beleidsdossier Jongeren op zoek naar hulp Een klare kijk op 12- tot 17-jarigen

Vergelijkbare documenten
beleidsdossier Jongeren op zoek naar hulp Een klare kijk op 12- tot 17-jarigen

Een klare kijk op 12 tot 17 jarigen.

Voor hulp aan jongeren komt het algemeen welzijnswerk graag zijn deur uit

JEUGDIGEN. Hulp na seksueel misbruik. vooruitkomen +

Theorieboek. leeftijd, dezelfde hobby, of ze houden van hetzelfde. Een vriend heeft iets voor je over,

Programma Tienerclub. Tienerclub Blok 1 & 5: Adventure 4 Kids Op avontuur met jezelf

DO'S EN DON'TS VOOR OUDERS

Informatie en advies voor ouders

Jouw Belang Jouw ouders bespreken gezamenlijk over én met jou wat jouw belang is. Zodat jouw ouders

Gezinsinterventie Gezinsgesprekken voor gezinnen waarbij de ouder psychische problemen heeft

Geweld in huis raakt kinderen. Informatie en advies voor ouders. huiselijkgeweldwb.nl cent per minuut

[PILOT] Aan de slag met de Hoofdzaken Ster

Oplossingsgerichte vragen (Het Spel van Oplossingen IKB & TS)

MEE Nederland. Raad en daad voor iedereen met een beperking. Moeilijk lerend. Uitleg over het leven van een moeilijk lerend kind

*Dit is het percentage ten opzichte van het totale aantal dialogen (23.507). Let wel, in één dialoog kunnen meerdere thema's aan bod komen.

Ik wil die mensen niet lastigvallen Behoeften, drempels en deuren voor jongeren als slachtoffer van geweld

De Budget Ster: omgaan met je schulden

DE TIPI Onderzoek naar de leefsituatie en huidige kwaliteit van leven van ouders en kinderen die het Tipi-programma hebben doorlopen

Presentatie Tranzo Zorgsalon 29 november 2012 Christine Kliphuis

Slachtoffers van mensenhandel en geestelijke gezondheidszorg

Inhoudsopgave. Inleiding. Als je een peuter en tussen 3 en 5 jaar bent. Als je een kleuter en tussen 6 en 8 jaar bent

HELP, IK WORD GEPEST, WAT NU????

VRAGENLIJST. Datum: Naam: Adres: GSM: Onderstreep welke van de volgende begrippen op u van toepassing is: 1: Hoofdpijn.

Persoonlijke ouderschapsbelofte

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

Tijdschrift Kindermishandeling April 2013 Onderwijsspecial deel 2. 8 tips voor een goed gesprek met je leerling

zondagmorgen 14 november 2010 Welkomkerk ds. W.H. Hendriks-Vogelaar

Ben jij een kind van gescheiden ouders? Dit werkboekje is speciaal voor jou!

Signaleren: kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld. huiselijkgeweldwb.nl cent per minuut

Kinderrechtswinkels, vzw, Hoogstraat 81, 9000 Gent - Karin Maes

Zelfbeeld. Het zelfvertrouwen wordt voor een groot deel bepaald door de ideeën die het kind over zichzelf heeft: het zelfbeeld.

Karine Moykens Secretaris-generaal Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin

Zaken voor mannen. Verhalen van mannen met epilepsie

7.2. Boekverslag door J woorden 13 juni keer beoordeeld. Filosofie. Inhoudstafel Inleiding Rapport Interview Enqûete Bronnen

Werkboek Het is mijn leven

Ik-Wijzer Ik ben wie ik ben

Mijn ouders zijn gescheiden en nu? Een folder voor jongeren met gescheiden ouders over de OTS en de gezinsvoogd

Betrokkenheid. Competentie. De behoefte aan competentie wordt vervuld.

Pubers opvoeden. Veranderingen in de puberteit

Relaties. HDYO heeft meer informatie beschikbaar over de Ziekte van Huntington voor jongeren, ouders en professionals op onze website:

Zelfbeschadiging; wat kun jij doen om te helpen?

FOUT VRIENDJE? PAS OP! Hulp. Internet. Heb je vragen? Bel dan naar Meldpunt Jeugdprostitutie, tel.:

Kijk maar naar enkele reacties van leerlingen en ouders.

Kwaliteit van leven Een hulpmiddel bij de voorbereiding van een zorgplan

E-CURSUS 1: WELKE WAARDEN ZIJN VAN WEZENLIJK BELANG VOOR JOU?

Project Alcohol 2014

MEE. Ondersteuning bij leven met een beperking. Vrienden & Relaties

Welkom bij Centrum Jeugd. Informatie voor kinderen, jongeren en hun familieleden

scheiding Ouders blijven ouders Hoorrecht

Partner. Werk en opleiding. Ik wil graag: Ik wil graag:

Een Positieve Klas resultaten Duhamel College Den Bosch

Is jouw maand ook altijd iets te lang? Onderzoek Jongerenpanel Tilburg

Waar gaan we het over hebben?

Kinderen met een handicap op de schoolbanken

MANIEREN OM MET OUDERPARTICIPATIE OM TE GAAN

Doelenlijst Relationele Vorming in de Basisschool in combinatie met de IK-zinnen

Is iemand in jouw omgeving verslaafd?

Hoor je mij wel? Kinderen van ouders met een ziekte, verslaving of beperking

1 Ben of word jij weleens gepest?

amersfoort Hoe bereik ik CJG Amersfoort?

Checklist samenwonen voor partners waarvan alleen de man kinderen heeft

Onkundig en onaangepast: eenzaamheid en sociaal isolement

Vanjezelfhouden.nl 1

Ouder zijn en blijven na een moeilijke echtscheiding

OPVOEDINGSONDERSTEUNING BIJ

Tijdens de video- hometraining worden verschillende begrippen gebruikt. In de bijlage geven we een korte omschrijving van deze begrippen.

Hoe kunt u voor uw bijzondere kleinkind zorgen? Tips voor opa s en oma s. Foto Britt Straatemeier. Deze brochure werd mogelijk gemaakt door:

Info. Aanraken, knuffelen en meer... Informatie voor cliënten. Expertisecentrum voor epilepsie en slaapgeneeskunde

6.2.1 Dealen met afleiding onderweg

Informatie en advies voor ouders

E-LEARNING. Beroepsoriëntatie 2014/2015. HEART4HAPPINESS Eva Hendrix s

Pestactieplan Sint-Amandusschool. Anti-pestcontract op onze school

Familiewerking CAT Gent

COACHFRIEND. Werkboek. (voeg hier je profielfoto toe)

Effectmeting onder leerlingen en leraren

Online Titel Competentie Groepsfase Lesdoel Kwink van de Week

waar denkt u aan bij het woord opvoeden? De kracht van Positief opvoeden Overzicht Hoop en verwachting

AR-OVP WELBEVINDEN-DOC

Thema's per klas die aangeboden worden in de methode:

Inhoud. Mijn leven. de liefde en ik

SAMEN DELEN. een lesbrief in het kader van de schoenendoosactie

Wat is PDD-nos? VOORBEELDPAGINA S. Wat heb je dan? PDD-nos is net als Tourette een neurologische stoornis. Een stoornis in je hersenen.

Alle kinderen moeten zich in hun basisschoolperiode veilig kunnen voelen, zodat zij zich optimaal kunnen ontwikkelen

Is een klas een veilige omgeving?

13 Jij en pesten. Ervaring

Afgesproken verdeling van de boeken over de groepen

Protocol gedrag. Recht op veiligheid Iedere leerling heeft recht zich veilig te voelen in de klas en in de school.

Advies en steun voor uw kind en uzelf

Scheiden doe je samen. Ieder kind reageert anders

Protocol Digitaal pesten

Echtscheiding en kinderen

Gemaakt door: Kelly.

Ik-Wijzer Ik ben wie ik ben

SOCIALE VAARDIGHEDEN MET AFLATOUN

scheiding Ouders blijven ouders Recht van spreken

Inhoud. Aan jou de keuze 7. Niet alleen maar een boek 187. Auteurs 191. Dankwoord 197

DOSSIER >>> Wat is een. goede papa? DOSSIER

Laagdrempelige verenigingen: omgaan met mensen uit kansengroepen. Workshop Roeselare stadhuis donderdag 10 september

WAAROM DIT BOEKJE? RESPECT

Transcriptie:

beleidsdossier Jongeren op zoek naar hulp Een klare kijk op 12- tot 17-jarigen

Jongeren op zoek naar hulp Een klare kijk op 12- tot 17-jarigen

Inhoudstafel Inhoudstafel 00 1. Inleiding 6 2. Jongeren samengevat 8 Van 12 tot 14... 8 Van 14 tot 16... 9 Van 16 tot 18... 9 3. Levensdomeinen en welzijnsnoden 10 In de knoop met zichzelf... 10 Het gezin... 11 Op school... 14 Onder vrienden... 16 Vrije tijd... 16 Jongeren in armoede... 18 4. Hulp vragen lijkt simpel, maar is het niet 22 Ik wil het zelf doen... 22 De directe omgeving... 23 Professionele hulp zoeken is om problemen vragen... 24 5. Wat verwachten jongeren van professionele hulp? 28 Iemand kunnen vertrouwen... 28 Meedenken en meebeslissen... 29 Een goed contact... 29 6. Jeugdhulp op de eerste lijn 32 7. Literatuurlijst 36 COLOFON Auteurs: Sandra Beelen en Itte Van Hecke Eindredactie: Ludo Serrien Foto s: Brandpunt 23 Druk: Eerste druk Ontwerp: CRM Factory, Leuven Opmaak: Secretariaat Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Volgnummer: BD/2012/02 Depotnummer: D/2012/11.734/4 2012 Steunpunt Algemeen Welzijnswerk Gehele of gedeeltelijke overneming of reproductie van de inhoud van de uitgave, op welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende is verboden. De foto s zijn auteursrechtelijk beschermd. De namen van kinderen/cliënten zijn uiteraard fictief. Deze tekst is het resultaat van literatuurstudie en bevragingen via focusgroepen, diepte-interviews en enquêtes met jongeren, welzijnswerkers, teambegeleiders, coördinatoren, staf-en beleidsmedewerkers uit verschillende sectoren. Graag willen we hen bedanken voor hun tijd en hun enthousiaste medewerking. Onze bijzondere dank gaat uit naar de leden van de klankbordgroep die ons met raad en daad hebben bijgestaan: Alain Slock (CAW Artevelde), Filip Van Becelaere (CAW-JZ Middenkust), Gerlinde Daems (CAW Metropool), Gie Kiesekoms (CAW Hageland), Johan Neijens (CAW t Verschil), Lieve Polfliet (CAW Leuven), Lieve Van Dessel (CAW Metropool), Patrick Masson (CAW Stimulans), Philippe Jacob (CAW Leuven). Tot slot willen we het JAC-team en de stagiairs van CAW-JZ Middenkust extra in de bloemetjes zetten voor het bevragen van jongeren uit hun werkingsgebied. 4 5

1. Inleiding 01 Op basis van literatuurstudie maakten we een synthese van belevingsonderzoek bij 12- tot 17- jarigen en specifiek bij maatschappelijk kwetsbare jongeren en jongvolwassenen. Daarnaast verwerkten we de resultaten uit focusgroepen, interviews en enquetebevragingen met jongeren 1 en met beroepskrachten en partners uit de netwerken rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp in het kader van Integrale Jeughulpverlening 2. Hoe beleven zij de op verschillende levensdomeinen ingrijpende ontwikkelingen? Welke vragen, problemen en noden kunnen zich hierin stellen? Hoe proberen jongeren hun problemen op te lossen en waar lopen ze tegenaan wanneer ze de stap zetten naar professionele hulp? Tenslotte beschrijven we welke antwoorden het Algemeen Welzijnswerk biedt voor 12- tot 17-jarigen. Doorheen de tekst krijgt de lezer een zicht op hoe jongeren tussen 12 en 17 jaar in hun identiteitsontwikkeling hun blik op zichzelf en op hun plaats in de wereld richten. 1 Uitgevoerd door de studenten en de medewerkers van CAW&JZ Middenkust (zomer 2011 en winter 2011): Focusgroepen met 45 jongeren van 13 en 15 jaar, enquêtebevragingen bij 50 jongeren tussen 12 en 25, enquêtebevragingen bij 36 kinderen onder de 12 jaar (gemiddelde leeftijd 11,7) en 77 monitoren in het kader van de KIP-werking op speelpleinwerkingen. 2 Uitgevoerd door het project Jeugdhulp in het Steunpunt Algemeen Welzijnswerk (voorjaar 2011): Focusgroepsgesprekken met 61 beroepskrachten en diepte-interviews met 19 stafmedewerkers en beleidsmakers uit diverse sectoren (AWW, jeugdwerk, jeugdhulp, ggz, clb, onderwijs, etc ). 6 7

2. Jongeren samengevat 02 Over jongeren spreken of schrijven is niet zonder risico. Ze zijn met veel, hebben onderling heel veel verschillen en zijn niet onder één hoedje te vangen. De kans op clichés, platitudes en ongenuanceerde uitspraken is groot. Jongeren tussen 12 en 18 jaar hebben gelukkig ook veel gemeen. Ze maken zich stilaan los van hun ouders en gaan op zoek naar meer onafhankelijkheid en autonomie. Vrienden en vrije tijd komen op de voorgrond te staan en samen wordt er geëxperimenteerd met uiterlijk, seksualiteit, eigen stijl, ideeën en opinies, liefjes of drugs. Dit losmakingsproces kan gepaard gaan met rebellie tegen alles wat met ouders, volwassenen of autoriteit te maken heeft. Voor veel jongeren is de pubertijd ook een stresserende periode, waarin gevoelens sterk kunnen schommelen. Stemmingswisselingen komen vaak voor en sommige jongeren ervaren deze leeftijdsfase als een eerder donkere periode waarin twijfel en onzekerheid de bovenhand nemen. Deze leeftijdsfase wordt gekenmerkt door cruciale lichamelijke, sociale en psychologische veranderingen en daarover bestaan tal van visies en ontwikkelingspsychologische theorieën. Zonder hier al te diep op in te willen gaan schetsen we een aantal grote lijnen, die interessant zijn om mee te nemen in de dialoog met jongeren tussen 12 en 18. Van 12 tot 14 Tieners tussen 12 en 14 jaar bereiden zich voor om zelfstandig en los van de ouders te gaan functioneren. Ze registreren de verschillen tussen henzelf en volwassenen, vooral de ouders, en profileren zichzelf steeds meer als autonoom functionerend individu. Tieners zoeken naar voorbeelden om zich mee te identificeren zoals popidolen, helden uit de geschiedenis. In deze fase vormen jongeren zich een eerste beeld over hoe er volgens hen door de buitenwereld naar hen gekeken wordt. Het is op basis hiervan dat de dialoog met volwassenen plaats vindt. Prille tieners kennen reeds een aantal regels over gespreksvoering, maar de verfijning om tot een wederzijdse dialoog te komen ontstaat pas in deze periode (Delfos, 2009). Van 14 tot 16 Het puberteitsthema van losmaken van de ouders is het sterkst zichtbaar tijdens deze fase. Jongeren laten via hun kleding en muziekkeuze zien dat ze anders zijn. Via experimenteren worden de grenzen van de eigen mogelijkheden onderzocht. Ook seks wordt door jongeren onderzocht via praktisch experimenteren en via fantasie en masturbatie. Onzekerheid op gebied van seks en relaties zorgt ervoor dat jongeren erg beïnvloedbaar zijn door elkaar en door de media. Sociale wenselijkheid om zich aan te passen aan de groepsnorm is op deze leeftijd erg aanwezig. De veiligheid wordt meer bij leeftijdsgenoten dan bij volwassenen gezocht. Bij jongeren gaat het erom verantwoordelijkheid te delen. Als volwassene is het zaak om te leren de jongere gaandeweg meer ruimte te geven en meer verantwoordelijkheid over het gesprek zelf bij de jongere te laten. Dat maakt dat volwassenen ook moeten accepteren dat een gesprek niet plaats vindt als de jongere dat niet wil. Een territorium waar de jongere zich veilig voelt is belangrijk om tot gesprek te komen. Het initiatief tot een gesprek komt echter zelden van de jongere zelf. Tenzij er iets praktisch moet geregeld worden. Ouders, vooral moeders, ervaren dat ze in deze periode nauwelijks contact kunnen krijgen met hun kind. De geweldige band die er eerst was lijkt overnacht te zijn verdwenen (Delfos, 2009). Van 16 tot 18 In deze fase hebben jongeren een zicht gekregen op wie ze zijn en wat de omgeving van hen denkt. Langzamerhand krijgen ze een beter besef van wat ze eigenlijk zelf echt willen. Jongeren vormen actief hun psychologische identiteit. Pijnlijke gebeurtenissen uit het verleden vragen nu aandacht en de jongere gaat proberen ze op te lossen. Afhankelijk van hoe ouders en kinderen de vorige fasen zijn doorgekomen gaat de jongere in meerdere of mindere mate beroep doen op volwassenen om de eigen mening te toetsen en steun te vragen. Deze periode wordt gekenmerkt door ambivalentie. De jongere bevindt zich in een overgangsfase en is alert om zijn pas verworven vrijheden niet kwijt te spelen of door een volwassene ingekapseld te worden (Delfos, 2009) 8 9

3. Levensdomeinen en welzijnsnoden 03 Jongeren zijn vrij duidelijk over wat ze verwachten van hun ouders: grenzen en leiding. Iets anders wat jongeren met elkaar gemeen hebben zijn de dingen die ze nodig hebben om zich goed te voelen. Voor de groep 12- tot 18-jarigen onderscheiden we vijf belangrijke levensdomeinen die met specifieke welzijnsnoden samenhangen. Wat is belangrijk voor jongeren om zich goed te voelen? Hoe kijken ze naar zichzelf en hun omgeving? Waarover maken ze zich het meest zorgen? We schetsen kort de belangrijkste levensdomeinen en de daarmee samenhangende welzijnsnoden. Waar mogelijk illustreren we met cijfers en citaten over en van jongeren. In de knoop met zichzelf De meeste jongeren in Vlaanderen voelen zich over het algemeen vrij goed in hun vel (De Bruyckere & Smits, 2011, Vettenburg, Deklerck & Siongers, 2010). Toch bestaat er een belangrijke groep minderjarigen waarbij het algemeen welbevinden niet zo positief is. Als men aan jongeren vraagt Wat verstaan jullie onder problemen met zichzelf? worden volgende antwoorden frequent gegeven (Buysschaert, Dominicy & Wautelet 2010; Van den Berk, 2006): niet tevreden zijn met het uiterlijk (frequenter bij -16 jarigen); depressieve gevoelens en zelfmoordgedachten; pesterijen (frequenter bij -16 jarigen); gebrek aan zelfvertrouwen en negatief zelfbeeld; eetstoornissen; problemen rond seksuele geaardheid (frequenter bij +16 jarigen). Zorgen over hun gezondheid, over stress en slapeloosheid en over de dood nemen eveneens een belangrijke plaats in op het zorgenlijstje (Hauspie, 2010). Wanneer aan jongeren gevraagd wordt over welke thema s ze meer willen weten, geven jongens aan vooral meer te willen weten over seks. Bij meisjes scoren psychosociale thema s het hoogst (bevraging CAW & JZ Middenkust, 2011). Ook hulpverleners zien bij minderjarigen voornamelijk persoonlijke problemen: zich niet goed in hun vel voelen, identiteitsproblemen, psychische problemen, seksualiteit, tienerzwangerschap, automutilatie en eetstoornissen. Volgens hulpverleners heeft dit vooral te maken met de druk die vanuit thuis, de maatschappij of de school op hen afkomt om te slagen in het leven. De volgende citaten uit de focusgroepen (project jeugdhulp, Steunpunt Algemeen Welzijnswerk, 2011) illustreren dit: De jongeren ervaren druk op hun schouders: Je moet het goed doen. Problemen met levensritme en de druk om op alle deelterreinen te scoren: goed in de markt liggen bij de peergroep, individualisering, scoren op school, tegemoetkomen aan de verwachtingen van de ouder of de familie. De maatschappij is veel complexer, veel uitdagender, er lijkt zoveel keuze te zijn op zoveel vlakken, jongeren hebben nood aan steun in deze ontwikkelingsopdracht van identiteitsvorming. psychosociale problemen omwille van de druk die vanuit thuis of de maatschappij op jongeren afkomt. Een steeds veranderende maatschappij en steeds meer dingen die steeds sneller op jongeren afkomen. Zo n 7% van de jongeren in Vlaanderen voelt zich niet in staat om de dagelijkse problemen en uitdagingen aan te gaan (Vettenburg e.a., 2010, de leeftijd van de onderzoekspopulatie in de JOP monitor ligt tussen 12 en 30 jaar). Ze ervaren heel wat druk vanuit onze samenleving en komen in de loop van hun jonge jaren meer in aanraking met de controlerende, discriminerende en sanctionerende aspecten van onze maatschappij en genieten minder van het positieve aanbod. Ook de ouders van deze jongeren zijn meestal met dezelfde negatieve ervaringen geconfronteerd: een moeilijke thuissituatie, een korte en frustrerende schoolloopbaan, ongunstige arbeidssituaties, contacten met de politie of het (jeugd) gerecht, enzovoort (Walgrave, 1996; Hauspie, 2010; Uit de Marge, 2009). Deze vaststelling sluit goed aan bij de theorie van maatschappelijke kwetsbaarheid zoals beschreven door Walgrave en Vettenburg: Maatschappelijk kwetsbaar is degene die in zijn contact met de maatschappelijke instellingen telkens weer te maken krijgt met de controlerende en sanctionerende aspecten ervan en minder geniet van het positieve aanbod. Maatschappelijke kwetsbaarheid wijst op een interactie en op een cumulatief proces. Een mens of een bevolkingsgroep is kwetsbaar voor iets, namelijk de maatschappelijke instellingen, en hij of zij wordt het steeds meer. Na een kwetsing is men bij een volgend contact met instellingen meer kwetsbaar (Walgrave, 1996). Kwetsbare jongeren en gezinnen komen vaker in contact met de gespecialiseerde hulpverlening (De Winter & Noom, 2001; Warmenbol & Goossens, 2006; Stas, Serrien & Van Menxel 2008; Steenssens et al., 2008). Dit betreft de gespecialiseerde jeugdhulp of jeugdbescherming. Toch blijven deze jongeren eveneens heel moeilijk bereikbaar voor maatschappelijke instellingen. Ze hebben er geen binding mee of verbinden er negatieve connotaties aan (Stas e.a., 2008). Het gezin Ik wil wel een goede familie, geen familie met veel discussie en ruzies, maar waar het goed gaat. Familie is evident en belangrijk voor jongeren. Het maakt niet uit of men 12, 16 of 18 is, problemen met ouders en gezinsproblemen komen zowel bij jongere als bij oudere tieners bovenaan in hun zorgenlijstje voor (Vandenberk, 2006). Vroeger gaf de dorpspastoor aan wat goed en slecht was, vandaag verzuipen ouders in opvoedingsmodellen en boeken met tips. En dat doet twijfelen. Terwijl jongeren best duidelijk zijn over wat ze verwachten van hun ouders: grenzen en leiding. (Bert Smits in: De Morgen 2011) Jongeren verwachten van hun ouders dat ze betrokken zijn, richting geven en waarden en normen meegeven. Vooral moeders zijn betrokken en vormen de spil van het gezin. Jonge tieners worden bijvoorbeeld vooral door hun moeders begeleid en ondersteund in alles wat met hun leven en met school te maken heeft (KIPbevraging CAW & JZ Middenkust 2011, Buysschaert, G. e.a., 2010). Rechtstreekse problemen tussen jongeren en hun ouders hebben vaak te maken met gezagsproblemen, die worden veroorzaakt door conflicten rond vrijheid. Ouders hanteren 10 11

Levensdomeinen en welzijnsnoden 03 Jongeren die in kwetsbare gezinnen opgroeien hebben minder familiale en sociale bindingen en kennen minder ondersteunende netwerken. vaak te strenge regels volgens jongeren (Vandenberk, 2006). Of door generatieconflicten: jongeren willen met hun ouders bepaalde zaken bespreken, maar deze zijn niet steeds beschikbaar en bereid om bepaalde onderwerpen te bespreken (Buysschaert e.a., 2010). Weglopen van het probleem en zich fysiek onttrekken door uit te gaan of op hun kamer te gaan zitten is een frequent voorkomende reactie hierop. Dingen geheim houden, uit het zicht van ouders. Hun eigen gang gaan wetende dat ouders het afkeuren (Buysschaert e.a., 2010). Vrijheid en autonomie maar ook grenzen, begrip en steun vanuit de omgeving zijn essentieel. En ook al is de wereld groot, voor jongeren blijven de ouders belangrijke ijkpunten (De Bruyckere & Smits, 2011). Naast rechtstreekse problemen met ouders melden jongeren ook problemen die te maken hebben met de scheiding van hun ouders en de gevolgen hiervan zoals problemen binnen nieuw samengestelde gezinnen, geldproblemen, armoede (Vandenberk, 2006, Buysschaert e.a., 2010, KIP bevraging CAW & JZ Middenkust). Een literatuuroverzicht over nieuwe gezinssituaties (éénoudergezinnen, nieuw samengestelde gezinnen, enz.) analyseert hoe deze aanleiding kunnen geven tot relationele, emotionele en gedragsmoeilijkheden binnen het gezin (Doumont, Geerts & Libion, 2007; Steensens, Aguilar, Demeyer & Fontaine 2008). Onder andere de volgende kwetsbaarheden worden geïdentificeerd (Steensens, e.a. 2008). Gezinnen worden meer blootgesteld aan het risico van bestaansonzekerheid wat werk betreft (rendement, flexibiliteit, disponibiliteit, deeltijds werk, risico van werkloosheid, enz.). Dit risico veroorzaakt binnen het gezin een belangrijk gevoel van onzekerheid en bijkomende stress voor de ouders (bv. gezien de professionele activiteit heeft men niet genoeg tijd voor de kinderen). Hier wordt verwezen naar onderzoeken waarin men vaststelt dat sinds de jaren 80, het werkelijk loon dat ter beschikking is van de gezinnen niet stijgt. Het aantal gezinnen met een klein inkomen stijgt, dat is vooral zo bij éénoudergezinnen. Gezinnen worden geconfronteerd met een financiële druk en met de moeilijkheid om aan gemeenschappelijke gezinsactiviteiten deel te nemen. Daarbij is er de voortdurende druk om te consumeren, zoals de aankoop van merkkledij of van het laatste model gsm, die nog vergroot wordt door de kinderen zelf en hun leeftijdsgenoten en door een uitgekiende marketingstrategie. Ook jongeren uit gezinnen die vaak stressvolle situaties kenden zoals frequent verhuizen, migratiegeschiedenis, acculturatiestress, ontwrichte familierelaties, slechte huisvesting en inadequate scholen zijn kwetsbaarder (Steenssens e.a. 2008). Jongeren die in kwetsbare gezinnen opgroeien hebben minder familiale en sociale bindingen en kennen minder ondersteunende netwerken (Stas e.a., 2008; Steenssens e.a., 2008; Coussée, Roets & De Bie 2009). Zij kunnen of willen op latere leeftijd vaak niet meer terugvallen op de thuisbasis omwille van relationele problemen (Stas e.a., 2008). Wanneer deze jongeren vaak op jonge leeftijd zelf ouder worden en er alleen voor komen te staan, De impact van scheiding (uit: Vanassche, Sodermans & Matthijs, 2010) De kwaliteit van de ouder-kindrelatie, de mate van conflict in het gezin en financiële problemen in het huishouden, zijn belangrijke intermediërende factoren in de relatie tussen ouderlijke scheiding en het welzijn van jongeren. Uit een recente steekproef bij 1688 jongeren van middelbare schoolleeftijd leren we dat 29% van alle bevraagde jongeren de scheiding van zijn ouders heeft meegemaakt. 25% daarvan was jonger dan 4 jaar op het moment van de scheiding; 50% jonger dan 7 en 75% jonger dan 11. 62% van de jongeren met gescheiden ouders leeft samen met minstens 1 stiefouder (nieuwe partner van moeder en/of vader). 18% heeft zowel een stiefmoeder als een stiefvader. Het grote merendeel van de gescheiden vaders en moeders van de bevraagde jongeren heeft een nieuwe partner, waarmee ze meestal ook samenwonen. 18% leeft samen met minstens één stiefbroer of -zus, 23% met minstens 1 halfbroer of -zus. 36% heeft minstens één broer of zus waarmee hij of zij niet beide ouders gemeenschappelijk heeft. Het tijdsaandeel dat jongeren per week bij moeder verblijven is opmerkelijk hoger dan het aandeel bij vader. 22% van de jongeren met gescheiden ouders verdeelt hun tijd quasi evenredig tussen het huishouden van moeder en vader. Van de jongeren die voltijds samenwonen bij één ouder heeft ongeveer de helft geen contact met de uitwonende ouder. Jongeren met gescheiden ouders krijgen gemiddeld meer zakgeld (15 euro versus 11 euro per week), maar zijn minder tevreden met hun huisvesting, woonomgeving, gezinsbezittingen en eigen bezittingen en wonen vaker in een gehuurd appartement. Ze hebben minder vaak een eigen slaapkamer en vaker het gevoel dat de woning niet ruim genoeg is. 50% van de kinderen en jongeren in éénoudergezinnen rapporteert regelmatig financiële problemen te ervaren. Ter vergelijking: bij de tweeoudergezinnen en nieuw samengestelde gezinnen is dat respectievelijk 13% en 30%. Kinderen van gescheiden ouders zijn vaker al eens blijven zitten en zijn reeds vaker veranderd van onderwijsvorm. Ze hebben gemiddeld ook een lagere studiebetrokkenheid. Jongeren met gescheiden ouders zijn ook oververtegenwoordigd in het beroepsonderwijs. Dit kan deels verklaard worden door een selectie-effect en deels door problemen tijdens de schoolloopbaan. Kinderen van gescheiden ouders scoren hoger op de depressieschaal en rapporteren meer angstgevoelens. 12 13

Levensdomeinen en welzijnsnoden 03 omwille van het wegvallen van steun door de partner of familie, wordt de gezinslast van deze alleenstaande jonge ouders (meestal jonge moeders) vaak zeer zwaar (Demeersman, 2008). Wanneer het gaat over financiële problemen in het gezin geven jongeren wel vaker aan niks tekort te komen, maar zijn zich wel bewust van de situatie in het gezin. 16 plussers zijn meer bezig met de financiële problemen van hun ouders dan jongere tieners (Vandenberk, 2006). Het is geen echte hoofdbekommernis, maar het is wel continu aanwezig in hun beleving. Jongeren vinden het bijvoorbeeld niet prettig hun kamer te moeten delen met broers en zussen of geen aparte studeerplek te hebben (Buysschaert e.a., 2010). Op school Sorry dat ik er vorige week niet was. Het was echt een slechte week. Mijn fiets was gestolen en ik had ook een slecht rapport. Mijn mama had gezegd dat ik ten minste 65% moest halen maar ik had maar 45%. (uit: Buysschaert, 2010) Jonge tieners maken zich het meest zorgen over hun gevoelens van onbehagen over school. Ook over hun schoolprestaties maken tieners zich in het algemeen veel zorgen (Hauspie, 2010, Vandenberk, 2006). Studieproblemen komen vooral bij 16 tot 18 jarigen voor (Vandenberk, 2006). Soms is er niet genoeg steun op school om te slagen. Ze moedigen de jongeren niet genoeg aan. Ze informeren ons onvoldoende over de mogelijkheden om beter te presteren op school, om studiekeuzes te maken. Er zijn jongeren die zomaar een richting kiezen, op goed geluk. (uit: Buysschaert, 2010) Jongeren zijn het er in het algemeen over eens dat het onderwijs belangrijk is. Leerlingen hechten enorm veel belang aan hun leraars: iemand die weet waarmee hij bezig is, die kiest wat wel en niet de moeite is om over te dragen en vervolgens zoekt naar de beste manier om dat te doen (De Bruyckere in: De Morgen, 01/10/2011). De school neemt een belangrijke plaats in en betekent voor jongeren een sleutel voor een betekenisvolle rol in de samenleving en voor succes in de toekomst. Vooral oudere tieners maken zich meer zorgen over hun toekomstige geluk en toekomstige job (Hauspie 2010, Vandenberk, 2006). Ze maken de link tussen het behalen van een diploma en het hebben van een goed werk en een goede toekomst (Buysschaert, e.a., 2010). Een aantal jongeren heeft het erg lastig met school. Kinderen uit kansarme en allochtone gezinnen kennen vaak een ongelijke startpositie die zich ook doorzet in hun verdere schoolcarrière en kan zich bijvoorbeeld uiten in een leerachterstand en/of het niet behalen van getuigschrift (Stas e.a., 2008). Ze blijven verschillende keren zitten, worden opgegeven en/of tijdelijk of definitief verwijderd uit de school. Hun schoolcarrière is vaak getekend door mislukkingen: slechte rapporten, zitten blijven, doorschuiven van ASO naar TSO naar BSO De onderwijscarrière is een pad met vele hindernissen (Buysschaert, e.a., 2010). Voornamelijk in de loop van het tweede trimester stellen wij vast dat scholen leerlingen op een gedragscontract plaatsen en dat ze die dan definitief uitsluiten voor de paasvakantie om dan uiteindelijk naar het CLB toe de vraag te stellen: die leerlingen hebben een nieuwe school nodig, zoek nu maar een nieuwe school. Als dat kan opgelost worden binnen het regulier onderwijs dan is dat nog net te doen. Hoewel die leerlingen dan de binding met hun leerkrachten verliezen. Dat resulteert in onverschilligheid en dat is een zeer groot probleem. (uit: focusgroep project jeugdhulp) Onderwijs is een belangrijke hefboom naar maatschappelijk succes maar in de praktijk gaapt er een onderwijskloof tussen leerlingen die goed en die minder presteren en tussen hoog- en laaggeschoolden (Stas e.a., 2008). Het verschil in schoolloopbaan maakt kinderen die het niet goed doen kwetsbaarder tegenover andere maatschappelijke instellingen zoals justitie, arbeidsmarkt, huisvesting of gezondheidszorg (Vettenburg, 1988; Vettenburg & Walgrave, 2009). Jongeren benoemen rechtstreeks en onrechtstreeks verscheidene elementen die zowel steun kunnen bieden als een mogelijke hindernis kunnen vormen (Buysschaert, G. e.a., 2010): hun eigen motivatie; hun gebrek aan (zelf)vertrouwen; de impact van thuis; (gebrek aan) druk van ouders (en de thuissituatie) op hun motivatie; de steun die ze al dan niet van de school zelf en van de omgeving krijgen. Oudere tieners zien voor hun schoolparcours ook hun eigen verantwoordelijkheid. Ze formuleren hun eigen tekorten als volgt: gebrek aan geloof in zichzelf, niet genoeg gemotiveerd, weinig discipline, teveel met andere dingen bezig. Het onderwijs op zich met haar scholen, schoolsystemen, studierichtingen, curriculum, leerkrachten en leerlingen, herbergt verschillende obstakels voor jongeren. Zij hebben het daarbij over een algemeen gebrek aan steun vanuit het onderwijs: niet kosteloos; gebrek aan informatie bemoeilijkt goede en weldoordachte keuzes over studierichtingen, scholen, type onderwijs en wanneer ze beseffen welke consequenties hun studiekeuze op hun leven heeft, is het vaak al te laat om zich te heroriënteren: de school lost hun verwachtingen niet in; gebrek aan steun van de leerkrachten. Voor jonge tieners (12-14 jarigen) is het pestgedrag van andere jongeren op school, op weg naar school of op sociale netwerksites een zeer aanwezig probleem. Dat is beduidend minder bij de wat oudere jongeren. Pesten uit zich in verbale scheldpartijen, fysiek geweld, uitgelachen worden (Buysschaert, e.a., 2010, KIP bevraging CAW&JZ Middenkust 2011). Er zijn jongens in mijn klas die mij pesten en er is ook een jongen die mij via netlog probeert te pesten. Blijkt dat ze haar vooral uitschelden. Waarom ze dit doen is voor het meisje niet echt duidelijk. Twee weken later spreekt dit meisje opnieuw over pesten en zegt: Mijn vriendin zegt dat ze misschien verliefd op mij zijn maar ik denk het niet. Weer enkele weken later vertelt ze: Ik ben de enige die in het vijfde leerjaar haar regels al heeft en ze pesten mij daarmee. (uit: Buysschaert, e.a., 2010). 14 15

Levensdomeinen en welzijnsnoden 03 Onder vrienden Vrienden zijn voor jongeren even belangrijk als ouders, maar hebben een andere rol: een leuke tijd samen doorbrengen, geheimen bespreken, hobby s delen en leren van elkaar (Buysschaert e.a., 2010; Vandenberk, 2006). Echte vrienden zijn eerder beperkt in aantal. Vertrouwen, eerlijkheid en respect zijn kernwoorden die een echte vriendschap definiëren. Jongeren voelen zich beter onder gelijken, jongeren met dezelfde achtergrond, die uit hetzelfde milieu komen (Buysschaert e.a., 2010). Naast hechte vriendschappen zijn ook vriendengroepen van belang. Deze groep is groter, minder stabiel en minder hecht. Erbij horen en geaccepteerd worden, daar draait het om. De groep toont haar groepzijn door gezamenlijke bezigheden en als je erbij wil horen neem je aan dergelijke bezigheden deel. Die bezigheden vormen het bindmiddel in de groep. Ook zaken zoals kledingstijl of muzieksmaak zijn zichtbare elementen die aangeven of je er al dan niet bij hoort. Jonge tieners zijn meer bezig met erbij horen dan oudere tieners. Bij oudere tieners (16-18) komen relatieproblemen (zowel in de vriendschappen als liefdesrelaties) meer voor (Vandenberk, 2006). Voor sommige jongeren is het moelijk om de groep niet te volgen, nee te zeggen tegen bepaalde zaken. Dat kan over delinquentie gaan, slechte dingen, bepaalde jongeren willen eigenlijk niet drinken, maar doen het toch om bij de groep te horen, om niet uitgesloten te worden. Er zijn er die sterk genoeg zijn om nee te zeggen, de zwakkeren niet. Daar is er een tekort aan steun. (Buysschaert e.a., 2010) Ook volgens hulpverleners is vriendschap en erbij horen een belangrijk thema. Jongeren willen zich opgenomen voelen in de groep. Ze willen cool zijn (gsm, merkkledij). Voor sommige jongeren is het echter moeilijk om aansluiting te vinden. Dit kan leiden tot pesterijen, etikettering en uiteindelijk sociaal isolement (Vandenberk, 2006). Bij de leeftijdsgroep 16+ zijn er volgens de hulpverleners ook al vele jongeren met financiële problemen door de sterk toegenomen behoefte van jongeren aan luxegoederen. Niet meekunnen met de groep brengt ook relationele problemen met leeftijdsgenoten met zich mee (Vandenberk, 2006). Zich tegen de groepsdruk verzetten is niet evident. Dit wordt echter problematisch als het bindmiddel van de groep aanleunt bij of uitgroeit tot schadelijke activiteiten of kleine delinquentie (Buysschaert e.a., 2010). Vrije tijd Vrije tijd, samen zijn en vriendschap zijn essentieel voor jongeren om zich goed in hun vel te voelen (De Bruyckere & Smits, 2011; Buysschaert, e.a., 2010; Vandenberk, 2006). Jongeren vullen het begrip vrije tijd als volgt in: vrij zijn om dingen te doen waar je je vrij bij voelt; tijd spenderen voor jezelf; samenzijn, televisie kijken met mama en papa. De nadruk ligt op de eigen persoon en de vrije keuze omtrent wat je in deze tijd gaat doen: uw eigen ding doen, maar liefst samen met mensen waar je je goed bij voelt. Jongeren over Jeugdwerk (vrij naar: Buysschaert e.a., 2010). De georganiseerde jongerenwerkingen zijn voor heel wat kinderen en jongeren de plek bij uitstek waar ze hun vrienden ontmoeten. Ze voelen er zich thuis, vooral door de aanwezigheid van leeftijdgenoten en begeleiders die in sommige gevallen echte ankerfiguren zijn. Het is een plek waar ze vrij (zonder strikte invulling van de tijd) en met steun van hun vrienden en begeleiders tijd kunnen doorbrengen en uitgenodigd worden om deel te nemen aan diverse activiteiten. De jongerenwerking wordt als een thuishaven beschreven: jongeren voelen zich er welkom, ze vinden er hun vrienden, een luisterende begeleider en er worden heel wat activiteiten georganiseerd. De houding van de begeleiders spreekt hen aan. Het is anders als in de jeugdbeweging, waar begeleiders voor jou kiezen wat je moet doen. Ze hebben inspraak bij de invulling van de activiteiten. Bij de werkingen hangt er volgens de jongeren een goede sfeer, er is nooit ruzie, je voelt je er welkom en het draagt ertoe bij om je goed te voelen. De begeleiding wordt gezien als extra stimulans om de werking te bezoeken. Er bestaat een vertrouwensband en ze voelen zich gesteund. Kinderen en jongeren weten dat ze ook buiten de werking contact kunnen zoeken met de begeleiding. Op momenten dat het moeilijk gaat (bij het overlijden van een grootouder of wanneer er thuis problemen zijn) weten ze hun weg naar de begeleiders te vinden. Begeleiders zijn vertrouwenspersonen, ankerfiguren. Niet alleen moeilijke dingen worden hen toevertrouwd maar ook leuke, kleine geheimpjes. De jongerenwerking is volgens de jongeren zelf een goed alternatief voor het rondhangen en zwerven op straat. Jongeren die alleen maar rondhangen op straat, vervelen zich en zorgen zo voor overlast. Daarnaast werken de werkingen verbondenheid in de hand, in de ogen van de jongeren. Enkele jongvolwassenen draaien als (betaalde) begeleiders/vrijwilligers mee in de kinderwerking en dat geeft hen verantwoordelijkheidszin. 16 17

Levensdomeinen en welzijnsnoden 03 Jongeren kunnen volgens eigen zeggen op een verantwoorde manier met drugs en alcohol omgaan. Drugs en alcohol wordt niet in eerste instantie met problemen verbonden, experimenteren is een bezigheid, een vrijetijdsactiviteit, behorende tot de (hedendaagse) jongerencultuur. Naast de georganiseerde vrije tijd (muziekles, sportclub, jeugdwerking enz.) spenderen jongeren hun tijd vooral samen met anderen. Daarbij staat het samenzijn met vrienden (samen zwemmen, naar de film, rondhangen, winkelen, etc.) hoog op de ladder, gevolgd door spelen met broers en zussen (badminton, spelen, etc.) en andere familieleden (bezoek bij grootouders bijvoorbeeld). Rondhangen wordt door jongeren beschreven als buiten zitten en praten met elkaar. Naargelang de concrete wijk of buurt waar ze wonen, brengen de jongeren een groot deel van hun tijd door op straat en met elkaar. In andere gevallen betekent de wijk niet zo veel voor hen en wordt de school de belangrijkste plek buitenshuis. Jonge tieners en meisjes brengen meestal minder tijd op straat door dan de oudere mannelijke leeftijdsgroep. Jongeren die weinig tijd op straat doorbrengen hebben daar vaak redenen voor: onveiligheid is daarbij de hoofdreden (Buysschaert e.a., 2010). Ouders worden minder vernoemd wanneer het gaat over doorbrengen van de vrije tijd met elkaar (met uitzondering van uitstapjes). Naast vrije tijd die ze doorbrengen met anderen spenderen jongeren ook heel wat tijd alleen: gamen, creatief bezig zijn, tv kijken, met muziek bezig zijn. Veel van de vrije tijd die ze thuis doorbrengen, niet in fysiek contact met anderen, spenderen ze achter de computer. In Vlaanderen heeft 94% van de 12- tot 18-jarigen thuis toegang tot het internet, een groot deel van de voornamelijk oudere leeftijdsgroep heeft een eigen computer met internet op de kamer. Vooral sociale netwerksi- tes als Facebook, Netlog en MSN zijn populair. 87 % van de tieners hebben minstens één account op één of meerdere sociale netwerksites. Deze gebruiken ze om contact te houden met hun huidige vrienden, om nieuwe vrienden te maken en om af te spreken (Courtois, Mechant & Paulussen, 2010). Veel jongeren (15+) willen een stuk van hun vrije tijd invullen door iets bij te verdienen. Ze zoeken werk door zich in te schrijven als jobstudent bij uitzendbureaus of door te solliciteren. Het vinden van een baantje is echter niet altijd vanzelfsprekend. Jongeren geven aan niet altijd goed te weten waar of hoe ze precies moeten zoeken (Buysschaert e.a., 2010). Problemen met alcohol en drugs worden door de jongeren zelf lager ingeschat dan door de meeste hulpverleners. Jongeren zijn het erover eens dat het een probleem kan zijn, maar dat dit niet noodzakelijk zo is. Jongeren kunnen volgens eigen zeggen op een verantwoorde manier met drugs en alcohol omgaan. Drugs en alcohol wordt niet in eerste instantie met problemen verbonden, experimenteren is een bezigheid, een vrijetijdsactiviteit, behorende tot de (hedendaagse) jongerencultuur (Vandenberk, 2006). Jongeren in armoede In armoede opgroeien verhoogt de kans op het ontstaan van sociale problemen in de hierboven beschreven levensdomeinen. Uit een bevraging bij jongeren in armoede bleek dat hun allereerste referentiepunt de situatie is in Afrika en andere ontwikkelingsgebieden. Voor de situa- Top-10 van zorgen Tieners (12-18) maken zich zorgen over: 1. School (- 16): teveel huiswerk, over verveling op school, de verplichting naar school te moeten gaan, niet genoeg vrijheid krijgen op school, de dingen die ze graag zouden willen doen niet kunnen doen op school bij tot een gevoel van onbehagen over school. 2. Toekomstig geluk: zal ik later gelukkig zijn (15 +)? 3. Schoolprestaties (15 +) 4. Problemen van en met vrienden. 5. Toekomstige job (15 +). Hoe hoger ouders opgeleid zijn, hoe minder zorgen tieners zich hierover maken. 6. Gezinsproblemen: problemen thuis, ouders die gaan scheiden of verdrietig zijn. Tieners die deel uitmaken van een niet-klassiek gezin maken zich meer zorgen over gezinsproblemen dan tieners uit een klassiek gezin. 7. Onbehagen over het leven: de zin van het leven, hoe ongelukkig ze zich soms voelen en ontgoochelingen die ze hebben meegemaakt. 8. Gezondheid: over hun gewicht, over de ongezonde dingen die ze doen en dat ze geen goede conditie hebben, over hoe hun lichaam eruit ziet. 9. Stress en slapeloosheid, slaaptekort. 10. Dood en ernstige ziekte. Op de eerste plaats zorgen maken dat iemand die ze graag zien sterft en op de tweede plaats dat hun ouders sterven. Hoe hoger opgeleid de ouders zijn, hoe minder zorgen tieners zich maken over de dood en ernstige ziekte (Hauspie, 2010). 18 19

Levensdomeinen en welzijnsnoden 03 De jongeren beseffen maar al te goed dat hun ouders het thuis niet altijd gemakkelijk hebben maar ze realiseerden zich bijvoorbeeld niet dat dit kansarmoede noemde. tie bij ons voegen ze er de zwervers aan toe. De houding die ze daar tegenover aannemen gaat van begripvol, empathisch ( mensen kunnen er niet altijd aan doen ) tot het is hun eigen fout (Buysschaert e.a., 2010). Ze vertellen ook dat ze mensen kennen die in armoede leven maar dat ze zelf niet arm zijn. Wanneer ze hun eigen situatie vergelijken met die van zwervers, mensen in arme landen en mensen in de buurt concluderen ze dat zij kunnen kiezen wat ze eten, genoeg geld hebben om niet in de problemen te komen en beschikken over zaken zoals schoenen (Buysschaert e.a., 2010). Jongeren die opgroeien in armoede blijven langer zelf in deze situatie van armoede. Ze beschouwen zichzelf niet altijd als (kans)arm, maar voelen zich wel uitgesloten door de vooroordelen en het negatieve imago dat anderen op hen plakken (Hauspie, 2010). De jongeren beseffen m.a.w. maar al te goed dat hun ouders het thuis niet altijd gemakkelijk hebben maar ze realiseerden zich bijvoorbeeld niet dat dit kansarmoede noemde. Ze linken kansarmoede aan bedelaars of daklozen. Ook al beseften ze dat ze het thuis niet breed hebben, reageerden de jongeren wel bijna allemaal op dezelfde manier: ze voelen zich helemaal niet arm. Sommigen waren zelfs verontwaardigd (Buysschaert e.a., 2010). Het antwoord op de vraag Hoe kijkt de hulpverlening naar jongeren zoals jij? is pijnlijk: Meestal kijken ze niet. Ze horen wel, maar ze luisteren niet. Volgens mij hebben ze geen beeld van jongeren zoals ik. Die weten juist wat mijn probleem is, voor de rest weten die niets van mij. (Goussey, B. 2009) Ongeveer één op drie bevraagde jongeren is zich ervan bewust dat ze door hulpverleners als maatschappelijk kwetsbaar omschreven worden. Meer dan de helft vindt zich in deze omschrijving ook terug, terwijl een hoog aantal (40%) meent dat dit niet klopt, ook al wordt dat gezegd (Goussey, 2009). Zes op tien zijn het wel eens met de uitspraak dat velen onder hen al behoorlijk wat klappen hebben gekregen in het leven en dat dit hen kwetsbaar maakt. Jongeren hebben het dus moeilijk met de term, maar bevestigen wel in grote mate de inhoud ervan (Goussey, 2009). De uitspraak dat ze kwetsbaar zijn, weekt bij de jongeren de volgende reacties los (Goussey, 2009): iedereen is kwetsbaar; ik heb mezelf zo nog nooit bekeken; het is een stempel; je kan dan minder geld uitgeven; het heeft te maken met imago, schaamte, je verloren voelen, aan uw lot overgelaten, niet weten waar je terecht zal komen; ankerfiguren, bagage, opvoeding zijn nodig om verder te kunnen. Volgens de bevraagde jongeren zouden kinderen thuis meer bewust gemaakt moeten worden van het bestaan van armoede, van de hulp die geboden moet worden en van het feit dat iedereen in armoede verzeild kan raken. Mensen hebben angst van armoede en van mensen in armoede omdat ze er niet vertrouwd mee zijn. Hulp vragen lijkt simpel, 20 21

4. Hulp vragen lijkt simpel, maar is het niet 04 Als de intieme kring niet kan helpen of ontbreekt, komen jongeren al snel terug bij zichzelf terecht. Jongeren identificeren vrienden, vrije tijd, een goede gezondheid, een hechte familie, scholing, een diploma, en een minimum aan geld als belangrijke factoren om te kunnen slagen in het leven. Maar deze minimumvoorwaarden zijn voor jongeren niet altijd even gemakkelijk te bekomen (Buysschaert e.a., 2010). Het grootste obstakel wordt als volgt omschreven: De grootste frustratie van de jongeren is dat ze niet ondersteund worden, op het moment dat ze het nodig hebben. Er is zeker een bepaalde leeftijd, waarbij men hen moet onder de arm nemen, hen moet begeleiden. Dat kan door de ouders, door de leerkrachten, door de school. (uit: Buysschaert, G. e.a., 2010) Jongeren verwachten expliciete steun van hun ouders, van hun vrienden, van leerkrachten of van begeleiders. Jongeren erkennen ook hun eigen verantwoordelijkheid hierin en vermelden soms hun terughoudendheid om actie te ondernemen. Jongeren die nood hebben aan ondersteuning, hebben onvoldoende kennis van het aanbod. Dat wordt versterkt door de schrik voor het onbekende en de onbekenden. Dat men zich liever richt tot de eigen kring van vrienden, is een heel normale en vanzelfsprekende reflex. Bij de jongeren geeft 45% aan dat er zóveel organisaties zijn met een aanbod, dat ze niet weten tot wie ze zich moeten richten. (Goussey, 2009). De puber-tijd is een fase waar elke adolescent door moet. De ene heeft er wat meer last van dan de andere, maar de meeste jongeren geraken de periode zonder veel kleerscheuren door. Bij vragen en problemen verwachten jongeren in eerste instantie steun en begrip van vrienden en ouders, familie, leerkrachten, of begeleiders in de vrijetijdswerking. Maar deze steunfiguren worden tegelijk ook gezien als factoren die een negatieve rol kunnen spelen en die voor problemen kunnen zorgen. Ik wil het zelf doen Net als volwassenen, proberen de meeste jongeren eerst hun problemen zelf op te lossen, zonder hulp. Als dit niet lukt gaan ze hun intieme kring aanspreken: vrienden, broers en zussen, ouders of partner (Goussey, 2009; De Ridder & De Meire, 2007; Vandenberk, 2006). Vrienden en familie kennen je verhaal, weten wie je bent en je kan hen vertrouwen. Uwe beste vriend is de beste hulpverlener die je kan helpen. Want die zal eerlijk zijn tegen je, die weet wat je probleem is, die weet hoe dat komt. Aan de hulpverlener moet je eerst alles gaan uitleggen. (vrij naar: Goussey, 2009). Of jongeren vrienden, ouders of familie aanspreken wordt bepaald door de aard van de vraag en door de leeftijd van de jongere. Bijna de helft van de bevraagde 13-jarigen zeggen helemaal niemand aan te spreken bij vragen over drugs of seksualiteit. Bij problemen op school gaan ze ten rade bij hun moeders. De bevraagde 15-jarigen geven bij problemen op school de voorkeur aan beide ouders en gaan bij vragen over seksualiteit te rade bij moeders en vrienden. Informatie over drugs zoeken ze liefst zelf op het internet (focusgroepen met 13- en 15-jarigen uitgevoerd door CAW&JZ Middenkust). Als de intieme kring niet kan helpen of ontbreekt, komen jongeren al snel terug bij zichzelf terecht. Vaak komt het erop neer dat er op dat ogenblik niet meer verder naar hulp wordt gezocht. Ofwel gaat het probleem na een tijdje vanzelf over ofwel blijft het aanslepen en wordt het ernstiger. Als het probleem blijft aanslepen of ernstiger wordt, gaan sommigen de stap zetten naar hulp buiten de intieme kring. In eerste instantie zoeken ze die hulp in de directe omgeving: op school, bij leerkrachten of in de vrije tijd, bij de jeugdwerker. Een andere mogelijkheid is de stap zetten naar hulpverlening zoals het CLB of het JAC (De Ridder & De Meire, 2007, Vandenberk, 2006). Vooral jonge tieners zetten die eerste stap om hulp te vragen niet zelf, noch naar de intieme kring toe, noch daarbuiten. Het is dan aan de omgeving om op te merken dat er iets mis is en de jongere daarover aan te spreken. We kunnen spreken van twee grote scharniermomenten in de zoektocht naar hulp (De Ridder & De Meire, 2007; Vandenberk, 2006): hulp vragen aan derden (meestal binnen de intieme kring), zodat je er niet alleen mee blijft zitten (voortraject) en hulp vragen bij hulpverleningsinstanties. Jongeren worden op deze twee scharniermomenten geconfronteerd met verschillende persoonlijke (schaamte, wantrouwen, enz.) en structurele drempels (plaats van het aanbod, openingsuren, enz.) die ze moeten overwinnen (De Ridder & De Meire, 2007; Vandenberk, 2006). Hier komen we later nog uitgebreid op terug. De directe omgeving Hulp vragen en bij wie is dus afhankelijk de leeftijd en van het soort probleem dat zich stelt. Ook de grootte van het probleem kan ertoe doen: voor een groot probleem (zwangerschap, suicide) wordt sneller (professionele) hulp ingeroepen, kleine problemen (liefdesverdriet, ruzie) gaan jongeren eerst zelf proberen op te lossen (De Ridder & De Meire, 2007; Vandenberk, 2006). Ook de eigen persoonlijkheid speelt een rol bij het hulp vragen: karakter (introvert/extravert), verlegenheid, besluitvaardigheid en communicatieve vaardigheden/voorkeuren (De Ridder & De Meire, 2007). Jongeren geven aan dat bij het zoeken naar hulp mensen uit de eigen omgeving een belangrijke rol spelen. Zij zien meestal dat er iets aan de hand is en kunnen samen met de jongere de stap naar de hulpverlening zetten. Jongeren geven aan dit heel steunend te vinden. Ook benadrukken ze dat ze het belangrijk vinden dat ze tijdens het hulpverleningsproces verder bij deze toeleider terecht kunnen (Goussey, 2009; De Ridder & De Meire, 2007). Ouders worden door jongeren over het algemeen niet als ideale toeleiders beschouwd. Jongeren vinden het niet altijd evident om iets aan hen te vertellen, ze willen hen niet ongerust maken of kwetsen en ze voelen zich sneller verplicht of gestraft. Veel hangt af van de ouder-kind relatie en van de aanpak van de ouder. De school is een omgeving waar problemen kunnen gedetecteerd worden, maar dat veronderstelt een goede band tussen leerling en onderwijsinstelling. Sleutelfiguren zoals de klasleraar, een vertrouwensleerkracht, de CLB-medewerker spelen een cruciale rol. Uit bevraging blijkt dat in de praktijk de afstand tussen leerlingen en het eerstelijnsaanbod van het CLB of AWW nogal groot is. Vaak is het een tussenpersoon (leerlin- 22 23

Hulp vragen lijkt simpel, maar is het niet 04 genbegeleider, vriend of vriendin die de stap al eens heeft gezet) die de brug slaat. Een citaat uit de focusgroepinterviews die we uitvoerden illustreert het belang van aanspreekfiguren in de omgeving van jongeren. Jongeren die geen aansluiting vinden bij de hulpverlening zijn al heel erg gebaat bij een heel vrijblijvend aanbod van iemand waar ze eens mee kunnen gaan praten. Zoals de leerlingenbegeleider bijvoorbeeld. Dat werkt wel. Aanwezigheid in de buurt van jongeren is echt wel van belang. (focusgroepen beroepskrachten, project jeugdhulp) Jongeren vragen wel aandacht voor de manier waarop de doorverwijzing gebeurt: ze willen dat er eerst bij hen gepolst wordt of ze daar wel mee akkoord zijn dat er contact met de hulpverlening wordt opgenomen. Ze zijn het er wel mee eens dat het soms, als het om een ernstige situatie gaat, nodig is om aan te dringen (Goussey, B., 2009). De meningen van jongeren over hulp vragen bij leerkrachten zijn sterk verdeeld. Als jongeren een goede band ervaren met een leerkracht dan kan dat een vertrouwenspersoon worden bij problemen rond school of leerproblemen (De Ridder & De Meire, 2007). Wanneer het gaat om vertrouwelijke onderwerpen worden leerkrachten als aanspreekpunt eerder uitgesloten (In Petto, 2011). Volgens jongeren hangt dit vooral af van de leerkracht als persoon en de grootte van de klas waarin ze zitten. In een kleinere klas is er meer vertrouwen, onder de leerlingen, maar ook tussen leerlingen en leerkrachten. Dit maakt het contact gemakkelijker. Leerkrachten zelf merken op dat er een verschil is naargelang studierichting. BSOen TSO- leerlingen zijn opener en zullen sneller met hun problemen komen dan ASO- leerlingen (Vandenberk, 2006). Professionele hulp zoeken is om problemen vragen Professionele hulp zoeken is voor jongeren een grote stap in het onbekende. Het is iets heel anders dan hulp zoeken in de eigen omgeving, op school of in de vrije tijd. Hulp vragen lijkt simpel maar is het niet. Heel wat overwegingen gaan vooraf aan de stap naar de hulpverlening. Het valt jongeren zwaar om toe te geven dat het alleen niet lukt. Een op drie van de jongeren stappen naar de hulpverlening omdat ze echt geen andere oplossing meer zien (Goussey, 2009). Voor de stap naar professionele hulp zijn er bij jongeren grote drempels (Goussey, 2009; De Ridder & De Meire, 2007; Van den Berk, 2006). Vooral jongere jongeren beseffen vaak zelf niet dat ze een probleem hebben, of ze willen dit niet toegeven. Ze willen het zelf doen: jongeren willen anderen niet lastig vallen met hun problemen, ze willen het zelf oplossen. Jongeren schamen zich ervoor dat ze een probleem hebben dat ze niet zelf kunnen oplossen. Wanneer het gaat om gevoelige onderwerpen of recente gebeurtenissen is het extra moeilijk. Ze schamen zich ook om over hun problemen te praten: ze zijn bang om uitgelachen, gepest of scheef bekeken te worden. Ze maken zich ook zorgen over wat de ander van hen gaat vinden: Wat gaat die persoon aan wie ik mijn verhaal doe wel van me denken? Wat als die mij niet gelooft? Zal die niet denken dat ik een sukkel ben?. Jongeren vertrouwen het ook niet: ze zijn onzeker over wat ze kunnen verwachten of hoe iemand gaat reageren; ze zijn bang dat hun problemen doorverteld worden, dat hun ouders het te weten komen; ze denken dat anderen hen toch niet zullen begrijpen of dat ze niet geholpen zullen worden en dat ze de controle over de situatie zullen verliezen eens ze het verteld hebben; ze zijn bang dat er iets aan de situatie zal veranderen. Angst voor het onbekende speelt ook mee: hoe word ik onthaald, wat als het niet klikt?; zullen ze dingen met me doen die ik niet wil, zal ik zelf dingen moeten doen waarop ik echt niet zit te wachten? Ze kennen tenslotte het professionele aanbod niet voldoende of ze weten niet waar ze terecht kunnen. Ze zijn niet genoeg geïnformeerd over de mogelijke hulpverleningsinstanties: welke instanties er zijn, waarvoor je er terecht kan en wat deze instanties juist doen (Goussey, 2009; De Ridder & De Meire, 2007; Van den Berk, 2006). Andere factoren die een drempel kunnen vormen zijn (De Ridder & De Meire, 2007): de fysieke ruimte waar het hulpverleningsaanbod zich bevindt (in welke mate zit je in het zicht, zit er nog volk in de wachtruimte, spreekt de stijl en aankleding aan, is het er comfortabel en gezellig); de vrijblijvendheid (moet je op afspraak komen? is het verplicht?); een vast moment kan een drempel vormen, maar kan ook als ook als een deur werken: een extra stimulans om toch te komen. Ook de plaats van de hulp is van belang. Hulpaanbod in de eigen omgeving creëert een spanningsveld tussen anonimiteit en beschikbaarheid/ bereikbaarheid. Voor een hulpaanbod op de dienst zelf willen jongeren liefst zo ongemerkt mogelijk kunnen binnengaan en het uitzicht mag niet te opvallend zijn. Ruimere openingsuren zijn belangrijk, liefst s avonds na het avondeten en in het weekend. Ook de afstemming tussen openingsuren en openbaar vervoer kan de drempel verlagen. De kostprijs ligt dubbel: het mag enerzijds geen geld kosten (beperkt budget, geld moeten lenen), maar gratis hulp wekt de indruk dat je niet oprecht geholpen wordt. Gratis hulp hangt samen met anonimiteit en vrijblijvendheid. De beschikbaarheid van de hulp is van belang: zijn er wachttijden?, welke procedures moeten doorlopen worden? (De Ridder & De Meire, 2007). Algemeen blijkt dat de informatie van ervaringsdeskundigen, jongeren die de dienst reeds kennen en die er positieve ervaringen mee hebben, de drempel sterk verlaagt. Een vriend of vriendin die de stap zelf al eens heeft gezet kan de jongere over de drempel helpen (Goussey, 2009; De Ridder & De Meire, 2007). Een verwijzing naar de rol en de positie van vormen van peersupport, zoals de jeugdadviseurs, is hier zeker op zijn plaats. Peers bevinden zich in het midden tussen de referentiegroep en de hulpverlening en kunnen fungeren als vertaler tussen jongeren en professionals (Goussey, 2009). 24 25