Afvalwaterafvoer Antwerpse ruien



Vergelijkbare documenten
Hydraulica. Practicum Verhanglijnen BB1. Prof. dr. ir. R. Verhoeven Ir. L. De Doncker

VERGELIJKENDE STUDIE VAN ALTERNATIEVE ONTWERPWAARDE SCHATTINGEN VAN SIGNIFICANTE GOLFHOOGTE

Phydrostatisch = gh (6)

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP

Examen HAVO. Wiskunde B1,2 (nieuwe stijl)

S 3631 UïïSiiATOïnï lif r-r^' J'JJHt S HV:r?AUUQUir3 J

IJkingstoets Wiskunde-Informatica-Fysica 29 juni Nummer vragenreeks: 1

Eindexamen wiskunde b 1-2 havo II

De afvalwaters van de Antwerpse ruien en moerriolen

Extra opgaven hoofdstuk 11

Onderneming en omgeving - Economisch gereedschap

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2002-II

Formules en grafieken Hst. 15

Meten en experimenteren

met de in concept b ijgev o egd e b r ie f om a d vies voor t e leggen aan :

Kanaal Charleroi-Brussel. Sluis I F. Segmentschuiven der benedendeur.

Uitwerkingen oefeningen hoofdstuk 5

4900 snelheid = = 50 m/s Grootheden en eenheden. Havo 4 Hoofdstuk 1 Uitwerkingen

Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 25 mei totale examentijd 3 uur

Examen HAVO. wiskunde B (pilot) tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

GEQ05 DUUR VAN DE LEDIGING VAN EEN RETENTIEVOORZIENING

MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP DEPARTEMENT LEEFMILIEU EN INFRASTRUCTUUR ADMINISTRATIE WATERINFRASTRUCTUUR EN ZEEWEZEN ANTWERPSE ZEEHAVENDIENST

Aantal fietsen Kosten ( ) Verandering kosten ( )

4. Wanneer zal de woningbehoefte even hard groeien als de woningvoorraad? Antwoord. Na 6 jaar.

VERWIJDERING VAN ZWEVEND EN DRIJVEND WIL MET BEHULP VAN STAAFROOSTERS OP DE R.W.Z.I. TE LELYSTAD. door. november Abw 1644 I

Waterbouwkundig Laboratorium dorgerhout BiBUOTHEEX 4^71

Monitor Samenwerkingsverband PO 2707 Amsterdam Diemen augustus 2015 augustus Vergelijking van de regio s

Indijking van de Brakman Nieuwe Isabellasluis. Proeven op klein m odel.

Overgangsverschijnselen

Theorie: Snelheid (Herhaling klas 2)

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

Een kogel die van een helling afrolt, ondervindt een constante versnelling. Deze versnelling kan berekend worden met de formule:

Examen HAVO. Wiskunde A1,2

d. Met de dy/dx knop vind je dat op tijdstip t =2π 6,28 het water daalt met snelheid van 0,55 m/uur. Dat is hetzelfde als 0,917 cm per minuut.

Examen HAVO. Wiskunde B (oude stijl)

-21- GETIJDEN (2) De veelvormigheid van het getij: de Noordzee

5. Lineaire verbanden.

Havo 4 - Practicumwedstrijd Versnelling van een karretje

PROJECT 1: Kinematics of a four-bar mechanism

Examen HAVO. wiskunde B1,2. tijdvak 2 woensdag 18 juni Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

IJkingstoets september 2015: statistisch rapport

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

de weerstandscoëfficiënt van de bochten is nagenoeg onafhankelijk van het slangtype.

TENTAMEN ELEKTROMAGNETISME

Eindexamen wiskunde B1 vwo 2004-II

:Rendabiliteit van de categorieën van verzekeringsprodukten LEVEN.

spiekboek rekenen beter rekenen op de entreetoets van het Cito groep

Debietmeting maken. Aan de hand van metingen aan de sloten en werken met natuurkundige formules een debietmeting leren maken.

HOOFDSTUK VII REGRESSIE ANALYSE

Examen HAVO. wiskunde B1

Bepaling van het Biochemisch Zuurstofverbruik (BZV) in oppervlaktewater

STROOMATLAS BENEDEN ZEESCHELDE VAK PROSPERPOLDER - KRUISSCHANS

Examen VWO. wiskunde B1 (nieuwe stijl)

De richtlijn 80/779/EG bepaalde als grenswaarde voor de dagwaarden:

Voorburg, 21 januari 197~ Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV

Kengetallen. E-5 MPR-Kwaliteit. Inleiding. MPR 24 uur. 4 Betekenis van MPR 24 uur

Weerstand tegen strorning in de Gorai rivier

Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid. Verwerking van gecensureerde waarden

wiskunde A havo 2017-II

I. BEREKENING VAN HET GEMIDDELD PERSONEELSBESTAND A. Alle personeelsleden. Gemiddeld personeelsbestand in A1 =... B A2 =... B2...

Veranderingen Antwoorden

natuurkunde havo 2017-II

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Stand van zaken na een half jaar opvolging van de grondwaterpeilen

CIRCULAIRE CPA CPA AAN DE VERZEKERINGSONDERNEMINGEN

KeCo-opgaven mechanica (arbeid en energie) HAVO4

Examen HAVO wiskunde B. tijdvak 1 donderdag 24 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Inleiding tot de natuurkunde

Testen en metingen op windenergie.

1d) P U P u P U U 24000

Examen VWO. wiskunde A1

Examen HAVO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 20 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN. Tentamen OGO Fysisch Experimenteren voor minor AP (3MN10) Tentamen Inleiding Experimentele Fysica (3AA10)

2.0 Voorkennis. Herhaling merkwaardige producten: (A + B) 2 = A 2 + 2AB + B 2 (A B) 2 = A 2 2AB + B 2 (A + B)(A B) = A 2 B 2

Wiskunde A. Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs Tijdvak 1 Woensdag 17 mei uur

Examen HAVO. wiskunde A (pilot) tijdvak 1 woensdag 25 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

KEURING KUNSTGRASVELDEN. Uitloging zink in het drainage water en de drainage laag.

Examen HAVO en VHBO. Wiskunde A

Foutenberekeningen Allround-laboranten

Wiskunde Vraag 1. Vraag 2. Vraag 3. Vraag 4 21/12/2008

Vraag (1a): Bepaal de resulterende kracht van de hydrostatische drukken op de rechthoekige plaat AB (grootte, richting, zin en aangrijpingspunt).

het noordelijk deel (nabij de woningen) en het zuidelijk deel. Vanwege de invloed naar de omgeving is alleen het noordelijk deel beschouwd.

Differentiaalvergelijkingen I : separabele en lineaire 1ste orde DV

DRUKVERLIES GELAMINEERDE FLEXIBELE SLANGEN

Examen VWO. Wiskunde B1 (nieuwe stijl)

Eindexamen havo wiskunde B I

KENMERKENDE CIJFERS EN BENADERINGSREGELS

Uitwerkingen Vacuümpomp, 3HV, 1: Onderzoeken: theorieën, modellen en experimenten.

Verbanden en functies

BOVENSCHELDE I ASPER BEPALING VAN HET DEBIET VAN DE STUW. dienst HYDROLOGISCH ONDERZOEK

Eindexamen wiskunde B havo II (oude stijl)

Meten en experimenteren

Kennisvraag: Wat zijn de fysisch chemische effecten van de wateroverlast voor de maand juni in vergelijking met andere jaren?

Een vloeistof bevat te veel deeltjes om er het massamiddelpunt van te bepalen. Oplossing: we definiëren een stromingsveld: (,p,v) aan.

Netwerkdiagram voor een project. AOA: Activities On Arrows - activiteiten op de pijlen.

C.V.I. 5.3 Het meten van relatieve vochtigheid 5.3 HET METEN VAN RELATIEVE VOCHTIGHEID

Eindexamen wiskunde B1-2 havo 2008-II

Statistische methode ter berekening van het waarschijnlijk maximum huishoudelijk afvalwaterdebiet van gebouwen

(g 0 en n een heel getal) Voor het rekenen met machten geldt ook - (p q) a = p a q a

Transcriptie:

WATERBOUWKUNDIG LABORATORIUM borgerhout Afvalwaterafvoer Antwerpse ruien DROOGWEDERAFVOER EN VERONTREINIGINGSLAST 1980 11 p,i ll ij M O D. 4 0 6-3

Waterbouwkundig Laboratorium Borgerhout Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Waterinfrastructuur en Zeewezen

80-18 A FV A LW A TER A FV O ER A N T W ER PSE RUIEN ) M od. 406-3' D ROO G W ED ERA FVO ER EN V E R O N TREINIGINGSLAST

1 INHOUD BLZ. Gebruikte afkortingen 4 1 Inleiding 2. M eetnet en registratievoorbeelden 9 3. Methoden ter bepaling van de droogwederafvoer en de 14 verontreinigingslast 3.1. Debieten 14 3.1.1. D e b ie tsb e p a lin g door v u llin g van de ru ien 14 3.1.2. D e b ie tsb e p a lin g bij continue d o o r str o m in g 18 ( 1 D e b ie tsb e p a lin g door s n e lh e id s - en w aterpeilm etingen lg 2 D e b ie tsb e p a lin g m et o v e r la a t 19 3.2. V e r o n tr e in ig in g s la s t ^ 3.2.1. Berekening van het overeenkomstige dagdebiet 20 3.2.2. Berekening van de verontreinigingslast met h et m e n g m o n ste r 21 3.2.3. Berekening van de verontreinigingslast met de deelm onsters 22

2 BLZ. Bepaling van de droogwederafvoer en de verontreini- gingslast der Antwerpse ruien. - M eetresultaten. 24 4.1. Debieten. 24 4.1.1. Droogwederafvoer van bekken V - Scheldestraat 25 4.1.2. Droogwederafvoer van bekken I - Brouw ersvliet 28 4.1.3. D roogwederafvoer van het centrale bekken. St. P ietersvliet - F alconrui, Suikerrui - M eir - M echelse stw g., St. Jansvliet 30 4.1.4. Droogwederafvoer van bekken VI - Van der Sweepstraat 32 4.1.5. Droogwederafvoer van bekken VII - St. Jan spie in - P ark 33 4.1.6. Droogwederafvoer van het globale gebied. (Bekkens I tot VII) 34 4.2. V erontreinigingslast. 35 4.2.1. V erontreinigingslast bekken I 37 4.2.2. V erontreinigingslast uitgang St. P ietersvliet 38

3 BLZ. 4.2.3. Verontreinigingslast bekken III 39 4.2.4. V erontreinigingslast bekken IV 40 4.2.5. V erontreinigingslast bekken V 40 4.2.6. V erontreinigingslast bekken VI 41 4.2.7. V erontreinigingslast bekken VII 42 4.2.8. Verontreinigingslast van het globale gebied 42 5. Samenvatting en besluiten. 44

- 4 - GEBRUIKTE AFKORTINGEN Symbool Betekenis Eenheid b gemiddelde hreedte der laag waarin het zout- m gehalte berekend wordt CB of B O. D. _ D per liter water hoeveelheid biochem isch vereiste zuurstof m g/i c c of C.O.D. hoeveelheid chem isch vereiste zuurstof per liter water m g/i CDWA chloride-gehalte van het afvalwater m g/i CG chloride-gehalte aan de bodem der sectie mg /I CN concentratie van het afvalwater aan Kjeldahl stikstof mg/1 CP chloride-gehalte aan het w ateroppervlak der mg /I sectie CSch chloride-gehalte van het Schelde w ater mg/1 C T chloride-gehalte in een tussengelegen punt mg /I der sectie CX, Y chloride-gehalte in een willekeurig punt van mg /I de koker C Y chloride-gehalte in een punt (Y) der sectie m g /1

- 5 - Symbool Betekenis Eenhe id C Z coneentratie van het afvalwater aan zwevende stoffen mg /I E.I. equivalent inwoner - hg, P, T, Y.. hoogte boven het referentievlak in het punt G, P, T, Y... m Ah dikte der laag m H0-1 - 2... waterpeil op tijdstip 0-1-2... m *Y lengte der laag op het niveau Y m Tv duur der vulling h T 0- l - 2... tijdstip 0-1-2... h Avi w eggestroomd volume 3 m A v toename van het totale volume 3 m VD Av d w a V vt dagdebiet (met regenneerslag) toename van het toegestroom de afvalwater volume afvalwater in rui op peil h p, op peil h T m 3 /dag 3 m 3 m VRL volume regenw ater, verzam eld in de riolering gedurende een lediging 3 m

6 Symbool Betekenis Eenheid V RV volume regenw ater, verzam eld in de riolering gedurende een vulling 3 m AV Sch toename van het binnenlekkende Scheldewater 3 m 4VV V0 -l-2. volume van de vulling volume op tijdstip 0-1-2... 3 m 3 m v v 24.00 dagdebiet droogwederafvoer m 3 /dag Zout Vol hoeveelheid chloriden in het totale volume t kg Zout, hoeveelheid chloriden in de laag op het niveau Y kg

7 INLEIDING. Het afvalwater van het centrum van de stad Antwerpen zal in een nog te bouwen zuiveringsstation gezuiverd worden. Dit zuiveringsstation werd gepland ten zuiden van de stad, op de gronden gelegen tussen de G roothandelsm arkt en de zuidelijke petroleum installaties. Een eerste gedeelte van dit station is reeds in ontwerp en zal het afvalwater verw erken van een deel der gemeenten Antwerpen, Hoboken en Wilrijk. Een tweede g e deelte zal het afvalwater zuiveren van het gebied dat op de bijlage 1 door de verschillende hydrografische bekkens (I tot VII) wordt voorgesteld. In de tabel 1 worden ter herinnering de hydrografische oppervlakten der bekkens en het aantal inwoners w eergegeven. Voor m eer uitgebreide informatie van het ruienstelsel en de werking ervan wordt verw ezen naar de verslagen Mod. 406-1 en Mod. 406-2. In het eerste verslag (Mod. 406-1 : Afval w ater afvoer t Antwerpse ruien. Huidige functie van de ruien en eerste afvoer- metingen.) wordt een eerste inzicht in de werking van het ruienstelsel w eergegeven. V erder worden er enkele oriënterende m e tingen in besproken, die uitgevoerd werden om na te gaan of de vooropgestelde meettechnieken aan de verwachtingen voldeden. In het tweede verslag (Mod. 406-2 : Afvalwater afvoer Antwerpse ruien. Beschrijving van het ruienstelsel.) worden alle beschikbare gegevens over het ruienstelsel sam engebracht. N aast een beknopte historiek der ruien, w aarin de groei van het stelsel schetsm atig wordt weergegeven, zijn er een reeks plannen over het stelsel in opgenomen, w aarvan het ene deel werd v erstrek t door de Dienst voor W erken der Stad Antwerpen en het andere deel opgemaakt werd in het Waterbouwkundig L aboratorium. De berekeningsresultaten van het volume van het rioleringsstelsel in

8 functie van het waterpeil worden er eveneens in weergegeven. Uiteindelijk wordt er ook dieper ingegaan op de werking van het rioleringsstelsel dat zich in het bestudeerde gebied bevindt. In het voorliggende verslag wordt aan de hand van de metingen de droogwederafvoer der verschillende bekkens bepaald. V erder wordt ook de samenstelling van het afvalwater aangegeven, w aarm ede de verontreinigingslast berekend werd die in het tweede gedeelte van het toekomstige zuiveringsstation zal verw erkt w o r den.

9 2. M EETNET EN REGISTRATIE VOORBEELDEN. De plaatsing van de verschillende limnigrafische toestellen is aangegeven op de bijlage 2. De eerste vier meetpunten (LI tot L4) werden reeds beschreven in het eerste verslag (mod. 406-1). Ondanks het feit dat reeds midden 1979 de elektrische aansluitingen werden aangevraagd en door het Waterbouwkundig Laboratorium in septem ber 1979 de aansluitmogelijkheden in de verschillende m e etpunten voorzien waren, konden pas tijdens de maand april 1980 deze aansluitingen gerealiseerd worden voor de verschillende limnigrafen (punten L3 tot L 8). Hierdoor werd het mogelijk te starten met de continue registraties in de vier bijkomende meetpunten (L5 tot L 8), die wij hierna kort beschrijven. Op 31 m aart 1980 werd een vijfde lim nigraaf (L5) in gebruik genomen in de M inderbroedersrui aan de hoek met de W ijngaardbrug. Dit meetpunt bevindt zich dan ook op het centrale bekken (II, III en IV), dat reeds door de limnigrafen LI, L2 en L4 gecontroleerd wordt. Dit meetpunt is'dus eerder als bijkom stig te beschouwen, m aar biedt de mogelijkheid een beter inzicht in de werking van dit centrale bekken te verw erven. Samen met de meetgegevens, verkregen in de punten LI, L2 en L4 laat het toe de voortplanting in het bekken van verschillende v e r schijnselen (b.v. het spuien) na te gaan. Op 1 april 1980 werd een zesde lim nigraaf (L6) in gebruik genomen aan het kruispunt van de Scheldestraat met de C ockerillkaai en St. M ichielskaai. Het meetpunt bevindt zich in de nabijheid van de uitgang naar de Schelde van bekken V. Om technische redenen kan de deur N 3 2 (* )a a n het opw aartse uiteinde van deze m oerrioo! (ter hoogte van Justitiestraat n 20) niet geopend worden, zodat dit meetpunt het ganse bekken V controleert. Het meetpunt bevindt (*) Sedert oktober 1979.,

10 zich wel reeds tam elijk ver opw aarts de klep, die dicht tegen de kaaimuur gelegen is. Om op een eenvoudige wijze de elektrische aansluitingen te verwezenlijken, moest het punt zich echter landwaarts de w aterkeringsm uur bevinden. Op 31 m aart 1980 werd een zevende lim nigraaf (L7) in gebruik genomen in de Van der Sweepstraat opwaarts klep N 6, die uitgeeft op een koker die langs klep N 7 uitmondt in de Schelde. Tijdens metingen m ethandtoestellen is echter gebleken dat het w aterpeil in de koker tussen de twee kleppen het w aterpeil in de Schelde min of m eer volgt, zodat de aanleg van een meetpunt in deze koker niet in aanm erking kwam. Daar de klep N 6 iets beter bleek af te sluiten, werd de borrelbuis van de lim nigraaf opwaarts deze klep aangebracht. Op 1 april 1980 werd een achtste lim nigraaf (L8) in gebruik genomen aan het noordelijk uiteinde van het St. Jansplein. In deze m oerriool doet zich een continue, m aar niet perm anente stroming voor, zodat de w aterpeilvariaties gering zijn. Om het debiet zo nauwkeurig mogelijk te bepalen, werd op de deur N# 48 aan dit meetpunt een overlaat aangebracht. Daar men echter wegens de p re-m e tro aan dit rio leringsstelsel nog werken uitvoerde, m oest het w aterpeil in deze m oerriool zo laag mogelijk worden gehouden. Daardoor was het pas in septem ber 1980 mogelijk om de overlaat in werking te stellen. Een voorbeeld van reg istraties der 8 limnigrafen wordt weergegeven op de bijlage 3 voor de data 25 en 26 juli 1980. Zij stellen de veranderingen voor van het w aterpeil in de ruien gedurende een periode van twee opeenvolgende getijen. Deze voorbeelden vangen aan even voor de laagw aterstand in de Schelde, bij leeggelopen ruien.

De verdere opeenvolging van de ogenblikken van hoog- en laagwater wordt onderaan de registraties met pijlen aangegeven. Bij het afsluiten van de ruien wordt eerst de schuif N 14 der Brouw ersvliet dicht gezet zodat het waterpeil in deze riool begint te stijgen (registratie L3). Daarna komt de schuif N 13 van de St. Pietersvliet aan de beurt. De bodem van deze rui stijgt e r snel over een korte afstand (van cota 1, 30 tot 2, 15 + NKD) zodat het waterpeil (registratie L4) ook heel snel toeneemt tot aan het niveau (+_ 2, 50 m NKD) waar zich een "overloop" naar de rui der Koolkaai kan vorm en. Als laatste wordt de schuif N 10 aan de St. Jansvliet gesloten. De bodem van de St. Jansvliet ter hoogte van de iim nigraaf LI is m erkelijk hoger gelegen (cota 2, 12 NKD) dan de bodem ter hoogte van de schuif (cota 1,78 m NKD) zodat de rui zich gedurende een langere tijd moet vullen (normaal een half uur) vooraleer een stijging van het w aterpeil vastgesteld wordt op de registratie L I. In deze rui wordt afvalwater van de bekkens IV en III verzam eld (* ) zodat het w aterpeil hier een tamelijk snelle stijging vertoont. De rioolbodems te r hoogte van de lim nigrafen L2 (cota 3, 16 NKD) en L5 (cota 2,óó8 NKD) zijn nog hoger gelegen, zodat het sluiten der schuiven op hun registratie geen onmiddellijke invloed uitoefent. Aan de lim nigrafen L6 en L7 wordt de rui afgesloten door een terugslagklep. Wanneer het water in de Schelde stijgt, zal dit e e rst nog vrij in de rui kunnen binnenstromen totdat de w aterdruk langs de Scheldezijde op de klep groot genoeg wordt om haar te doen afsluiten. Daarna worden deze ruien verder gevuld met afvalw ater. Bij dalend getij wordt op een bepaald ogenblik het w aterpeil in de Schelde lager dan dit in deze ruien zodat de terugslagkleppen der bekkens V en VI autom atisch opengaan en het verzam elde afvalwater in de Schelde geloosd wordt (zie L6 en L 7 ). Rond laagw ater loopt het afvalwater gewoon naar de Schelde en hangt de hoogte van het w aterpeil in de rui af van het debiet w aarm ee dit gebeurt. ( * ) Indien bij voorgaande lediging de schuiven van. /.. St. P ietersvliet en Koolkaai niet geopend w erden w ordt hier ook het afvalwater van bekken II aan toe gevoegd.

12 Tijdens de nacht worden de schuiven niet bediend, zodat men op de registraties LI tot L5,tijdens de nachteb, geen lediging krijgt. De stijging van het w aterpeil verloopt dan veel trager (beschikbaar volume vergroot steeds m eer) en voor som m ige registraties (L2 en L3) is zelfs een lichte daling waar te nem en. Wanneer het getij daarna terug opkomt stijgt het waterpeil veel sneller. Dit alles laat verm oeden dat deze schuiven niet m eer voldoende afsluiten en zowel het Scheldewater als het ruiwater laten doorsijpelen. Later wordt hier nader op ingegaan ( 4.1.2 tot 4.1.4 ). Bij de volgende dageb worden de verschillende schuiven geopend zodat het ruiw ater naar de Schelde kan weglopen en het w aterpeil in de ruien snel zakt (registraties LI tot L5). De schuif N 13 aan de St. Pietersvliet wordt hierbij echter niet geopend zodat het waterpeil aan lim nigraaf L4 slechts kan zakken tot aan het niveau van de "overloop" der rui van de Koolkaai (cota 2,53 m NKD). Aan de lim nigraaf L8 neem t men slechts een gewone d o o r strom ing w aar. D aar tijdens de hier besproken metingen de schuif N 56 der Rubenslei gesloten was m erken we hier geen invloed van de andere bekkens op deze reg istra tie. De verandering van het w aterpeil is dus alleen te wijten aan de verandering van het w aterdebiet dat continu afgevoerd wordt. Op de bijlage 4 wordt een voorbeeld gegeven van de r e gistraties LI, L2, L4 en L5, voor het geval in het centrale bekken Scheldewater bijkomend wordt ingelaten om de ruien te spuien. In dit voorbeeld wordt het w ater langs de schuif N 10 der St. Jansvliet (registratie LI) binnengelaten bij hoge w aterstand in de Schelde. Zodra het water in deze rui hoog genoeg gestegen is, kan het overlopen naar de verschillende andere

13 ruien om daar het waterpeil te doen stijgenen de beschikbare waterhoeveelheid te vergroten. Om het effect der spoeling te verbéteren werd blijkbaar de schuif N 15 aan de Schrijnw erk ersstraat gesloten na het bijkomend vullen van de ruien. Nadat dan de rui der St. Jansvliet (registratie LI) leeggelopen was, werd deze schuif terug opengezet, zodat het waterpeil (LI) een nieuwe stijging vertoont.

14 METHODEN TER BEPALING VAN DE DROOGWEDERAFVOER EN DE VERONTREINIGINGSLAST. 3.1. Debieten. Tijdens de droogwederafvoer wordt het debiet bepaald met de continue registraties der lim nigrafen, die aan uitgangen naar de Schelde (punten LI, L3, L4, L6 en L7) en aan het meetpunt op het St. Jansplein (punt L 8) zijn aangebracht. Aan de hand van deze registraties worden de volgende berekeningsmethoden toegepast. 3.1.1. Debietsbepaling door vulling van de ruien. Het w ater der ruien wordt regelm atig in de Schelde geloosd (zie onder 2 en ook verslag 406-2). Na het sluiten van de schuiven of kleppen begint het toestrom ende afvalwater de ruien te vullen. Met de continue reg istraties (meetpunten LI, L3, L4, L 6 en L7), kan men op elk ogenblik bepalen welk volume afvalw ater zich in de ruien bevindt. Het volum everschil tussen twee bepaalde ogenblikken laat dus toe het gemiddelde debiet tussen deze beide tijdstippen te berekenen. Sommigen van deze waarden mogen om verscheidene redenen niet als een droogwederafvoer beschouwd worden, zoals b.v. wegens de regenneerslag, wegens het spuien van de ruien of wegens lekken aan de schuiven e n z... De bruikbare debieten worden over de overeenkomstige tijdspanne in grafiek gebracht zoals uitgevoerd op de bijlagen 8 en volgende. Door voor elk uur het gemiddelde der debieten te berekenen zoals in tabel 6 en op bijlage 8 weergegeven, kan men het gemiddeld afgevoerd debiet bepalen. De uiterste waarden, aangegeven door de uiterste lijnfragm enten op bijlage 8, bepalen de minimale en de maximale droogwederafvoer, gem eten over een periode van een maand. /.

15 Bij deze methode van debietsmeting moet men echter rekening houden met het feit dat sommige schuiven en kleppen niet m eer volledig afsluiten. Bij het werkelijke volume afvalw ater komt dus een zekere hoeveelheid Scheldewater, die bij hogere waterstand in de Schelde langs de schuiven en kleppen in de ruien binnenlekt. Het lekdebiet is in hoge mate v eran d erlijk en hangt af van verschillende factoren zoals : staat en stand van de schuiven en kleppen (min of m eer goede sluiting), w ater - peilverschil tussen Schelde en rui, slibgehalte (in verband met eventueel opvullen van sm alle spleten door het stromend water) e n z... Als het water in de Schelde lager staat dan in de ruien treedt er, bij gesloten stand van de schuiven, ook lek op naar de Schelde toe. Om een schatting van de volum es binnenlekkend Scheldew ater te kunnen maken, werden aan de verschillende schuiven en kleppen metingen van de geleidbaarhèid uitgevoerd. Voor het zeew ater staat de geleidbaarheid in relatie tot het zoutgehalte en dus ook tot het chloridegehalte (regel van Knudsen).. Het chloride ge halte is een kenm erk dat het Scheldewater van het afvalwater onderscheidt en dat voor berekeningen bruikbaar is. D aar het Scheldewater in de omgeving van Antwerpen een b e paalde hoeveelheid zeew ater bevat, wordt aangenomen dat de zoutverhoudingen deze van zeew ater blijven en kan de geleidbaarheid als m aat voor het chloridegehalte gelden. Het rioolw ater kan de geleidbaarheidsm etingen beïnvloeden, zodat bij de interpretatie ervan men niet op een grote nauwkeurigheid moet rekenen. Daar de meetpunten niet zeer v er van de kleppen gelegen w aren en gelet op het parallelism e tussen het verloop van het chloridegehalte van het Schelde- en ruiw ater dat tijdens de metingen w erd vastgesteld, heeft men aangenomen /.

16 dat door deze geleidbaarheidsmetingen toch een redelijke benadering van het chloridegehalte werd verkregen. Uiteindelijk laten deze chloridegehaltemetingen toe een ruwe schatting van het lekdebiet te bepalen zoals hieronder blijkt. Het chloride - gehalte van het Scheldewater aan het Loodswezen wordt continu gem eten door de Antwerpse Zeediensten en werd ons voor de betrokken dagen ter beschikking gesteld. De m eetsituatie tijdens deze zoutmetingen wordt schem atisch voorgesteld door de figuur op bijlage 5. De metingen van w aterpeil en geleidbaarheid gebeuren in twee secties. In elke sectie wordt de geleidbaarheid gem eten aan de bodem (punten G1 en G2), aan het oppervlak (punten PI en P2) en in een tussengelegen punt (punten Tl en T2), afhankelijk van de beschikbare w aterdiepte. Voor de berekening wordt v e r ondersteld dat tussen twee meetpunten op een vertikaal, het chloridegehalte lineair verloopt, zodat wij tussen de punten G en T krijgen : - h G C Y = CG +,C T CG> G en tussen de punten T en P C Y = C T + (Cp h T h T Hierbij zijn C en h het chloridegehalte en het niveau in de verschillende punten. V erder veronderstellen wij dat in elke laag het chloridegehalte in de lengte van de koker verandert volgens de exponentiële wet : CX, Y Ae -kx w aarin A en k constanten zijn die voor elke laag kunnen bepaald worden m et de hiervoren berekende chloridegehalten in de twee

17 secties. De in aanmerking te nemen lengte (ly ) van elke laag (y) kan bepaald worden door het volume van de laag te delen door de dikte ervan en door de gemiddelde breedte b, die men kan afleiden uit de detailplannen die reeds in het verslag 406-2 besproken w erden. De hoeveelheid zout (als chlorideionen) die zich in de laag y bevindt bedraagt dus : h yf A -kx. A, Zout Ae y 0 = Ab Ah b Ah r " k x 1 e dx _ -k J 0 y = A b ^ h (1 _ e -kly) Door deze formule te som m eren over de volledige dikte der w aterlaag verkrijgen wij dus de totale hoeveelheid zout (als chloride-ionen) die zich in het water beyindt : Zout Vol AbAh q k -kl e Y ) Door deze hoeveelheid op de verschillende ogenblikken te berekenen, kunnen we nu de toegestroom de volum es Scheldewater en droogw ederafvoer bepalen, aan de hand van de totale volum e- toename en het chloridegehalte van het Scheldewater en van de droogw ederafvoer, volgens de form ules : AV = Av Sch + avd w a AZout Vol = AVSch CSch DWA DWA

18 Het chloride ge halte van de droogwederafvoer wordt bepaald bij het begin van de meting, wanneer het afvalwater nog gewoon uitstroomt, vlak voordat de schuif gesloten wordt. Bij sommige metingen was het echter slechts mogelijk in een enkele sectie het chloridegehalte te bepalen. Voor de berekening van de chloridenhoeveelheid werd bij deze metingen verondersteld dat het chlor idegehalte in de lengtezin van de koker constant blijft zodat een zeer ruwe benadering van de hoeveelheid zout in het watervolume kan berekend worden met de form ule : c r + c t C T + C p ZoutVol = VT --------2 ~ + (VP - V 2 Hierbij betekenen Vp en de volum es afvalwater die zich in de rui bevinden, w anneer het wateroppervlak zich op de respectievelijke peilen h p en h^ bevindt. 3. 1. 2.Debietsbepaling bij continue doorstrom ing. Bij continue doorstrom ing paste men twee methoden toe : 1 P^Pj-gt^b^paling door snelheids- en waterpeilmetingen^. Aan het meetpunt op het St. Jansplein (punt L8) wordt een continue, m aar niet perm anente stroming waargenom en. Het debiet kan dus bepaald worden door meting van de watersnelheid en het w aterpeil, (dat door de geom etrie der sectie van de riool de natte doorsnede geeft). Daar de w atersnelheid als afhankelijk kan beschouwd worden van het waterpeil, kan het debiet rechtstreeks afhankelijk van het w aterpeil gesteld w orden. Deze afhankelijkbëid w erd door metingen nagegaan en in grafiek gebracht op de bijlage 6.

19 2 Dj2bJ.e t sbejd a lin g _raej_o^^r IjljlJ. Aan het meetpunt op het St. Jansplein (punt L 8) werd ook een overlaat aangebracht bovenop de deur N 48. Door het sluiten van deze deur is het in principe mogelijk de droogwederafvoer te bepalen van het bekken VII, alsook van het geheel der bekkens VII, II, III en IV bij volledige vulling van deze drie laatsten. Verder was het ook mogelijk het debiet van bekken V te m eten in een meetbak m et overlaat. Tijdens de maand augustus 1979 werd im m ers de klep aan de uitgang naar de Schelde van dit bekken vernieuwd. Om de werken in den droge te kunnen uitvoeren, werd het afvalw ater stroom opw aarts in de m oerriool tegengehouden en van daar doorheen buizen over de kade naar de Schelde gepompt. Vooraleer in de Schelde te storten werd het w ater eerst doorheen een door het Waterbouwkundig Laboratorium geplaatste meetbak met overlaat geleid. 3.2. V e r o n tr e in ig in g s la s t. Ter bepaling van de verontreiniging worden gedurende de lediging van de ruien afvalwater m onsters genomen, die daarna ontleed worden. Het w ater stroom t im m ers alleen tijdens de lediging, zodat alleen tijdens deze periode voldoende representatieve m onsters kunnen genomen worden. Overigens mag bij deze m onsternam e het w ater niet te snel strom en ter verm ijding van som m ige verschijnselen die de uitslagen nadelig kunnen beïnvloeden (b.v. m eeslepen van zuurstof) en ook om de m onsternam eapparatuur niet te beschadigen. D aarom wordt de

20 lediging die norm aal ongeveer 25 minuten duurt, tot ongeveer twee uren verlengd, en dit door de afsluitingsschuiven slechts een paar centim eter te openen. Enerzijds wordt dan een mengm onster sam engesteld door het w ater continu vanaf de bodem op te pompen met een debiet van circa drie liter per uur en in een fles te verzam elen, zodat men hierin een mengmonster van vijf tot zes liter verkrijgt. Anderzijds wordt regelmatig (norm aal om de vijf minuten) m et een em m er een oppervlaktem onster genomen, w aarm ede m en een reeks deelm onsters sam enstelt. 3. 2. 1. Berekening van het overeenkom stige dagdebiet. Gedurende de vulling, voorafgaand aan de lediging, werd een watervolume toegevoerd over een tijdspanne T y die korter is dan 24 uren. Om het overeenkomstige dagdebiet van de droogw ederafvoer qq) te bepalen, wordt het debiet gedurende de overblijvende periode gelijk genomen aan het gemiddelde debiet gedurende de vulling, zodat men verkrijgt : Av V V = x 24 24.00 --------- T V Sommige metingen w erden echter bij regen uitgevoerd, zodat in de formule enkele verbeteringen moeten aangebracht worden. Het watervolume &Vy bevat im m ers een volume regenw ater V ^y dat tijdens de vulling in de riool terecht kwam en dat men voorlopig schat aan de hand van de gemeten regenval, de oppervlakte en de theoretische regenafvoercoëfficiënt van het betrokken bekken. Deze gegevens vindt men per bekken in de tabel 1. De bepaling van de regenafvoercoëfficiënten zal nader besproken worden in het volgend rapport : "Mod. 406-4 Regenafvoer". Bij regenneerslag verkrijgt men dus als dagdebiet droogw ederafvoer : AV, - V RV 24.00 x 24./.

21 Om het volledige dagdebiet bij regen te kennen, moet men hier dus nog de regenafvoer bijtellen die viel tijdens de vulling en ook deze die viel tijdens de lediging V ^ : V = V + D 24.00 VRV + RL 3. 2. 2. Berekening van de verontreinigingslast met het mengm o n ste r. Het m engm onster wordt verondersteld dezelfde sam enstelling te hebben als het afvalwater van het overeenkomstige dagdebiet. De verontreinigingsvracht wordt dus berekend door het dagdebiet (V^) te vermenigvuldigen m et de concentratie van het m engm onster. De overeenstem m ende eenheden v e r ontreinigende belasting worden verkregen door deze vrachten te delen door de coëfficiënten die verm eld worden in de wet van 23 januari 1974 : "Koninklijk besluit houdende uitvoering Van artikel 4 van de wet van 26 m aart 1971 op de bescherm ing van de oppervlaktew ateren tegen de verontreiniging." (zie Staatsblad van 15 feb ru a ri 1974 blz. 2258). Daar het afvalwater van de ruien een mengeling is van huishoudelijk en industrieel afvalwater, kan men m et deze w aarden ook het getal "equivalent-inw oner" bepalen (E.I.). Dit getal, dat toegekend wordt aan industrieel afvalwater, is een getal zonder afmetingen en wordt als m aatstaf beschouwd om de behandelbaarheid van het onderzocht water te vergelijken m et een referentie (huishoudelijk) afvalw ater. Als vergelijkingsbasis kan men elk van de vijf p aram eters, verm eld in de wet

22 van 23 januari 1974, nemen, alsook elke combinatie van deze p a ra m e te rs. Als voorbeeld geven we de form ules die werden weerhouden voor Nederland en Frankrijk (zie W.T.C.B. Tijdschrift 1973 N 4, blz. 46). weergegeven. De uitwerking van deze form ules wordt in tabel 20 3.2.3. Berekening van de verontreinigingslast met de deel- m onsters. Elk deelm onster stem t overeen met een welbepaald deel / van het totale afgevoerde volum e. Aan de hand van w aterpeilm e- tingen tijdens de lediging bepaalt men het volume afvalwater dat m et elk deelm onster overeenstem t. Tijdens de lediging blijft echter het afvalwater uit de zijriolen toestrom en, zodat dit volume moet verhoogd worden met een hoeveelheid die men benaderend berekent door de verlopen ledigingstijd te verm enigvuldigen met het gemiddelde dagdebiet zoals dit in paragraaf 3.2.1. aangegeven - w erd. Daarenboven moet dit volume bij regenneer slag nog verhoogd worden met het volume regenw ater dat in deze periode toestroom t en dat berekend wordt zoals hiervoor reeds werd aangeduid. De vracht, m eegevoerd in elk volume, wordt berekend door dit volume te verm enigvuldigen m et de concentratie van het overeenstem m ende deelm onster. Door deze volum es en vrachten sam en te tellen, bepaalt men het volume w ater en de vracht die tijdens de lediging w erden afgevoerd. Om de vrachten te bepalen die over 24 h moeten afgevoerd worden, v erm en ig vuldigt men deze w aarden m et de verhouding van het volume tijdens die dag af te voeren ( = ) tot het volume afgevoerd tijdens de lediging. Met de coëfficiënten,. /

23 verm eld in de wet van 23 januari 1974, kan men ook hier de overeenstem m ende eenheden verontreinigende belasting berekenen. Met de voormelde form ules kan men ook het getal équivalent-inwoner" bepalen. Aangezien bij de deelm onsters het gehalte aan zwevende stoffen niet werd bepaald, gebruikt men in de F ranse form ule de vracht aan zwevende stoffen, berekend met het m engm onster. weergegeven. De uitwerking van deze form ules wordt in tabel 21

24 4. BEPALING VAN DE DROOGWEDERAFVOER EN DE VERONT- REINIGINGSLAST DER ANTWERPSE RUIEN - M EETRESUL TATEN. E r valt vooraf op te m erken dat bij de bepaling van de droogwederafvoer rekening w erd gehouden m et de overgang van w inter-uur naar zom er-uur. De toevoer van afvalwater wordt veroorzaakt door de m enselijke aktiviteiten, die verondersteld worden steeds op hetzelfde uur plaats te grijpen en dus m et deze overgang ook opschuiven. Bij de uitwerking van de metingen werd het uur dus behouden en niet naar een constante tijdbasis omgerekend. 4. 1. Debieten. Zoals reeds in punt 3.1.1. verm eld sluiten sommige schuiven en kleppen niet volledig af. De hoeveelheid Scheldewater die zij bij hoge tij in de ruien binnenlaten kan wel bij een bepaalde vulling gemeten worden, doch verschilt bij elke vulling naargelang de voorw aarden (hoogte van het getij, min of m eer goede afsluiting van de schuif of klep, schuif die niet telkens wordt geopend, enz.). Zeer recent, nam elijk in augustus 1979, werd de klep aan de Scheldestraat (bekken V) vernieuwd. Uit de continue registraties en uit de zoutmetingen blijkt dat deze klep nu veel beter afsluit dan voorheen en vrijw el geen Scheldewater m eer tot de m oerriool toelaat. Bij de debietsbepaling moeten dus voor bekken V geen correcties m eer toegepast worden. De droogw ederafvoer d er andere bekkens wordt op twee m anieren bepaald. Bij de eerste m anier bepaalt men m et de resultaten van het bekken V het gemiddelde volume afvalwater per inwoner van dit bekken. Voor de andere bekkens berekent m en dan de droogw ederafvoer met dit gemiddeld volume en met het inw oneraantal.

25 Deze m anier geeft een droogwederafvoer die voor bepaalde bekkens zal verschillen van de werkelijke droogw ederafvoer. Het centrum der Stad Antwerpen ontvangt im m ers overdag een groot aantal personen van buiten het onderzochte gebied. De spreiding van deze pendelaars over de verschillende hydrografische bekkens stem t natuurlijk niet overeen met de huidige respectievelijke inw oneraantallen. V erder heeft men ook v e r schillende industrieën en groot-verbruiker s van water zoals w asserijen, haarkappers, enz. Het verschil tussen de waarden van de droogw ederafvoer bekomen volgens deze eerste manier en de werkelijke waarde zal dus afhangen van de spreiding van deze invloedsfactoren. E r werd geen onderzoek verricht om deze nader te kennen. Bij de tweede m anier berekent men de droogwederafvoer der verschillende bekkens zoals aangegeven onder 3. 1. en past hierop de aldaar verm elde correcties toe. Om de w aarden volgens de eerste m anier te bepalen en om daarna de w aarden bekomen met de tweede m anier hierm ede te vergelijken, berekenen we nu eerst de droogw ederafvoer van bekken V. 4.1.1. D roogwederafvoer van Bekken V - Scheldestraat. Zoals reeds verm eld in punt 3.1.2. was het tijdens de maand augustus 1979 mogelijk het debiet van dat bekken rechtstreeks te m eten in een m eetbak met overlaat. Deze meting werd doorgevoerd van 22 augustus in de namiddag tot 6 septem ber in de nam iddag. Als droogw ederafvoer kunnen alleen de metingen weerhouden worden van dinsdag 28 augustus tot en m et zaterdag 1 septem ber. De registratie van het w aterniveau in d e meetbak

26 varieerde tamelijk sterk met de tijd. Voor de berekening van het verpompte volume afvalwater w erden verschillende momenten gekozen w aartussen het w aterniveauverloop als rechtlijnig kan beschouwd worden. Op deze ogenblikken werd het overeenkomstige ogenblikkelijke debiet berekend. Op de bijlage 7 werden deze debieten uitgezet in functie van de tijd. Om het verpompte volume afvalwater te bepalen, werd voor de verschillende tijdspannen het gemiddelde debiet vermenigvuldigd met de verlopen tijd. Deze berekening wordt weergegeven in de tabel 4. Bij de b e paling van deze volumes werd geen rekening gehouden met het in de rui gestockeerd volume dat afhing van de bedien ings wij ze van de pompen. De eerste pomp trad nam elijk in werking indien het w ater in de m oerriool hoger stond dan 0, 5 m. boven de bodem. Indien het w ater hoger stèèg dan 1 m. trad een tweede pomp in werking. Het volum everschil tussen deze twee niveau's hetzij 520 m, is dus het maximum volume dat niet medegerekend werd bij de bepaling van het volume afvalwater verpom pt tussen elke twee tijdstippen,zoals hoger aangegeven. Naargelang het b e schouwde tijdsverval groter wordt zal de relatieve fout die men maakt, door hogerverm eld volum everschil te verw aarlozen, kleiner worden. Tijdens deze meting stond de deur N 32 in de Justitiestraat open. Volgens de plannen van het rioleringsstelsel zou dus het grootste deel van bekken V langs daar uit het bekken moeten afw ateren. Het berekende gemiddelde debiet komt echter heel goed overeen met de debieten zoals die (hierna) berekend worden met de continue reg istraties, waarbij deur N 32 gesloten is. Aan deze deur doet zich verm oedelijk een bodem - verhoging voor ten gevolge van sterke aanslibbingen, w aardoor praktisch alle afvalwater van bekken V naar de Scheldestraat afvloeit. Dit is des te aannem elijker d aar volgens de Dienst voor Werken - Stad Antwerpen de deur N 32 gedurende de voorgaande 20 ja re n gesloten bleef.

27 Het bekken V wordt van de Schelde afgesloten door de klep N 9. Deze klep werd in augustus 1979 vernieuwd, zodat zij nu veel beter afsluit, hetgeen ook bevestigd wordt door de zoutmetingen in de m oerriool. D aarom was het mogelijk de debietsbepaling met de continue registratie op een m eer doorgedreven m anier uit te voeren. Hiertoe werden de berekeningen uitgevoerd vanaf het ogenblik dat de klep dichtslaat. Op elk uur leest men dan het w aterpeil af en berekent hieruit het gemiddelde debiet tussen de verschillende uren. Voor de registraties (L6), die als voorbeeld gegeven werden op de bijlage 3, worden de b e re keningen voorgesteld in tabel 5. Alle berekende debieten worden voor de maanden april tot septem ber 1980 uitgezet op de bijlagen 8 en 12. Op deze grafieken is ook de curve getekend die voor elke maand het verloop van het gemiddelde debiet over een dag w eergeeft. Deze gemiddelde debieten, alsook hun percentage tegenover het gemiddelde dagdebiet en hun percentage tegenover het totale dagdebiet zijn weergegeven in de tabellen 6 tot 8. In de tabel 8bis vindt men het globaal gemiddeld verloop over oen dag voor de maanden april tot augustus 1980. Het gemiddeld verloop over een dag der verhouding van het uurlijks debiet tot het gemiddelde dagdebiet wordt voor dezelfde periode weergegeven op de bijlage 12bis. De curven van het gemiddelde debiet bereiken rond de m id dag hun m axim um (67 1/s tot 81 1/s) en dalen daarna om tussen 18 en 21 uur een nieuwe kleinere stijging (56 1/s tot 68 1/s) te v e r tonen. Het m inim um (25 1/s tot 38 1/s) doet zich 's m orgens tussen 3 en 7 uur voor. Voor de beschouwde periode bedroeg de maximale ogenblikkelijke droogw ederafvoer 104 1/s en de m inim ale droogwederafvoer 21 1/s. Het globale gem iddelde debiet bedroeg 52 1/s.. /..

28 Tijdens de beschouwde periode varieerde de droogwederafvoer van dit bekken van 235 tot 280 liter per dag en per inwoner. De gemiddelde afvoer bedraagt 243 1/dag per inwoner. Met deze waarde kan men de debieten in de bekkens I tot en met VII berekenen, steunend op de inwoneraantallen, zoals aangegeven in de tabel 2. In de volgende paragrafen zullen deze debieten vergeleken worden m et de waarden van de droogwederafvoer, bepaald aan de hand van de continue reg istra tie s. 4.1.2. Droogwederafvoer van Bekken I.-B rouw ersvliet. Het bekken I is norm aal van de andere bekkens afgesloten. Met de continue registratie van de lim nigraaf L3 kan men dus rechtstreeks het debiet in dit bekken bepalen. Een voorbeeld van zulke debietsbepaling met behulp van de re g istraties, weergegeven op bijlage 3, wordt gegeven in de tabel 9. Op analoge wijze werden berekeningen uitgevoerd voor alle registraties vanaf 5 m aart 1979. De hierm ee bekomen uitslagen werden uitgetekend op de bijlagen 13 tot 28. Hierin is natuurlijk niet alleen de droogw ederafvoer m aar ook het binnenlekkende Sc helde water vervat. Een schatting van de lekdebieten werd bekomen door chloridem etingen. De opgemeten chloridegehalten worden uitgezet op de bijlage 29. Vanaf circa 1 ^ /2 uur na de laagw aterkentering stijgt het chloridegehalte van het ruiw ater heel snel. Aan het eerste meetpunt verloopt deze stijging vrijw el parallel m et de stijging van het chloridegehalte van het Scheldew ater. Aan het tweede meetpunt doet deze stijging zich met een zekere vertraging voor, daar dit punt 274 m v e rd e r in de rui ligt. Daar het beschikbare volume sneller toeneem t dan de niveaustijging,

29 wordt deze vertraging ook steeds g ro ter. Na de kentering hoog water, waarbij het chloridegehalte in het Scheldewater zijn hoogste waarde bereikt, stijgt ook de concentratie aan het eerste meetpunt niet v e rd e r. De concentratie aan het tweede meetpunt stijgt wel v e rd e r zodat ook de totale hoeveelheid zout nog stijgt. Hieruit blijkt dat er dan nog steeds Scheldewater toestroom t in de rui. Volgens het berekeningsvoorbeeld weergegeven in de tabel 10 bevatte de rui op 23-9-1980 om 14.00 h. (twee uur na de sluiting der schuif) praktisch 60 % Scheldewater en liep dit om 16.00 h. zelfs op tot 74 %. Reeds iets voor dit tijdstip wordt de toestrom ing van Scheldewater waarschijnlijk zo groot dat de verdeling van het zout in de lengtezin der rui niet door een exponentiële wet kon voorgesteld worden. De b e rekeningswijze, zoals deze in paragraaf 3.1.1. verm eld staat, m ag hier dus niet toegepast worden en leidt zelfs tot negatieve w aarden voor de volum es van het toegestroom de afvalwater. Alleen tijdens de eerste uren der vulling dus kan de voorget stelde berekening van het binnenlekkende Scheldewater aanvaard worden. De gemiddelde droogw ederafvoer van bekken I bedraagt tijdens de beschouwde periode (m aart 1979 tot augustus 1980), volgens de uitwerkingen van de reg istraties 20 1 /s, lekwater afkomstig van de Schelde inbegrepen. Na aftrek van het lekwater kan de gemiddelde droogw ederafvoer van bekken I geschat worden op 8 1/s. P raktisch alle metingen vallen in de periode van 8.00 tot 20.00 h., tijdens dewelke het gemiddelde ogenblikkelijke debiet hoger ligt dan het gemiddelde dagdebiet (zie hiervoor de uitslagen van bekken V). Een debiet van 8 1/s tijdens deze periode van de dag is dus toch nog iets hoger dan de droogw ederafvoer zoals deze m et de eerste m anier, steunend op de uitslagen van bekken V, bekom en wordt (tabellen 2 en 7 : 5, 12 1/s x 1, 25 = 6,4 1/s). Het grootste ogenblikkelijke debiet (lekwater inbegrepen)./..

30 bedroeg tijdens de metingen 36 1 /s (op 26 juli 1980 van 11.40 h. tot 13.40 h.) en het kleinste debiet 3,4 1/s (van 22.50 h. op 18 februari 1980 tot 2.30 h. op 19 februari 1980.) 4.1.3. Droogwederafvoer van het centrale bekken.- St. P ieters- vfiet - Falconrui - "Suikerrui - Rïeïr - Me c"kelse Steenweg, St. Jansvlfet. De bekkens II, III en IV staan norm aal met elkaar in v e r binding. De registraties LI, L2, L4 en L5 moeten dus afhankelijk van elkaar geïnterpreteerd worden. Daarenboven zijn de bekkens II en III tegenwoordig niet m eer volledig van elkaar te scheiden daar de schuif aan het uiteinde van de Stijfselrui, op de i Tunnelplaats, in open stand geblokkeerd is. Zoals werd v astgesteld sluit de schuif aan het Vleeshuis ook niet goed m eer af. Bij speciaal uitgevoerde metingen was het dus slechts mogelijk het bekken IV van het geheel der bekkens II en III af te sluiten, waarbij echter nog lekken langsheen de schuif N 15 aan de S chrijnw erkersstraat konden waargenom en worden. Een voorbeeld van debietsbepaling met behulp van de continue registraties in bijlage 3 wordt gegeven in de tabel 11. Een analoge berekening werd uitgevoerd voor alle registraties vanaf 16 m ei 1979. De bijlagen 30 tot 45 geven de hierbij bekomen uitslagen w eer. Indien de m eetperioden voor St. Jansvliet en St. Pietersvliet m ekaar overlappen, wordt het debiet aangeduid door een enkele lijn voor de gem eenschappelijke periode uit te zetten. Indien de twee m eetperioden m ekaar niet overlappen, wordt het debiet aangeduid door een kruisje, halverwege tussen beide m eetperioden. Het tijdsverschil tussen de beide m eetperioden bedraagt nooit m e er dan twee uren. Vbbr 16 m ei 1979 waren wel reeds registraties aan het meetpunt LI der Steenhouwer svest beschikbaar, m aar zij geven slechts w eer wat er in dat gedeelte van het centrale bekken gebeurt.

31 Zij kunnen dus niet voor de globale berekening van het centrale bekken gebruikt worden. De debieten die m et deze vroegere registraties berekend worden, stem m en wel goed overeen met de waarden die daarna in de overeenkom stige periode op hetzelfde meetpunt bekomen worden. Het grootste nut van deze eerste metingen ligt echter in het feit dat wij hierdoor een eerste inzicht in de werking van het ruienstelsel konden v e r krijgen. Aan de andere schuiven die het w ater van het centrale bekken in de Schelde kunnen lozen, werden geen m eettoestellen geplaatst. De schuif N 11 aan de Suikerrui wordt im m ers gedurende een groot deel van het ja ar niet bediend daar zij uitmondt in de onmiddellijke nabijheid van de aanlegsteiger der Flandria-schepen. Op het ogenblik dat meetpunt L4 geplaatst werd, was de elektrische bediening van schuif N 12 aan de Koolkaai defect en w erd zij slechts sporadisch met de hand opengedraaid. Daar het meetpunt aan de St. Pietersvliet voldoende inzicht verschaft en ook voldoende meetgegevens voor de b e rekeningen, werd geen bijkomend meetpufit aan de Koolkaai aangebracht. De metingen der zoutindringing aan de beide meetpunten worden uitgerekend op de tabellen 12 en 13. Vanaf het niveau 3 m. staan de beide secties St. Jansvliet en St. Pietersvliet met m ekaar in verbinding en kan w ater van de ene in de andere sectie overlopen zodat vanaf dat ogenblik de berekeningswijze van de zouthoeveelheid niet m eer bruikbaar is. Op het niveau 2, 50 m. heeft men ook een overloop tussen de rui der St. P ie te rs vliet en de ru i der Koolkaai, zodat rond dit niveau de vulling der rui van de St. Pietersvliet trager verloopt. Het aandeel van het Sc helde w ater in de rui der St. P ietersvliet bedroeg tijdens deze metingen 40 %, terwijl het in de rui der St. Jansvliet 5 % bedroeg. H et verloop van de chloride-concentratie bij beide metingen wordt w eergegeven in de bijlagen 46 en 47.

32 Tijdens de beschouwde periode (m ei 1979 tot augustus 1980) bedroeg volgens de uitwerkingen van de registraties, de gemiddelde droogwederafvoer van het centrale bekken 155 1/s, lekwater afkomstig van de Schelde inbegrepen. De gemiddelde droogwederafvoer van dit centrale bekken (II + III + IV) kan na aftrek van het lekwater geschat worden op 116 1/s. Volgens de eerste meinier, steunend op de uitslagen van bekken V en het inwoneraantal, werd als droogw ederafvoer voor dit gebied 78 1/s berekend. Het verschil tussen beide w aarden is natuurlijk voor een deel te wijten aan het feit dat praktisch alle metingen tussen 9.00 h. en 23.00 h. vielen, periode waarin het ogenblikkelijke debiet groter is dan het daggemiddelde (circa 1, 25 maal, volgens de uitslagen van bekken V). Anderzijds echter vertoeven er in dit gebied tijdens de dag vele personen die buiten dit gebied wonen. Het grootste ogenblikkelijke debiet (lekwater inbegrepen) bedroeg tijdens de beschouwde meetperiode 322 1/s (op 29 februari 1980 rond 13 h.) en het kleinste debiet 69 1/s (op 25 november 1979 van 17.00 h. tot 17.50 h.). 4.1.4. Droogwederafvoer van Bekken VI. - Van d er Sweepstraat. Het bekken VI is van de andere bekkens volledig afgezonderd. Dit bekken wordt zoals het bekken V van de Schelde afgesloten door terugslagkleppen. De afsluiting van deze kleppen (N 6 en 7) laat zeer te wensen over, zodat de indringing van Scheldewater dan ook zeer groot blijkt te zijn. De registraties (L7) van bijlage 3 worden in de tabel 14 uitgewerkt naar debieten. Met behulp van de continue reg istraties vanaf 31 m a art 1980, w erden analoge berekeningen uitgevoerd en de bekom en uitslagen worden weergegeven op de bijlagen 48 tot 52. De hieruit berekende gemiddelde debieten worden w eergegeven in de tabel 15. De m eetresultaten van het zoutgehalte worden voorgesteld in de tabellen 16 en 17. In de bijlagen 53 en 54 wordt de variatie van het chloridegehalte in de verschillende meetpunten w eergegeven. I.

33 Het chloridegehalte in de riool blijkt dus het chloridegehalte van het Schelde water te volgen. Tijdens de meting van 10 juli 1980 viel er regen zodat het verschil tussen de concentraties dan wel iets groter w as. De berekeningswijze van de zoutindringing geeft voor het toegestroom de volume droogwederafvoer negatieve waarden en is dus niet m eer toepasbaar. W aarschijnlijk stem t het exponentiële verloop van de concentratie in de lengte-as der riool niet met de werkelijkheid overeen, wegens de aanzienlijke indringing van het Scheldew ater. Als gemiddelde waarde van de droogwederafvoer v e r krijgen we voor de beschouwde m eetperiode 40 1/s, binnenlekkend Scheldewater inbegrepen. Indien we deze waarde v erg e lijken met, de waarde die bekomen werd met de eerste m anier om de droogwederafvoer te bekomen, (uitgaande van bekken V en het inwoneraantal), nam elijk 6, 9 1 /s, dan kunnen wij besluiten dat het in het bekken VI verzam eld rioolwater bij gesloten stand der kleppen 6 en 7 praktisch 80 % Scheldewater b e vat. < 4.1.5. Droogwederafvoer van bekken VII. St. Jansplein - P ark. Dit bekken kan norm aal op zichzelf beschouwd worden m aar ontvangt daarenboven afvalwater vanuit het bekken III (met daaraan verbonden de bekkens II en IV), indien deze bekkens gevuld zijn tot de cota 3, 08 m (overloop M aria Henriettalei) en op voorw aarde dat de schuif in de Rubenslei openstaat. Van m aart 1980 tot septem ber 1980 m oest deze schuif echter gesloten blijven wegens de uitvoering van omleggingen in het rioleringsstelsel van dit bekken voor de p re -m e tro w erken. Gedurende deze periode kon de deur N 48 niet dicht gezet w orden om deenqp aangebrachte overlaat in werking te stellen. Debieten konden dus alleen gem eten worden met behulp van de continue registraties van de lim nigraaf L 8 en de betrekking tussen de waterhoogten en debieten,

34 opgesteld aan de hand van enkele snelheidsmetingen in de m o erriool en weergegeven op de bijlage 6. Bij een lezing nul op het m eettoestel bedraagt het debiet 22 1/s. Het m eetpunt bevindt zich nam elijk op 9 cm boven de bodem der m oerriool. Indien het debiet nog kleiner wordt, blijft de aflezing nul, en kan het dus niet nauwkeuriger bepaald worden. Bij een lezing nul werd er in de volgende berekeningen als debiet 22 1/s weerhouden en geen zogezegd verbeterde waarde, die men door extrapolatie zou kunnen bekom en. Met deze betrekking werden de continue registraties vanaf 1 april 1980 omgerekend naar ogenblikkelijke debietscurven (zie voorbeeld in tabel 18) en uitgezet op de bijlagen 55 tot 59. V erder worden in de tabel 19> per uur het gemiddelde debiet alsook de dagdebieten weergegeven. Voor de beschouwde p e riode bedroeg het gemiddelde debiet 49 1/s. De gemiddelde debieten, berekend met de continue r e gistraties, liggen veel hoger dan men zou verwachten, uitgaande van het inwoneraantal in bekken VII. Na navraag bleek dat men in verschillende bouwputten van de p re-m e tro in het betrokken gebied het grondwater oppompt en in de riool stort. Volgens onze ram ingen^tedroeg het gemiddelde debiet bpgepompt grondwater voor de beschouwde zom erperiode + 25 1 /s. Het gemiddelde netto debiet afvalwater wordt dus geschat op 24 1/s in redelijke overeenstem m ing m et de waarde die bekomen werd, steunend op de droogw ederafvoer van bekken V en de inwoneraantallen van bekkensv en VII. 4.1.6. D roogwederafvoer van het globale gebied (Bekkens I tofvlï)".... De droogw ederafvoer van het globale gebied, steunend op de metingen in het bekken V, wordt gegeven in de tabel 2. De waarde berekend met de continue registraties en de zoutmetingen wordt verm eld in de tabel 3. Deze beide waarden komen tam elijk goed overeen indien men rekening houdt m et de verschillende oorzaken w aardoor de w aarden bekomen m et de continue registraties ( * ) Het opgepompt debiet diende geraam d daar slechts / een gedeelte ervan kon gem eten w orden.

35 - hoger liggen dan deze bekomen met de uitslagen van bekken V : periode van de dag tijdens dewelke de metingen uitgevoerd worden, aanwezigheid van industrie, aanwezigheid van niet in wonenden. Men kan dus besluiten dat het globale gebied tijdens de beschouwde meetperiode (zom erm aanden 1980) het gemiddeld debiet afvalwater 208 1/s bedroeg. Volgens het debietsverloop in bekken V over een volledige dag bedroeg het maximum debiet ongeveer 1, 63 maal en het minimum debiet ongeveer 0, 52 maal het gemiddelde debiet. Voor het volledige ruienstelsel (bekkens I tot VII) kan men ram en dat de uiterste w aarden van het bruto debiet gelegen zijn tussen de som van de gem eten uiterste waarden en de w aarden bekomen met toepassing van voorgaande regel op het bruto gemiddelde dagdebiet. Het m inim um te verwachten debiet is dus gelegen tussen 120 en 164 1/s en het m axim um debiet tussen 515 en 624 1/s. j Het Schelde w ater kan slechts in de ruien binnendringen indien het w aterpeil in de Schelde hoger staat dan in.'dé ruien. Daarenboven wordt het debiet w aarm ee dit gebeurt door v ersch illende factoren beïnvloed : min of m eer goede afsluiting der schuif, aanslibbing rond de schuif, regelm atige bediening der schuif, verloop van het getij, enz. Het debiet w aarm ede het Scheldewater in het rio leringsstelsel binnendringt varieerde voor de beschouwde periode tussen 83 1/s (zie tabellen 3 en 56) en 0 1/s. Naargelang men dus in de toekom st deze invloeden v erm indert - door het v e r beteren der schuiven - dan wel uitschakelt - door het afsluiten van de koker tussen de schuiven en de Schelde - kan men dus de toevloeiing van Scheldewater verm inderen of zelfs volledig uitsluiten. De p re -m e tro w erken lozen daarenboven op dit ogenblik +_ 25 1/s opgepompt grondw ater in de riolering van het bestudeerde gebied. Het debiet van de bem aling wordt beïnvloed door de stand der werken en zal dus in verhouding daarm ee dalen, dan wel stijgen.. /.