenten t/m 22 jaar respondenten van 23 jaar en ouder Figuur 2. Beeld over jeugdwerklozen en jongeren in het algemeen kend, w aarbij de respondenten dit keer zijn uitgesplitst naar de twee onderscheiden leeftijdsgroepen. Deze gemiddelden zijn uitgezet in twee figuren, figuur 2a (betreffende het beeld over jeugdwerklozen) en 2b (betreffende het beeld over de jeugd in het algemeen). Beide figuren laten twee polygonen zien, die respectievelijk het beeld bij de jongere en bij de oudere respondenten weerspiegelen. Over het beeld bij de oudere respondenten kunnen wij kort zijn. Zowel ten aanzien van de jeugd in het algemeen als ten aanzien van jeugdwerklozen in het bijzonder kom t het sterk overeen met het (tam elijk negatieve) beeld van de totale steekproef die immers grotendeels (voor 87% ) uit respondenten van 23 ja a r en ouder bestaat. H et beeld dat bij de jongeren w ordt aangetroffen is iets meer geprofileerd. W anneer we eerst kijken naar het beeld over de jeugd in het algemeen, dan blijkt dit zelfbeeld bepaald niet positief genoem d te mogen worden. De ver- Mens en M aatschappij no. 2 jrg. 61 1986 195

gelijking met ouderen valt voor de eigen categorie m aar op een eigenschap ( flink ) significant gunstiger uit; op vijf andere eigenschappen ( verantwoordelijkheidsgevoel, bekw aam, betrouw baar (!), slap van karakter en geneigd to t luieren ) beoordelen jongeren zichzelf significant ongunstiger en op de zes overige zijn er geen verschillen (steeds getoetst met tekentoets, alpha = 0.05 tweezijdig). Het zelfbeeld van jongeren is in zoverre m inder negatief dan het beeld dat bij ouderen over jongeren bestaat, dat jongeren zich in iets mindere m ate gebrek aan activiteit toeschrijven. De gemiddelde score op de factor BDJ is voor de jonge respondenten (gelijk aan 3.12, dat is drie standaardfouten bo ven de 3 en is) significant lager (t = 4.41, p < 0.001); op de overige drie variabelen die na com prim ering van de data resteren valt tussen de jongere en de oudere respondenten geen significant verschil te constateren. W anneer wij vervolgens kijken naar het beeld bij de jeugd over werkloze leeftijdgenoten, dan blijken jeugdw erklozen door de jonge respondenten op drie eigenschappen significant gunstiger beoordeeld te worden dan oudere werklozen (behalve flin k nu ook doorzettingsverm ogen en waardevol voor de sam enleving (!); op vier andere eigenschappen ( betrouw baar, verantw oordelijkheidsgevoel, bekw aam en geneigd tot luieren ) is dat andersom en op de resterende vijf zijn de verschillen niet significant. De gemiddelde score op de factor BDJW is voor de jonge respondenten gelijk aan 3.07 (nog geen 1.5 standaardfout boven de 3); dat is weer significant gunstiger dan het gemiddelde bij de oudere respondenten (t = 3.94, p < 0.001). D at laatste kan nu ook worden gezegd voor het aspect w aardevol voor de sam enleving (t = 2.85, p = 0.002 eenzijdig). Op de twee andere gecom prim eerde variabelen valt geen verschil te constateren. H et ligt natuurlijk voor de hand deze resultaten in verband te brengen met de opinie over de uitspraak van m inister Ruding die specifiek aan dit aspect was gewijd. In onze steekproef was 28% van de respondenten het helemaal o f in grote lijnen met de m inister eens. De resultaten zijn dus op dit punt consistent. 54 percent kon de uitspraak niet onderschrijven en 15% had geen uitgesproken m ening.8 Overigens m eende een zeer duidelijke m eerderheid, namelijk circa drie-kw art van de respondenten, dat de m inister wegens deze uitspraak niet behoefde af te treden. H ierbij dient natuurlijk wel te worden aangetekend dat het onderzoek in januari 1985 is uitgevoerd, 3 m aanden na de gew raakte m inisteriële uitspraak. Al met al zijn de verschillen in beeld (zowel betreffende jeugdwerklozen als jongeren in het algemeen) tussen jongere en oudere respondenten kleiner dan wij van tevoren hadden verwacht. N a deze constatering wekt het geen verbazing m eer, dat er tussen jongeren en ouderen m aar weinig verschil 196

blijkt te bestaan in de m ate w aarin zij de uitspraak van m inister Ruding onderschrijven dan wel afkeuren. H et percentage respondenten dat meent dat minister Ruding op grond van zijn uitspraak zou moeten aftreden, is onder de jongeren ook bepaald niet hoger dan bij de ouderen. 5. Sam envattende conclusies Het beeld over jeugdwerklozen is in zoverre negatief, dat weliswaar een aanzienlijk deel van de respondenten (meestal meer dan de helft) geen verschil ziet tussen jongere en oudere werklozen op de gehanteerde eigenschappen, maar dat van de respondenten die wel verschil m aken een duidelijke meerderheid jeugdwerklozen negatiever beoordeelt. Zo meent circa 30% dat het bij jeugdw erklozen schort aan dynam iek. Het beeld over de jeugd in het algemeen blijkt zeker niet m inder negatief gekwalificeerd te m oeten worden. Het tam elijk negatieve beeld over jeugdwerklozen lijkt niet zozeer met de werkloosheid samen te hangen, als wel met een negatief beeld over de jeugd in het algemeen. Het negatieve beeld over de jeugd(werklozen) gaat evenwel niet zo ver, dat men ook meent dat door jongeren meer m isbruik w ordt gem aakt van de werkloosheidswetten. O ok al w orden jongeren gemiddeld als m inder betrouw baar aangem erkt dan ouderen, men m eent dat jongeren iets minder misbruik m aken van de w erkloosheidswetten dan ouderen (in de zin van een uitkering genieten, terwijl men best zou kunnen werken). Kennelijk spelen hierbij overwegingen die losstaan van persoonskenm erken van werklozen een belangrijke rol (men kan denken aan de relatieve geslotenheid van de arbeidsm arkt voor schoolverlaters). Jongeren hebben niet een uitgesproken negatief beeld over jeugdwerklozen en zien ook m inder duidelijk verschillen tussen jeugdw erklozen en oudere werklozen. In het functioneren van de w erkloosheidswetten hebben jongeren echter minder vertrouw en. Zij schatten het percentage van de gevallen w aarin misbruik w ordt gem aakt beduidend hoger dan de oudere respondenten. Zoals verwacht kon worden schatten zij het m isbruik door jongeren wel enkele percenten lager dan het m isbruik in het algemeen. Nolen 1. Zie onder m eer G.H. M aassen en M.P.M. de G oede, U itkeringsfraude in de publieke opinie, Intermediair, jrg. 21, nr. 4, 25 januari 1985. 2. Zie J. H azekam p, interne notitie - Jeugdconferentie 1986 te U trecht. M ensen M aatschappij no. 2 jrg. 61 1986 197

3. W ij kunnen op deze plaats niet ingaan o p de verschillende theorieën over de jeugd. H et is duidelijk dat in tegenstelling tot de jaren vijftig, begin zestig, er m om enteel (in de w etenschap) geen eensluidende visie m eer bestaat over de jeugd, w aarin jo n g zijn vooral gekenm erkt w ordt als een overgangsfase van afhankelijk kind naar zelfstandig volwassene. N aast elkaar bestaan er verschillende theorieën over jeu g d /jo n g eren die m et elkaar concurreren. Nieuw in de huidige discussie over de jeugd is ook, d at do o r te spreken over jongeren m aatschappelijk vragen ter sprake kom en, die niet alleen via de onderlinge verhouding van generaties verklaard kunnen w orden. Zie D eutsches Jugendinstitut (hrsg.), Die neue Jugenddebatte, M ünchen, Juventa Verlag, 1982, p. 159. 4. Zie M.P.M. de G oede en G.H. M aassen, Publieke opinie over niet-werken; analyse van een onderzoek naar de beeldvorming over werklozen en arbeidsongeschikten, Lisse, Swets en Zeitlinger, 1979, p. 21, en M.P.M. de G oede en G.H. M aassen, M eningen over werklozen en arbeidsongeschikten, Mens en Maatschappij, 1980/3, p. 255. 5. Zie 4. 6. Zie J.C. Nunnally, Psychometrie Theory, M cgraw hil-h ill, New Y ork, 1978, p. 230. 7. De correlatie tussen bekw aam, gescoord ten aanzien van jeugdw erklozen, respectievelijk jongeren, is gelijk aan 0.51; voor de variabele w aardevol voor de sam enleving is deze correlatie gelijk aan 0.43. 8. In een onderzoek van de Nederlandse Stichting voor Statistiek eveneens in januari 1985 gehouden, kwam naar voren dat 27% het in grote lijnen met de m inister eens is. Zie Nederlandse Stichting voor Statistiek, Jeugdw erkloosheid (de verloren generatie), O pinie-analyse, Den H aag, NSS, 1985. 198