Samenvatting aardrijkskunde H9: 1.Opbouw van de atmosfeer: opbouw atmosfeer of dampkring gebaseerd op temperatuursschommelingen. Hoogte atmosfeer Naam atmosfeerlaag Temp.-verloop verschijnsel 80-1000Km Ionosfeer Stijgen Poollicht 50-80Km Mesosfeer Dalen Meteoren 10-50Km Stratosfeer Stijgen Ozonlaag 0-10Km Troposfeer Dalen Wolken,weer 2. Rol van de atmosfeer: 2.1Belangrijke functies: Atmosfeer bevat: dizuurstof Houd gevaarlijke straling (UV) tegen werkt als schild tegen meteoren Voorkomt extreme temperatuurverschillen (natuurlijk broeikaseffect) 2.2Warmtebalans op Aarde: Van alle stralingsenergie in richting aarde komt maar 49% van de energie door instraling in de aarde terecht. Aarde zet zichtbare lichtstralen om in warmtestralen (infrarood) duurt ong. 2u gevolg: warmste moment dag NIET op middag (nl. als zon culmineert) maar ong. 2uur later. (In zomer culmineert zon NIET om 12u maar om 14u dus +2 u= 16u als warmste moment v. d. dag. (GTM +2 = zomertijd.) Warmste moment jaar valt niet in Juni (maand met langste dagen en meest instraling) maar op het einde van de maand Juli en h. begin van Augustus. Zichtbaar lichtstralen worden door waterdamp,(in wolken) koolstofdioxide, methaan, enz. doorgelaten maar de IR straling die door aarde na omzetting uitgestraald wordt, wordt door deze broeikasgassen tegengehouden en verwarmt zo de onderste atmosfeerlaag (troposfeer). Dit natuurlijke broeikaseffect zorgt ervoor dat de gemiddelde temp. op Aarde ong. 15 C bedraagt i.p.v. 33 C minder. De Zon is de primaire warmtebron, de aarde de secundaire warmtebron. 1
3.Klimaat veranderd: laatste eeuw gem. temp. Aarde met ±0.5 C gestegen. zeespiegel +10 tot +25cm gestegen. 3.2Oorzaken: verandering in zoneactiviteit, vulkaanuitbarstingen (daling gem. temp.) versterkt broeikaseffect door toename, methaan afkomstig van industrie en bevolking(groei). 3.3Maatregelen: moeten ervoor zorgen dat vooral concentratie in atmosfeer niet verder stijgt. Daarom in jaar 97 versch. landen KYOTO - protocol ondertekent, die vooral instaat op energie besparing en duurzame energiebronnen. = dalende uitstoot. 4.Factoren die temp. in troposfeer beïnvloeden: 4.1Zonshoogte: Zon NIET altijd even hoog aan hemel Hoe schuiner inval hoe langer weg dat stralen moeten afleggen = grotere opp. = kouder. kenmerken: 12u = warmer dan 's morgens en 's avonds. Uur v. dag in zomer warmer dan in winter. Seizoenen aan evenaar warmer dan aan polen. Breedteligging 4.2Geografische factoren: hoogteligging: hoger = kouder oriëntatie v. helling Noord of Zuid maritieme(zee)/ continentale(landelijk) ligging: dichter bij zee = kleiner temp versch. seizoenen verder van zee = omgekeerd ligging koude of warme zeestroom: zie tittel! bewolking & stof: kunnen instraling van warmte hinderen. = kouder. donkere of begroeide opp.: donkere opp. kennen kleinere temp. verschillen dan bleke of onbegroeide opp. 2
Samenvatting aardrijkskunde H10: 1.waarnemen v. h. weer: 1.1Soorten (kunstmatige) satellieten: Geostationaire satelliet: Draait 1keer/24u rond aarde en staat daardoor schijnbaar stil boven 1 plaats. (36000Km hoogte) nut: communicatie, observatie vb. Internetverkeer, tv, GPS, enz. Polaire satelliet: draait versch. keren per dag in een vlak rond polen (800Km hoogte) nut: grote opp. gescand op korte tijd bruikbaar voor weersvoorspellingen, aardobservatie,enz. 1.2Soorten satellietbeelden: 2.weerkaart: 2.2weerelementen op een kaart: Luchtdruk = gewicht kolom lucht per opp.-eenheid (m²) op zeeniveau druk = 1013hPa 3
luchtdruk wordt < als hoogte > wordt druklijnen of isobaren: Lijnen die punten verbinden waar zelfde luchtdruk heerst noemt men isobaren. (aangepast aan zeeniveau) winden: warme lucht zet uit, wordt lichter en stijgt op, ontstaat een lagedrukgebied koude lucht krimpt in, wordt zwaarder en daalt er ontstaat een hogedrukgebied. 4
Door aardrotatie is er afbuiging van de wind naar rechts op het Noordelijk halfrond. bij ons zal de wind dus afwijken naar rechts. door temp. verschillen en aardrotatie ontstaan er grote drukgordels op aarde. Fronten zijn plaatsen waar koude en warme luchtstromen botsen = donder. A: Subpolair min. = L druk = stijgende lucht. B: subtropisch max. = H druk = dalende lucht C: Equatoriaal min. = L druk = stijgende lucht. 5
2.2Satellietbeeld of weerkaart lezen: bij IR afbeelding is warmste het donkerste op de afbeelding. (land warm = land donker) Bij visuele opname is zee donker door veel lichtweerkaatsing. Neerslag en wolkvorming(extra): Stijgende lucht --> koelt af, vochtiger bewolking bij L druk Dalende lucht --> warmt op, droger, bewolking lost op. 6
samenvatting aardrijkskunde H11: Wisselvallig weer bij lage druk en fronten: warme subtropische lucht botst ter hoogte van noordelijk west EU met koude polaire lucht. indien dit subpolair front in buurt v. België ligt mogen we slechter weer verwachten. Warm en koude lucht mengen niet en daarom zal de warme lucht boven de koude lucht heengaan. (lagere dichtheid warme lucht) = frontale depressie. frontale depressie bewegen: evolutie in de depressie door verschillen in vb. windkracht ontstaat golfvormige storing op frontlijn omdat de zwaardere lucht dichter bij aarde blijft zal deze dus door aardrotatie sneller bewegen dan lichtere warme lucht. hierdoor haalt koufront het warmtefront in. de warme sector tussen koufront en warmtefront klapt dicht en er ontstaat een occlusiefront. = kern van frontale depressie. 7
het weer bij frontale depressie: Nadering van het warmtefront = bewolking komt op luchtdruk daalt overtrekkend warmtefront = bewolking & neerslag in warme sector = licht hogere temp. dus minder neerslag. overtrekkend koudefront = bewolking en neerslag na de frontale depressie = hemel klaart op, luchtdruk stijgt. weer bij lage luchtdruk: onstabiel bewolkt veel wind neerslag weer bij hoge luchtdruk: stabiel bewolkt veel wind droog rijm,dauw,mist kunnen ontstaan. uitrusting weerpark: barometer, windvaan(w. richting, windmeter(w. snelheid), pluviometer(meet hoev. neersl.), hygrometer(meet luchtvochtigheidsgraad), heliograaf (meet duur zonnesch.) uitrusting weerballon: thermometer (sensor), barometer(sensor), trekrichting(windrichting),treksnelheid(w. snelheid), hygromter(sensor). 8
Samenvatting aardrijkskunde H12 west EU frontzone op de wereldisobarenkaart: weer west EU gekenmerkt door fronten en bijhorende lagedrukgebieden. Hoge en lagedrukgebieden liggen niet willekeurig verspreid over het aardopp. in januari als in juli liggen ze ongeveer evenwijdig met evenaar. De west EU frontzone hangt samen met zone lage druk (ong. 60 NB) waar warme lucht uit zuiden botst met koude lucht noorden, waardoor warme lucht moet stijgen, het subpolaire minimum. Lage druk = regenrijk gebied. Hoge druk = droog gebied. Verschillen klimaat: resultaat verschillen in opwarming (temp.) en neerslag komt tot uiting in verschillende klimaten op aarde op basis van temp. wordt grote opdeling in 3klimaatzones gemaakt: koude klimaten --> aanwezigheid polaire max = bijna nooit neerslag. gematigde klimaten --> bij poolcirkel weer beïnvloed door subpolair minimum = meer kans neerslag. Dichter bij keerkringen weer beïnvloed door subtropisch max. = droger, zeer weinig neerslag(woestijn) warme klimaten --> stijgende lucht (equatoriaal min.) en valt er dus elke dag veel neerslag. 9