SAMENVATTING. het bestuur van C, gevestigd te P, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag gemachtigde: de heer mr. C.J.



Vergelijkbare documenten
ADVIES. Het oordeel van de Commissie is reeds bij brieven van 10 oktober 2018 aan partijen meegedeeld.

ADVIES. in het geding tussen: de heer A, wonende te B, verzoeker, C, gevestigd te B, het bevoegd gezag van basisschool D te B, verweerder

ADVIES. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, verzoekster, gemachtigde: de heer mr. H.J. Stuyt

Bezwaar toelaatbaarheidsverklaring speciaal onderwijs is ongegrond, omdat de school handelingsverlegen is geworden.

De aangeboden school voor so is voor de leerling voldoende nabij, waardoor op dit punt is voldaan aan de zorgplicht van de school.

ADVIES. [verzoekster], wonende te [woonplaats], moeder van [de leerling], verzoekster, gemachtigde: [naam gemachtigde]

ADVIES. de Stichting voor openbaar primair onderwijs E, gevestigd te B, het bevoegd gezag van F te B, verweerder

SAMENVATTING. de heer A, wonende te B en mevrouw C, wonende te D, hierna te noemen verzoekers gemachtigde: mevrouw mr. A.M.T.

ADVIES. Stichting B, gevestigd te Houten, het bevoegd gezag van C, verweerder gemachtigde: de heer mr. S.G. van der Galiën

ADVIES. in het geding tussen: [Verzoekers], wonende te [woonplaats], verzoekers, gemachtigde: de heer mr. W.D. Berkhout

ADVIES. D, gevestigd te B, het bevoegd gezag van C te E, een school voor speciaal basisonderwijs, verweerder

in het geding tussen: de heer A, wonende te B, bezwaarde het College van Bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE

ADVIES. Stichting C, gevestigd te C, het bevoegd gezag van basisschool D te C, verweerder gemachtigde: mevrouw mr. N. Stommels

Geschil over toelating leerling. De school heeft onvoldoende invulling gegeven aan haar onderzoeksplicht. ADVIES

ADVIES. in het geding tussen: [verzoekster] en [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoekers, gemachtigde: mevrouw mr. F.M.

ADVIES. Stichting [verweerder], gevestigd te [plaats], het bevoegd gezag van basisschool [de school], verweerder gemachtigde: mevrouw mr. A.C.M.

ADVIES. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, het bevoegd gezag van D, verweerder

ADVIES. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, het bevoegd gezag van D te B, verweerder

Het verzoek is niet-ontvankelijk omdat er (nog) geen sprake is van een situatie die op één lijn is te stellen met verwijdering.

ADVIES. F, Stichting voor Katholiek Onderwijs, gevestigd te G, het bevoegd gezag van E, verweerder

De Commissie is niet bevoegd om een oordeel te geven over een besluit van het samenwerkingsverband over toelating tot een Talentklas.

School mag een leerling niet verwijderen als speciaal onderwijs aangewezen is en er geen tlv voor speciaal onderwijs is afgegeven.

ADVIES. het College van Bestuur van D, het bevoegd gezag van E, gevestigd te M, verweerder

ADVIES. het College van Bestuur van C, het bevoegd gezag van D, gevestigd te E, verweerder gemachtigde: mevrouw mr. R.D. Harteman

ADVIES. C, gevestigd te D, het bevoegd gezag van de school voor speciaal onderwijs E, verweerder gemachtigde: mevrouw mr. F.J.

Geschil over verwijdering. Het besluit is redelijk omdat de school niet kan voorzien in de ondersteuningsbehoefte van de leerling.

ADVIES. in het geding tussen: mevrouw [verzoekster], wonende te [woonplaats], gemachtigde: mevrouw mr. A. Post

ADVIES. [het schoolbestuur], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [de school], verweerder gemachtigde: de heer mr. J.A.

Praktijkschool heeft onvoldoende voldaan aan zijn plicht om een andere school bereid te vinden de leerling toe te laten.

ADVIES. 1) Verzoekster is de moeder van L. L zit vanaf groep 1 op E (hierna: de school). Het schooljaar zit hij in groep 5.

Geschil over verwijdering leerling. De veiligheidssituatie van de leerling is van invloed op het vinden van een andere passende school.

School moet de ouder erop wijzen dat voor het vinden van een andere passende school haar medewerking nodig is. ADVIES

De verwijdering is redelijk is omdat de school niet meer kan voorzien in de ondersteuningsbehoefte van de leerling ADVIES

ADVIES. de Stichting B, gevestigd te L, het bevoegd gezag van C, een scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs, verweerder

ADVIES / advies d.d. 25 juli 2018 pagina 1 van 7

Toelating van leerling met ontwikkelingsachterstand onvoldoende onderzocht. ADVIES

geschil over toelating leerling. Het conflictueuze verleden met de moeder is nu geen grond om de leerling niet toe te laten tot de school.

ADVIES. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, het bevoegd gezag van F, verweerder

ADVIES. [het samenwerkingsverband], gevestigd te [vestigingsplaats], verweerder

ADVIES. Stichting B, gevestigd te Z, het bevoegd gezag van J media en vormgeving, verweerder

Ontwijken zorgplicht door proefplaatsing af te spreken, zonder de leerling aan te laten melden, is in strijd met Wet passend onderwijs.

Geschil over verwijdering. Het geschil over terugplaatsing naar 3 havo is ontvankelijk omdat dit in feite neerkomt op verwijdering.

ADVIES. 1. Verzoekster is de moeder van F. F heeft vanaf zijn vierde jaar tot en met groep 5 onderwijs gevolgd op basisschool J, te K.

de C, gevestigd te B, het bevoegd gezag van openbare basisschool D te B, verweerder

ADVIES. Stichting [verweerder], gevestigd te Tiel, het bevoegd gezag van basisschool [de school] te [vestigingsplaats], verweerder

ADVIES. de Stichting C, gevestigd te B-Zuidoost, het bevoegd gezag van de C (de school), te B Zuidoost, verweerder

SAMENVATTING Geschil over toelating leerling tot regulier gymnasium; VO

SAMENVATTING ADVIES. het College van Bestuur van D, gevestigd te E, het bevoegd gezag, verder te noemen verweerder

ADVIES. de D, gevestigd te E, het bevoegd gezag van basisschool F te C, verweerder

Geschil over verwijdering. Een reguliere basisschool mag een leerling vanwege fysiek grensoverschrijdend gedrag verwijderen.

ADVIES. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te Y, verzoekster, de Stichting B, gevestigd te Z, het bevoegd gezag van C te M, verweerder

SAMENVATTING Geschil over toelating leerling tot mavo; VO

Thuisplaatsing van een leerling wordt aangemerkt als een voorgenomen verwijdering. ADVIES

ADVIES. de Stichting D, gevestigd te C, het bevoegd gezag van school E, verweerder gemachtigde: de heer mr. C.J. Verhaart

School mocht leerling verwijderen omdat de ondersteuning die de leerling nodig had niet geboden kon worden.

ADVIES. Stichting C gevestigd te D, het bevoegd gezag van christelijke basisschool E te B, verweerder gemachtigde: de heer mr. C.J.

ADVIES. in het geding tussen: de heer A en mevrouw B, wonende te C, verzoekers, gemachtigde: mevrouw mr. S.M. Depmann

ADVIES. C., gevestigd te B, het bevoegd gezag van D, een school voor mavo en vmbo te B, verweerder gemachtigde: mevrouw mr. A.C.M.

SAMENVATTING. inzake de klacht van: mevrouw A te D, moeder van B, oud-leerling van basisschool C te D, klaagster gemachtigde: mevrouw mr. E.

ADVIES. in het geding tussen: Stichting [bezwaarde] te [vestigingsplaats], bezwaarde. [Samenwerkingsverband], te [vestigingsplaats], verweerder

ADVIES. in het geding tussen: de heer en mevrouw [klagers], wonende te [woonplaats], verzoekers, gemachtigde: mevrouw mr. A.M.T.

mevrouw [verzoekster] en de heer [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoekers, gemachtigde: mevrouw I. de Groot

ADVIES. [bevoegd gezag], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [school], verweerder gemachtigde: mevrouw mr. G.J.

J A A R V E R S L A G Landelijke Bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheidsverklaring (LBT) Meer informatie op

Geschil over verwijdering wegens een incident met fysiek geweld. Gezien de ernst van het incident is de voorgenomen verwijdering redelijk.

het College van bestuur van het C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever

ADVIES. Het oordeel van de Commissie is op 16 mei 2018 toegezonden aan partijen.

ADVIES. in het geding tussen: A en B, wonende te X, verzoekers,

ADVIES. [bevoegd gezag], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van de [school] te [vestigingsplaats], verweerder

Geschil over verwijdering twee leerlingen. School en ouders hebben geen vertrouwen meer in elkaar. Het verwijderingsbesluit is redelijk.

ADVIES. Stichting [verweerder], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [de school] te [vestigingsplaats],

ADVIES. Stichting C, gevestigd te D, het bevoegd gezag van basisschool E (verder: de school), verweerder

Geschil over verwijdering leerling met visuele beperking. De school heeft de resterende ondersteuningsmogelijkheden onvoldoende onderzocht.

Adviezen voor toelating leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte

ADVIES. [Verweerder], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [de school] te [vestigingsplaats], verweerder

ADVIES. in het geding tussen: [bezwaarden], wonende te [woonplaats], bezwaarden gemachtigde: de heer mr. C.J. Driessen

ADVIES. de heer [verzoeker] en mevrouw [verzoekster], wonende te [plaatsnaam], verzoekers gemachtigde: de heer mr. R.F. Bakker

in het geding tussen: de heer A en mevrouw B, wonende te C, de heer D, wonende te E, mevrouw F, wonende te G, verzoekers

ADVIES. in het geding tussen: de heer [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, gemachtigde: mevrouw mr. A.M.T. Wigger

ADVIES. de heer [klager] en mevrouw [klaagster], wonende te [plaatsnaam], verzoekers, gemachtigde: mevrouw mr. M.J. Zennipman

UITSPRAAK. het College van Bestuur van C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. A.

ADVIES. [het schoolbestuur], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [de school], verweerder

SAMENVATTING ADVIES. het College van Bestuur van de Stichting D, gevestigd te E, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag

Geschil over verwijdering leerling. Het staat onvoldoende vast dat de school de leerling geen passend onderwijs meer kan bieden.

ADVIES. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, verzoekster,

SAMENVATTING / Beroepen (2) tegen rddf-plaatsingen; PO

ADVIES. 1. Verzoekers zijn de ouders van C, geboren op 10 november C is bekend met Cerebrale Parese.

UITSPRAAK. [verweerder], gevestigd te [plaatsnaam], verweerder, hierna te noemen de werkgever

Toelating en verwijdering in het kader van de ondersteuningsbehoefte. Céline Adriaansen José van Snek

School mocht leerling verwijderen omdat er geen andere begeleidingsmogelijkheden meer waren. ADVIES

ADVIES /advies d.d. 14 november 2018 pagina 1 van 5

klacht tegen samenwerkingsverband over onvoldoende dekkend onderwijsaanbod ongegrond omdat gebrek aan dekkend aanbod nog niet gebleken is

ADVIES. in het geding tussen: mevrouw A, wonende te B, verzoekster,

UITSPRAAK. het College van Bestuur van Stichting C, gevestigd te B, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: de heer mr. J.A.

ECLI:NL:RBNHO:2014:5324

ADVIES. [bevoegd gezag], gevestigd te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [school 1], verweerder gemachtigde: mevrouw mr. M.

ADVIES. de Stichting C, gevestigd te D, het bevoegd gezag van de school voor E te D, verweerder gemachtigde: mevrouw mr. I.A. Hoen

ADVIES. Stichting D, gevestigd te O, het bevoegd gezag van de school, verweerder gemachtigde: mevrouw mr. B.T. Brouwer

ADVIES. [Bestuur], het bevoegd gezag van [school1] te [vestigingsplaats], verweerder gemachtigde: mevrouw mr. C.F.J.

SAMENVATTING Klacht over onzorgvuldig handelen directie en MR bij invoering continue rooster; PO

Transcriptie:

106295 - Geschil over verwijderingsbeslissing; PO SAMENVATTING Het bevoegd gezag besloot tot verwijdering van een 10-jarige leerling met het syndroom van Down wegens, als gevolg van zijn fysiek gedrag en leergedrag, bij de medewerkers van de school ontstane handelingsverlegenheid. De Commissie is bevoegd de verwijderingsbeslissing vol te toetsen. Het stelsel van passend onderwijs, waarbij iedere leerling een plaats verdient binnen het onderwijs, behoort ertoe te leiden dat de school, die door het fysieke gedrag en het leergedrag van de leerling handelingsverlegen dreigt te worden, allereerst dient te komen tot onderzoek en bijstelling van het ontwikkelingsperspectief van de leerling. Zonder een dergelijk onderzoek kan niet langer direct worden gekozen voor verwijdering van school. Het vinden van een andere passende, in beginsel bij de woning van de leerling nabije school, dient in overleg met de ouders plaats te vinden. Als ouders bewust kiezen voor onderwijs van een bepaalde richting, dient daar rekening mee te worden gehouden bij de invulling van de zorgplicht, maar de mogelijkheid van toelating wordt ook door leerling- en schoolgebonden factoren bepaald. In een verwijderingsbeslissing moet inzichtelijk gemaakt worden dat er overleg met ouders is gevoerd, dat een inventarisatie van scholen met een ondersteuningsprofiel dat overeenstemt met de ondersteuningsbehoefte heeft plaatsgevonden, en dat de reistijd naar de nieuwe school is benoemd. Bij gebreke daarvan voldoet de verwijderingsbeslissing niet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid. De verwijderingsbeslissing is onvoldoende gemotiveerd: door het ontbreken van een op deugdelijk onderzoek gebaseerd ontwikkelingsperspectief ontbreekt bij het bevoegd gezag en de school het inzicht in de ondersteuningsbehoefte, is onduidelijk welke begeleidingsmogelijkheden de school nog resteren en is niet duidelijk welke (andere) school geschikt is, mede gezien de voorkeur van de ouders voor een school van een bepaalde richting. De Commissie oordeelt het verzoek gegrond en adviseert het bevoegd gezag de verwijderingsbeslissing in te trekken. ADVIES in het geding tussen: mevrouw A, wonende te P, verzoekster, hierna te noemen A gemachtigde: de heer mr. I.P.M. Boelens en het bestuur van C, gevestigd te P, verweerder, hierna te noemen het bevoegd gezag gemachtigde: de heer mr. C.J. Verhaart 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij verzoekschrift met bijlagen, per telefax ingekomen op 3 juni 2014, heeft A bij de Commissie een geschil aanhangig gemaakt over de beslissing tot verwijdering van haar zoon, B, van H te R (hierna: de school), welke beslissing op 25 april 2014 is genomen door het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag heeft per e-mail van 26 juni 2014 een verweerschrift met bijlagen ingediend. A heeft op 1 juli 2014 nadere stukken ingediend. 106295/ uitspraak d.d. 18 juli 2014 pagina 1 van 7

Het bevoegd gezag heeft op 1 juli en voor de hoorzitting van 2 juli 2014 nadere stukken ingediend hetgeen de Commissie heeft toegestaan vanwege de als gevolg van de zomervakantie verkorte verweertermijn. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 2 juli 2014 te Utrecht. A verscheen in persoon, vergezeld door haar echtgenoot en hun adviseur, de heer D. Zij werd bijgestaan door haar gemachtigde. Namens het bevoegd gezag waren ter zitting aanwezig de heer E, bestuurder, mevrouw F, directeur van de school, en mevrouw G, interne rugzakbegeleider van de school, daartoe bijgestaan door hun gemachtigde. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd. De inhoud van voornoemde stukken geldt als hier herhaald en ingelast. 2. FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN B is geboren op 24 april 2004. Hij is bekend met het syndroom van Down. Het schooljaar 2008-2009 was B ingeschreven bij J, een school voor regulier basisonderwijs. Hij volgde daar het onderwijs in groep 1, op het laatst vier ochtenden per week. Door de Commissie voor de Indicatiestelling cluster 3 REC Noord Holland is met ingang van 18 maart 2008 voor B een leerlinggebonden budget of het recht op toelating tot het speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen afgegeven. Tussen 2009 en 2011 was B ingeschreven bij K, een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, cluster 3. Met ingang van het schooljaar 2011-2012 is B ingeschreven bij de school, een reguliere protestants-christelijke basisschool. Als gevolg daarvan werd zijn zmlk-plaatsing omgezet in leerlinggebonden financiering. Daardoor kon hij aanspraak maken op extra ondersteuning waaronder ambulante begeleiding vanuit het regionaal expertisecentrum. B, dan zeven jaar oud, werd op de school in het schooljaar 2011-2012 geplaatst in groep 1-2. Vanaf het begin is er voor hem ambulante begeleiding ingezet vanuit het regionaal expertisecentrum en verleende mevrouw G, ervaringsdeskundige op het gebied van leerlingen met het syndroom van Down, aanvullende ondersteuning in de klas: de school heeft dit aangeduid met 'rugzakbegeleiding'. De ambulant begeleider, mevrouw L, heeft driewekelijkse observaties gehouden en daarvan verslag gedaan aan de school en aan de ouders van B. Voorts is er het schooljaar 2011-2012 twee maal met de ouders en de leerkrachten van B geëvalueerd. Dat schooljaar stelde de ambulant begeleider voor B een begeleidingsplan op. De verwachting van de ouders was dat B zoveel mogelijk mee zou kunnen doen met de groep. De hulpvraag vanuit de school was dat de ambulant begeleider zou meedenken bij het beantwoorden van hulpvragen, regelmatig in de groep zou observeren en zo nodig handelingsadviezen zou geven. Het plan van uitvoering van de ambulante begeleiding voorzag verder onder andere in een jaarlijks contact met de logopedist van B. De Dienst Ambulante Begeleiding heeft op 25 januari 2012 aan de school geschreven dat de Commissie voor Indicatiestelling een herindicatie voor B had afgegeven voor de duur van zijn schoolcarrière. Het schooljaar 2012-2013 volgde B onderwijs in groep 3 waarbij de begeleidingsstructuur vanuit groep 1-2 werd voortgezet. In groep 3 volgde B waar mogelijk een eigen leerlijn voor taal, rekenen en schrijven. Daarnaast ontving hij drie keer per week minimaal een half uur begeleiding binnen en buiten de klas van zowel de interne rugzakbegeleider als de PGB-begeleider. 106295/ uitspraak d.d. 18 juli 2014 pagina 2 van 7

De school stelde vast dat B voor de overgang van groep 3 naar groep 4 voldeed aan de minimumeisen op cognitief gebied. Dit is aangegeven in door de school zelf opgestelde 'kaders om te kunnen komen tot leren in groep 4 voor B'. Ten behoeve van de begeleiding van B in groep 4 is voor het schooljaar 2013-2014 een pedagogisch-didactisch leerlingoverzicht opgesteld. Dat schooljaar maakte de leerkracht wekelijks een verslag over het functioneren van B in de groep. De ambulant begeleider stelde ongeveer maandelijks een verslag op van haar observatie van B. In oktober 2013 heeft een door de ouders ingeschakelde gedragsdeskundige, M, gedurende één ochtend B op school geobserveerd en op basis van die observatie aan de school mondeling geadviseerd over de begeleiding van B. Op 4 december 2013, 30 januari, 4 februari, 19 februari, 7 maart en 7 april 2014 vonden gesprekken plaats tussen de school en de ouders van B. De gesprekken hebben niet geleid tot overeenstemming tussen partijen. In de verwijderingsbeslissing van 25 april 2014 schrijft het bevoegd gezag aan de ouders van B: "Ik heb de medewerkers van de school nadrukkelijk gevraagd of zij nog mogelijkheden zien (bijvoorbeeld in de vorm van een andere begeleidingsaanpak of extra begeleiding) om de schoolloopbaan van B op H te kunnen voortzetten. Zij geven nadrukkelijk aan dat zij de grenzen van hun mogelijkheden hebben bereikt en dat handelingsverlegenheid is ontstaan... De problematiek van B is tweeledig. Gedrag: B is erg onvoorspelbaar in zijn reacties, waardoor hij soms onverwacht andere kinderen (of de leerkracht) schopt of slaat. Omdat hij zich bovendien fysiek ontwikkelt en erg sterk is ontstaat voor andere kinderen een onveilige en bedreigende situatie. Volgens medewerkers van de school moet hij voortdurend in de gaten worden gehouden. Leren: B komt niet tot zelfstandig leren en legt weinig motivatie aan de dag. Ondanks intensieve ondersteuning en begeleiding ontwikkelt hij zich onvoldoende en raakt hij steeds verder achter bij andere kinderen hetgeen zijn welbevinden niet ten goede komt. Inmiddels wordt B met grote regelmaat buiten de klas individueel opgevangen en begeleid of wordt hij door u opgehaald. Ik acht het niet in het belang van B (en ook niet in het belang van de school en de medeleerlingen) dat deze situatie, waarbij in feite sprake is van buitensluiten, nog langer voortduurt. H heeft drie scholen gevonden die bereid en in staat zijn B te plaatsen, te weten N (ZMLK), K (ZML) en O, een vrije school in S met een instapklas voor Down-leerlingen." 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Partijen zijn verdeeld over het navolgende. 1. De wijze van toetsen door de Commissie. A stelt dat de Commissie gevolg dient te geven aan de toetsingskaders van de voormalige Advies Commissie Toelating en Begeleiding; het College voor de Rechten van de Mens heeft daarna een vergelijkbare werkwijze gehanteerd. Het bevoegd gezag wijst erop dat het beschikt over een discretionaire bevoegdheid waar het de verwijdering van een leerling aangaat. Een dergelijke beslissing kan daarom slechts marginaal worden getoetst. 2. De inhoudelijke beoordeling van de verwijdering. Volgens A zijn er nog middelen om B en de school te ondersteunen. Er is derhalve onvoldoende grond om B te verwijderen. De drie alternatieve scholen die het bevoegd gezag heeft genoemd zijn geen optie, twee zijn scholen voor speciaal onderwijs, terwijl B juist afkomstig is uit dat type onderwijs en de school bereid was om B daaruit op te nemen; de derde school is gezien de afstand en de richting van die school (vrije school) geen optie. Het bevoegd gezag stelt dat de school niet langer kan voorzien in de ondersteuningsbehoefte van B en er sprake is van handelingsverlegenheid. De ondersteuningsbehoefte van B wijkt erg af van die van zijn medeleerlingen en zijn fysiek gedrag wordt door hen gekopieerd. Het bevoegd gezag heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichting een school te vinden die bereid is B te plaatsen. 3. De motivering van de verwijderingsbeslissing. A stelt dat de beslissing onvoldoende is gemotiveerd en niet in stand kan blijven. Het bevoegd gezag wijst erop dat er is voldaan aan de 106295/ uitspraak d.d. 18 juli 2014 pagina 3 van 7

wettelijke eisen die gelden voor verwijdering en dat een andere school is gevonden die B kan plaatsen. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid en de ontvankelijkheid Op het samenwerkingsverband PO, waar het bevoegd gezag van de school bij is aangesloten, is de experimenteerbeschikking van toepassing. Daardoor zijn wijzigingen in de Wet op het primair onderwijs (WPO) als gevolg van de Wet passend onderwijs al per 1 augustus 2013 in plaats van 1 augustus 2014 in werking getreden voor dit samenwerkingsverband en de daartoe behorende bevoegde gezagsorganen. Het geschil tussen partijen is ontstaan bij toepassing van artikel 40 lid 10 WPO. De Commissie is op grond van artikel 43 lid 2, aanhef en onder a WPO bevoegd kennis te nemen van geschillen over de toepassing van artikel 40 lid 10 WPO. Het verzoekschrift is binnen 6 weken na de verwijderingsbeslissing en daarmee tijdig ingediend. Derhalve is de Commissie bevoegd en is het verzoek ontvankelijk. De inhoudelijke beoordeling van het verzoekschrift 4.1 De wijze van toetsen door de Commissie Ingevolge artikel 43 lid 3 WPO brengt de Commissie op verzoek van de ouders binnen tien weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag over een verwijderingsbeslissing, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. Uit de toelichting op het amendement (Kamerstukken II 2012/13, 3106, nr. 91) waarbij de Commissie is ingesteld, kan worden afgeleid dat de Commissie de bevoegdheid heeft het geschil in zijn volle omvang te toetsen, en dus niet louter marginaal. Dit blijkt met name uit de omstandigheid dat de wetgever bij de samenstelling van de Commissie heeft gekozen voor een breed spectrum aan deskundigheden met specifieke expertise op het gebied van leerlingen die extra ondersteuning behoeven. De Commissie zal de verwijderingsbeslissing daarom vol toetsen en beoordelen of de ondersteuningsbehoefte en het gedrag van B zodanig zijn dat het bevoegd gezag hem mag verwijderen en of die beslissing voldoende is gemotiveerd. Bij de totstandkoming van het oordeel betrekt de Commissie alle van toepassing zijnde relevante regelgeving, waaronder de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (de Wgbh/cz). In de kern vraagt de Wgbh/cz de school van aanmelding om serieus onderzoek te doen naar al haar mogelijkheden om de betreffende leerling met een beperking toe te laten, eventueel met inzet van doeltreffende en redelijke aanpassingen. Wat doeltreffende en redelijke aanpassingen zijn, zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Wanneer de aanpassingen voor de school onevenredig belastend zijn, hoeft de school deze niet te verrichten. Ook een zogenoemd stappenplan zoals gehanteerd door de voormalige Advies Commissie Toelating en Begeleiding kan een werkbare aanpak zijn voor de beoordeling van de verwijderingsbeslissing. Een dergelijk stappenplan komt er voor de Commissie in het kort op neer dat de ondersteuningsbehoefte van de leerling geïnventariseerd wordt, vervolgens wordt beoordeeld welke ondersteuning de school overeenkomstig haar schoolondersteuningsprofiel aan de leerling kan bieden en tot welke uitkomst de weging van de benodigde en de beschikbare ondersteuning behoort te leiden. 4.2 De beoordeling van de verwijderingsbeslissing Bij de beoordeling van de vraag of de school over mocht gaan tot het nemen van een verwijderingsbeslissing jegens B zijn drie onderwerpen van belang. Is er deugdelijk onderzoek gedaan naar het ontwikkelingsperspectief van B, is vervolgens in het perspectief daarvan onderzocht welke 106295/ uitspraak d.d. 18 juli 2014 pagina 4 van 7

begeleidingsmogelijkheden voor de school nog resteerden en is het bevoegd gezag erin geslaagd een andere school bereid te vinden B toe te laten. Artikel 40a lid 1 WPO bepaalt dat het bevoegd gezag een ontwikkelingsperspectief vaststelt voor een leerling die extra ondersteuning behoeft, nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders. Vast staat dat de school voor B in groep 4 (schooljaar 2013-2014, zijn derde jaar op de school) een pedagogisch-didactisch leerlingoverzicht heeft opgesteld. Ter zitting heeft het bevoegd gezag erop gewezen dat dit plan beschouwd moet worden als het ontwikkelingsperspectief. De Commissie deelt deze visie niet. Het betreffende leerlingoverzicht is naar haar oordeel een handelingsplan omdat het vooral is gericht op de ontwikkeling op een korte termijn en vooral het «hoe» omschrijft (hoe worden de doelen bereikt en welke hulp wordt geboden). Met de Wet passend onderwijs is de verplichting tot het opstellen van een handelingsplan komen te vervallen. Daarvoor in de plaats dient een ontwikkelingsperspectief te worden opgesteld voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte zoals B. Dit ontwikkelingsperspectief dient, zoals is uiteengezet in de Memorie van Toelichting bij de Wet passend onderwijs, uit te gaan van een meerjarenperspectief op basis waarvan een beredeneerde keuze van het onderwijsaanbod kan worden gemaakt. Het ontwikkelingsperspectief beschrijft, anders dan het handelingsplan, het «wat» (wat zijn de doelen waar met de leerling naar toe wordt gewerkt). In het ontwikkelingsperspectief wordt naast het (op diverse toetsmomenten gebaseerde) verwachte uitstroomniveau, een uitspraak gedaan over de leerrendementsverwachting per vakgebied en over factoren die de ontwikkeling en het leren van de leerling stimuleren en belemmeren. Het handelingsplan richt zich vooral op de beperkingen van leerlingen, het ontwikkelingsperspectief focust juist op de mogelijkheden. Het handelingsplan is een instrument om verantwoording af te leggen over de inzet van middelen, met het ontwikkelingsperspectief kan verantwoording worden afgelegd over de bereikte resultaten. In dit verband wijst de Commissie nog op het Besluit van 12 februari 2014, Stb. 2014, 95 waar de wetgever over het ontwikkelingsperspectief onder meer opmerkt: "Ten minste jaarlijks evalueert het bevoegd gezag met de ouders het ontwikkelingsperspectief. Op basis van deze evaluatie treft het bevoegd gezag, indien nodig, extra maatregelen om de leerling op de koers van de uitstroombestemming te houden of stelt het ontwikkelingsperspectief bij. Door gebruik te maken van de mogelijkheid om het ontwikkelingsperspectief bij te stellen, kan de school rekening houden met het feit dat leerlingen door omstandigheden een andere ontwikkeling kunnen doormaken dan verwacht. Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de school in afwijking op haar wettelijke verplichting voor B geen ontwikkelingsperspectief heeft vastgesteld. Begeleidingsmogelijkheden De school heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld niet gespecialiseerd te zijn in de opvang van Down-leerlingen maar door ervaring met diverse leerlingen wel een naam te hebben opgebouwd; in het perspectief daarvan is van specifieke ondersteuningsmogelijkheden in het schoolondersteuningsprofiel onvoldoende sprake. Zowel school als samenwerkingsverband zouden hierin veel explicieter moeten zijn. In de schoolgids is opgenomen dat ouders, school en speciaal onderwijs gezamenlijk tot oplossingen komen voor de benodigde ondersteuning en de school als het nodig is onderzoek door externe deskundigen kan laten verrichten naar bijvoorbeeld leercapaciteiten van leerlingen. In het ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband is opgenomen dat ondersteuning door de onderwijsconsulenten vraag gestuurd is en kan gaan over de planmatige onderwijsaanpak van individuele leerlingen. De school heeft bij de begeleiding van B naar het oordeel van de Commissie onvoldoende gebruik gemaakt van deze haar ten dienste staande middelen. Immers, de problematiek van B heeft zich in zijn derde jaar op de school zodanig ontwikkeld dat zijn deelname aan het reguliere klassikaal onderwijsprogramma voor 106295/ uitspraak d.d. 18 juli 2014 pagina 5 van 7

school onoverkomelijk werd, maar adequaat en door de school (niet door de ouders) georganiseerd extern onderzoek door deskundigen is niet uitgevoerd. Noch in de periode vanaf de start van groep 4, noch in de maanden na het ontstaan van de gevoelde handelingsverlegenheid. Wel hebben de ouders op eigen initiatief in oktober 2013 een gedragsdeskundige B in school een ochtend laten observeren. Uit het door de school opgetekend verslag van die observatie blijkt dat de problematiek van B toen al serieus was. In het kader van de zorgplicht voor B had de school naar het oordeel van de Commissie toen aanvullend onderzoek door een deskundige moeten laten uitvoeren naar de oorzaak van het gedrag, de (her)beoordeling van de ondersteuningsbehoefte van B en de beoordeling of de school nog over mogelijkheden beschikte voor het uitvoeren van noodzakelijk geachte interventies. De school is hieraan ten onrechte voorbij gegaan. De Commissie is voorts van oordeel dat de door A aangeboden vorm van bekostiging van één op éénbegeleiding door de school voldoende gemotiveerd is afgewezen door erop te wijzen dat een dergelijke vorm van begeleiding zich onvoldoende verdraagt met het klassikaal onderwijs dat op de school wordt gegeven en ten koste gaat van de rust in de groep. Het stelsel van passend onderwijs, waarbij iedere leerling een plaats verdient binnen het onderwijs behoort ertoe te leiden dat de school, die door het fysieke gedrag en het leergedrag van B handelingsverlegen dreigt te worden, allereerst komt tot onderzoek en bijstelling van het ontwikkelingsperspectief. Zonder een dergelijk onderzoek kan in het nieuwe stelsel niet direct worden gekozen voor verwijdering van school. Andere School Het schoolondersteuningsprofiel van de ontvangende school dient aan te sluiten bij de ondersteuningsbehoefte van B, zoals vastgelegd in zijn ontwikkelingsperspectief. Door het ontbreken van dit ontwikkelingsperspectief kan, anders dan A stelt, op voorhand niet worden bepaald dat speciaal onderwijs voor B niet passend is. Binnen het samenwerkingsverband Zuid-Kennemerland geldt als niveau van extra ondersteuning het uitgangspunt dat iedere leerling met het syndroom van Down daaronder valt, zoals het bevoegd gezag ter zitting heeft verklaard. In de verwijderingsbeslissing is niet gemotiveerd waarom geen van de reguliere basisscholen binnen het eigen samenwerkingsverband bereid of geschikt is voor opname van B en waarom gekozen is voor speciaal onderwijs dan wel, buiten het eigen samenwerkingsverband, voor een reguliere school met een opvangklas voor leerlingen met Down. Het vinden van een andere passende, in beginsel bij de woning van de leerling nabije school, dient naar het oordeel van de Commissie in overleg met de ouders plaats te vinden. Dergelijk overleg is immers ook bij de weigering tot plaatsing van een leerling vereist op grond van artikel 40 lid 4 WPO. Zoals is opgemerkt in de Memorie van Toelichting bij de Wet passend onderwijs dient de school van aanmelding, indien ouders bewust kiezen voor onderwijs van een bepaalde richting, daar rekening mee te houden bij de invulling van de zorgplicht, maar de mogelijkheid van toelating wordt ook door leerling- en schoolgebonden factoren bepaald. Uit de tekst van artikel 40 lid 4 WPO blijkt overigens dat onder 'een andere school' evenzeer een school voor speciaal onderwijs kan worden verstaan. Bij het zoeken naar die andere school hoeft een bevoegd gezag zich dus niet bij voorbaat te beperken tot scholen voor regulier onderwijs. De omstandigheid dat de school bereid was B destijds op te nemen uit het speciaal onderwijs acht de Commissie onvoldoende om onder 'andere school' niet het speciaal onderwijs te verstaan. Indien vast komt te staan dat de ondersteuningsbehoeften van B op dit moment zodanig zijn, dat hij voor zijn passend onderwijs (weer) het beste op zijn plaats is in het speciaal onderwijs, kan onder andere school ook een school in het speciaal onderwijs worden verstaan. 106295/ uitspraak d.d. 18 juli 2014 pagina 6 van 7

De Commissie is van oordeel dat het bevoegd gezag voor wat betreft het onderzoek naar een school die bereid is B toe te laten in de verwijderingsbeslissing inzichtelijk moet maken dat het de volgende stappen heeft doorlopen: - overleg met de ouders naar welke soort school en van welke richting gezocht moet worden; - een inventarisatie van de scholen waarvan het ondersteuningsprofiel overeenstemt met de ondersteuningsbehoefte van B; - het benoemen van de afstand en de reistijd van huis naar de (nieuwe) school. Daarnaast moet in een voorkomend geval, waarin er geen thuisnabije school is met een overeenstemmend ondersteuningsprofiel of van de richting die de voorkeur heeft van ouders, worden aangegeven op welke gronden de school, die niet aan al die voorwaarden voldoet maar toch bereid is gevonden B over te nemen, een in de ogen van het bevoegd gezag passende oplossing is. Nu niet is gebleken dat bij het aanbieden van andere scholen voor B de vorenstaande stappen zijn genomen voldoet de verwijderingsbeslissing niet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid. 4.3 Motivering Door het ontbreken van een op deugdelijk onderzoek gebaseerd ontwikkelingsperspectief ontbreekt bij het bevoegd gezag en de school inzicht in de ondersteuningsbehoefte van B, is onduidelijk welke begeleidingsmogelijkheden de school nog resteren en is niet duidelijk welke (andere) school voor B geschikt is, mede gezien de voorkeur van zijn ouders voor een school van een bepaalde richting. De verwijderingsbeslissing kan door deze gebreken in de motivering niet in stand blijven. 5. ADVIES Op grond van bovenstaande overwegingen is de Commissie van oordeel dat het verzoek gegrond is. Zij adviseert het bevoegd gezag om voor B een ontwikkelingsperspectief vast te stellen waaruit zijn ondersteuningsbehoefte blijkt. Daarbij dient door een externe deskundige de ondersteuningsbehoefte van B te worden onderzocht. Vervolgens dient gemotiveerd te worden beschreven welke begeleidingsmogelijkheden H nog aan B kan bieden. Indien uit deze beschrijving blijkt dat de school B onvoldoende onderwijs kan bieden, dient het bevoegd gezag er voor te zorgen dat B geplaatst wordt op een andere school die B passend onderwijs kan bieden. Daarbij dient in beginsel te worden uitgegaan van een school binnen een redelijke afstand van de woning van B en van een richting die de voorkeur van zijn ouders heeft. Op grond van bovengenoemd oordeel adviseert de Commissie het bevoegd gezag het verzoek gegrond te verklaren en de verwijderingsbeslissing van 25 april 2014 in te trekken. Aldus gedaan te Utrecht op 18 juli 2014 door mr. J.P.L.C. Dijkgraaf, voorzitter, drs. E. Hoeksma en drs. J.P.M. Wichers-Bots, leden, in aanwezigheid van mr. S.J.F. Schellens, secretaris. mr. J.P.L.C. Dijkgraaf voorzitter mr. S.J.F. Schellens secretaris 106295/ uitspraak d.d. 18 juli 2014 pagina 7 van 7